Donderdag 31 October 1901.
45ste Jaargang No. 3075.
Bureau 8CHAGM, JLaan, I) 4.
UitgeverP. TRAPMAN.
MedewerkerJ. W 1\KEL.
EERSTE BLAD,
Gemeente Schagen.
Bekendmakingen.
Nationale Militie.
FEUILLETON.
Nóg eens Staatspensionneering.
TRANSVAAL.
SCHA
iieiis-,
AflIT.
Alralïitifi- Laitlmullal.
Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderliike nummers 5 Cent.
ADVERTENTIEN van 1 tot 6 regels f 0.25 iedere regel meer 5 cf.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Dit nummer bestaai uit twee bladen.
ONDERZOEK VAN VERLOFGANGERS TE LAND.
Burgemeester en Wethouders van Schagen brengen
ter kennis Tan belanghebbenden, dat het ondersoek
ran de in die gemeente verblijf houdende verlof
gangers te land. voor zoo verre zij in de maand
Juni niet aan dat onderzoek hebben behoeven deel
te nemen, zal plaats hebben op Vrijdag 6 December
1901, des voormiddags ten 11 ure, in de vestibule
van het raadhuis te Alkmaar, en dat mitsdien op
evengenoemd tijdstip zich voor dat onderzoek aan
het raadhuis aldaar moet bevinden de onder
staande persoon
Lichting Namen en voornamen Korps
1896 Pieter Bakker le reg. infanterie.
Belanghebbenden worden verder herinnerd, dat zij
moeten verschijnen in uniform gekleed en voorzien
van de kleeding- en uitrusting-stukken, hun bij hun
vertrek met verlof medegegeven, alsmede van hnnne
zakboekjes; dat zij, in uniform zijnde, onderworpen
zijn san het reglement van krijgstucht, en zich bij
verzuim, nalatigheid of wangedrag blootstellen aan
arrest-straffen van twee tot zes dagen, alsmede aan
onroeping tot werkelijken dienst voor den tijd van
drie tot zes maanden.
Schagen, den 25 October 1901.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
H. J. POT.
De Secretaris,
DENIJS.
(Niet-geplaatste ingezonden stukken worden
nimmer teruggegeven.)
Mijnheer de Redacteur 1
Is het niet eigenaardig, dat de heer Feisser zich
opmaakte om den heer Yerwoij en niet mij te
bestrijden op het punt van Staatspensionneering,
waar de heer V. aanleiding vond tot Z'jn schrijven
in het door mij gesprokene op een openbare
vergadering van de Afd. Kolhorn van den „Bond
voor Staatspensionneering" op llOct.j.1. Immers,
waar de heer F. eindigt met te zeggen, dat hij niet
in dit verband wil roepen«leve deze of gene
partij", daar houdt zijn betoog meer overeenstemming
met het door mij voorgestane standpunt, dan met dat
van den Verweij, omdat ook ik de partijzaak geheel
buiten beschouwing heb gehouden. Dit een en ander
vindt zeker zijn oorzaak iu het feit, dat uw verslag
gever meende in zijn eerste verslag niet genoeg recht
te hebben laten wedervaren aan het iu het debat
door den heer V. gezegde en er later op terugkwam.
Maar ook, omdat de S. D. A. P. meer reclame
maakte voor hare beginselen dan de Bond voor
Staatspensionneering nog heeft kunnen doen en ook
op andere wijze dit deed, dan de Bond voornemens
is te doen. En reclame, niet waar f doet het hem in
onze dagendat hebben we aan Barnum en Bailey
gezien.
Bovendien vind ik het jammer, dat de heer F,
zich in het schrijven over deze zaak niet kalm weet
0-0-0
31.
Sedert zijn zoon Maillane had verlaten, was
Dartigues nog zonder eenig bericht van hem.
Alles wat hij in betrekking tot Pierre had
kunnen te weten komen, was hem door
Remanijon verteld, en het bestond slechts
in de boodschap, dat de jongë man de
papieren van Galbran had gekocht. Plotse
ling klopte zijn hart in smartelijke opge
wondenheid. Vanwaar kon Bertier Massol
de gegevens hebben, die hij voorgaf te
bezitten Had hij dan de papieren,
die in 't bezit van Pierre waren ge
weest had deze ze aan Des Barres over
geleverd? De gedachte aan zulk een ver
raad leek hem zóó ongehoord, dat hij ze
met afschuw van zich wees.
Neen, Pierre kon de papieren van Gal
bran onmogelijk aan de vijanden van zijn
vader hebben overgeleverd. Maar hij had
ze in zijn bezit gehouden en de nieuwsgierig
heid niet kunnen weerstaan om ze door te
lezen.Toen Dartigues aan de zaakjes dacht,
die gepasseerd waren en waarbij ook de vroe
gere onder-prefect Galbran was geïnteres
seerd geweest, steeg hem het schaamterood
naar de wangen, en boog hij het hoofd.
Wat schenen die zaken hem nu onzuiver
en verdacht, en vroeger had hij ze zonder
eenige aarzeling opgeworpen en uitgevoerd.
Van welk een verschillend standpunt be
keek hij ze nü. Ontwaakte in bem het ge
weten Of was het niet méér de vraag,
wat Pierre er wel van dacht, die hem zoo
zeer in de war bracht Het koude zweet
kwam hem op het voorhoofd. Hij wendde
zich tot Barondet, en al zijn krachtsamen-
rapend, sprak hij toornig
„Ik zal bij dergelijke bedreigingen niet
dadelyk het byltje er by neêrleggen
Wanneer men my aanpakt, zal ik my ver-j
te honden. In een betoog als het zijne zjjn uitdruk
kingen als „'l ïs immers al te dwaas" niet op haar
plaats. Vooral als het blijken kon, dat het bestredene
nog zoo dwaas niet is
Ik mag niet zooveel van uwe ruimte vragen om
dit in den breede aan te toonendaartoe leent zich
meer een mondelinge uiieenzetting gelijk ik 11 October
te Kolhorn gehouden heb. Maar gaarne zou ik den
heer F wel met een paar woorden willen inlichten.
De zaak is, dat, ook naar mijn oordeel, het loon
van vele arbeiders niet vjldoende is, om ook nog een
premie voor peasioen te betalen. Nu zegt de heer
F wel«Verplicht dan de werkgevers, die hunnen
werklieden een hongerloon geven, b y wet, dat zij
dat loon verhoogen tot een fatsoenlijk stuk brood,
en dan zullen de werklieden ook kannen doen wat
op hun weg ligt en hun plicht iszorgen voor
eigen vrouw eu kinderen"Ik zal niet zeggen, wat
de heer F. tot den heer Verweij zeidemaar heeft
de heer Feisser hierover voldoende nagedacht? Hoe
zou zulk een wet mogelijk zijn Zou dit niet terstond
loodzwaar drukken op de gansche inrichting van
onze maatschappij Ea na meen ik, dat een
premie, die overeenkomt met het later
uitte betalen pensioen en niet al een
zekere tegemoetkoming van den Staat
in zich sluit, gelijk het geval ia met
de premie van alle ambtenaren, niet
door den werkman betaald kan worden. Een werkman
van 25 jaar, die gemiddeld 8 gulden per week ver
dient er zjjn er op het platte land, vooral in
Friesland, velen, die het met minder moeten stellen
en een gezin heeft, kan bij het vele waarvoor hij
reeds te zorgea heeft, moeilijk nog een weekpremie
betalen van 17'/j 27'/j et. enkel voor een pensioen
op 65 jarigen leeftijd van 8 a 5 gulden.
De heer F. haalt zelf aan, dat bij de wet van 9
Mei 1890 bepaald is, dat „de bijdrage (voor een
pensioen aan Staatsambtenaren) niet verschuldigd
is door ambtenaren, wier wedde of belouning niet
meer dan 400 gulden in hetjaar bedraagt". Welnu,
het is den Bond voor Staatspensionneering in de
eerste plaats om dezen te doen. Het ligt immers
voor de hand, dat, als de Staat alle ouden van dagen
reaht geeft op pensioen, op dat „recht" kom ik
aanstonds dit laatste dus door de burgers
gemeenschappelijk betaald moet worden. Hoe, dat is
van later zorg, dat bepalen de wetgevers. Maar al-
dezen b.v. besluiten tot eene inkomsten-belastiDg,
dan zonden alleen zij, die meer dan f 400 verdieneo
ik noem dit bedrag, omdat de wet zelve dit
voor Staatsambtenaren aangeeft daaraan moeten
betalen.
Doch nu komt eigenlijk nog de hoofdzaak.
De heer Verweij had vooral aanstoot genomen aan
het woord van dos verslaggever, dat, wanneer het
doel van den Bood voor Staatspensionneering werd
bereikt, de vooruitgang van de S. D. A. P. zeer
zon worden „gebreideld". Hoewel dit laatste volstrekt
niet in de bedoeling van den Bond ligt, zon dit
zeker het geval zijn. Wjj zijn van oordeel, dat de
S. D. A. P. niet in alles ongelijk heeft. Zoo
vooral in het opkomen voor die zwakken, die, door
den ouderdom gedwongen, niet meer voor zich
zeiven kunnen zorgen. In dat opzicht komen wij hen
te hulp doch gaan vorder dan zij. Niet enkel de
loontrekkenden, allen moeten recht hebben op
pensioen. Onder de loontrekkenden in den gewone*
zin zijn velen, die wel zelt hiervoor kunnen zorgen.
Maar die daarbuiten staanen de vrouwen
Wij meenen dat het eenvoudig onmogelijk is, de
loonen eensklaps zoo te regelen, dat ieder voor zijn
eigen pensioen kan zorgen. Maar als de zorg voor
den ouden dag is opgeheven, dan is de reden tot
rechtmatige ontevredenheid over den maaischappelijken
toestand weer voor een deel weggenomen.
Maar „allen een pensioen van den staat" de heer
(ledigen. Ik zal die couranten bestoken.
Ben ik de man, om mij te laten overvleu
gelen Ik heb wel voor heeter vuren gestaan.
Van welken kant komt deze slag
„Ja, van welken kant komt deze slag
herhaalde Barondet bezorgd. „Dat is juist
het ergste van de zaak. Een van ons eigen
volkje moet het zijn, die ons verraadt. Hij,
die Bertier Massol onderricht heeft, kent
al onze aangelegenheden, evengoed als wij
zelf."
Dartigues, die steeds de kamer op en
neer had geloopen, bleef staan, keek Ba
rondet in de oogen, en vroeg met dreigende
stem
„Verdenk je iemand? noem zijn naam 1"
„Noem hem zelf maaru weet heel goed
aan wien ik denk."
„Claude Brun
„Zeker. Wat drommel, waar zit die?
ik heb hem in geen veertien dagen gezien.
Hij geeft op, voor zaken op reis te zijn,
voor de verkiezing in Maillane. Daar is
geen woord van waar. Hij is in Parijs,
waar bij tegen ons optreedt. Gij hebt hem
ontevreden gemaakt en dat was een groote
fout van u."
Dartigues verbleekte van toorn en werd
daarna vuurrood. Alles draaide met hem
in het rond en hij moest zich vasthouden
om niet neer te vallen.
„Kón ik anders handelen Hij heeft ge
dreigd Hij sloeg mij een ruilhandel voor."
„En gij hadt hem alles moeten beloven
wat hij begeerde. Het was dan steeds nog
mogelijk geweest, hem later alles te weige
ren. De omstandigheden kunnen het eischen,
dat een mensch ontrouw wordt aan zijn
gegeven woord."
Het was steeds gewoonte geweest onder
deze spitsboeven, om aldus te handelen, en
Dartigues had dezen raad in een ander
geval ook bepaald in toepassing gebracht,
maar er was hier sprake van Pierre, en de
macht, die do jonge man over zijn vader
had, gedoogde niet, dat deze zóó geweten
loos handelde. Ernstig antwoordde hij „Het
was onmogelijkClaude wilde met Bella
trouwen,en mijn zoon heeft het meisje lief."
Barondet deed zyn ontevredenheid hoo-
Feisser zegt: „Het moge dan bij de wet geregeld zy n,
maar genadebrood blijft het." Dat kon de heer
F. niet meenen. Ik veronderstel, dat de heer F. kin
deren heeft. Dezen gaan ter school en de heer F. be
taalt schoolgeld. Zij gaan naar een Hoogere Burger
school en de heer F. betaalt eveuzoo schoolgeld. Maar
is dit zoo geregeld, dat hjj met al de andere ouders
van schoolkinderen samen betaalt wat de school aan
gebouwen, leermiddelen, onderwijzers kost? 't Zal wel
heel wat minder zijn. Maar dan betalen dit voor den
heer F. al die anderen, die geen kinderen ter school
hebben en nooit van deze voordeelen genieten. Zoo
gaat 't nog sterker met die ouders, die hun kinderen
aan kosteloos onderwijs laten deelnemen. Wat worden
die ouders toch „gedemoraliseerd'1 Alle
fierheid moeten zij verliezen, waar men hen er op
wijst „ik betaal made het onderwijs van uw kind
gij ontvangt ondersleuning van mij 1"
En zoo gaat het desgelijks met het betalen van
politietoezicht, bot wandelen op de wegen en honderden
zaken, die door gemeente of staat worden bekostigd.
Niet wordt met juistheid door iéder dat deel daarvan
betaald, voorzoover hij er van geniet.
Maar wie kan, betaalt er aau meê. Zoo willen ook
wij het voor het pensioen aan alle onden van dagen.
Een betaling naar de draagkracht van ieder. Te
zijner tyd kan ook ieder, desgewenscht, er van
geuieten. Maar de Bchande van onze zoogenaamde
christelijke maatschappij moet hoe eerder hoe liever
weggenomen, dat ouden van dagen gebPek
1 ij d e n, soms aan het allernoodigsteen de
voornaamste, zoo niet de eenige oorzaak
is gelegen in hun hoogen ouderdom.
Eerst heden kon ik er toe komen om dit ie schrij
ven, naar aanleiding van het ingezondene van den
heer F. in uw nummer van 24 Octuber j 1. Ik weet
niet, of in het nummer van heden ik heb dit
nog niet ontvangen reeds over deze zaak wordt
gehandeld. Maar, M. de R., gij zult mij verplichten
dit stuk in nw nummer van Woensdagavond op te
nemen. Ik zal u niet meer lastig vallen. Mijn meening
heb ik voldoende toegelicht en zal geen verder debat
voeren. Laat ieder maar ernstig over de verschillende
meeningen in deze zaak nadenken en dan eene keuze
doen.
Met mijn dank voor de opname,
Hoogachtend,
Üw dw.
P. A. Vis.
Beemster, 27 Oclober 1901.
Geachte Redactie
Vergnn my, mijnheer de Redacteur, nogmaals
eenige plaatsruimte in UEd.'s Courant, naar aanleiding
der ingezonden stukken van de H.H. J Jonk Azn.
en UEd.'s verslaggever. Bij voorbaat mijn dank.
Ondanks al dat geschrijf, blijf ik bij mijne bewe
ring, dat het stukje nieuws, waarop ik doelde, niet
iets nieuws ia, en ik staaf deze bewering, door erop
te wijzen, dat de methode van den heer Jonk,
berust (in hoofdzaak) op het aanwenden van
een zware perspomp, wat door anderen reeds werd
gedaan.
De overige handelingen zijn bijzaken, want zonder
zulk een pomp kunnen de buizen noch ingedrukt,
noch ingeslagen worden.
Het indrukken op zichzelf toch is oud, dit werd
ook al gedaan bij het gebruiken van de klepboor.
Hoofdzaak van mijn ingezonden stuk was dan ook,
op het tegenstrijdige. onware en partijdige van
het schrijvan van Uwen Verslaggever te wijzen.
En waar ik aantoon, dat zijn bericht niet als iets
nieuws beschouwd kan worden, blijft over, dat dit om
andere redenen werd geplaatst.
Wat de 90 liter water betreft, ik zon dit, zoo
n o o d i g gaarne herroepen, doch kan dit niet,
renhij schudde heftig met het hoofd.
„Mijn beste Dartigues, laat mij het u
onomwonden zeggen, dat ge een vreeselijke
dwaasheid hebt begaan met dien jongen
naar je toe te halen. In geheele vrijheid
hebt ge steeds je weg afgelegd, en nu
hang je zoo eensklaps zoo'n lastpost aan je
hals, die heel rare ideeën heeft en die ge-
meene zaak maakt met je ergste tegen
standers.
„Alles wat er nu gebeurd is,is het gevolg van
die groote dwaasheid, doch ik ben er van
overtuigd, dat alles nog is goed te maken.
Ik meen begrepen te hebben, dat het ar
tikel van Bertier Massol alleen gebaseerd
is op een „hooreis-zeggen". Hij zegt nog
op datums te wachten en op verdere opga
ven, die hem een interpellatie mogelijk zul
len maken. Wanneer Claude het is, die hem
die bewijzen heeft beloofd, blijft er niets
anders over, dan dezen te ontwapenen, en
dan blijft die goede Bertier met zijn ge
bakken peren zitten en zijn interpellatie
valt in 't water."
„Ik moet dus maar beloven, wat Claude
vordert? Dat is onmogelijk. Dat kan ik
niet doen."
„Spreek eens met hem. Ik geloof niet,
dat het de eerste maal zou zjjn dat ge
hem om uw vingers wikkelt. Dat kunt ge
meesterlijk. Maar, om 's hemels wil,
geen grofheden, geen strengheid, kalm-aan,
zachtkens. Zaken doet men niet met een
leelijk gezicht en met een meening die als
een paal overeind staatplooien moet men
steeds."
„Ge zegt, dat Claude in Parijs is. Is
dat een vermoeden, of zijt ge er zeker van
„Ik ben er volkomen zeker van. Ik heb
hem gisteren gezien ;hij heeft mij ook gezien,
maar hij draaide het hoofd af. Ik herhaal
u, dat alles van hem uitgaat. Hij is een
wraakzuchtig menschhoe hebt ge u zijn
haat toch op den hals durven halen I"
Dartigues antwoordde niet, hij dacht na.
Na een paar oogen blikken draaide hij Ba
rondet een lachend gelaat toe.
„Je hebt gelijk, ik moet met hem praten
en zal hem trachten te overtuigen. Wil je
my een dienst bewijzen en even naar zyn
daar ik, mij Vrijdagavond bij den heer Jonk ver
voegend, om van zijn aanbod gebrnik te maken om mij
van de waarheid le overtnigen, ben afgewezen, om
dat ik volgens zijn zeggen te laat kwam.
Ik had de wel gezien, en op dit zien berustte
myne bewering. Trouwens, ik heb niet gezegd, dat
de wel 45 liters geeft, maar dat het daar korter aan
zou zijn, dan aan de 90 liters, en dacht werkelijk
aan ongeveer 60 liter.
Verder 'breng ik onder de aandacht van UEd.'s
Verslaggever, dat ik de veis bestellingen niet heb
te danken aan het reclame maken per advertentie
allee*, (zeker geen ongeoorloofde manier, in den
vorm zooals ik dit deed), wel neen, ik heb dit te
danken aan het onvermijdelijk stukslaan, en
aan de omslachtige en langdurige wijze van in
werken.
Van de beweriDg, dat 2 jongens het kunnen doen,
blijft ook niet veel over, daar 4 mannen voor de pomp
en 2 voor het haDteeren van dommekrachten, (wat
zeker toch ook geen „jongenswerk" is samen 6
mannen wordt.
Hiermede het laatste woord in deze gunnend aan
wie het lust, heb ik de eer te zyn,
UEd. dw. dn.
A. Droog.
Kolhorn, 26 Oct. 1901.
Anna Paulowna, 27 October 1901.
M. de R.
In een der vorige nnmmers het schrijven van den
heer F. uit Schagen lezende, nam ik dadelijk papier
enz., om daarop te antwoorden bij Dadenken liet ik
dit echter, omdat dat stuk gericht was aan den heer
V. van Aartswoud, en meende ik, dat deze man den
heer F. wel van antwoord zonde dienen.
Nu in het Zondagsnummer geen antwoord van deD
heer V. voorkwam, maar wèl een schrijven uit Kol
horn, dacht ik, dat ook ik nu wel over dit onderwerp
iets in het midden mocht brengen.
Ook ik ben vauaf de oprichting lid van dien bond,
en gevoel daar veel voor, maar wil niet ontkennen,
dat het idóe van den hoer F. m.i. wel de overwe
ging waard is.
Een andere vraag is echter, of onze Volksvertegen
woordiging genegen is, om een wet in te voeren, die
den werkgever verplicht, om hun arbeiders een
loon uit te keeren, waarvan een gedeelte kan worden
gemist voor een pensioen.
Maar van een anderen kant bezien, vind ik het
nog niet zoo verkeerd, dat de Staat aan den arbei
der een behoorlijk pensioen op leefiyd uitkeert, als
men nagaat, dat de Staat in vorige jarea zelfs belas
ting hief van behoeftige weduwen en van de armsten
onder de armen. Van een weduwe toch in mijne
omgeving, die vry wonen en een gulden 's weeks om
te leven ontviDg van Kerk of Gemeente, vorderde
men jaarlijks nog f 1.256 doormiddel van Personeele
Belasting.
Een andermaal moest ik aanzien, dat men van een
huisvader, die in dien tijd hoogstens een jaar lang
f 5.50 per week verdiende, diens boeltje opschreef,
omdat deze man de personeele belasting niet kon
voldoenals men nu weet, dat deze man voor zjjn
dochtertje, dat school ging, eerst een der omwonenden
oni brood voor dat meisje ging vragen, dunkt mij,
dat het Rijk, dat zooiets aandurfde, thans e6ns toone.
dat het voor de menschen, die geen bijdrage in geld
voor een pensioen konden geven, maar wel hun
krachten gaven aaD het Algemeen, thans enkele
guldens per week op gevorderden leeftijd over heeft.
Hiermede is dan een oude schuld vereffend, en
de rente denkelijk bijgevoegd.
woning telefoneeren en vragen, of hij daar
ia, en ie dat zoo, hem verzoeken eens bij
mij te komen
„Goddank," riep Barondet bevredigd.
„Nu herken ik jo weerNu ben je niet
meer die zenuwachtige, onnadenkende,rede-
neerende Dartigues. Nu ben je weer de
verstandige kerel, die met een helder
hoofd nadenkt, en nu is het succes je ook
reeds verzekerd."
Barondet ging met vlugge pasjes
naar het telefoontoestel. Het bellen weer
klonk. Dartigues was intusschen gaan zit
ten en dacht na. Een diepe rimpel groef zich
in zijn voorhoofd. Het verleden kwam hem
weer helder voor den geest, en zijn leven met
Brun en diens slechte invloeden,ze herleefden
weer in zijn gedachten. Was niet Brun het
geweest, die hem uit Frankrijk had weg
gevoerd, die hem door zijn booze raadge
vingen uit Europa had gedreven Was
niet hij bet geweest, die door duistere aan
duidingen met betrekking op Francine, den
vrede uit zijn huishouden had verjaagd ?Een
slecht mensch,Dartigues wist het maar al te
goed, vol zelfzucht en vol haatmaar dat
hij bang was en niet in staat om
direct tegen hem op te treden, dat wist
Dartigues ook. Hij had evenals Barondet
al heel spoedig gevoeld, wie hem dezen
stoot in den rug had gegeven slechts Claude
kon zoo lafhartig zijn. Dartigues wilde
Pierre niet opofferen en daarom kon hij on
mogelijk den weg inslaan, dien Barondet
hem had gewezen; maar hij zon nu naar
een middel om den verrader tot inkeer te
brengen. Reeds speelde er een verachte
lijk lachje om zijn lippen. Claude Brun zou
zich nooit met hem, Dartigues, kunnen me
ten. Wie had ooit kunnen denken, dat
Claude zoo iets zou durven doen
Barondet legde zijn hand op Dartigues'
schouder.
„Nu, ik heb mij niet vergist. Men ant
woordde mij,dat Claude gisteren was thuis
gekomen. Dat is wel is waar een leugen,
maar laat dat nu passeeren. Hij was
juist van plan hierheen te komen, heette
het verder. Binnen een kwartier kan hij
bij u zyn. Ik ga nu heen."
Moge ook dit schrijven de aandacht trekken van
hen, die niet eens weten, det er in Nederland een
Bond voor Staatspensionneering bestaat.
Dank voor de plaatsing,
H. Visser.
M. de R. 1
Tot mijn groote verwondering las 'k in het num
mer Uwer courant van Donderdag 21 October j 1. een
ingezonden stuk van den heer Feisser over Staats
pensionneering, geschreven naar aanleiding,
zooals de heer Feisser zegt, van hetgeen ik in
no.3672 der Schager Courant over dat
onderwerp schreef. Wat had ik daarin dan
geschreven P Een propoganda-artikeltje vodr Staats
pensionneering Absoluut niet.' Ik had het met
den verslaggever uit Kolhorn over
zijn opmerking, dat het streven naar
Staatspensionneering de Sociaal-
de mokratische Arbeidereparty zou
breidelen. Over dat breidelen schreef
ik in no. 3672. En wat doet nu de heer Feisser?
Hij mengt zich in ons gesprek, doch begint over iets,
waarover wjj het heelemaal niet had
den. Dat toont, dat de heer Feisser niet goed ge
lezen heeft. In no. 3674 toont „Een der 53 leden te
Kolhorn", betel te hebben gelezen en merkt óók al
op, dat, wat de heer Feisser tegen mij schrjjft, aan
het verkeerde adres gericht is. Ik wil echter gaarne
tegen den heer Feisser den handschoen opnemen voor
peusionneering van den arbeider door den Staat, „Een
der 53 leden te Kolhorn" zegt immers, dat de heer
Feisser een humaan, volksmionend man is. En tegen
zoo iemand neemt men het graag op voor iets, dat
men meent dat goed is.En dat meen ikjvan Arbeiders-
pensionneering door den Staat.
Toen ik het ingezonden stuk van den heer Feisser
las, wist ik van zijn humaniteit en volksminnendheid
echter nog niets af en uit de lompe insinuatie aau
het begin van zijn stukje, zijn smalend: „ZEd. is
bezig propaganda voor die partij te maken en heeft
daartoe als iokmiddel gekozen, enz," meende ik te
moeten opmaken, dat de heer Feisser geen duel met
de pen waard was. Het deed mij goed, het anders
te vernemen en n u wil 'k gaarne eens met denbeer
Feisser over arbeiders-pensionneering door den Staat
van gedachten wisselen. Echter niet in een courant.
Het onderwerp is veel te uitgebreid, om het zoo maar
eventjes per ingezonden stuk te behandelen. Dat zou
mis handelen worden en daarvoor is mij de zaak te
lief. Ik vermoed, dat de beer Feisser te Schagen
woont. Welnu, daar, of elders, wil 'k over dat on
derwerp gaarne dezen winter eens een politieke rede
houden in een openbare vergadering met «rij debat.
Als de heer Feisser dan goed voorbereid met zijn
bezwaren komt, kan de zaak eens flink van twee zij
den bekeken worden. De Kolhorner verslaggever
beeft gezegd, dat daar het debat waardig was. Dat
zal het, wat mij betreft, óók te Schagen zijn. Dat
beloof ik.
Dankende voor de plaatsruimte, M. de R.,
Uw dw.
VERWEIJ.
Hoogwoud, 28 Oct. 1901
De toestand in de Kaapkolonie.
Aan een brief van den Kaapscken corres
pondent van de „Daily News", die zeer dui
delijk voor het Engelsche volk uiteenzet de
ernstige gevolgen van het schrikbewind, dat
thans in de Kaapkolonie wordt gevoerd, ont-
„Tot vanavond dan."
„Ja. Ik ga naar het ministerie om de
heeren te spreken en ze wat te kalmeeren.
Die oude heeren daar zijn zoo gauw uit
het veld geslagen, ze doen als bezetenen
als ze door hun tegenstanders worden aan
gepakt. Zij willen in vrede regeeren, be
weren ze. Maar dat, dunkt me, is toch te
veel van onze tegenstanders verlangd."
Hij schudde Dartigues de hand en ver
liet de kamer.
In den tuin, welke bij Dartigues' paleis
behoorde, hoorde men vroolijk hondenge
blaf. Bella speelde met haar lievelingshond.
Het jonge meisje droeg een blauw japon
netje en ging in den tuin wandelen tot
het uur waarop zij Pierre in het bosch
zou aantreffen. Zij plaagde daarbij haar
hond, die in dolle sprongen om haar heen-
holde. De frissche jeugd van Bella, haar
vroolijke overmoed boden zulk een con
trast met den persoon van Claude Brun,
dat Dartigues, die de kleine stond gade te
slaan, gevoelde hoe onmogelijk het was,
dat die twee ooit bij elkaar zouden be-
hooren.
Als hij nu eens Claude Brun zijn zin
gaf en hem het veld vrij liet om ook naar
Bella's hand te werven waartoe zou dat
leiden De dochter van mevrouw Hernan-
dez hing niet van Dartigues af. En wan
neer ze Pierre liefhad, wie zou haar dau
kunnen dwingen, dien ouden grijskop te
trouwen Brun had alleen maar verlangd,
dat Dartigues Pierre niet zou begunstigon.
Maar wat zou hij ook bereiken, als hij in
vloed trachtte uit te oefenen op deze beide
jonge menschen Het was hem vol
doende, als zij elkaar liefhadden. Daar
mede was alles afgedaan eu gezegd.
Welke hoop was er dan nog voor Claude
Brun, dat de zaken zich zouden plooien
ten gunste van hem? Maar of Brun dat
zélf wel zou inzienHy zou zeker
trachten met allerlei middelen zyn doel
te bereiken.
WORDT VERVOLGD.