Brieven uit de Maasstad. INGEZONDEN. Zondag 2 Februari 1902. 46ste Jaargang No. 3702. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. PLAATSELIJK NIEUWS. HET OORDEEL. Het ABC VAN HET LEVEN. 12. D. SCHADE Oordeelt niet! zegt de Schrift. En tich, juist de gave des oordeels is het godsgeschenk bij uitnemendheid, zonder welks bezit de mensch in geen enkel opzicht de meerdere onder zijn medeschepselen zou kunnen wezen. Zij is de grondslag van alle denken, of liever, zij is de gedachte zelveal wat de geest verricht, geschiedt slechts met haar behulp en dient tevens om haar tot meer volkomenheid te brengen. Wat de zintuigen ontwaren, wordt door het oordeel vastgelegd, in bepaalde vor men gekleed, om door middel van de spraak aan anderen te worden medegedeeldduizen den en millioenen ontdekkingen, door vroegere geslachten aan het licht gebracht en ons ter verdere bearbeiding nagelaten, zijn niet anders dan het product van hetgeen zij, die ons voorafgingen, in schijnbaren strijd met het voorschrift, hebben verzameld tot een onme- telijken en gemeenschappelijken schat, waaruit wij maar behoeven te putten, om er onmid dellijk het onze aan toe te voegen en den overvloed opnieuw te vermeerderen. Ja, wij zouden er eer toe komen, het gebod om te keerenoordeelt altijd is de leus van onzen tijd, is de wegwijzer tot den geestelijken voor uitgang. Wat hier is gezegd, geldt in de eerste plaats de stoffelijke dingen, datgene wat men wegen en onderzoeken kan. Zij leveren het voedsel, dat wij in onbeperkte hoeveelheid opnemen, voor den wasdom der zielzonder kennis van de stof, haar vormen en kleuren, haar eigenschappen en verbindingen, zouden wij niets hebben om er het onstoffelijke uit af te leiden. Niet oordeelen ware de volstrekte onwetendheid, ware het blijven beneden het peil der laagst georganiseerde dieren, bij welke wij toch reeds de sporen kunnen vinden van eenig overleg, waarmee zij hun levens omstandigheden benuttigen. En indien, wat wij een helder oordeel noemen, een der meest waardeerbare hoedanigheden is te achten, welken zin zou het dan hebben, er geen gebruik van te maken Doch de klassieke waarschuwing zal wel een andere beteekenis hebben en beperkt moeten worden tot het ethisch terrein. Niet de verhouding van den mensch tot de leven- looze omgeving, maar de betrekking van de menschen tot elkander vormt het gebied, waar zij zich al of niet doet gelden. Oordeelt niet zoo luidt hel dan, over uw broeder, wie hij ook zijn moge. En weder kordt er twijfel bij ons op, aan gaande de juistheid der aanbeveling. Onophoudelijk getuigen van doorloopende reeksen van handelingen, zelfs steeds geroepen om er een werkzaam aandeel in te nemen, zouden wij ze maar moeten zien zonder er zelfs, over na te denken? Wat ons persoonlijk te doen staat, dat vinden wij dan wel uit ver schillende aanwijzingen, of wordt ons door anderen gezegd; ons daartoe te bepalen, dat is de echte wijsheid laat aan iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid, zonder daarvan iets te willen overdragen, noch op eigen schouders laden de onwillekeurige critiek, die we ons hebben aangewend, op andermans daden uit te oefenen, is iets verkeerds. Maar men moet deze meening niet te ver drijven. Het is ons vergund te oordeelen, mits ons oordeel wijs en zachtmoedig zij. Des broeders hoeder mag dien broeder niet als vreemdeling bejegenen, want dan zou zijn invloed weinig uitwerkenhij moet zijn* karakter bestudeeren, de mate zijner krachten meten, en onderzoeken welke tegenstand te overwinnen is. Aan den anderen kant, zoovelen om ons heen zouden ons tot een heilzame navolging kunnen wekken, indien wij ons slechts reken schap gaven van wat zij op ons voorhebben. Zelfingenomenheid belet ons zoo vaak te zien, dat wij arm zijn in vergelijking met anderen, die stil hun weg gaan in trouwe plichtsbetrachting, in edelen ijver om nuttig te zijnlaten wij hen opzoeken, ons bij hen aansluiten, met hen opgaan naar het arbeids veld, hun liefde tot de onze maken, hun geestdrift deelen voor hetgeen goed is en schoon. Zij zijn onze opvoeders van het oogen- hlik af, dat wij hen daartoe uitkiezen. En toch blijft de waarschuwingOor deelt niet! haar waarde behouden. Want zij doet in niets tekort aan onze verplichting, om het goede op prijs te stellen en ons eigen te maken, maar is gericht tegen de algemeene neiging om over den broeder den staf te breken. Voor schnld hebben wij een scherpen blik en een afkeuring vloeit ons snel over de lippen. Zij treft dan niet de daad, die, op ziclizelve beschouwd, slecht blijft, maar den dader, en het oordeel wordt veroordeeling. Dat is het punt, waar de uiterst* omzichtigheid plicht is. „Alles weten, is alles vergeven," het woord is bekend genoeg, maar wordt gebrekkig toege past. Zóó diep door te dringen in het ge moedsleven en in de hartsgeheimen van den medemensch, dat wij aan een volledige ken nis het recht eener uitspraak zouden ontlee- nen, is niemand gegeven. Zelfs de rechter, die geroepen is overtreding der wetten te! bestraffen, moet vaak met oppervlakkig weten zich vergenoegen, en vervalt met schroom zijn moeilijk ambthoe groot is niettemin het aantal vonnissen, die in het dagelijksch leven door onbevoegden worden geveld. {Niet-geplaatste ingezonden stukken worden nimmer teruggegeven.) Mijnheer de Redacteur! Mogen we U verzoeken om een kleine ruimte in Uw blad, naar aanleiding van de Dinsdag jj. gehouden raadsvergadering te S c h a g e n, en wel in 't hijzonder wat betreft het, volgens Uw raadsverslag, door den heer Hoogschageu gesprokene? Deze maakt in zijne berekeningen enkele fouten, die alle in het nadeel van de onder wijzers uitvallen 1. Het salaris van den heer Roep is volgens raadsbesluit van 17 Dec. 1901 niet f 825, maar f 775, dus f 60 minder. 2. Het salaris van den heer De Vries is niet f 1000, maar f 925, dus f 75 minder. 3. Voor rekening der gemeente komt dus niet f 460 meer, maar f 460 min f 125 is f 335, d. i. f 125 minder. 4. „Als gevolg gegeven wordt aan de bezwaren van Ged. St." zegt spreker „brengt dat nog meê eene verhoogde uitgaaf van f400 succes sievelijk". Weer mis, daar de heer Roep het maximum van f750 reeds heeft, dus dit wordt weer f 50 minder. 5. Amsterdam geeft geen f 50 huishuur, maar f 100. (Warmenhuizen ook.) Verder houdt de heer Hoogschagen, weer ten nadeele van de onderwijzers, geen reke ning met de mogelijkheid, dat er onderwijzers kunnen vertrekken, en schijnt hij te veron derstellen, dat allen hier hun maximum zullen bereiken. Over de andere argumenten, bijv. de kans op vermindering der bevolking, uitgaven voor krankzinnigen enz., kunnen we gevoegelijk zwijgen. Met dank voor de plaatsing, De afd. „Schagen" e. O. v. d. Bond van Nederlandsche Onder wijzers. Schagen, 31 Januari 1902. CCLV. Rotterdam, 30 Januari 1902. Onze arme Omnibus-Maatschappij lijkt nu langzamerhand doodgeconcurreerd. De directie deelt n.1. per advertentie in de bladen mede, dat op Zondag a.s. de voorlaatste dienst, die van Walenburg naar het Boymansplein, (die vroeger reed naar Feijenoord, toen ingekort werd tot het Beursplein en tenslotte tot het Boymansplein) gestaakt wordt. Nu blijft nog over de dienst Kralingen- Delftshaven, en hoelang die het nog maken zal, is twijfelachtig. Sedert de Tramweg- Maatschappij een concurreerenden omnibus naar Delftshaven rijden liet, heeft hij ook al niet zooveel passagiers meer, en bovendien, op hèm alléén kan moeilijk de onderneming blijven bestaan. Zoo heeft dan de Tramweg-Maatschappij een mededingster, die niet geheel en al gevaarloos bleek, tot apegapen gebracht; een overwinning die, eerlijk gezeid, alleen de aandeelhouders genoegelijk zullen vinden.Want de Tramweg-Maatschappij heeft het er waar achtig nooit naar gemaakt, dat haar bijzondere welstand haar algemeen wordt gegund. Over geen enkele onderneming in de Maasstad, is bij Ingezonden Stukken zoo terecht en zoo herhaaldelijk geklaagd als over deze, het postkantoor uitgezonderd. Toen de omnibussen een aanmerkelijk deel van de clandisie gingen overnemen, begon zij waarlijk uit haar slof te schieten met een vrij behoorlijk tarief en met een schamel, ofschoon begordijnd, omnibusje naar een belangrijk, ofschoon te voren vrij wel ver waarloosd stadsdeel. Maar geheel uit de sloffen kwam zij toch nietvan Uitbreiding der lijnen, waar 't wellicht voor haar niet voordeelig, maar voor de burgerij toch zeer noodig is, hoorden we niethet Maasstation, waar een groot deel van een gewichtig spoorwegverkeer uitloopt, negeert zij 's avonds na half elf totaal (er werd dezer dagen nog eens in het Nieuwsblad op gewezen) en de beleefdheid van het fooien-verwend conducteurspersoneel laat nog steeds te wenschen. Er zijn voorstellen tot reorganisatie, (één der lijnen zal door de Lamsteeg gaan kent gij de Lamsteeg? werd dien tengevolge een gulden woord van onzen boekhandelonden tramweg-specialiteit), maar de raad behandelt ze, of er een trekschuit- aanleg moet worden voorbereid, waarbij 'top een jaar of wat niet aankomt. En toch is onze tram in haren huidigen staat een uiterst geschikt lach-ding in een nog immer ongeschreven Rotterdamsche revue. Is de omnibus-maatschappij geheel dood, haar moordenares zal rustig bij het lijkje neerzitten, en de clientèle in haar zaakje vriendelijk vertellenziezoo, nu kun je weer alleen bij mij terecht, hartjes 1 De schrijver van bovenvermelde onge schreven revue mocht plagiaat plegen uit „De Doofpot" en daaraan ontleenen het liedeke van Foezel, met een variant: „Tram metje, Trammetje als ik jou gebied Dan doe ik het niet, dan doe ik het lekker niet 1" Ach, dat er toch eens een geestig man in onze stad ware, die de malligheden, waaraan ons stadsbestaan steeds rijker wordt, in parodie en naar behooren belachelijk maakte. Daar is, bijvoorbeeld, dat muizenholletje van een dorpspostkantoor, 't welk wij als Koninklijk van één der vroegere Rijksbouw meesters gekregen hebben. Het is alleen een revue waard. Vermoedelijk had, toen Rotterdam een postkantoor behoefde, het rijk een enorme massa ramen in voorraad en toen het den bouwmeester vroeg of hij daar geen raad meê wist, heeft de brave kerel gezegd wel, waarachtig, daar bouw ik in "Rotterdam met wat steenen en wat kalk het Koninklijk postkantoor van. Hij heeft dat ook waarlijk gedaan. Ons postkantoor is een wonder van toegepasten ramen-overvloed, meer raam dan muurik verbaas me eiken dag meer, hoe ter we reld het mogelijk was, zooveel ramen op één maal op te ruimen. Het is drie verdiepingen hoogdoch met uitzondering van een stuk voor het telegraafkantoor, zijn die verdiepingen aan onbekende doeleinden gewijd en alleen het benedenstuk aan het enorm post-leven van deze handelsstad gegeven. Daarin komt men door een smal klapdeurtje en een nauw gangetje, waarin twee magere menschen alleen zeer op hun kant elkaar passeeren kunnen. Men staat dan in een soort hal, waar één muur versierd is met een rij van de smalste en kleinste loketjes, die ooit een brievengaarderswoning belachelijk hebben gemaakt. Gaat men er voor staan, dan kijkt men over den bovenrand heen, doch zoodra men zich diep op de knieën doorbuigt, ontwaart mon met gemengde gevoelens de kin van een ambtenaar, soms zelfs zijn neus, doch nooit meer. Vraagt men een postzegel, dan schuift de eigenaar van die kin met onzicht bare hand u een plankje toe, waarop ge, uw centen moet uittellen. Die haalt hij dan binnen, hij telt ze na en na eenige oogen blikken schuift hij u, weer op dat plankje, uw postzegel toe. Op dezelfde manier kunt gij een aangetee kenden brief ontvangen of verzenden en daar er in Rotterdam veel van die brieven komen Door IDA BOY-ED. o-o-o Bertie sloot de deur van de eetkamer, waar Schuberger nu aan 't opruimen was. „Nu vroeg hij, zich tot Sylvia wendend. Hij stond, met de linkerhand in den zak, in de rechter een sigaret houdend, voor haar. „0, Bertiezeide ze en vouwde de handen. „Wat nu? Dat klinkt als een jammer klacht 1" zeide hij. „Conrad Brugge bevalt me uitstekend !u nep Sylvia nu snel, om eerst maar eens iets goeds, iets prijzends te zeggen. „Hjj is een best mensch, die wat beteekent. Meer dan Contil." „Bertie 1 waar ben je in vervallenIa wat gevaren heb jij je begeven 1" Voor hem, die geheel in zijn eigen ge- dachtenwereld thuis was, kon hare bemer king maar op één punt doelen. „Zeker," zeide hij rustig, „ik ben mij de tegenstelling van Contil eu Conrad Brügge wel bewust. Dat is met Conrad zelf ook het geval." Zoo had Sylvia het niet gemeend. Ach, had heel wat grooter zorgen. En ofschoon *9 dat wat Bertie bedoelde, wel heel mooi ond, scheen het haar toch haar plicht als US)ter toe, dat ze sprak. „Dat, Bertie, meende ik Diet. Hoe zal ik 9 er aan wagen, op dergelijke dingen cri tiek uit te oefenen 1 Maar, mag ik je eens wat vragen De Contiis, en Conrad Brügge, en de andere vreemden die du op reis zjjn,die wonen allen bij je zoo slechts zoo „Je bedoelt, of er tusschen ons ook nog sprake is van geld vroeg hij wat onge duldig. „Ja, Bertie. Je hebt wel een beetje meer dan ik van tante Zindel gekregen, maar alles wat hier gebeurt, kan je niet betalen. Zoo dikwijls zoovele gasten hebben al is het dan ook steeds een eenvoudige tafelen al die andere dingen Voor zijn hoogmoedigen blik sloeg zij de oogen neer en hij belette haar verder te spreken. „Dat dit tusschen ons ter sprake zou komen, had ik mijzelf niet voorgesteld." En voor Sylvia was het een gesprek van het allerhoogste gewicht. Zij verdedigde zich tegen zijn hoogmoed. „Je weet toch, dat moeder van orde hield! Wat hebben wy ons in jouw studie tijd menigmaal bekrom|ien, alleen daarom, om niet het kapitaal te behoeven aan te spreken. En bii Willy Mammling zag ik dat ook menigmaal. Hij zegt steeds, dat hij de vrijheid liefheeft en daarom zoo spaar zaam is." „Een spreekwijze van weinig waarde, die voor zulk een man wellicht de fijnste 1 levenskunst beteekenen mag. Ik heb hoo- gere plichten dan die van een zeiljacht te houden en over een verbetering daaraaD te peinzen", sprak hij trotsch. „Hemel, ja,wanneer je het zoo be kijkt „Ik zie de zaken aan, zooals ze zijn. Ik echter, die scheppende zielen sterk en over hun jaren van strijd en ontbering heen- help, ik dien de natuur op een geheel andére wyze." Sylvia vond, dat ze een nederlaag had geleden, neergesmeten was in een bijna mis dadige kleinheid van opvatting. „Wanneer je het missen kon, zou ik het zeer goed van je vinden. Maar zoodoende zal je kleine kapitaaltje toch spoedig ver dwenen zijn. En wat dan Hij zag het wel: zij kwelde zich om zijnentwille. Grootmoedig bedacht hij, dat zij uit een andere omgeving kwam en dat hij haar naar zich toe had laten komen om haar te leeren begrijpen. Hij legde zjjne sigaret op den kant van de schrijftafel, ging naast Sylvia op den divan zitten hij nam haar beide handen in de zijne en sprak „Gebeurt het niet telkens weerwij maken de zorgen over onze naasten tot tirannen van onszelf, zonder dat we ons daar precies rekenschap van geven. Dus luister nu eecs nauwkeurig toe, gij kleine, bange ziel. Ik heb een huis geërfd, vrij van alle schuld goed. Moet ik nu in grove zelfzucht alléén genieten, en niet dit huis, waar ik vrij woon, dit huis, dat ge maakt scheen om onzen droom van een heerlijk samenleven in stillen vrede te ver vullen, met mijne genooten en vrienden deelen Als ge eens wist, welk een ellendige zolderkamer Bruno Brand in Berlijn be woondeen Max Ludolf Lender dee'de dat paradijs met hem. In plaats van dat ellendige krot. gaf ik ze hier eene omgeving, meer geschikt voor hun werk. Is dat iets, dat door kleine gedachten aau geld en fortuin, mag worden bezoedeld 1 En de Contiis! Zij moesten bijna een derde deel en gaan, en daar een post-ambtenaar zich nooit haast en zelfs niet in het nijpendst gevaar zijn kalmte verliest, duurt het altijd zéér lang eer men een brief in zijn bezit heeft, of hem kwijt is. Een rij van dertig a veertig menschen schakelt zich in het voorportaal van het klapdeurtje tot het lieve loketje van de aangeteekende brieven en wacht daar geduldig uren. Toen ik onlangs, bij uitzon dering, een aangeteekenden brief ontvangen moest, (het bleek later een waarschuwing van de belastingen te zijn,) heb ik een uur en een kwartier in de rij gestaan. Er zijn in Rotterdam handelsbedienden die als zij een aangeteekenden brief moeten gaan halen eerst een teeder en hartroerend afscheid nemen van hun geheele familie. Nog grootsteedscher is het gelddepartement in ons postkantoor behnisd en geregeld. Dat is het fraaiste dat ooit in een groote stad te zien was. Als Baedeker het wist, raadde hij den reizigers aan dat evenmin als Broek in Waterland of Urk te verzuimen. Bedoeld departement dan, is uit de voorhal met de loketjes te bereiken door een deur links. Die deur is groot en zwaar en er is bovendien nog een klem opgezet. In den regel duwt men haar met inspanning van alle krachten open, door er zijn schouder tegen te zetten en zijn spieren te spannen tot men bijna barst. Soms als de scharnieren niet gesmeerd zijn, is er geen beweging in te krijgen en dan moeten twaalf van de meest begeerige en sterkste postwissel-ontvangers hun krachten vereenigen, éér deze deur wijken wil. Achter deze fameuze deur is een donker portaal dat er niet meer menschen gemold en gerold worden in deze duisternis, pleit voor de feitelijke Rotterdamsche onbedorven heid en daarachter, in een lokaal, dat oorspronkelijk voor gang bestemd schijnt, zetelt het gelddepartement. Men moet daar om postwissels te ontvangen of te verzenden, om quitantie-aangelegeuheden en om de spaar bank te dienen, wezen. De ruimte voor het publiek, nog verdeeld door hekjes, is, ruim geschat, ongeveer tachtig centimeter breed, ofschoon er honderden men schen dagelijks samenhoopen. De ambtenaren zitten met hun lessenaar iets ruimer, niet veel echter, en zij zijn van het publiek gescheiden door een massief ijzeren traliewerk, zóó geducht, dat men zich in Texas zou wanen, waar nu en dan een bende een aanval doet op het gelddepartement. In de tralies, waarvan 't model in de gevan genpoort te 's-Hage is te zien, zijn óók miDia- tuurloketjes, en wanneer een klant, nadat hij zich met groote moeite vóór het scheidshekje gewrongen heeft, daarvoor gearriveerd is, kan hij, als de ambtenaar niets anders te doen heeft (geld tellen of een krant lezen) na eenig wachten zijn geld ladon of lossen. Er mag hier niet gerookt worden. Ver dwaalt er wel eens een buitenman met een brandende pijp in het gelddepartement van ons postkantoor, dan is na twee minuten de heele ambtenaars-wereld aldaar, in hevige opschudding en van alle zijden dreunen den lomperd vriendelijke terechtwijzingen tegen. Zeer veel geld wordt hier dagelijks be handeld, zeker wel een paar ton per dag, en alles in duister en benauwdheid. Ik wou dat de directeur-generaal eens een paar malen per jaar hier bureau moest houden, of onze poëtische vriend Armand Sassen van de Rijkspostspaarbank, wellicht zou 't iets beter worden. Er zijn warempel ramen genoeg in ons postkantoor, dat er hier wel een ietsje licht kon wezen. De afdeeling pakketpost is tegenwoordig zóó ruim, dat men aan een vergissing gelooft. Er staat een toonbank, die een drukbeklant proeflokaal niet ontsieren zou, men kan er rechtop en zonder veel moeite zich bewegen inderdaad, dit is uitstekend en daar zijn we dan ook trotsch op. Doch overigens is het Rotterdamsche post kantoor een ietsje overdrijving ontken ik in bovenstaande schets niet om het uit te proesten van spotlust om zoo'n ridicule inrichting, die onder het patronaat van onze Kamer van Koophandel doet alsof zij voor geen enkele verbetering vatbaar is en alsof zij 't ideaal van een grootsteedsch post- paleis minstens overtreft. van hun inkomen uitgeven om in München een voor hunne behoeften passende woning te kunnen betrekken. Conrad Brügge's kunst is zóó, dat, als hij zijn ontwerpen niet in marmer kon uitvoeren, hij nooit naam zou maken. Daarvoor is veel geld noodig, en geld kan hij alleen verdienen als hij naam heeft gemaakt. Ik gaf hem een onder dak en bouwde voor hem een klein atelier en schonk hem eenig geld. Wilt gij dat alles veroordeelen Ja, dan, mijn kind, zullen we maar niet eens trachten, of we elkaar kunnen leeren begrijpen. Dan zullen we dat doel bepaald nooit bereiken." Sylvia bewonderde hem. Zij gevoelde zich klein en nietig, van geringe makelij. De edelmoedigheid van haar broeder drukte haar.Ondanks dat echter, verhief zich in haar die eene gedachte, die den toekijker zoo dikwijls tegenover den handelende heeft en die zich steeds in het eenvoudige en aarzelende „maar uit drukt. „En heb ik zelf", ging Bertie voort,„heb ik zelf Diet een groot voordeel en genot ervan Wat denkt ge, dat dit samenleven, deze omgang voor mij is? Niet meer en niet minder dan de vervulling van een ideaal het gemeenzame leven met verwante en aantrekkelijke, hoogstaande geesten, in vrije vormen, onafhankelijk van de wereld 1" „Maar wanneer het geld nu op is vroeg Sylvia. Hij liet hare handen zoo plotseling, 300 vijandig los, dat Sylvia wel voelde, met haar prozaïsche hardnekkigheid in deze vraag veel bij haar broer te hebben ver loren. „Het zal niet zoo spoedig geheel op zijn. Ten eerste kost mijn levenswijze veel min- Schagen, 1 Februari 1902. Vergadering van het „Schager Veeverzekering-fonds, op Donderdag 30 Jan., des morgens 11 uur, in het lokaal van den heer W. Roggeveen Cz. De voorz., de heer P. Timmerman Dz., opent met een welkom de vergadering en vervolgens leest de heer W. Roggeveen Cz., de notulen, die worden goedgekeurd. Bij monde van den heer Jb. Zijp Hz., brengt de financiëele commissie rapport uit over het jaar 1901. De ontvangsten bedroegen f3453.08, de uitgaven f2686.96, batig saldo dus f766.12, wat met hetgeen op 1 Januari 1901 in kas was, maakt een bedrag van (f 1799.47 plus f766.12) f2665.59. De uitkom sten van het fonds zijn uitstekend eu het beheer is in goede handen. De vergadering keurt de rekening goed. Uit het jaarverslag blijkt, dat de toestand gunstig is, dat het aantal verzekerde runderen is toegenomen van 1961 in 1900 tot 2374 in 1901, een vermeerdering dus van 413 runderen. Aan de leden is uitgekeerd een restitutie van f'328.25. In 1901 zijn 8 runderen geheel en 15 runderen gedeeltelijk afgekeurd. In 1901 is van leden van het fonds verzekerd tot een bedrag van f 1049.50 en afgekeurd tot een bedrag van f355.11, dus een onzuivere winst van f694.39. Van niet-leden verzekerd een bedrag van f1311.—, aan schade f 785.71, dus een onzuivere winst van f525.29. Het ledental is gedurende 1901 met 1 vermeerderd en bedraagt nu 86. Er wordt met algemeene stemmen besloten de restitutie voor de leden te bepalen op fO.25 per verzekerd rund, wat wordt 1061 maal 25 ct. is f265.25. Het inleggeld van nieuwe leden wordt bepaald op f25.Het saldo per lid over 190 L bedroeg f21.745, daarbij f5.inleggeld, maakt f26.745. Aan de beurt van aftreding als bestuurslid is de heer K. Breebaart Jz., die, doordat hij het voor het fonds gewenscht acht dat de bestuurs leden zeer dicht bij Schagen, of in Schagen wonen, zich niet weder verkiesbaar stelt. In zijn plaats wordt gekozen de heer J. Buis Jz. Bij de rondvraag geeft de heer K. Kuiper in overweging, ook koeien in het fonds op te nemen, waar kans voor bestaat dat ze werden afgekeurd bij slachting. Het komt, zegt spr., voor, dat beesten niet in het fouds worden opgenomen, en dat de verkooper dan groote schade beloopt bij den verkoop van zijn dier. Spr. wil dergelijke twijfelachtige koeien bijv. tegen een tarief van f2.50 of i 5.in het fonds opnemen daarvoor dus een nieuwe rubriek maken. De manier van keuren, die nu gevolgd wordt, acht spr. te streng. Spr. noemt het streven van het fonds verkeerd men formeert wel een groot kas geld, maar beantwoordt niet aan het doel: elkaar de lasten helpen dragen. De heer Muijs acht de schade voor de ver- koopers niet zoo groot, f20 a f25, zooals door den heer Kuiper wordt aangegeven. Die schade is wel te dragen voor de ver- koopers, maar voor het fonds kunnen der gelijke dieren, wanneer ze vallen, zeer duur worden. Dan noemt spr. het ondoenlijk een scheiding te trekken: die koe behoort tegen f 1.en die tegen f5.geassureerd te worden. Spr. haalt met voorbeelden aan, hoe gevaarlijk het is, zoogenaamd verdachte koeien in het fonds op te nemen. De voorzitter meent ook, dat het niet op gaat, de basis waarop het fonds werkt, te veranderen. Spr. meent, dat het fonds juist op zulke goede fundamenten rust. De heer Joh. Go vers acht het zeer gevaarlijk, voor koeien, die aan de Belgische grenzen gereageerd hebben, de gelegenheid open te stellen die te assureeren. Het voorstel van den heer Kuiper, om deze zaak in eene volgende vergadering tot een punt voor het convocatie-biljet te maken, wordt verworpen met 14 tegen, 3 voor en 1 blanco. De heer Jb. Zijp Hz. brengt een geval in herinnering, waarbij zijne beslissing was inge roepen. Een particulier had eene koe verkocht voo rdat het dier gekeurd was voor het fonds. Na den koop wordt het dier voor het fonds geweigerd. De slager was niet genegen, den koop ongedaan te maken en hield den ver der dan ge wel denkt, omdat alle uitgaven van een groote stad met zijn koffiehuis leven worden vermeden. En bovendien verdien ik met mijn gedichten en wat ik verder schrijf. En eindelijk zal het nieuwe tijdschrift veel winst afwerpen." „Wanneer dat maar gebeurt!" dacht Sylvia. Maar zij zeide niets meer. „Ik zal nu maar over Paulette praten", dacht ze verder, „misschien verzoent hem dat." En heel heimelijk zat de wensch ook daarbij voor,eveneens in deze richting allerlei ophelderingen te ontvangen. „Paulette is eene zoo bijzondere schoon heid als ik er nooit eene zag." „Ja", zeide hij, „en van een ongehoord fijne intelb'gentie." Zoo rustig. „Zoo kan ik niet van Robert spreken", dacht zij „ten slotte zal ik mij nog vergist hebben in dien blik." „Waar komt Paulette vandaan Ik bedoel, wat voor eene landsvrouw ze is, en uit wat voor eene familie vroeg ze. Bertie fronste het voorhoofd. Slechts heel weinig, maar zijne zuster zag het toch. „Het komt er niet op aan, vanwaar een mensch afkomstig is, maar wel wét hij is en wét hij presteert tegenover degenen, die rondom hem zijn." Dit ontwijkende antwoord maakte Sylvia's fantasie wakker. „Wellicht is er iets niet in den haak met haar," zeide ze tot zichzelf, reeds eenigszins angstig. Zij stond op en rekte zich uit. „Nu ga ik s apen En weet ge, BertieConrad Brügge gun ik je offers en je vriendschap het meest," zeide zj op haar openhartige maaier.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5