Politie! milt te
Zondag 1 December 1901
45ste Jaargang No. 3684.
Bureau: taan, B 4.
UitgeverP. TRAPMAN.
MedewerkerJ. W I X K E L.
EERSTE BLAD,
Gemeente S e ha g en.
Bekendmakingen.
Martelaarschap,
Buitenlandsch Nieuws.
Uit en voor de Pers.
"V^T'
SGBA6ËR
1
:ti Uitlij-,
ROT.
Aiïertcitifi- Lailiiiillal.
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag- en
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
Prijs per jaar f 3.-—. Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
ADV ERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25 iedere regel meer 5 ct
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
«•«JKXUKKfrlKrjfflf
Dit nummer bestaai uit drie bladen
POLITIE.
Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te
bekomen omtrent 2 achtergebleven scha
pen, terwijl inlichtingen worden verzocht omtrent
1 vermist schaap.
door
FULVIA.
Onze keukenmeid was ziek geworden, en
Beppina bad zich als noodhulp aangeboden.
Hare vorige mevrouw had haar ten zeerste
aanbevolen; drie jaar had zij daar gediend,
was toen gehuwdom haar eerlijkheid,
vlijt en zindelijkheid prees men haar.
Toen zij zich kwam aanbieden, dachten
■wij aan eene vergissingmen had ons ver
teld, dat zij als jonge vrouw en moeder
door handenarbeid bijdroeg in het onder
houd van haar gezin, en daar stond voor
ons een bleek, zwak meisje, wier vormen
nog weinig vrouwelijks verrieden. Haar
gelaat was ontzettend mager, haar zwart
haar en witte tanden waren het eenige
mooi, waarop ze wijzen kon. Haar armoe
dige, op vele plaatsen gelapte kleeding
was evenwel zeer zindelijk en hare handen
riekten naar zeep.
„Hoe oud ben je
„Achttien jaar."
Ongeloovig zagen wij haar een oogenblik
aan. Ze leek ons een kind of een oud wijfje,
hoe dwaas die vergelijking ook klinken
moge voor een jonge vrouw, in de lente
van het leven nog, kon zij toch niet door
gaan. Ze verzocht 's avonds naar huis te
mogen gaan. Daar ze slechts tijdelijk ons
helpen zou, was daar niets tegen.
„Mijn kind is ziekelijk, ik zou 's avonds
hier niet rustig blijven kunnen," had zij
als ter verontschuldiging gezegd.
Aan ons kamermeisje had zij verteld,
dat overdag het kind bij haar schoonzuster
was, 's nachts wilde deze het niet houden.
En nu speelde dag aan dag een tragedie
onder onze oogen zich af, door niets te
verhinderen zagen wij, zonder te kunnen
helpen, een mensohenleven onder de zwaarste
kwellingen te gronde gaan, door geen
wet te redden, waarmeê geen rechtbank
rekening houdten dat herhaalt zich toch
telkens in de onderste lagen van het maat
schappelijk leven. Beppina was niet uit
liefde getrouwdin haar dorp had men
haar daar eenvoudig op een feestje gezegd
„die daó,r is net een man voor jou," en
het slot was, dat zij hem genomen had,
om getrouwd te zijn, met een niet duidelijk
uitgesproken verlangen naar steun, naar
iemand, door wien ze méér kon wezen dan
dienstmeid alleen. Het huis, waar ze drie
jaar goed behandeld was en gevoed, waar
ze cent voor cent had gespaard, totdat
het tot een klein sommetje was aange
groeid, had ze verlatenzij was met hem
naar de stad gegaan om met schoonmoeder,
schoonzuster en dier kinderen, met hun
veertienen, in drie ellendige dakkamertjes
te gaan wonen.
Het was een familie van deugnieten,
van ruwe menschen en zij, de schuchtere,
eerzame jonge vrouw, was spoedig de
onderdrukte. De man, een reus, met een
nek als een stier, was van beroep schrijn
werker daar hij een tamelijke bariton-
stem bezat en daarbij een flink figuur,
zocht hij liever onder de choristen van een
3de-rangs-schouwburg een plaats. Het laatste
speelseizoen hadden zij in Milaan door
gebracht, en ook Beppina, wie eenige
Doten al ingepompt waren geworden door
baar man, kreeg een plaats in het koor,
doch haar contract werd plotseling verbroken,
toen een klein wezentje zijn plaatsje in de
wereld begeerde, een wereld, waarin nie
mand begreep hoe het daarnaar ooit had
bunnen verlangen. Beppina kon het kindje
Diet zoogen, ze waren naar huis terugge
keerd om het kindje door de zuster te laten
voeden, die zelf een zoogkindje had en wel
geen hooge voorwaarden bedingen zou. Half
dood waren moeder en kind aangekomen,
maar het leven schijnt wel te taaier naar
mate het minder waard is. Zij was in
het gasthuis opgenomen, dat ze, na verloop
van een maand, genezen verliet, en het
ellendig, slecht gevoed wezentje, dat men
iederen dag wel tienmaal vragen kon, wat het
eigenlijk op de wereld wel wilde, behield
daarin hardnekkig zijn plaats.
De spaarpenningen van Beppina verdwe
nen 8ls sneeuw voor de zon, en van haar
uitzet was ze even spoedig afschoonmoe
der en -zuster wisten er wel raad meê.
De man gaf zjjn loon aan moeder en
^mi tot zijne vrouw„Zorg jjj voor jezelf
„Maar waarom verdraag je dat alles
vraagt men haar, „waarom verzet je je
niet
„Ze slaan me", antwoordde ze dan, met
dat kleine glimlachje, dat van smartelijke
onderworpenheid spreken kan, „ze zeggen,
dat ik hem niet had moeten trouwen; te
laat, te laat
Ze beklaagde zich nooit, wanneer men
haar niet vraagde ook wat wij haar gaven,
om haar ellende te verzachten, bracht ze
trouw naar huis, al wist ze ook, dat het
haar dadelijk afgenomen werd.
„Ik doe het, omdat ik dan hoop, dat zij
mijn kindje niet zullen mishandelen", zei
ze dikwijls met een opvallend harde, ja
wilde uitdrukking op haar gelaat.
Op zekeren dag vroeg ze, of zij haar
kindje eens meêbreDgen mocht.
„Maar zegt u niet, dat het leelijk is",
smeekte zij, „al vindt ge het ookvoor
mij is het toch mooier, dan alle engelen in
den hemel".
En het was leelijk, dat arme schepseltje,
zwart van magerte, zoo dun en ellendig,
dat het wel mismaakt scheenhet hoofdje
waggelde op de schoudertjes, als kon de
dunne hals het niet dragen, en de handjes,
zagen er uit als de pooteu van een kikker.
Maar rein en zindelijk was het gekleed
en op het gehaakte witte mutsje wijzend,
zei ze vol van naïeve zelfvoldoening „Ik
heb het zelf gemaakttoen ze mij geen
geld voor wol wilden geven, heb ik een
paar mijner kousen uitgerafeld en het daar
van gehaakt."
Eens kwam ze geweldig ontroerd.
„Het kind is ziek, ik kan geen dokter
halen ze willen geen geld daarvoor geven."
Wij rieden haar met het kind naar den
dokter te gaan en er niets van te zeggen;
maar hoe treurig en bedroefd kwam ze
terug. Wij hadden gasten aan tafel, en
voor de eerste maal had zij een gerecht
bedorven, 's Avonds weende zij, maar ver
tellen wilde zij hot kamermeisje niets. ToeD
zij den volgenden morgen terugkwam,
toonde haar kleurloos gezicht die halt
vreesachtige, half wilde uitdrukking
als van een mishandeld dier. Hare
armen, haar hals waren met schrammen
bedekt.
„Zij hebben mij geslagen, hij en de
anderen, ze hebben me mishandeld. Als ze
mijn kind ombrengen, o, dan zullen ze het
vreeselijk boeten."
Wij beproefden haar te kalmeeren, en
boden haar raad en hulp. Zij schudde
moedeloos, stom het hoofd, en langzaam
verhaalde zij haar leed. De dokter had
gezegdhet kind moet, bij gebrek aan
voedsel en verpleging, weldra sterveneen
andere min en goede verzorging waren
direct noodzakelijk. Toen ze daar thuis op
had gewezen, had men haar voor gek ver
klaard, de man gaf geen cent daarvoor
uit en de schoonzuster deed geen afstand
van het haar toegekend verpleegloon.
„De min zal ik betalen met wat ik ver
dien."
„Geen kwestie van; wat ge verdient,
komt ons toe."
„Ik zal er mijn mevrouw dan om vragen."
„Wat die je geeft, kunnen wij best zelf
gebruiken, beter dan dat ellendige wurm,
dat beter deed onmiddellijk naar den
hemel te gaan."
Gewond, beleedigd in 't hoogste, 't beste
dat zij bezat, had ze woedend, zinneloos
tegen allen gevochten. Alléén, tegen veer
tien 1 Alléén met haar moederschap, zoo
smartvol, tegen het beestig geweld, bru
taliteit en egoïsme 1 Wat duivel, wat
wou dat gekke wijf? Waren er, God
betere het 1 geen kinderen genoeg in de
familie en waren die niet allen groot gewor
den en aten ze niet als wilden
„Willen wij eens met uw man spreken?"
vraagden wij ten slotte aan Beppina, niet
meer wetende hoe haar te helpen.
Ze bedankte voor dit aanbod met een soort
van valsche schaamte, en toch zóó beslist,
dat wij daarop niet verder durfden aan
te dringen. Er viel niet veel anders te
doen, dan haar kleine giften in geld, levens
middelen en medicijnen te geven. Ze bleef
ordelijk en vlytig als altijd, bedierf nooit
meer iets. Haar gelaat werd steeds spitser,
en de schaduwen orider de oogen altijd
dieper. Vraagde men haar naar haar kleine,
dan antwoordde ze bijna toonloos„Het is
als gewoonlijk". Slechts een enkele maal
voegde ze er aan toe„Het heeft den go-
heelen nacht gehuild", ofoedsol wil het
niet meer nemen, en draait telkens het
hoofdje om, alsof het rust zoekt".
Op een zekeren ochtend had zij een doek
om het voorhoofd gebonden. Aan het
kamermeisje vertelde ze, dat zij zich in
het donker gestootcn had, maar toen ze
's avonds heeDgirg, zei ze met een scham
peren lach tot haar: „Vannacht heeft hij
mij half vermoordkom ik morgen vroeg
niet terug, dan weet gij, dat hij mij de
rest gegeven heeft".
Wij begrepen, dat zij weer voor haar
kind gestreden had.
Den volgenden morgen kwam zij weer,
liet zich als half dood in den corridor op
de bank vallen en snikto het uit, dat haar
kind in heel treurigen toestand was. Wij
gaven haar voor onbepaalden tijd verlof,
boden haar zooveel mogelijk hulp en
dwongen haar bijna met geweld wat geld
aan te nemen.
„Als het kind sterft, loop ik weg"
sprak ze, de tanden knersend op elkaar
drukkend.
„Doe geen dwaze dingen bedenk, dat
het Gods wil isdat het kind ook bij de
zorgvuldigste verpleging sterven kan."
„Neen," herhaalde zij vast besloten,
„sterft het kind, dan blijf ik niet meer bij
hen." En op den drempel ons met haar
vriendelijk en toch zoo weemoedig lachje,
dat haar eenige schoonheid was, groetend,
zei ze „Ik had alles verdragen in mijn
leven, alles willen uitstaan, als ik
mijn kind maar behouden mocht. Als
het gestorven is, hebben ze ook mij om
gebracht."
Wij zagen Beppina nooit meer.
Wat zal er in haar ziel zijn omgegaan,
toen zij 's nachts het leven van haar kindje
zag heengaan
Toen het kind stijf en koud op zijn
armzalig bedje lag, sloop de arme moeder
zachtkeDS heen, haar laatste geld op het
kussen leggend voor de begrafenis.
In alle dakkamertjes en kelderwoningen
in de buurt werd de verlaten echtgenoot
beklaagd en het arme schepseltje gelukkig
geprezen, dat God het tot zich had geno
men, voordat het door die plichtvergeten
moeder in den grond bedorven werd 1
In de heerlijk lichte ruimten, waarheen
het arme zieltje is heengegaan, bidt wellicht
een engel voor de zoo ongelukkige marte
lares.
Er is bepaald geen land, waar de fakkel
der tweedracht zoo hel brandt als in Spanje.
Hier zijn 't socialistische opstanden,daar repu-
blikeinsche beroeringen, elders economische
armoede en verbittering tegen de geestelijk
heid, op andere plaatsen dynastische en fede
ralistische vraagstukken, die tot eene ont
binding zouden kunnen leiden.
Aan het hoofd der gistende provinciën
staan in de laatste jaren de Baskische Pro
vinciën en Catalonië. De Baskische Pro
vinciën, waarin de oude geest des hoogen
adels en der geestelijkheid nog weelderig tiert,
vormen de bakermat voor de oud-conser
vatieven en ultra-clericalen.
't Is hier, dat de aanhangers van Don
Carlos worden gevonden 't is mede hier,
dat elke ingrijpende regeeringsaaad tot
plaatselijke opstanden aanleiding geeft.
Naast het immer gistende Noorden, staat
het zelfstandige Noordoosten. 't Is
eigenaardig, dat de geest der oude West-
Gothen nog altijd in de provincie Catalonië
zetelt, zóó zeer zelfs, dat Catalonië zich
als een zelfstandig deel van Spanje be
schouwt.
Wanneer te eeniger dagen het ontbindings
proces van Spanje grooter afmetingen zal
hebben aangenomen, dan zal zeer zeker
Barcelona het centrum van een nieuw
regeerings-systeem worden. Het ligt voor
de hand, dat, waar de geest dor zelfstan
digheid een zoo vruchtbaren bodem vindt,
oproeren aan de orde van den dag zijn.
In de laatste dagen is het in Barcelona
dan ook weer duchtig er van langs gegaan,
zoo zelfs, dat de hooge regeering de uni
versiteit aldaar heeft moeten sluiten.
Dat was weer koren op den molen van
de ontevreden studenten, die, gesteund door
de werkelooze fabrieksarbeiders, gewel
dig te keer zijn gegaan. Alleen het voor
uitzicht van den staat van beleg heeft in
de laatste dagen de gemoederen eenigszins
kunnen kalmeeren. Het schijnt wel, dat in
de laatste j aren de studeerende jeugd den revo-
lutionnairen steen in beweging moet bren
gen. Op do militaire opstanden zijn in Spanje
de academische gistingen gevolgd. Men is
hieroieê evenwel van kwaad tot erger
geraakt.
't Is evenwel niet alleen in Spanje, dat
da studenten aan het hoofd van politieke
bewegingen staan. In Duitschland en
Griekenland nemen wij in de laatste dagen
eenzelfde verschijnsel waar. In Duitsch
land waren het de hoogescholen, die den
eersten stoot aan de agitatie tegen Engeland
in 't algemeen en Chamberlain in 't bijzon
der gaven.
De onvoorzichtige woorden,door den Engel-
schen Minister van Koloniën te Edinburg ge
sproken, hebben door geheel Duitschland,van
den Rijn tot den Weichsel, en van de
boorden van Noord- en Oostzee tot aan
de Alpen, de grootste verbittering opgewekt.
De opgewondenheid is zóó algemeen en
zóó ernstig, dat men zich afvraagt, of de
regeering in staat zal blijken te zijn, haar
tegenwoordige houding te bewaren. Natuur
lijk heeft de machtige beweging in hooge
mate de aandacht van Engeland getrokken.
Ook daar wordt de vrees uitgesproken, dat
Duitschland zijne neutraliteit wel eens zou
kunnen laten varen.
Eene kleine zwenking van Keizer Wilhelm
zou genoeg zijn, om aan den Zuid-Afri-
kaanschen oorlog een einde te maken. Doch
hoe sterk zijn volk ook partij heeft gekozen,
in de staatkunde der regeering is geen
verandering waar te nemen. De houding,
door Frankrijk bij de Duitsche betoogingen
tegen Chamberlain aangenomen, gebiedt
Duitschland zeker groote voorzichtigheid.
Met onverholen vreugde wordt aan de
overzijde der Vogezen de verwijdering
tussohen de Duitsche en Engelsche naties
waargenomen. Zelfs in de gematigde
Fransche bladen doet men alle moeite,
voorraad te verzamelen om daarmede het
vuurtje verder op te stoken. Duidelijk
blijkt, dat Frankrijk een oorlog tusschen
den erfvijand en Engeland hoogst aange
naam zou zijD, en dat het daarbij geen
onverschillig toekijker zou blijken, is zeker.
In de dagen van het bekende telegram
van Keizer Wilhelm aan Kruger heeft
Frankrijk zich geducht in de kaart laten
kijken.
Toen de Engelsche regeering tot de
mobilisatie van het Kanaal-eskader besloot,
en tevens een vliegend smaldeel uitrustte,
dacht de Fransche regeering, dat een oorlog
onvermijdelijk was.
In die spannende dagen nu stelde de Fran
sche regeeriDg Engeland een offensief en de
fensief verbond voor. In Lor.den was men han
dig genoeg de Duitsche diplomatie iets van
dit aanbod te laten voelen. Het gevolg was,
dat de betrekkingen zich snel verbeter
den en langzamerhand zelfs een zeer vriend
schappelijk karakter hebben aangenomen.
Duitschland had hierbij geleerd, dat de
oude revanche-geest in Frankrijk nog altijd
bestaat en dat deze wetenschap op zijn
tegenwoordige staatkunde van invloed is,
behoeft geen nader betoog.
't Is opmerkelijk, dat Frankrijk en Rus
land zich onmachtig verklaren, voor Zuid-
Afrika iets te doen, door de houding van
Duitschland, en dat Duitschland juist tot
die houding gedwongen wordt door Frank
rijk.
Waar zoo op de gelegenheid wordt ge
wacht, om oude rekeningen af te doen,
is van eene Europeesche tusschenkomst
niets te wachten.
Dit wordt algemeen zoo goed begrepen,
dat de verschillende pavtijen als bij stil
zwijgende overeenkomst Amerika trachten
over te halen, partij voor de Boeren te
trekken. Een hooggeplaatst Engelschman
deelt de indrukken en verklaringen mede,
die hij daarvan in Amerika heeft opgedaan.
Wij lezen dienaangaande in een Engelsch
blad: Bijna dagelijks wordt een beroep ge
daan door de vertegenwoordigers der Euro
peesche mogendhedon op de regeering
der Vereeuigde Staten, om stappen te
nemen ter beëindiging van den oorlog. Wij
kunnen niets, zeggen de Mogendheden, wij
zijn machteloos, en iedereen is machteloos.
Slechts de Vereenigde Staten kunnen het
moeilijke vraagstuk oplossen.
Deze verklaring van Sir Reid wordt
van andere zijde bevestigd, doch tevens
wordt dan ook medegedeeld, dat president
Roosevelt geen lust gevoelt, zich met de
zaak te bemoeien. Het Hof van Arbitrage
in Den Haag gevoelt zich onbevoegd
Europa kan niet; Amerika wil niet; Engeland
heeft derhalve vrij spel, om zijn bloedig
beulenwerk tot het einde toe te volbrengen.
Hoe jammer, dat de onstuimige zonen van
Minerva,de studenten,die zelfs inGriekealand
de regeering naar hunne hand zetten, voor
Zuid-Afrika zoo weinig vermogen. Het
studentenoproer te Athene, dat zoo groote
gevolgen had, droeg een eigenaardig ka
rakter. Als oorzaak wordt de bijbelvertaling
van het oud-Grieksch in het nieuW-Grieksch
genoemd. Door deze vertaling zou do
Grieksche kerk op één standpunt met die
van Rusland komen te staan. Men vreesde
daarvan in de toekomst een staatkundige
afhankelijkheid aan Rusland, ongeveer als
die,waarinBulgarije enServië verkeeren,doch
daarvan is de groote Grieksche partij niet
gediend. Ook Griekenland heeft het oog
gevestigd op Konstanfinopel. Door het
krachtig protest der studenten zal voor-
loopig van de russifiseering van den gods
dienst niets komen.
De leerplichtwet op sterven.
In de Memorie van Antwoord op
Hoofdstuk V (Binnenlandsche Zaken)
van do Slaatsbcgrooting, heeft Minister
Kuyper over de Leerplichtwet o. m. ge
zegd, dat Lij, uit beginsel afkeerig zijnde
van te snelle re-.ctie tegen onder ambts
voorgangers tot stand gekomen wettelijke
regelingen, de intrekking van de Leer
plichtwet niet wenscht voor te stellen,
zoolang niet gebleken zal zijn, dat niet
met verbetering van wat de practijk als
onhoudbaar aantoont,kan worden volstaan.
Gegevens, als in het Voorloop:g Ver
slag worden gevraagd, kunnen thans nog
niet worden verstrekt zoo heet het
verder. Over de wijze, waarop het sta
tistisch materiaal, dat met leerplicht ver
band houdt, zal zijn te bewerken, wordt
overleg gepleegd met de centrale commis
sie voor de statistiek. Het ligt in de be
doeling, omtrent verschillende onder
werpen een overzicht te geven in een
jaarlijksch verslag van den staat der
hooge-, middelbare en lagere scholen.
Hoewel nu niet geheel den minister
in zijn baard willende vliegen, is bet
de Katholieke „Maasbode", blijkbaar wel
een wat te lange weg, dien dr. Kuyper
bewandelt. Het blad schrijft
We begrijpen het uitnemend wel, dat
Kuyper èn uit deferentie voor lijn ambts
voorganger Borgesius, èn uit pr;ncipiëele
atkeerigheid om onmiddellijk at te breken
wat pas opgebouwd werd, de anti-natio
nale dwangwet nog eene spanne tijds
leven iaat om daarna te beslissen tus
schen wijziging en formeele intrekking.
Ook wenschen wij niet voorbij te zien,
dat Kuyper aan de groene tafel niet
gezeten is als journalist.
Maar hij zij dan journalist, kamerlid
of minister, wij mogen toch wel zeggen,
dat hij, die een paar jaar lang ia ontel
bare artikelen en asterisken niet enkel over
de wot zelve, maar ook over hare toe
komstige werking in het volksleven, de
meest ongunstige opinies heett voorge
staan en verdedigd en van alle Christe
lijke politici ea journalisten misschien
wel de felste oppositie heeft gevoerd
dit deze staatsman na niet zoo op eens
door statistiek en enquête tot ander in
zicht zal komen.
Maar, hooren we zeggen, het is toch
mogeljjk, dat deze man, die over de
waarde der voor hem liggende wet wel
eens een juist oordeel zal gehad hebben,
niettemin zich vergissen kon over de
werking der wet, die, als iets toe
komstigs zijnde, ook voor hem nog blijken
moest.
Deze opwerping verstaan we goed,
en juist daarom gelooven we, dat Kuy
per, voor algeheel „acquit de conscionce"
warst het geldt hier toch een radicaal
ingrijpen in de raderen der staatsmachine
in zijne Memorie het alternatief ge
steld heeft van intrekken of wijzigen.
Een wijs ea voorzichtig minister, die
het besef heeft van de hooge plaats
waar hij staat, doet niet anders.
Maar toch, zoo wij een persoonlijk ge
voelen mogen uitspreken, zouden wij
zeggen, dat dr. Kuyper, die door jaren
lange ervaring èa met onderwijszaken èn
met de draagkracht ea de behoeften van
het Ne ler'andsche volk in al zijn standen
en schakeeringen zoo uitnemend bekend
is, feitelijk niet zoo omvangrijke enquête
vau noode heeft, om te weteD, dat de
Leerplichtwet, die, met één stem meer
derheid ia het leven geroepen, al aan
stonds de doodstrekken vertoonde, nu ook
niet voor medicijn vatbaar zai wezen.
Om van andere Christelijke bladen
niet to sproken, de „Standaard", die toch
zeker nog wel op dr. Kuyper's leestafel
zal liggen, zorgt er uitnemend voor, om
door allerlei bericht en beschouwing,
het principieel foutieve, het anti-nationale,
het verregaand onpractisehe, hot wreeda
zelfs en het onbarmhartige dezer wet
met zeldzame volharding in het volle
licht te zetten, zoodat de minister verdere
enquête of statistische tabel gevoegelijk
ontberen kan.
Dcch, hoe mon hierover denk«q de
erquête is in werking, en wij, die niet
wijzer willen zijn dan de manuen, die
in deze de verantwoording to dragen
hebben, zullen mot de plannen en de
bedoelingen van den minister gsarne
vrede hebben.
Tevens ons oordeel opschortende tot
zoolang het jaarlijk iche Regeeringsverslag
over het onderwijs, dat naar het zeggen
der Memorie do resullaten der önquêta
zal mededeelen, in ons bezit is.