V E R A, Zondag 24 November 1901. 45ste Jaargang No. 3682. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Binnenlandsch Nieuws. - Mipnjpi SgB»-*;*- Den vorigen zomer wilde ik het hartje van Rusland eens gaan zien, en nam een taran- tass, d. i. een Russische wagen op vier wielen, daar ik besloten was dagreizen te maken. Verscheidene dagen lang ging ik door de woeste en eenzame steppen van een deel van de Krim, niets op mijn weg ontmoetend dan talrijke kudden, die deze dorre steppen bewo nen en vreeselijke zandstuivingen, die de oogen verblinden, de lucht verduisteren, en de woningen binnendringen ondanks gesloten deuren en vensters. Eindelijk verliet ik de eentonige vlakte om het lachende zonneland in te treden, waar een weelderige plantengroei de herinnering doet herleven aan de ongerepte wouden uit zekere oorden der Nieuwe Wereld. In dit zuidelijk deel der Krim wisselen' onmetelijke grasvlakten af met tuinen, lande rijen, bosschen. Talrijke watervallen stroomen over de rotsen, bedekt met welriekende plant gewassen, en het schuim-spattend water dringt in de valleien, doorsijpelt het kalkgesteente dat zijn vaart wil stremmen, om eindelijk zich j uit te storten in de blauwe zee, die zich on metelijk ver uitstrekt. Ilooge bergketenen beschermen deze geze gende landstreek tegen de ruwe Noorden- en Noordwesten-winden. Zooals deze streek zich uitstrekt tusschen Neusudak en Balaklava, gelijkt ze veel op een bekoorlijk Eden. De flora der tropen vertoont zich in haar gehoele weelde aan de verwon derde blikken van den reiziger. De paleizen, de slank-gebouwde villa's, de oude moskeeön volgen elkaar op, omringd door prachtige wijnbergen en oliji'bosschen. Reeds waren we langs vele met zorg on derhouden landgoederen gegaan, op weg naar Alupka, dat men de parel der Krim placht te noemen, toen mijne reisgezellen me een paleis aanwezen van zeldzame schoonheid. Hot verhief zich aan de grens eener vallei, en zijn tuinen, beplant met magnolica's, myrten camelia's en mimosa's, daalden trapsgewijs af tot aan de kust der Zwarte Zee. Het was een woning die een groot Russisch heer tot eer zou strekken, een Vorstelijk slot met deels Oostersche, deels Engelsche architectuur. De voorgevel deed denken aan de oude aristocratische kasteelen van G-root-Brittanje; terwijl de koepelvormige daken, waarop het Russisch kruis verrees met byzantijnsche bont heid en de sierbjke minarets veel-vormig ten hemel spitsten, aan het geheel een Oos tersche tint verleenden. De zon wierp hare stralen op de vergulde koepels, hetgeen een oogenverblindend getintel gaf, waarboven de hemel zich strak blauw afteekende. Maar niettegenstaande al dat schoon, werd men onbewust getroffen door een duister voorgevoel, waarvan men zich geen reken schap vermocht te geven het noodlot had aangeklopt op de deuren dezer woning. Ginds is alles stil, zelfs geen hondgeblaf kondigt de komst van den vreemdeling aan. Op de binnenplaatsen nestelen eenige vogels uit de vlakten, wier zangen zelden cf nooit opstijgen. Hier heerscht nog meer dan een zaamheid en ordeloosheid de rouw, de droef heid is er meester. Toch is het kasteel bewoond. Kleine witte rookwolkjes stijgen uit enkele schoorsteenen op, en hier en daar bemerken we voor de hooge vensters onbeweeglijke gestalten. Niemand onzer sprak. Naarmate wij nader den, onderscheidden wij de bedienden, „moes- jieks", d. i. Russische boeren, gekleed in Turk- sche lange kleeren, die om het lichaam vast gebonden worden door bont-kleurige sjerpen, bezig om den maïs-oogst en groote tabaks bladen te laden op lange wagens. Maar geen gezang, geen woord vervroolijkte hun arbeid als schaduwen gingen en kwamen zij. Door een half geopende deur bemerkten wij een vreemde verschijning. Zoo onbewegelijk als een beeld stond ze bij een vijver, waaruit waterlelies, pijlkruid en oeverriet oprezen een jonge blonde vrouw, van groote en slanke gestalte. Onbewust van onze tegenwoordigheid, zong ze met een 0-0-0- 38. Breloquier sperde zijn oogen wijd open. „Hoe? u zou mijnheer de markies het zwijgen willen opleggen 't Is jammer, dat wij het zaakje niet kunnen opknappendat Bertier Massol er uit gestoeteld is, maar als de markies het doet, heeft zijn optreden voor uwe verkiezing een groot succes." „Ja",zeide DesBarres, „ik zou hem kunnen ameeken te zwijgen, op het oogenblik dat hij bezig is mijn tegenstander te vernietigen, Want, mijn beste Breloquier, dat is zeker als Bsrtigues wordt vernietigd, gaat ook Pierre te gronde, dien ik liefheb als mijn zoon." „Zal hij dan zoo vernietigd worden Hoed u er voor, niet het offer te worden van je verbeeldingskracht en je hart." „Breloquier, mijn beste oude, je verrast jij en je gansche leven zijn het offer van je verbeeldingskracht en je hart ge weest." «Zooveel te beter voorbeeld voor u; wie Z1°h aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Hoe, gij, Des Barres, zoudt in staat ylu, °ven dwaas te zjjn als ik, Breloquier, 6 ,ou<?.6 knorrepot, die steeds alles bedierf ^at hij heeft ondernomen Doe dat niet, eester wees practischLoop door uw gevoel niet zelf in de val. Wanneer Pierre esmet wordt door den poel, waarin men vader stort welnu, dan kan hjj zich zachte stem een droevig Wesnianka (voor jaarslied), terwijl hare blikken in het onbe stemd verre wegdreven. Telkens herhaalde zij hetzelfde gezang, alsof ze een kind in slaap wiegde. In extase bleven we staan voor deze ver schijning, die ons deed denken aan Shake- speare's Ophelia. Ze droeg een lang rouwkleed een zonnestraal, die in haar weelderig goud bruin haar viel, deed haar staan in een licht krans en deed haar gelijken op een dier martelaren der eerste tijden van het Christen dom. Haar profiel was zeer schoon. Geen beeld houwer kon zich volmaakter schepping droomen. De tranen hadden aan hare zacht blauwe oogen een wonderlijken gloed en uitdrukking gegeven. Geroerd en getroffen stonden we voor dit levend beeld van smart. Mijn Tartaarsche koetsier, die me geheel verdiept zag in deze aanschouwing, sprak me fluisterend toe, daar hij vreesde met zijn harde stem de stille rust rondom te storen. „Dat is onze jonge koningin. Zoo is ze ge worden nadat het vreeselijk ongeluk haar heeft geknakt. Haar eenig kind, een jongen van drie jaren, is gestorven door een val, terwijl hij een wandeling maakte. Men heeft haar zijn dood verborgen. De hofdames ver tellen haar iederen dag,dat het kind verdwe nen is en dat men bezig is het op te sporen. Sedert heeft de arme vrouw het kleine paviljoen niet meer verlaten, waarin het kind leefde. Altijd zit ze nu te midden van het speelgoed en de kleeren van het kindje, en gaat alleen uit naar den rand van den vijver, zooals ze altijd deed bij het leven van haar lieveling, dien zij in slaap zingt met het „Lentelied". Niettegenstaande het ongeduldig gestamp der kleine Russische paarden, die de belletjes van hunne hamen met kracht heen en weer rinkelden, kon ik niet besluiten deze plaats te verlaten. Ik kon mijne blikken niet af wenden van die zachte verschijning, die mij zoo onweerstaanbaar aantrok. Laat ons gaan, zeide een mijner reisgezellen, een Ichinovnick (Russisch beambte). Verderop zullen we stilstaanik zal u dan de hartbre kende geschiedenis van de „koningin" vertel len en tevens de legende, die haar vergezelt. De koetsier klapte met de zweep en een uur daarna, gezeten aan den rand van een kleine beek, onder de schaduw der groote eiken, vertelde mijn reisgenoot de geschiedenis, zooals zij hier volgt Véra Dimitrewna, zoo heet de koningin, trouwde nauwelijks vier jaar geleden met een machtigen vorst, koning van deze landstreek. Ze was een schoone en bevallige verschijning, die door het volk met blijden jubel ontvangen werd. Tien maanden na haar huwelijk werd haar een^zoon geboren, door de gansche om geving begroet met feestelijkheden, waaraan allen deelnamen. Véra, die nóch van luxe, nóch van praal vertoon hield, kreeg van haar koninklijken gemaal vergunning om zich geheel aan de opvoeding van haar zoon te wijden, en ver gezeld door hare hofdames, ging ze het paleis bewonen, dat gij zooeven gezien hebt. De jonge moeder was zeer gelukkig. Haar geheel geluk, hare vreugde, haar hoop was gevestigd op die dierbare wieg. Zij bracht alle dagen door bij het kleine engeltje, schoon en blank als zij. Zij waakte als hij sliep. Altijd was zij daar, zijn lachjes bespiedend, zijn ochtendkussen 't allereerst ontvangend. Maanden, jaren gingen; het kind werd grooter. Met welk een trots en welk een angst zag zij het cherubijntje zijn eerste pas sen zetten. Allengs verminderde haar vrees; het kind was drie jaar, sterk en gezond. Op een middag wilde de kleine Ivan naar buiten. De moeder ze was een weinig ongesteld vertrouwde hem aan zijne gou vernante en aan zijne twee hofdames toe. De uren verliepen. Véra voelde zich op eens aangegrepen door een hevige ongerust heid. Geluiden uit de verte schroefden haar keel toe. Ze meende kreten en snikken te hooren. Maar ze wilde niemand roepen en richtte haar schreden naar buiten. Eensklaps bevond ze zich in tegenwoordigheid der gouvernante, wier oogen in tranen baadden, wier verslagen gelaat haar den schrik om het hart deed slaan. Ivangilde ze, mijn zoon waar is hij zelf immers weer rein wasschen Hij zal daaraan niet sterven. Wat echter u aangaat, dan moet u mij toestemmen, dat, wanneer Dartigues, dank zij uw gebrek aan eigen belang, over uw lichaam heen, naar Mail- lane gaat, gij en onze partij niets winnen, ja veel verliezen. Wat duivel! gij behoort niet meer aan uzelf gij behoort aan ons, aan uw vrienden." „En mijn beste vrienden zijn de Appels, dat hebben zij al honderd maal bewezen en dat zal ik niet vergeten." „Neen, maar u wilt partijleider zijn en verstaat het niet eens, u in die eigenschap te oefenen waarmede men in het leven het verst komt de ondankbaarheid." De oude Rosa onderbrak hot gesprek, door op haar gewone mopperende manier Piorre binnen te laten. „Daar is mijnheer Pierrewanneer u werken moet, zou ik dat maar dadelijk opgeven." „Jij bemoeit je ook met allesbeant woordde Des Barres zijn dienstbode kalm pjes. „Ga naar de keuken, daar bemoei ik mij immers ook niet mede." „Dat ontbrak er juist nog maar aan 't is trouwens eon waar geluk voor den pot, dat go het niet doet. 't Zon een bepaald aardig gezicht zijn, u in de keuken Met deze woorden verliet ze de kamer. „Ik kan mij er nooit genoeg over ver wonderen," merkte Breloquier op, „dat ge dat onuitstaanbaar persoontje om u heen kunt dulden." „Lieve vriend, ze is mij zoo nuttig, om dat ze mij oelent in het geduld, en boven dien is ze trouw, leest nooit een enkel papiertje, dat ze hier of daar ziet liggen, babbelt nooit over dat, wat ze hoort pra De gouvernante, die haar meesteres in zulk een toestand zag, dorst haar de waarheid niet te zeggen. De prins is naar den kant der Zwarte Zee geloopen, stamelde ze, we hebben hem niet kunnen terugvinden. Ik heb menschen uitgezonden DoodMijn kind is dood En de arme koningin zakte bewusteloos ineen. Toen zij weer bijgekomen was, had God zich over haar ontfermd. Véra was krank zinnig. In een kamer van het groote paleis stonden ernstige mannen om het bed van een kind. Daar streed de arme kleine prins den dood strijd. Nog eenige uren te voren was hij vroo- lijk en gezond. Bij het opklimmen tegen een rots was de voet van deu kleine uitgegleden en onder het vallen was zijn hoofd op een scherpen steen gestooten. Men droeg hem bloedend weg. In de kamer liggen de vrouwen en de bedienden geknield voor de heiligenbeelden. De priesters, in „Stola", zeggen de gebeden op, door de snikken der omstanders onderbroken. De wanhoop is vreeselijk. Ivan ligt op het bedje uitgestrekt. Zijn bleek hoofdje ligt in zwachtels, die rood ge kleurd zijn door het bloed, dat nog steeds vloeit. Nu en dan flikkert een vage doodsangst in zijn oogjes. Hij schijnt te slapen en toch is het oogenblik van den eeuwigen slaap nog niet gekomen. Onophoudelijk ontsnapt een zwakke kreet aan zijn bloedelooze lippen Mama, mama Tranen glijden langs zijn wan gen. Hij begrijpt niet waarom zijn geroep niet wordt gehoord. Tevergeefs poogt hij zijn kleine armpjes uit te strekken om met een laatste liefkoozing haar nog eens te omhelzen, die hem zóó bemind heeft, en hij blaast den laatsten adem uit, terwijl hij nog de twee woorden uitzucht, die de vreugde waren van zijn zóó kort leven Mama, mama De legende heeft deze droeve geschiede nis voltooid. Onze boeren vertellen, dat de arme moeder, toen zij den dood vernam van haar zoo geliefd kind, zich naar de steile kust begaf, terwijl hare lange bruine haren om haar schouders golfden. Daar wilde zij zich in den afgrond storten om ook in de eeuwigheid te zijn hij haar geliefden zoon. Toen zag men uit den hemel, op een zachte wolk nederdalen den heiligen Nicolaas, beschermheilige van Rusland, die de onge lukkige vrouw aldus toesprak „Ween niet meer, Mevrouw de Koningin, „uw kind zal IJ niet verlaten. Ik zal van U „medenemen wat de menschen noemen „de „Rede" en gij zult voortaan uw Ivan steeds „in uw armeu hebben. Gij zult zijne glim lachjes zien, gij zult zijne kussen ontvangen. „Trek uwe fecstkleeren weer aan, met hem „zult ge heengaan naar het Paradijs, waar de „engelen hunne zangen zingen aan de Eeu wigheid". Ziet hier, waarom de koningin, volgens het naïeve geloof der Boeren uit die streken, gek is geworden. Ziet hier, waarom ze in de ver laten tuinen van haar paleis ronddoolt, onder het zingen van de liederen der droeve Wes nianka. Die liederen werden gezongen door den heiligen Nicolaas, toen hij de koningin den weg ten Hemel aanwees. Vergadering van den Raad der gemeente NIEUWE NIEDORP, op Woensdag 20 November 1901, 's namiddags drie uur. Aanwezig alle leden. De Voorz. opent met welkom de vergade ring. De notulen, door den Secretaris voor gelezen, worden goedgekeurd en vastgesteld. Door de Armvoogdij is ingezonden een voorstel, om het in de vorige vergadering verhoogde presentiegeld (van f 100 op f 150 gebracht) aldus te willen verdeelenArm voogden voor de afdeeling landbouw etc. f 50.(vroeger f20.Armvoogden voor de afdeeling huishouding etc. f50.— (vroeger f30.en den Boekhouder f50.(tot heden hetzelfde bedrag. Zonder discussie wordt met algemeene stemmen de verlangde regeling vastgesteld. Naar aanleiding van het besprokene in de vorige vergadering, omtrent het schrijven van het Gemeentebestuur van Hoogwoud, ter zake van de opheffing der onderwijzeres betrekking aan de Langereis, wordt voorge lezen een afschrift van bedoeld schrijven, luidende als volgt Hoogwoud, den 9 October 1901. Naar aanleiding Uwer Missive van den 23en September j.1. No. 210, hebben wij de Eer U. W. E. G. mede te deelen het navol gende le. Eenigen tijd geleden vervoegde zich per soonlijk bij den Burgemeester van Hoogwoud, de Onderwijzeresse aan de Langereiser School, Mej. M. Timmerman, te kennen gevende, dat hare betrekking, door het verminderd getal schoolkinderen, hagchelijk werd, met verzoek, wanneer de Onderwijzeres aan de school in de Kerkelaan, Mej. J. E. Jenny Weijerman, die telkens solliciteerde naar eene andere plaats, ergens elders benoemd werd, of zij dan in hare plaats mogt benoemd worden tot Onderwijzeres aan de School in de Kerkelaan, waarop ik nader gehoord heb het Hoofd der Langereiser School, den heer M. de Jong, die mij verklaarde, haar wel lie ver te willen houden, maar overigens daarin hoegenaamd geen bezwaar had. Hieruit resulteert zeer duidelijk, dat de heer M. d e Jong, en teregt geen bezwaar ziet de 6 klassen zijner School, iedere klasse van on geveer slechts 5 en 6 kinderen, vol doend onderwijs te gevenwij zeiden teregt want voor het Schoolhoofd, die eenige liefde gevoelt voor zijne zaak, zal deze inspan ning bij een zoo klein getal leerlingen, waar lijk niet zoo overdreven groot behoeven te zijn. 2e. Thans heeft M e j. J. E. J e n n y We ij er in a n, wegens hare benoeming te Hilver sum, haar eervol ontslag verzogt, in te gaan 1 November aanstaande, zoodat er thans gelegenheid bestaat, het bovengemeld verzoek van Mej. M. Timmerman in te willigen. 3e. Met het oog op de bevolking, tot de Langereiser School in betrekkingjstaan- de, is het verder vrij zeker, dat het getal, tot die school behoorende kinderen, veeleer zal verminderen, in plaats van toenemen, en mocht onverhoopt, dit getal zoodanig vermeerderen, dat de bijstand aan het hoofd dier School door de Wet noodig mocht worden geacht, welnu, dan zal tot de benoeming eener Onder wijzeres nader kunnen worden overgegaan. 4e. Op grond van dit een en ander achten wij met den heer M. d e J o n g niet noodig, hem, bij zulk een klein getal leerlingen, door een onderwijzer(es) te doen bijstaan, en ach- i ten wij uit een geldelijk oogpunt, het tevens onverantwoordelijk, dien bijstand verder uit te j breiden dan door de Wet verlangd wordt, zoodat wij, ook met het oog op het belang van Mej M. Timmerman, hare gevraagde j benoeming aan de School in de Kerkelaan alhier en daarmede in verband, de opheffing harer betrekking aan de Langereiser School, blijven wenschelijk achten. I Daaruit blijkt dus, dat inderdaad niet door j Hoogwoud wordt gezegd, dat de heer De Jong is gehoord over de opheffing der onderwijzeresbetrekking, maar over de verplaatsing van mejuffrouw Tim- j merman naar de school in de Kerkelaan, terwijl daaraan dan wordt toegevoegd, dat uit het feit, dat de heer De Jong tegen de verplaatsing geen overwegend bezwaar j heeft, „resulteert, dat hij ook geen bezwaar j heeft en terecht (sic) tegen het waar- I nemen van alle zes klassen," en in het slot nog gezegd wordt, dat de Gem.-besturen met den heer De Jong geen overwegend bezwaar zien in het waarnemen door hem van alle 6 klassen. De heer Kuilman had dus in de vorige vergadering gelijk, „dat er niet precies staat, dat de heer De Jong is gehoord over de op heffing der betrekking". Den heer Visser komt het voor, dat de zaak er eerder erger, dan beter door wordt, want het is duidelijk, dat deze mystificatie, als waarvan de Raad hier nu het slachtoffer is geworden, niet zou hebben kunnen plaatsvinden, als bij het op stellen van het schrijven te Hoogwoud niet de bedoeling had voorgezeten, om den Raad te Nieuwe Niedorp een rad voor de oogen te draaien. Tegen dergelijke handelwijze zou de heer Visser alsnog gaarne willen protes- teeren. De Voorz. meent, dat er tegen' het feit eigenlijk niets gedaan kan worden„wat moet je d' er al tegen doen een brief schrijven geeft toch ook niets Spr. zou ten dat zijn eigenschappen, welke haar voor mij onontbeerlijk makenik weet, dat ze zich voor mij in stukken zou laten hakken." Tot Pierre ging hij op anderen toon voort „Er is ons een dakpan op den kop ge vallen. Het is Bertier Massol niet meer, die als zaakwaarnemer voor Claude Brun optreedt, nu is het de markies De Coutras." „Dan is alles verloren", riep de jonge man uit. „Hij zal vandaag reeds in de Kamer spreken, ik heb je laten komen om over alles eens met je te praten. Wat wilt ge, dat ik zal doen „Wat kunt u doen?" „Ik kan den markies opzoeken en hem vrageD, smeeken, van de interpellatie af te zien." „U zult bereid zijn, zulk een stap te doen „Ja, voor Appel en jou." „Dat zou zeer gevaarlijk zijn. Wie weet, of u niet gecompromitteerd zoudt zijn." „Dat kan niet gebeuren, men weet, dat ik niet uit eigen belang optreeddaar staat mijn leven, dat ik achter mij heb, borg voor. Wie zou het wagen, mij aan te klagen „Zij, die er belang by hebben." „En die zijn Pierre antwoordde niethij wierp Des Barres een smartelijken blik toe en de oude socialist begreep, dat de ongeluk kige jongeling zijn vader bedoelde. Hij las in zijn oogen, dat Pierre zeggen wilde „Wees voorzichtig, wanneer ge u voor mij opoffert, is hij in staat daar misbruik van te maken. Wanneer gjj uit medeljjden I Uk met mij, hem redt, dan is hij in staat om u te vernietigen, in plaats van u te danken en te zegenen. Hij is eergierig en alleen voor het succes leeft hij. Ik sta niet voor hem in Hij heeft mijne moeder verraden, heeft mij verraden, en zal tegenover u eveneens zoo doen." Langzaam zeide Des Barres „Mijn kind, in vereeniging met je moe der en Appel zijt gij het, dien ik op aarde het meest lietheb. Vraag me, voor uw vader naar den markies te gaan, en het zal gebeuren." Pierre verbleekte, zijn handen beefden, en met half verstikte stem stamelde hij „Dat wil zooveel zeggen als hem van de schande redden, maar misschien „Wat misschien „Is het zooveel als uzelf opofferen „Wenscht ge het?" vroeg Des Barres met vochtige oogen. „Mijn God", weeklaagde Pierre, „moet ik daarop werkelijk antwoorden 1" De oude socialist breidde zijn beide ar men uit. „Ik ben het, die dan maar in jouw plaats zal antwoorden. Ik wil niet, hoort ge wel, ik wil niet, dat jij en je moeder nog langer lijden. Ik zou alles naar den duivel kunnen helpen, wat jullie's rust verstoort." Pierre verborg snikkend zijn hoofd aan de bree.de borst van Des Barres en keek vol innigheid tot hem op. „Mijn God, gij geeft mij het loven weer, ge redt me 1" „Niet ik ben het, die je redt 1" sprak Des Barres ernstig. „Wees er steeds aan gedachtig, dat het Appel is, dien ik mijn vriend noem, die jou heden tegen smart verder de zaak maar willen laten rusten. Algemeen wordt dit idéé goedgevonden. Het doet den Raad genoegen, dat tenminste is gebleken, dat de heer De Jong in deze de waarheid zei. Tegen een verzoek van den heer B. Sies- werda, hoofd der school in de kom, om voor de schoolbibliotheek van den heer Prins 10 werkjes van tezamen f 4.50, te mogen aan schaffen, heeft niemand bezwaar, ook al mocht de betrekkelijke begrootingspost misschien ontoereikend zijn. Ook wordt algemeen goedgevonden, de vergoeding aan den heer E. Broekhuizen voor het in orde houden, vullen, aansteken, enz., van de lantaarn bij de tramhalte aan de Langereis, op zijn verzoek te brengen van f 10.— op f 25.—. De Raad is overtuigd, dat vooral bij de zoo uitgebreide tramdienst regeling deze verhooging billijk mag heeten. Het bespreken van de tramhalte aan de Langereis geeft den heer Koopman aanleiding, om nogmaals de wenschelijkheid te bepleiten van het plaatsen van een bank in hetwacht- hokje aldaar. De Tram is wel niet genegen het onderhoud van de door het gemeente bestuur aangeboden verbetering op zich te nemen, maar Spr. zou dan liever dat onder houd ook al was het maar van een bank alleen voor gemeenterekening nemen. „We doen het dan niet voor de Tram, maar voor het publiek, dat daar wachten moet." De heer Visser meent, dat het al mooi genoeg is, dat de gemeente voor verlichting aan de tramhalten zorgt, en nog bovendien aanbiedt een zoo noodige verbetering aan het wachtlokaaltje te willen aanbrengen, als de Tram het onderhoud op zich neemt. Het is toch wat te veel gevergd, zegt Spr. en de heeren De Moor en Kuilman zijn dit met hem eens, dat de gemeente nu ook nog, geheel ten behoeve van de tram, voor het onderhoud van die verbetering moet zorgen. De heer Koopman vindt dat ook heel niet billijk, maar en dat moeten de andere heeren hem weer toegeven op die manier is het publiek dan toch de dupe. De Raad toont zich niet erg genegen om ten believe van de Tram het onderhoud op zich te nemen. Ten laatste zegt de heer Koopman te kunnen meegaan met een voor stel van den heer Visser, om aan het Tram- bestuur te berichten, dat de Raad nog tot 15 December bereid is, de aangeboden ver betering van het wachtlokaaltje aan de Langereis (alias de blikken trommel) tot stand te brengen, maar in geen geval het onder houd dier verbetering voor gemeenterekening wil nemen. Hierna wordt bij monde van den heer Kuilman het al een paar maal uitgestelde rapport van de Commissie voor de Lan derijen voorgelezen. Het rapport vermeldt omtrent het gebruik van de gemeentelande- rijen het volgende De Afmenplaats uitstekend gebruikt. Sommige sneezen van het Allemansbouwtje aan den Terdiekerweg veel onkruid. „De Oude Bulleweid", in gebruik bij J. Rezelman, goed gebruikt. „De Bulleweid" van J. Strijbis, uitstekend, geheel onder den mest. Het Weezenweidje in de Leijen, in gebruik bij den watermolenaar (vroeger G. Jonker), goed gebruiktdoor omstandigheden is echter geen mest opgebrachtdit zal het volgend voorjaar vroeg plaats hebben. De Smal wordt voor de ééne helft door K. de Boer en voor de andere door Jb. Warnar goed gebruikt. „De Blossen" van Jb. Pluister, uitstekend de kunstmest doet daar wonderen. „De Blos" van Joh. Barten, eigenlijk onvol doende gebruikt. Er wordt net zooveel mest opgebracht, dat het er volgens de acte door kan. Eigen land gaat geheel voor. „Het Butterweidje" van Jb. Warnar, vrij goed gebruikt. „De Voorste Peereweid", in gebruik bij Jb. Schrieken. is zwaar bemest, maar het land is grof, omdat er veel paarden op loopen. „De Achterste Peereweid", in gebruik bij G. Blom, is goed gebruiktde kunstmest werkt goed. „Het Burgemeestersweidje" wordt door K. de Boer a./d. Langereis goed gebruikt echter ligt het nog niet geheel volgens de voorschriften „op zijn greppels" en ook is het nog niet bemest, maar dat kan natuurlijk nog in het 3e of 4e huurjaar. en vertwijfeling beschermt, zooals hij eens je moeder voor armoede en leed heett behoed. Ja hebt twee vaders in je leven gehad, mijn jongen; de een gaf je het lichaam, de ander de zielbeoordeel hun beider daden en aarzel niet meer, zooals ge tot nu toe hebt gedaan, wie van hen beiden ge moet liefhebben." „Een gansch leven van hoogachting en opoffering zou niet genoeg zijn om mijn schuld aan u af te betalen." „Probeer dit niet! De dankbaarheid is een schat, die men nooit in waarde moet trachten te doen verminderen." „Ik kan u de mijne toch bewijzen I" „Hoe dan?" „Ge zult het zien „Goed. Daar ons besluit nu is genomen, gaan we naar de Kamer. Wij hebben geen oogenblik te verliezen, en ik wil maar hopen, dat onze pogingen succes hebben." De gangen van het Palais Bourbon vul den zich met opgewonden pratende menschen, waaronder afgevaardigden aankomende met afgemeten stap, een dikken bundel papieren onder den arm, mannen, die zoo op het gezicht af het lot vaD Frankrijk met zich voerden verder journalisten, die jaebt maakten op nieuwtjes voor 't overige nieuwsgierigen, die hun weg naar de tribune zochten om de zitting bij te wonen. Trots het vroege uur, waren er ook vele vrouwen met kleurige toiletten, welke het eentonige zwart van de vele gekleede jassen wat afwisselden. Barondet en Re- mamjon waren er ook reeds en trachtten zich op hun gewone zoetsappige manier bij verschillende groepen in te dringen. Daarbjj deden ze alle moeite om er onbevangen uit te zien.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1901 | | pagina 5