Zondag 26 Januari 1902.
46ste Jaargang No. 3700.
TWEEDE BLAD.
De Theeavondjes
bij M. A. G. Nus.
FEUILLETON.
Het ABC
VAN HET LEVEN.
10.
Binnenlandsch Nieuws.
—0—0—0—0—0—
SCHAGEN, 22 Januari 1902.
De ziekte van Nus en de nasleep daarvan.
Een epidemie. Bram schrijft een allerlief -
sten brief. Informaties naar Nus. De
begrafenis en het graf monument. Als men
beroemd is. Bronsveld op de thee. Hij
leest en preekt. Ik ben het niet mei
dominé eens. Stomp gevijlde tanden.
Bronsveld wordt boos en dan komt
Van Kol. IHj gaat op inspectie.
Nus prijst hem en stelt hem
ten voorbeeld en leest dan
ietsdat alle landbouwers
interesseeren zal. We spre
ken over de reis van
Bram. Het gesprek
komt op de Boeren
en er daalt een
droeve schaduw over
ons samenzijn.
—o—o—
Nus is ziek geweest, Nus heeft zwaar
geleden aan chronisch tijdsgebrek, Nus had
familie-aangelegenheden te regelen en zaken
af te doen die niet wachten konden Nus
was zwaar aangetast.
Vandaar dat zijn theeavondjes een heele
Jïoos niet konden gevierd worden, en dat de
ezers van de Schager Courant geen nieuws
van mij hoorden. Trouwens, mijn beste politieke
vrienden hadden te lijden aan gebrek aan
tijd. Het was een epidemie. Nog de vorige
week kreeg ik van Bram een brief met de
verzekering, dat hij stellig al eens aange
komen was om te zien hoe Roosje en ik het
maakten, maar dat de Begrooting eerst, toen
de verhuizing van het torentje naar een
groote werkkamer, en tenslotte zijn reis naar
Brussel en Londen hem zooveel tijd hadden
gekost. „Ik hoop dus niet, Nus, dat je zult
denkenBram is minister-president en nu
vergeet hij ouwe vrienden, want dat is
waarlijk niet het geval."
Nu, ik wist wel beter, dat heb ik Bram
ook dadelijk geschreven.
Overigens is er van vele zijden naar mij
geïnformeerd. Roosje kreeg brieven vol onge
duldige en angstige informaties, telegrammen
uit Den Haag, Londen, Anna Paulowna,
Berlijn en Wieringerwaard. Eergisteren liepen
er twee mannen, met zulke ongure gezichten
dat Roosje er van ijsde, mijn erf op 't bleken
de twee vrinden en van Staalman te
wezen, die namens hem kwamen informeeren
of de begrafenis al gauw plaats had. Ik
heb ze beiden eigenhandig in de Laansloot
gesmeten. Om nu nog te zwijgen van aan
biedingen van begrafenis-ondernemingen, graf
kransenfabrikanten en beeldhouwers voor een
grafmonument.
Wie niet, als Nus, beroemd is, weet niet
hoeveel last een groot man heeft van een
tijdelijke absentie door ziekte of iets anders.
Doch ziet, ik ben, wel niet gansch hersteld,
maar toch een eind op streek, weer aan mijn
theeavondgenoegens kunnen gaan en ik heb al
Door
IDA BOY-ED.
0-0-0
Wanneer Sylvia aan boord, met haar twee,
drie simpele japonnetjes die ze daar had,
zich aankleedde, woelde ze steeds besluite
loos in haar garderobe rond. Haar scheen van
een lint of een kraagje haar halve welvaren
af te hangen. Zij was er aan boord steeds
op bedacht, door eene kleine verandering
telkens nieuwe bekoring aan haar toilet te
geven, want Robert had eens gezegd,
dat Makarie, met haar weinigen zin voor
pronk en haar manier van kleeden, door
steeds hetzelfde te dragen, hem ernstig
boos kon maken.
Doch vandaag gaf Sylvia zich al heel
weinig moeite. Daar was niemand, dien ze
het waard achtte om zich voor te kleeden.
Een witte japon stond altijd en daarom
trok ze die maar aan, zonder een enkele
maal in den spiegel te kijken.
■Of ik Bertie zal opzoeken Ach wat,
het is toch mijn eigen broeder. Ik wil mij
liever maar niet zoo stijf en gewichtig aan
stellen."
Zij ging de verlichte gang door en opende
de kamerdeur vlak tegenover de hare.
Eij kwam in een mat verlichte kamer
een klein lampje, met een donkere kap er
°Pi stond op tafel. Maar toch zag zij, dat
ier voor meerdere personen gedekt was,
11 at de tafel kwistig met groen en
weer veel belangrijks tot 's lands heil
besproken.
Gisteravond had ik Bronsveld bij me, den
Utrechtschen dominé en den weduwnaar van
de Cliri6telijk-historisclie partij.Bewaar me,wat
is dat een anti-Kuyperiaanbij hem is waar
achtig de stokoudste liberaal een Christen
staatsman naar den eisch! U hebt allen in
de Schager van verleden Donderdag zijn
philippica tegen het tegenwoordig ministerie
gelezen. Zijn smalend stukje tegen de minis
ters. las hij ons nog eens uitdrukkelijk voor
„Zoodra zij (de ministers) van hun zetels
zijn opgestaan", las hij, „gaan zij uiteen in
verschillende groepen. De minister van binnen-
landsche zaken spoedt zich naar een „gerefor
meerde" kerk, waar de mis genoemd wordt
een vervloekte afgoderijdrie van zijn collega's,
die gocd-katholiek zijn, laten geen Zondag
voorbijgaan, waarin zij aan genoemde afgoderij
geen deelnemen; de minister van buitenland-
sche zaken en die van waterstaat enz., gaan
naar een Nederlandsche hervormde kerk, en
bewijzen goede diensten aan hnn kerkgenoot
schap. dat hun voorzitter eens „driemaal van
den Heere vervloekt" noemde. De minister
van koloniën verdeelt zijn sympathieën tusschen
de „gereformeerden" en do Ned. hervormden,
en de minister van marine hondt zich liever
buiten kerkelijke zaken".
„Is dat geen schande, Nus vroeg hij, „Dat
is toch geen ministerie voor ons Christenvolk
„Wat zal ik je daarvan zeggen Brons,"
antwoordde ik. „Eerlijk gezeid, ben ik niet
ontevreden dat het zoo is, want als de acht
lieeren bij één priester te biecht of bij één
dominé in de leer gingen, had je een priesters-
of dominé's-regeering, waar de stukken
afvlogen. Juist dat ze zoo verschillend aan
de vroomheid doen, verzekert ons, vrijzinnigen,
tegen al te barre geloofsbekrompenlieid. Nu
houdt één deel het andere tegen, van bijvoor
beeld „invoering van doodstraf", „afschaffing
van verplichte inenting" en andere leelijke
dingen. Och, 't is heel best zoo."
„Maar de Roomschen krijgen nu de macht",
riep Bronsveld. „Zij hebben
„De democratische tanden van Kuyper stomp
gevijld", vulde ik aan. „Jawel, ik heb die
fraaie vergelijking van je gelezen. Maar alweer
eerlijk gezeid, als 't aan mij lag. werd ik
liever niet door Kuyper's democratische tanden
gebeten. Ik hond heel veel van Bram en ik
bewonder hem, maar zijn democratie.enfin."
„Maar dat ben ik met je eens, dat ben ik
volmaakt met je eens," zei Bronsveld. „Ik
wacht van Kuyper met zijn Roomsche vrinden
niets goeds
„Zoo heb ik het niet gezegd," merkte ik
op, want ik zag dat Bronsveld alwéér naar
zijn artikel greep. „Tk wacht wèl iets goeds
van Kuyper, eenvoudig omdat een groot man
nimmer zichzelven verloochenen kan."
Dat Bronsveld daar tegenop kwam, spreekt
vanzelf; gelukkig evenwel liep toen juist Van
Kol binnen, die afscheid van me kwam nemen,
vóór hij zijn reis om de wereld ging beginnen
en het gesprek viel dus vanzelf op een ander
onderwerp.
„Dag, globetrotter!" lachte Roosje, toen Van
Kol zat.
„U is heel wat van plan, meneer Van Kol",
zei Bronsveld, toen hij (deze) zijn eerste kopje
thee op had. „U gaat de wereld zien."
„Jawel, ik ga onze Oost- en West-Indische
koloniën 'reis inspecteoren" antwoordde Van
Kol, „ik ga eens zien, welke de nooden zijn
van de bevolkingen daar, om dan met meer
recht in de Kamer te kunnen optreden."
Bronsveld glimlachte en dat hinderde mij
werkelijk een beetje.
„Het was te wenschen" zei ik scherp, „dat
alle Kamerleden zich de moeite gaven, een
behoorlijk onderzoek in te stellen naar de
feiten, die zij in het parlement willen brengen."
„Maar ieder Kamerlid is niet zoo goed bij
kas als onze socialistische vriend," lachte
Bronsveld, „niet ieder Kamerlid kan zooveel
reisgeld missen."
„Dat hoeft ook niet" zei ik. „Er zijn dingen
te onderzoeken, waarvoor de reis niet zooveel
geld kost, en toch gaan ze er niet heen. Nog
dezer dagen las ik in de Nieuwe Courant,
die nu toch zeker geen blad is van overdrij
ving op sociaal gebied, over den toestand in
het vroeger zoo rijke Gaasterland een droevig
stukje
„De gemeente Gaasterland bestond vroe
ger uit een zeldzaam schoon geëvenredigd,
en uitstekend onderhouden familiebezit.
bloemen was versierd. Zij merkte ook op de
met groen leer overtrokken stoelen en een
buffet in denzelfden stijl als de rest van
het ameublement. Op het lichtgekleurde
behang hingen eecige schilderijen.
De deur, die vlak tegenover de tuin
vensters was, moest naar Herbeit's kamer
voeren.
Sylvia klopte daar aan.
Haar broeder riep„binnen 1"
Hij was niet alleen. Twee personen be
vonden zich reeds bij hem, eene dame en
een heer.
„Hoe zal ik ooit eigen met hem worden,
als ik hem niet voor mij alleen heb dacht
Sylvia geërgerd.
Maar reeds viel de dame haar om den
hals en kuste haar op den mond.
Dat had voor Sylvia iets heel onaan
genaams. Zij wilde niet gekust zijn, door
niemand. En dan precies op haar mond!
„Ik ben Paulette Contil, 6n wij zullen
elkaar liefhebben als zusters. Dat wil Bertie
hebben en daarom moet het ook mijn wil
zijn," sprak de jonge vrouw.
„Dat was nu juist eens iets voor Makarie,"
dacht Sylvia. „Wat zij wel gezegd zou
hebben, als eene vreemde dame haar direct
maar om den hals was gevlogen en haar
met jij en jou had aangesproken!"
„Wanneer Bertie meent sprak zo
aarzelend.
Nu trad ook de man naar voren, terwijl
Bertie zich, met de handen in de zakken,
op den achtergrond hield.
Deze man, die zieh, in tegenstelling met
Bertie Aschroth en Conrad firUgge, steeds
slechts Contil noemde en wel geen
voornaam scheen te hebben, was klein en
gracieus van gestalte, maar verder afschu-
„Het ging daarna over in een vennoot
schap. Dat het bestuur het patriarchale
karakter zon verliezen, was te voorzien, en
is niet meer dan natuurlijk. Dat er streng
op prompte betaling door de pachters van
de talrijke hoeven zou worden gelet, is
billijk. Dat de huren die trouwens niet
laag waren zouden worden opgedreven,
was te verwachten.
„Dat er echter een beheer zou worden
ingesteld, dat uitzuigt, onbekommerd om
instandhouding, enkel voor oogen hebbende
het oogenblikkelijk geraken tot contanten,
schuld en armoede brengende over de min
vermogenden, een beheer dat de streek
verwoest en daardoor de kans vermindert,
dat welgestelden van elders, die verdien
ste aanbrengen, zich om der schoonheid
wille hier zullen vestigen, aankoopen of
toeven, dat had men niet verwacht. Men
hoopte op een verstandige exploitatie van
de rijke gegevens, en ontving vernietiging
van het bestaande.
„Er wordt gezegd, dat de inkomsten van
de streek op dit oogeublik bedragenvijf-
en-twintig duizend gulden meer dan ten
tijde van het particulier bezit.
„Welnu, do aandeelhouders kunnen ver
zekerd zijn, dat het na niet al te lange
jaren zal blijken, hoe, wanneer er op deze
wijze wordt voortgegaan, de waarde van
de goederen met dezelfde som 's jaars zal
zijn verminderd.
„De verre boven de waarde opgedreven
pachten maken landverzorging, met het oog
op de toekomst voor de boeren ondoenlijk.
Het onvoldoende onderhoud der huizen zal
later groote herstellingen noodzakelijk maken.
„Gemis aan kennis van landhistorie en
volksaard, aan doorzicht en inzicht, aan
waardigheid, aan tact, aan vertrouwen
winnende hoedanigheden, bij ruime machts
bevoegdheid en autocratische neiging bij
den beheerder, ze maken elke kolonie tot
een précair bezit. Ook deze. Ook Gaas
terland."
„Heb je gehoord", vroeg ik, „dat een van
de Kamerleden naar Gaasterland is gereisd,
om dat te bestudeeren en de boeren voor
geheelen ondergang te behoeden Geen kwestie
van, ze blijven in Den Haag en doen zoo
weinig mogelijk aan zelfonderzoek."
„Dat is wat bar," meende Bronsveld. „Ze
hebben juist bij de laatste begrooting vrije
reiskosten gevraagd, om gemakkelijker te
kunnen reizen."
„De meeste Kamerleden hebben waarachtig
geen '«ïje reis noodig om er eens op
uit te trekken. Het dnurste retourtje in
Holland, eerste klasse, kost een gulden of
twaalf," zei ik, „dat zal waarempel de dunrte
niet maken. Hier, ons Hollands Noorder
kwartier, geldt terecht voor een van de
belangrijkste van het land, en hoe weinig
zien we er Kamerleden, Een paar, die met
mij speciaal bevriend zijn, komen eens in
Schagen, maar dan trekken ze weer, als de
thee op is, linia recta naar huis."
,,'tls waar," zei Van Kol. „Er moest veel
meer door de Kamerleden zelf onderzocht
worden. Nu, ik geef ze een goed voorbeeld."
„Onze eenige Bram heeft óók in den
laatsten tijd veel gereisd," merkte Brons
veld op.
„Ja, hij is naar Brussel en naar Londen
geweest. Zou hij nu werkelijk in géén van
die steden een appeltje hebben opgegooid
over den vrede in Zuid-Afrika. In Brussel
bij de Boeren en in Londen bij de Engel-
schen vroeg Van Kol.
„Hij zegt neen, maar een ministerieel „neen"
is een heel .ander „neen" dan van gewone
menschenals hij 't zegt, is 't echter natuur
lijk waar."
,,'t Zou hem waarempel niet ten kwade te
duiden zijn. als hij eens wat gedaan had voor
dat arme Zuid-Atrika," meende Bronsveld.
„Dat is iedereen dadelijk met je eens,
dominé," riep Roosje. „Maar de Boeren
willen van goen vrede op voorwaarden
weten, gelukkig willen zij dat niet. Want
Engeland kan moorden en sluiprooven zooveel
het wil, de Boeren winnen het tochLaten
andereu dus maar niet probeeren te
marchandeeren."
Het was stil geworden in onze kamer. We
waren allen met onze gedachten ginds. Na
een poos zei Bronsveld: „Scheepers vermoord,
Lotter vermoord, duizenden Boerenvrouwen
en kinderen vermoord, straks Kritzinger ver-
welijk leelijk. Hij had een hoofd met rood-
blond haar en drieste, donkere oogen.
Hij gaf Sylvia de hand en keek haar
daarbij zwijgend, lang en oplettend aan, als
had hij de opdracht ontvangen dadelijk een
grondig oordeel over haar te vellen.
Dan stapte hij weer achteruit en wendde
zich tot Bertie.
„Kijk eens rondom u, veel stemming niet
waar zeide Paulette Contil, en het
krenkte Sylvia, dat deze vreemde haar de
kamer van haar broer liet zien.
„Dat is niet zooals het behoort", dacht
ze, maar dadelijk vervolgde ze haar ge-
dachtenloop „deze menschen hebben deel
in zijn leven, ik niet."
De kamer was hoofdzakelijk rondom be
zet met kasten voor boeken. De vensters
waren behangen met lila-gordijnen, dof en
met een vreemde bloem in dofgrijs daarop.
Van de weinige stoelen was ook de be-
kleeding van lilakleur. De grond was be
dekt met een grauw vel, waarop twee met
portefeuilles beladen tafels, rondom waar
van do stoelen stonden. Midden in de
kamer, vlak b:j de schrijftafel, stond een
divan, met donker purperkleur bekleed.
Het was helder licht in de kamer, en
Sylvia, die bepaald iets dwaas, iets vreemds
had verwacht, was door de rustige harmo
nie aangenaam verrast.
„Te^en deze kamer zou zelts Robert
niets weten in te brengen", dacht ze.
Paulette geleidde haar naar de schrijf
tafel dat was een waar reuzenmeubel. En
rechts op het plat daarvan stond een groep
portretten.
Tot haar uiterste verrassing vond
Sylvia als de hoofdpersoon daar het por
tret van Makarie. Mijn God was het
moord God hebbe hun zielen. Wat een
wandaden 1 Wat een ontzettende bloedver-
gieting 1"
„De koning van Engeland laat zich een
hermelijnen mantel makenf en zijn brave
6oldaten ginds stoppen de vermoorde Boeren
in 't grof-linnen lijkkleed. Het is de afschu
welijkste tegenstelling die denkbaar is een
besvijs hoe diep en tot welke immoraliteit
het kapitalisme vallen kan," zei Van Kol.
We vergaven Van Kol zijn uitval, want
hier was die terecht. Engeland is het
symbool van het groot-geldbezit, van de
hebzucht en van den immoreelen geldhonger,
't Vreet goud en drinkt bloed, 't zwelgt
diamanten en kinderlijken en het reuzen-
lichaam braakt over de arme wereld zijn
vieze klonters slechtheid en verderf uit de
walgelijk bedorven maag. Het is een Gods-
grnwel, dien men aanziet met beklemd gemoed
en bonzend hart en de stem stokt in de
overkropte keel
Ziet, mijn lezers, het was gedaan met ons
gesprek. We zaten ernstig neer en keken
elkaar in de vochtige oogen.
In welk Hollanósch gezin, vraag ik n,
komt die beklemming niet, als daarin de
herinnering komt aan den moord en de ellende
in het land onzer arme broeders
Vergadering van den Raad
der gemeente HOOGWOUD, op Woensdag
22 Januari 1902, voormiddags 10 uur.
Bij de opening der vergadering zijn alle
leden tegenwoordig, uitgezonderd de heer
Vel, die na het lezen van de notulen binnen
komt. De notulen, door den Secretaris voor
gelezen, worden goedgekeurd.
De heer Vijn vraagt naar aanleiding van de
notulen, hoe 't nu staat met het lijkenhnisje.
Voorz. antwoordt, dat er een nieuw slot aan is.
Is het nu geheel ruim? vraagt de heer Vijn
verder. „Niet geheel nog", luidt het ant
woord.
De heer Vijn veronderstelt, dat dit toch
wel gebeuren zal.
De .Voorz. zegt, dat, zooals 't convocatie
biljet vermeldt, aan de orde is de ho ffdelijke
omslag voor 1902, maar dat zou Spr. in ge
heime vergadering willen behandelen, want
anders leest heel Westfriesland, wat daarbij
gesproken wordt en daar is spr. niet voor.
Spr. verzoekt dus den verslaggever,heen te gaan.
Aan het optreden van den heer Vijn, daarbij
gesteund door den heer Kooij, dankt de ver
slaggever, dat eerst de overige punten der
agenda worden behandeld, waardoor een
onnoodig, vervelend lang wachten hem
bespaard bleef.
Het zij den verslaggever vergund, dien
heeren op deze plaats zijn besten dank te
betuigen voor hnn optreden ter wille van
hem.
Alzoo worden op verzoek van den Voorz.
thans gelezen: le. het advies van het hoofd
der school in de Kerkelaan, den heer P. Ron-
ner, omtrent de onderwijzeressen, door hem
op hare woonplaatsen aan den arbeid gezien
en aanbevolen voor vervulling van de vacature
aan zijne school2e. de mededeeling van den
arr.-sclioolopziener, dat hij zich kan vereeni
gen met de voordracht bestaande uit: le. E.
Hansma, te Dokkum2e. M. Timmerman,
Langereis-Hoogwoud en 3e. D. Voster te
Wormerveer.
De Voorz. kan nog mededeelen, dat Burge
meester en Wethouders hebben bepaald, dat
het aan de Langereizer school zoo blijft
als het is. Op de vraag van den heer Kooij,
wat dat eigenlijk beteekent, antwoordt Voorz.,
dat Burgemeester en Wethouders besloten
hebben, dat mej. Timmerman daar blijft.
Zooals de zaak op het oogenblik geregeld
is, is de heer Kooij er niet eens voor, dat
mej. Timmerman daar blijft. Op het oogen
blik zijn er aan de Langereis nog 41 kinderen,
maar als er binnenkort soms minder dan 40
zijn en er wordt besloten om haar op wacht
geld to stellen, dan zouden we een onderwij
zeres moeten missen,, die, zooals we algemeen
weten, een uitstekende leerkracht is, en
ongaarne gemist wordt. Het is niet waar wat
Voorz. zegt, dat zij liever daar vandaan wil.
Zij wil liever naar de Kerkelaan als er, zooals
nu, gevaar is dat zij op wachtgeld gesteld
wordt. Maar wordt er nu een maximum
zóó diep ingeslagen bij Bertie Zou hij
Karie dan nu nog beminnen Wanneer
Karie dat eens wist 1
„Je moet mij veel van je vriendin Ma
karie vertellen", zeide Paulette, „het is
zeer gewichtig te weten, welk een persoon
de eerste vrouw in Bertie's leven is. Scherp
en koud, en toch groot als een Noorderzon
En wij moeten er nog de reden van vernemen,
dat zij zulk een ruw man kon huwen."
De eerste vrouw in Bertie Aschroth's
leven Moest ze lachen, of zich erover ver
wonderen Makarie als ODsterlelijke gestalte
in het leven van een groot man Een kalver
liefde iets van ODgehoord gewicht 1 Dat
beteekende toch evenveel als haar broeder
het hoofd op hol brengen. Hadden zijne
vrienden zulk een maatstaf voor hem
En heftig ergerde hot haar, het woord
„ruw" in verbinding te hooren met Willy
Mammling.
„Makarie is een zeer eenvoudig menschen-
kind, en Mammling een gentleman," zeide
ze scherp.
Contil gaf zyne vrouw een wenk. Waar
schijnlijk was het eene vermaning, want
Paulette zeide vergoelijkend„We zuilen
het samen wel eens worden."
Terwijl Sylvia de andere portretten be
keek, of liever zich den schijn daarvan gaf,
lette ze eigenlijk op Paulette, die zich op
den divan had neergevlijd.
Haar zeer slanke gestalte, haar toch ge
vulde vormen, het hel-lila-kleed dat haar
omgaf, het fijne, bleeke gelaat, met de
schitterende grijze oogen, en de groote
pracht van kastanje-bruine lokken,
vormden iets zeer aantrekkelijks. En wat-
voor handen had re 1 Smal en lang, en bijna
lichtend blank I De eene lag wijd uitgespreid
gesteld, zooals Spr. den vorigen keer aangaf,
van het aantal kinderen beneden 40, waarop
eerst tot het op-wachtgeld-stellen kan worden
overgegaan, dan blijft zij liever aan de Lange*
reis. Spr. is er dus voor om eerst een zoodanig
maximum te bepalen.
„Dat doen we niet", zegt Yoorz.
De heer Vün is ook voor het idéé van den
heer Kooij. De Voorz. zegtwe zitten hier
met 4 scholen, want we zouden het vooralle
scholen moeten doen. Het is ook juist de
bedoeling van den heer Vijn, dat voor alle
scholen in de Gemeente zoodanig maximum
wordt bepaald.
De Yoorz, „zou wel zeggen, ze heeft wel
kans dat ze altijd blijft". Spr. is er tenminste
tegen om een maximum te bepalen.
Op de vraag van den heer Hartog lichten
de heeren Vijn en Kooij nog in, dat mej. Tim
merman, als er niet een zoodanige bepaling
gemaakt wordt, gaarne aan de Kerkelaan
benoemd wordt.
Dan is de heer Hartog er voor, om haar
hier aan de Kerkelaan te benoemen. Zij is
een beste onderwijzeres, dus is het wensche-
lijk haar in de gemeente te behouden.
De heer Kooij is bang, dat het dan wel eens
zoo kon gaan als hij in de vorige vergade
ring zei n.1., dat er met het oog op het
gevaar van op wachtgeld gesteld te worden,
geen onderwijzeres naar de Langereis sollici
teert, zelfs niet voor f800.
De heer Hartog wil den Raad niet door
zoo'n maximum gebonden zien.
De heer Kooij noemt het geen bindenhet
is zekerheid geven voor de onderwijzers.
Bij stemming blijken de heeren Vel, Scher
mer, Hartog, Van Diepen en de Voorz.
tegen het stellen van een maximum als door
de heeren Kooij en Vijn gewenscht wordt.
Alvorens nu tot benoeming wordt overge
gaan, wenscht de heer Vijn nog te doen
opmerken, dat mej. Timmerman hier aan de
Kerkelaan nog meer kans heeft van buiten
betrekking te komen, dan aan de Langereis,
want het is volgens Spr. wel te voorzien,
dat, als het hijzonder onderwijs hoofdzaak
wordt, de school in de Kerkelaan een Roomsche
school zal worden en dan zal zij (mej. Tim
merman) stellig niet gehandhaafd blijven.
Spr. geeft dus wel in overweging om haar
hier niet te benoemen.
Bij de nu gevolgde stemming erlangt mej.
F. Hansma 5 en Mej. M. Timmerman 2
stemmen, zoodat eerstgenoemde benoemd is tot
onderwijzeres aan de school aan de Kerkelaan.
Verder is ingekomen een adres van S. KoniDg,
kastelein in de Weere, te kennen gevende:
dat hij om gezondheidsredenen van hem en
zijn vrouw het voornemen heeft, zijn zaak
over te doendat hij echter bevreesd is, dat
de vergunning verloren zal zijn, als hij uit de
zaak gaat, hetgeen voor hem groot nadeel
zou zijn dat hij daarom aan Gedeputeerde
Staten wil verzoeken, die vergunning te mo
gen overdragen en dat hij nu beleefd vraagt,
zijn verzoek bij Gedeputeerde Staten te willen
ondersteunen.
Voorz. zegt, dat de gezondheidsredenen
voorgewend zijn, want dat hij (Koning) laatst
nog bij hem geweest is en 'dat hij (Koning)
zoo goed is als hij kan en zijn vrouw ook,
maar hij wil heel graag uit die zaak van
daan.
De heer Schermer zou het verzoek wel
willen steunen.
De Secretaris meent, dat adressant zal bedoe
len, dat wanneer zijn verzoek door Gedepu
teerde Staten of den Minister aan het Ge
meentebestuur om bericht en raad wordt
teruggezonden, dat dan gunstig wordt gead
viseerd.
Men is dit met den Secretaris eens en
vindt algemeen goed, om dan gunstig te
adviseeren.*)
De Voorz. doet nog de mededeeling, dat er
te Aartswoud thans 87 leerlingen zijn. Dat
getal is dus beneden 91 gedaald (waarvoor
minstens 1 hoofd en 2 onderwijzers aanwezig
moeten zijn.) Spr. vraagt„zullen we dat maar
zoo laten
Daartoe wordt met algemeene stemmen
besloten.
„Anders zouden we met twee maten meten,"
zegt de heer Kooij.
De heer Vel toont nog een briefje van het
hoofd der school te Aartswoud, den heer
Van Ree, waarin deze opgeeft, dat het aantal
leerlingen voorloopig zoo zal blijven en ver
moedelijk met Mei met één of twee zal ver-
f-nnTTmn ii ii i ■—wmiwHi
op het purper, de andere drukte zy tegen
baar achterover leunend bovenlichaam. Ook
de hals, die door de japon bloot gelaten
werd, was zeer blank.
„Sylvia en ik," zeide nu Bertie, „wij
hadden een zeer bijzondere jeugd."
Sylvia zette groote oogen op. Hoe dan
Hadden zij niet heel stillekens en burgerlijk
met hunne moeder, die maar weinig mid
delen bezat, in eene voorstad van Hamburg
gewoond
„Ik was het bevoorrechte kind mijner
moeder," ging Bertie voort, „een zóózeer
bevoorrecht kind, dat hare liefde een een-
zijdig fanatisme werd en mij een verheven
plaats in ons klein kringetje gaf, zoodat
het een groote genade scheen, wanneer ik
Sylvia liefde betoonde en haar als mijne
geiijkberechte behandelde."
„O, Bertie 1" riep Sylvia ontsteld, en
snelde op hem toe, om zijn hand te grij
pen, „dat hebt ge gevoeld?"
„Later begrepen. En ook de bitterheid,
die daardoor ia je hart is gekomen", sprak
hij, en streelde haar de blonde lokken.
„O, Bertie
W anneer die Contils er maar niet waren
geweest 1 Zij had zoo gaarne haar hootd
aan zijn borst gelegd en hem alles, alles
gezegd. Hoe maakte deze bekentenis haar
hart week en open 1
„Bitterheid in het hart van een klein
meisje, dat is een zeer gewichtig en merk
waardig moment in de ontwikkeling", zeide
Paulette van haar divan af.
„Geen goed. Het moet heftigheid en
onrust baren", zeide Contil.
Hoe wonderlijk was dat. Alles dadelijk zoo
te schatten op de waardeWat zjj
zeiden was zoo waar, maar de manier