Zondag 26 Januari 1902. 46ste Jaargang No. 3700. TWEEDE BLAD. De Theeavondjes bij M. A. G. Nus. FEUILLETON. Het ABC VAN HET LEVEN. 10. Binnenlandsch Nieuws. —0—0—0—0—0— SCHAGEN, 22 Januari 1902. De ziekte van Nus en de nasleep daarvan. Een epidemie. Bram schrijft een allerlief - sten brief. Informaties naar Nus. De begrafenis en het graf monument. Als men beroemd is. Bronsveld op de thee. Hij leest en preekt. Ik ben het niet mei dominé eens. Stomp gevijlde tanden. Bronsveld wordt boos en dan komt Van Kol. IHj gaat op inspectie. Nus prijst hem en stelt hem ten voorbeeld en leest dan ietsdat alle landbouwers interesseeren zal. We spre ken over de reis van Bram. Het gesprek komt op de Boeren en er daalt een droeve schaduw over ons samenzijn. —o—o— Nus is ziek geweest, Nus heeft zwaar geleden aan chronisch tijdsgebrek, Nus had familie-aangelegenheden te regelen en zaken af te doen die niet wachten konden Nus was zwaar aangetast. Vandaar dat zijn theeavondjes een heele Jïoos niet konden gevierd worden, en dat de ezers van de Schager Courant geen nieuws van mij hoorden. Trouwens, mijn beste politieke vrienden hadden te lijden aan gebrek aan tijd. Het was een epidemie. Nog de vorige week kreeg ik van Bram een brief met de verzekering, dat hij stellig al eens aange komen was om te zien hoe Roosje en ik het maakten, maar dat de Begrooting eerst, toen de verhuizing van het torentje naar een groote werkkamer, en tenslotte zijn reis naar Brussel en Londen hem zooveel tijd hadden gekost. „Ik hoop dus niet, Nus, dat je zult denkenBram is minister-president en nu vergeet hij ouwe vrienden, want dat is waarlijk niet het geval." Nu, ik wist wel beter, dat heb ik Bram ook dadelijk geschreven. Overigens is er van vele zijden naar mij geïnformeerd. Roosje kreeg brieven vol onge duldige en angstige informaties, telegrammen uit Den Haag, Londen, Anna Paulowna, Berlijn en Wieringerwaard. Eergisteren liepen er twee mannen, met zulke ongure gezichten dat Roosje er van ijsde, mijn erf op 't bleken de twee vrinden en van Staalman te wezen, die namens hem kwamen informeeren of de begrafenis al gauw plaats had. Ik heb ze beiden eigenhandig in de Laansloot gesmeten. Om nu nog te zwijgen van aan biedingen van begrafenis-ondernemingen, graf kransenfabrikanten en beeldhouwers voor een grafmonument. Wie niet, als Nus, beroemd is, weet niet hoeveel last een groot man heeft van een tijdelijke absentie door ziekte of iets anders. Doch ziet, ik ben, wel niet gansch hersteld, maar toch een eind op streek, weer aan mijn theeavondgenoegens kunnen gaan en ik heb al Door IDA BOY-ED. 0-0-0 Wanneer Sylvia aan boord, met haar twee, drie simpele japonnetjes die ze daar had, zich aankleedde, woelde ze steeds besluite loos in haar garderobe rond. Haar scheen van een lint of een kraagje haar halve welvaren af te hangen. Zij was er aan boord steeds op bedacht, door eene kleine verandering telkens nieuwe bekoring aan haar toilet te geven, want Robert had eens gezegd, dat Makarie, met haar weinigen zin voor pronk en haar manier van kleeden, door steeds hetzelfde te dragen, hem ernstig boos kon maken. Doch vandaag gaf Sylvia zich al heel weinig moeite. Daar was niemand, dien ze het waard achtte om zich voor te kleeden. Een witte japon stond altijd en daarom trok ze die maar aan, zonder een enkele maal in den spiegel te kijken. ■Of ik Bertie zal opzoeken Ach wat, het is toch mijn eigen broeder. Ik wil mij liever maar niet zoo stijf en gewichtig aan stellen." Zij ging de verlichte gang door en opende de kamerdeur vlak tegenover de hare. Eij kwam in een mat verlichte kamer een klein lampje, met een donkere kap er °Pi stond op tafel. Maar toch zag zij, dat ier voor meerdere personen gedekt was, 11 at de tafel kwistig met groen en weer veel belangrijks tot 's lands heil besproken. Gisteravond had ik Bronsveld bij me, den Utrechtschen dominé en den weduwnaar van de Cliri6telijk-historisclie partij.Bewaar me,wat is dat een anti-Kuyperiaanbij hem is waar achtig de stokoudste liberaal een Christen staatsman naar den eisch! U hebt allen in de Schager van verleden Donderdag zijn philippica tegen het tegenwoordig ministerie gelezen. Zijn smalend stukje tegen de minis ters. las hij ons nog eens uitdrukkelijk voor „Zoodra zij (de ministers) van hun zetels zijn opgestaan", las hij, „gaan zij uiteen in verschillende groepen. De minister van binnen- landsche zaken spoedt zich naar een „gerefor meerde" kerk, waar de mis genoemd wordt een vervloekte afgoderijdrie van zijn collega's, die gocd-katholiek zijn, laten geen Zondag voorbijgaan, waarin zij aan genoemde afgoderij geen deelnemen; de minister van buitenland- sche zaken en die van waterstaat enz., gaan naar een Nederlandsche hervormde kerk, en bewijzen goede diensten aan hnn kerkgenoot schap. dat hun voorzitter eens „driemaal van den Heere vervloekt" noemde. De minister van koloniën verdeelt zijn sympathieën tusschen de „gereformeerden" en do Ned. hervormden, en de minister van marine hondt zich liever buiten kerkelijke zaken". „Is dat geen schande, Nus vroeg hij, „Dat is toch geen ministerie voor ons Christenvolk „Wat zal ik je daarvan zeggen Brons," antwoordde ik. „Eerlijk gezeid, ben ik niet ontevreden dat het zoo is, want als de acht lieeren bij één priester te biecht of bij één dominé in de leer gingen, had je een priesters- of dominé's-regeering, waar de stukken afvlogen. Juist dat ze zoo verschillend aan de vroomheid doen, verzekert ons, vrijzinnigen, tegen al te barre geloofsbekrompenlieid. Nu houdt één deel het andere tegen, van bijvoor beeld „invoering van doodstraf", „afschaffing van verplichte inenting" en andere leelijke dingen. Och, 't is heel best zoo." „Maar de Roomschen krijgen nu de macht", riep Bronsveld. „Zij hebben „De democratische tanden van Kuyper stomp gevijld", vulde ik aan. „Jawel, ik heb die fraaie vergelijking van je gelezen. Maar alweer eerlijk gezeid, als 't aan mij lag. werd ik liever niet door Kuyper's democratische tanden gebeten. Ik hond heel veel van Bram en ik bewonder hem, maar zijn democratie.enfin." „Maar dat ben ik met je eens, dat ben ik volmaakt met je eens," zei Bronsveld. „Ik wacht van Kuyper met zijn Roomsche vrinden niets goeds „Zoo heb ik het niet gezegd," merkte ik op, want ik zag dat Bronsveld alwéér naar zijn artikel greep. „Tk wacht wèl iets goeds van Kuyper, eenvoudig omdat een groot man nimmer zichzelven verloochenen kan." Dat Bronsveld daar tegenop kwam, spreekt vanzelf; gelukkig evenwel liep toen juist Van Kol binnen, die afscheid van me kwam nemen, vóór hij zijn reis om de wereld ging beginnen en het gesprek viel dus vanzelf op een ander onderwerp. „Dag, globetrotter!" lachte Roosje, toen Van Kol zat. „U is heel wat van plan, meneer Van Kol", zei Bronsveld, toen hij (deze) zijn eerste kopje thee op had. „U gaat de wereld zien." „Jawel, ik ga onze Oost- en West-Indische koloniën 'reis inspecteoren" antwoordde Van Kol, „ik ga eens zien, welke de nooden zijn van de bevolkingen daar, om dan met meer recht in de Kamer te kunnen optreden." Bronsveld glimlachte en dat hinderde mij werkelijk een beetje. „Het was te wenschen" zei ik scherp, „dat alle Kamerleden zich de moeite gaven, een behoorlijk onderzoek in te stellen naar de feiten, die zij in het parlement willen brengen." „Maar ieder Kamerlid is niet zoo goed bij kas als onze socialistische vriend," lachte Bronsveld, „niet ieder Kamerlid kan zooveel reisgeld missen." „Dat hoeft ook niet" zei ik. „Er zijn dingen te onderzoeken, waarvoor de reis niet zooveel geld kost, en toch gaan ze er niet heen. Nog dezer dagen las ik in de Nieuwe Courant, die nu toch zeker geen blad is van overdrij ving op sociaal gebied, over den toestand in het vroeger zoo rijke Gaasterland een droevig stukje „De gemeente Gaasterland bestond vroe ger uit een zeldzaam schoon geëvenredigd, en uitstekend onderhouden familiebezit. bloemen was versierd. Zij merkte ook op de met groen leer overtrokken stoelen en een buffet in denzelfden stijl als de rest van het ameublement. Op het lichtgekleurde behang hingen eecige schilderijen. De deur, die vlak tegenover de tuin vensters was, moest naar Herbeit's kamer voeren. Sylvia klopte daar aan. Haar broeder riep„binnen 1" Hij was niet alleen. Twee personen be vonden zich reeds bij hem, eene dame en een heer. „Hoe zal ik ooit eigen met hem worden, als ik hem niet voor mij alleen heb dacht Sylvia geërgerd. Maar reeds viel de dame haar om den hals en kuste haar op den mond. Dat had voor Sylvia iets heel onaan genaams. Zij wilde niet gekust zijn, door niemand. En dan precies op haar mond! „Ik ben Paulette Contil, 6n wij zullen elkaar liefhebben als zusters. Dat wil Bertie hebben en daarom moet het ook mijn wil zijn," sprak de jonge vrouw. „Dat was nu juist eens iets voor Makarie," dacht Sylvia. „Wat zij wel gezegd zou hebben, als eene vreemde dame haar direct maar om den hals was gevlogen en haar met jij en jou had aangesproken!" „Wanneer Bertie meent sprak zo aarzelend. Nu trad ook de man naar voren, terwijl Bertie zich, met de handen in de zakken, op den achtergrond hield. Deze man, die zieh, in tegenstelling met Bertie Aschroth en Conrad firUgge, steeds slechts Contil noemde en wel geen voornaam scheen te hebben, was klein en gracieus van gestalte, maar verder afschu- „Het ging daarna over in een vennoot schap. Dat het bestuur het patriarchale karakter zon verliezen, was te voorzien, en is niet meer dan natuurlijk. Dat er streng op prompte betaling door de pachters van de talrijke hoeven zou worden gelet, is billijk. Dat de huren die trouwens niet laag waren zouden worden opgedreven, was te verwachten. „Dat er echter een beheer zou worden ingesteld, dat uitzuigt, onbekommerd om instandhouding, enkel voor oogen hebbende het oogenblikkelijk geraken tot contanten, schuld en armoede brengende over de min vermogenden, een beheer dat de streek verwoest en daardoor de kans vermindert, dat welgestelden van elders, die verdien ste aanbrengen, zich om der schoonheid wille hier zullen vestigen, aankoopen of toeven, dat had men niet verwacht. Men hoopte op een verstandige exploitatie van de rijke gegevens, en ontving vernietiging van het bestaande. „Er wordt gezegd, dat de inkomsten van de streek op dit oogeublik bedragenvijf- en-twintig duizend gulden meer dan ten tijde van het particulier bezit. „Welnu, do aandeelhouders kunnen ver zekerd zijn, dat het na niet al te lange jaren zal blijken, hoe, wanneer er op deze wijze wordt voortgegaan, de waarde van de goederen met dezelfde som 's jaars zal zijn verminderd. „De verre boven de waarde opgedreven pachten maken landverzorging, met het oog op de toekomst voor de boeren ondoenlijk. Het onvoldoende onderhoud der huizen zal later groote herstellingen noodzakelijk maken. „Gemis aan kennis van landhistorie en volksaard, aan doorzicht en inzicht, aan waardigheid, aan tact, aan vertrouwen winnende hoedanigheden, bij ruime machts bevoegdheid en autocratische neiging bij den beheerder, ze maken elke kolonie tot een précair bezit. Ook deze. Ook Gaas terland." „Heb je gehoord", vroeg ik, „dat een van de Kamerleden naar Gaasterland is gereisd, om dat te bestudeeren en de boeren voor geheelen ondergang te behoeden Geen kwestie van, ze blijven in Den Haag en doen zoo weinig mogelijk aan zelfonderzoek." „Dat is wat bar," meende Bronsveld. „Ze hebben juist bij de laatste begrooting vrije reiskosten gevraagd, om gemakkelijker te kunnen reizen." „De meeste Kamerleden hebben waarachtig geen '«ïje reis noodig om er eens op uit te trekken. Het dnurste retourtje in Holland, eerste klasse, kost een gulden of twaalf," zei ik, „dat zal waarempel de dunrte niet maken. Hier, ons Hollands Noorder kwartier, geldt terecht voor een van de belangrijkste van het land, en hoe weinig zien we er Kamerleden, Een paar, die met mij speciaal bevriend zijn, komen eens in Schagen, maar dan trekken ze weer, als de thee op is, linia recta naar huis." ,,'tls waar," zei Van Kol. „Er moest veel meer door de Kamerleden zelf onderzocht worden. Nu, ik geef ze een goed voorbeeld." „Onze eenige Bram heeft óók in den laatsten tijd veel gereisd," merkte Brons veld op. „Ja, hij is naar Brussel en naar Londen geweest. Zou hij nu werkelijk in géén van die steden een appeltje hebben opgegooid over den vrede in Zuid-Afrika. In Brussel bij de Boeren en in Londen bij de Engel- schen vroeg Van Kol. „Hij zegt neen, maar een ministerieel „neen" is een heel .ander „neen" dan van gewone menschenals hij 't zegt, is 't echter natuur lijk waar." ,,'t Zou hem waarempel niet ten kwade te duiden zijn. als hij eens wat gedaan had voor dat arme Zuid-Atrika," meende Bronsveld. „Dat is iedereen dadelijk met je eens, dominé," riep Roosje. „Maar de Boeren willen van goen vrede op voorwaarden weten, gelukkig willen zij dat niet. Want Engeland kan moorden en sluiprooven zooveel het wil, de Boeren winnen het tochLaten andereu dus maar niet probeeren te marchandeeren." Het was stil geworden in onze kamer. We waren allen met onze gedachten ginds. Na een poos zei Bronsveld: „Scheepers vermoord, Lotter vermoord, duizenden Boerenvrouwen en kinderen vermoord, straks Kritzinger ver- welijk leelijk. Hij had een hoofd met rood- blond haar en drieste, donkere oogen. Hij gaf Sylvia de hand en keek haar daarbij zwijgend, lang en oplettend aan, als had hij de opdracht ontvangen dadelijk een grondig oordeel over haar te vellen. Dan stapte hij weer achteruit en wendde zich tot Bertie. „Kijk eens rondom u, veel stemming niet waar zeide Paulette Contil, en het krenkte Sylvia, dat deze vreemde haar de kamer van haar broer liet zien. „Dat is niet zooals het behoort", dacht ze, maar dadelijk vervolgde ze haar ge- dachtenloop „deze menschen hebben deel in zijn leven, ik niet." De kamer was hoofdzakelijk rondom be zet met kasten voor boeken. De vensters waren behangen met lila-gordijnen, dof en met een vreemde bloem in dofgrijs daarop. Van de weinige stoelen was ook de be- kleeding van lilakleur. De grond was be dekt met een grauw vel, waarop twee met portefeuilles beladen tafels, rondom waar van do stoelen stonden. Midden in de kamer, vlak b:j de schrijftafel, stond een divan, met donker purperkleur bekleed. Het was helder licht in de kamer, en Sylvia, die bepaald iets dwaas, iets vreemds had verwacht, was door de rustige harmo nie aangenaam verrast. „Te^en deze kamer zou zelts Robert niets weten in te brengen", dacht ze. Paulette geleidde haar naar de schrijf tafel dat was een waar reuzenmeubel. En rechts op het plat daarvan stond een groep portretten. Tot haar uiterste verrassing vond Sylvia als de hoofdpersoon daar het por tret van Makarie. Mijn God was het moord God hebbe hun zielen. Wat een wandaden 1 Wat een ontzettende bloedver- gieting 1" „De koning van Engeland laat zich een hermelijnen mantel makenf en zijn brave 6oldaten ginds stoppen de vermoorde Boeren in 't grof-linnen lijkkleed. Het is de afschu welijkste tegenstelling die denkbaar is een besvijs hoe diep en tot welke immoraliteit het kapitalisme vallen kan," zei Van Kol. We vergaven Van Kol zijn uitval, want hier was die terecht. Engeland is het symbool van het groot-geldbezit, van de hebzucht en van den immoreelen geldhonger, 't Vreet goud en drinkt bloed, 't zwelgt diamanten en kinderlijken en het reuzen- lichaam braakt over de arme wereld zijn vieze klonters slechtheid en verderf uit de walgelijk bedorven maag. Het is een Gods- grnwel, dien men aanziet met beklemd gemoed en bonzend hart en de stem stokt in de overkropte keel Ziet, mijn lezers, het was gedaan met ons gesprek. We zaten ernstig neer en keken elkaar in de vochtige oogen. In welk Hollanósch gezin, vraag ik n, komt die beklemming niet, als daarin de herinnering komt aan den moord en de ellende in het land onzer arme broeders Vergadering van den Raad der gemeente HOOGWOUD, op Woensdag 22 Januari 1902, voormiddags 10 uur. Bij de opening der vergadering zijn alle leden tegenwoordig, uitgezonderd de heer Vel, die na het lezen van de notulen binnen komt. De notulen, door den Secretaris voor gelezen, worden goedgekeurd. De heer Vijn vraagt naar aanleiding van de notulen, hoe 't nu staat met het lijkenhnisje. Voorz. antwoordt, dat er een nieuw slot aan is. Is het nu geheel ruim? vraagt de heer Vijn verder. „Niet geheel nog", luidt het ant woord. De heer Vijn veronderstelt, dat dit toch wel gebeuren zal. De .Voorz. zegt, dat, zooals 't convocatie biljet vermeldt, aan de orde is de ho ffdelijke omslag voor 1902, maar dat zou Spr. in ge heime vergadering willen behandelen, want anders leest heel Westfriesland, wat daarbij gesproken wordt en daar is spr. niet voor. Spr. verzoekt dus den verslaggever,heen te gaan. Aan het optreden van den heer Vijn, daarbij gesteund door den heer Kooij, dankt de ver slaggever, dat eerst de overige punten der agenda worden behandeld, waardoor een onnoodig, vervelend lang wachten hem bespaard bleef. Het zij den verslaggever vergund, dien heeren op deze plaats zijn besten dank te betuigen voor hnn optreden ter wille van hem. Alzoo worden op verzoek van den Voorz. thans gelezen: le. het advies van het hoofd der school in de Kerkelaan, den heer P. Ron- ner, omtrent de onderwijzeressen, door hem op hare woonplaatsen aan den arbeid gezien en aanbevolen voor vervulling van de vacature aan zijne school2e. de mededeeling van den arr.-sclioolopziener, dat hij zich kan vereeni gen met de voordracht bestaande uit: le. E. Hansma, te Dokkum2e. M. Timmerman, Langereis-Hoogwoud en 3e. D. Voster te Wormerveer. De Voorz. kan nog mededeelen, dat Burge meester en Wethouders hebben bepaald, dat het aan de Langereizer school zoo blijft als het is. Op de vraag van den heer Kooij, wat dat eigenlijk beteekent, antwoordt Voorz., dat Burgemeester en Wethouders besloten hebben, dat mej. Timmerman daar blijft. Zooals de zaak op het oogenblik geregeld is, is de heer Kooij er niet eens voor, dat mej. Timmerman daar blijft. Op het oogen blik zijn er aan de Langereis nog 41 kinderen, maar als er binnenkort soms minder dan 40 zijn en er wordt besloten om haar op wacht geld to stellen, dan zouden we een onderwij zeres moeten missen,, die, zooals we algemeen weten, een uitstekende leerkracht is, en ongaarne gemist wordt. Het is niet waar wat Voorz. zegt, dat zij liever daar vandaan wil. Zij wil liever naar de Kerkelaan als er, zooals nu, gevaar is dat zij op wachtgeld gesteld wordt. Maar wordt er nu een maximum zóó diep ingeslagen bij Bertie Zou hij Karie dan nu nog beminnen Wanneer Karie dat eens wist 1 „Je moet mij veel van je vriendin Ma karie vertellen", zeide Paulette, „het is zeer gewichtig te weten, welk een persoon de eerste vrouw in Bertie's leven is. Scherp en koud, en toch groot als een Noorderzon En wij moeten er nog de reden van vernemen, dat zij zulk een ruw man kon huwen." De eerste vrouw in Bertie Aschroth's leven Moest ze lachen, of zich erover ver wonderen Makarie als ODsterlelijke gestalte in het leven van een groot man Een kalver liefde iets van ODgehoord gewicht 1 Dat beteekende toch evenveel als haar broeder het hoofd op hol brengen. Hadden zijne vrienden zulk een maatstaf voor hem En heftig ergerde hot haar, het woord „ruw" in verbinding te hooren met Willy Mammling. „Makarie is een zeer eenvoudig menschen- kind, en Mammling een gentleman," zeide ze scherp. Contil gaf zyne vrouw een wenk. Waar schijnlijk was het eene vermaning, want Paulette zeide vergoelijkend„We zuilen het samen wel eens worden." Terwijl Sylvia de andere portretten be keek, of liever zich den schijn daarvan gaf, lette ze eigenlijk op Paulette, die zich op den divan had neergevlijd. Haar zeer slanke gestalte, haar toch ge vulde vormen, het hel-lila-kleed dat haar omgaf, het fijne, bleeke gelaat, met de schitterende grijze oogen, en de groote pracht van kastanje-bruine lokken, vormden iets zeer aantrekkelijks. En wat- voor handen had re 1 Smal en lang, en bijna lichtend blank I De eene lag wijd uitgespreid gesteld, zooals Spr. den vorigen keer aangaf, van het aantal kinderen beneden 40, waarop eerst tot het op-wachtgeld-stellen kan worden overgegaan, dan blijft zij liever aan de Lange* reis. Spr. is er dus voor om eerst een zoodanig maximum te bepalen. „Dat doen we niet", zegt Yoorz. De heer Vün is ook voor het idéé van den heer Kooij. De Voorz. zegtwe zitten hier met 4 scholen, want we zouden het vooralle scholen moeten doen. Het is ook juist de bedoeling van den heer Vijn, dat voor alle scholen in de Gemeente zoodanig maximum wordt bepaald. De Yoorz, „zou wel zeggen, ze heeft wel kans dat ze altijd blijft". Spr. is er tenminste tegen om een maximum te bepalen. Op de vraag van den heer Hartog lichten de heeren Vijn en Kooij nog in, dat mej. Tim merman, als er niet een zoodanige bepaling gemaakt wordt, gaarne aan de Kerkelaan benoemd wordt. Dan is de heer Hartog er voor, om haar hier aan de Kerkelaan te benoemen. Zij is een beste onderwijzeres, dus is het wensche- lijk haar in de gemeente te behouden. De heer Kooij is bang, dat het dan wel eens zoo kon gaan als hij in de vorige vergade ring zei n.1., dat er met het oog op het gevaar van op wachtgeld gesteld te worden, geen onderwijzeres naar de Langereis sollici teert, zelfs niet voor f800. De heer Hartog wil den Raad niet door zoo'n maximum gebonden zien. De heer Kooij noemt het geen bindenhet is zekerheid geven voor de onderwijzers. Bij stemming blijken de heeren Vel, Scher mer, Hartog, Van Diepen en de Voorz. tegen het stellen van een maximum als door de heeren Kooij en Vijn gewenscht wordt. Alvorens nu tot benoeming wordt overge gaan, wenscht de heer Vijn nog te doen opmerken, dat mej. Timmerman hier aan de Kerkelaan nog meer kans heeft van buiten betrekking te komen, dan aan de Langereis, want het is volgens Spr. wel te voorzien, dat, als het hijzonder onderwijs hoofdzaak wordt, de school in de Kerkelaan een Roomsche school zal worden en dan zal zij (mej. Tim merman) stellig niet gehandhaafd blijven. Spr. geeft dus wel in overweging om haar hier niet te benoemen. Bij de nu gevolgde stemming erlangt mej. F. Hansma 5 en Mej. M. Timmerman 2 stemmen, zoodat eerstgenoemde benoemd is tot onderwijzeres aan de school aan de Kerkelaan. Verder is ingekomen een adres van S. KoniDg, kastelein in de Weere, te kennen gevende: dat hij om gezondheidsredenen van hem en zijn vrouw het voornemen heeft, zijn zaak over te doendat hij echter bevreesd is, dat de vergunning verloren zal zijn, als hij uit de zaak gaat, hetgeen voor hem groot nadeel zou zijn dat hij daarom aan Gedeputeerde Staten wil verzoeken, die vergunning te mo gen overdragen en dat hij nu beleefd vraagt, zijn verzoek bij Gedeputeerde Staten te willen ondersteunen. Voorz. zegt, dat de gezondheidsredenen voorgewend zijn, want dat hij (Koning) laatst nog bij hem geweest is en 'dat hij (Koning) zoo goed is als hij kan en zijn vrouw ook, maar hij wil heel graag uit die zaak van daan. De heer Schermer zou het verzoek wel willen steunen. De Secretaris meent, dat adressant zal bedoe len, dat wanneer zijn verzoek door Gedepu teerde Staten of den Minister aan het Ge meentebestuur om bericht en raad wordt teruggezonden, dat dan gunstig wordt gead viseerd. Men is dit met den Secretaris eens en vindt algemeen goed, om dan gunstig te adviseeren.*) De Voorz. doet nog de mededeeling, dat er te Aartswoud thans 87 leerlingen zijn. Dat getal is dus beneden 91 gedaald (waarvoor minstens 1 hoofd en 2 onderwijzers aanwezig moeten zijn.) Spr. vraagt„zullen we dat maar zoo laten Daartoe wordt met algemeene stemmen besloten. „Anders zouden we met twee maten meten," zegt de heer Kooij. De heer Vel toont nog een briefje van het hoofd der school te Aartswoud, den heer Van Ree, waarin deze opgeeft, dat het aantal leerlingen voorloopig zoo zal blijven en ver moedelijk met Mei met één of twee zal ver- f-nnTTmn ii ii i ■—wmiwHi op het purper, de andere drukte zy tegen baar achterover leunend bovenlichaam. Ook de hals, die door de japon bloot gelaten werd, was zeer blank. „Sylvia en ik," zeide nu Bertie, „wij hadden een zeer bijzondere jeugd." Sylvia zette groote oogen op. Hoe dan Hadden zij niet heel stillekens en burgerlijk met hunne moeder, die maar weinig mid delen bezat, in eene voorstad van Hamburg gewoond „Ik was het bevoorrechte kind mijner moeder," ging Bertie voort, „een zóózeer bevoorrecht kind, dat hare liefde een een- zijdig fanatisme werd en mij een verheven plaats in ons klein kringetje gaf, zoodat het een groote genade scheen, wanneer ik Sylvia liefde betoonde en haar als mijne geiijkberechte behandelde." „O, Bertie 1" riep Sylvia ontsteld, en snelde op hem toe, om zijn hand te grij pen, „dat hebt ge gevoeld?" „Later begrepen. En ook de bitterheid, die daardoor ia je hart is gekomen", sprak hij, en streelde haar de blonde lokken. „O, Bertie W anneer die Contils er maar niet waren geweest 1 Zij had zoo gaarne haar hootd aan zijn borst gelegd en hem alles, alles gezegd. Hoe maakte deze bekentenis haar hart week en open 1 „Bitterheid in het hart van een klein meisje, dat is een zeer gewichtig en merk waardig moment in de ontwikkeling", zeide Paulette van haar divan af. „Geen goed. Het moet heftigheid en onrust baren", zeide Contil. Hoe wonderlijk was dat. Alles dadelijk zoo te schatten op de waardeWat zjj zeiden was zoo waar, maar de manier

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5