Brieven uit de Maasstad.
INGEZONDEN.
Zondag 2 Februari 1902.
46ste Jaargang No. 3702.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
PLAATSELIJK NIEUWS.
HET OORDEEL.
Het ABC
VAN HET LEVEN.
12.
D.
SCHADE
Oordeelt niet! zegt de Schrift. En tich, juist
de gave des oordeels is het godsgeschenk bij
uitnemendheid, zonder welks bezit de mensch
in geen enkel opzicht de meerdere onder zijn
medeschepselen zou kunnen wezen. Zij is de
grondslag van alle denken, of liever, zij is de
gedachte zelveal wat de geest verricht,
geschiedt slechts met haar behulp en dient
tevens om haar tot meer volkomenheid te
brengen. Wat de zintuigen ontwaren, wordt
door het oordeel vastgelegd, in bepaalde vor
men gekleed, om door middel van de spraak
aan anderen te worden medegedeeldduizen
den en millioenen ontdekkingen, door vroegere
geslachten aan het licht gebracht en ons ter
verdere bearbeiding nagelaten, zijn niet anders
dan het product van hetgeen zij, die ons
voorafgingen, in schijnbaren strijd met het
voorschrift, hebben verzameld tot een onme-
telijken en gemeenschappelijken schat, waaruit
wij maar behoeven te putten, om er onmid
dellijk het onze aan toe te voegen en den
overvloed opnieuw te vermeerderen. Ja, wij
zouden er eer toe komen, het gebod om te
keerenoordeelt altijd is de leus van onzen
tijd, is de wegwijzer tot den geestelijken voor
uitgang.
Wat hier is gezegd, geldt in de eerste
plaats de stoffelijke dingen, datgene wat men
wegen en onderzoeken kan. Zij leveren het
voedsel, dat wij in onbeperkte hoeveelheid
opnemen, voor den wasdom der zielzonder
kennis van de stof, haar vormen en kleuren,
haar eigenschappen en verbindingen, zouden
wij niets hebben om er het onstoffelijke uit
af te leiden. Niet oordeelen ware de volstrekte
onwetendheid, ware het blijven beneden het
peil der laagst georganiseerde dieren, bij
welke wij toch reeds de sporen kunnen vinden
van eenig overleg, waarmee zij hun levens
omstandigheden benuttigen. En indien, wat
wij een helder oordeel noemen, een der meest
waardeerbare hoedanigheden is te achten,
welken zin zou het dan hebben, er geen
gebruik van te maken
Doch de klassieke waarschuwing zal wel
een andere beteekenis hebben en beperkt
moeten worden tot het ethisch terrein. Niet
de verhouding van den mensch tot de leven-
looze omgeving, maar de betrekking van de
menschen tot elkander vormt het gebied, waar
zij zich al of niet doet gelden. Oordeelt niet
zoo luidt hel dan, over uw broeder, wie hij
ook zijn moge.
En weder kordt er twijfel bij ons op, aan
gaande de juistheid der aanbeveling.
Onophoudelijk getuigen van doorloopende
reeksen van handelingen, zelfs steeds geroepen
om er een werkzaam aandeel in te nemen,
zouden wij ze maar moeten zien zonder er
zelfs, over na te denken? Wat ons persoonlijk
te doen staat, dat vinden wij dan wel uit ver
schillende aanwijzingen, of wordt ons door
anderen gezegd; ons daartoe te bepalen, dat is
de echte wijsheid laat aan iedereen zijn eigen
verantwoordelijkheid, zonder daarvan iets te
willen overdragen, noch op eigen schouders
laden de onwillekeurige critiek, die we ons
hebben aangewend, op andermans daden uit
te oefenen, is iets verkeerds.
Maar men moet deze meening niet te ver
drijven. Het is ons vergund te oordeelen,
mits ons oordeel wijs en zachtmoedig zij.
Des broeders hoeder mag dien broeder niet
als vreemdeling bejegenen, want dan zou zijn
invloed weinig uitwerkenhij moet zijn*
karakter bestudeeren, de mate zijner krachten
meten, en onderzoeken welke tegenstand te
overwinnen is.
Aan den anderen kant, zoovelen om ons
heen zouden ons tot een heilzame navolging
kunnen wekken, indien wij ons slechts reken
schap gaven van wat zij op ons voorhebben.
Zelfingenomenheid belet ons zoo vaak te
zien, dat wij arm zijn in vergelijking met
anderen, die stil hun weg gaan in trouwe
plichtsbetrachting, in edelen ijver om nuttig
te zijnlaten wij hen opzoeken, ons bij hen
aansluiten, met hen opgaan naar het arbeids
veld, hun liefde tot de onze maken, hun
geestdrift deelen voor hetgeen goed is en
schoon. Zij zijn onze opvoeders van het oogen-
hlik af, dat wij hen daartoe uitkiezen.
En toch blijft de waarschuwingOor
deelt niet! haar waarde behouden. Want
zij doet in niets tekort aan onze verplichting,
om het goede op prijs te stellen en ons
eigen te maken, maar is gericht tegen de
algemeene neiging om over den broeder den
staf te breken. Voor schnld hebben wij een
scherpen blik en een afkeuring vloeit ons
snel over de lippen. Zij treft dan niet de
daad, die, op ziclizelve beschouwd, slecht
blijft, maar den dader, en het oordeel
wordt veroordeeling. Dat is het punt, waar
de uiterst* omzichtigheid plicht is. „Alles
weten, is alles vergeven," het woord is
bekend genoeg, maar wordt gebrekkig toege
past. Zóó diep door te dringen in het ge
moedsleven en in de hartsgeheimen van den
medemensch, dat wij aan een volledige ken
nis het recht eener uitspraak zouden ontlee-
nen, is niemand gegeven. Zelfs de rechter,
die geroepen is overtreding der wetten te!
bestraffen, moet vaak met oppervlakkig weten
zich vergenoegen, en vervalt met schroom
zijn moeilijk ambthoe groot is niettemin
het aantal vonnissen, die in het dagelijksch
leven door onbevoegden worden geveld.
{Niet-geplaatste ingezonden stukken worden
nimmer teruggegeven.)
Mijnheer de Redacteur!
Mogen we U verzoeken om een kleine
ruimte in Uw blad, naar aanleiding van de
Dinsdag jj. gehouden raadsvergadering te
S c h a g e n, en wel in 't hijzonder wat betreft
het, volgens Uw raadsverslag, door den heer
Hoogschageu gesprokene?
Deze maakt in zijne berekeningen enkele
fouten, die alle in het nadeel van de onder
wijzers uitvallen
1. Het salaris van den heer Roep is volgens
raadsbesluit van 17 Dec. 1901 niet f 825, maar
f 775, dus f 60 minder.
2. Het salaris van den heer De Vries is niet
f 1000, maar f 925, dus f 75 minder.
3. Voor rekening der gemeente komt dus
niet f 460 meer, maar f 460 min f 125 is f 335,
d. i. f 125 minder.
4. „Als gevolg gegeven wordt aan de bezwaren
van Ged. St." zegt spreker „brengt dat nog
meê eene verhoogde uitgaaf van f400 succes
sievelijk". Weer mis, daar de heer Roep
het maximum van f750 reeds heeft, dus dit
wordt weer f 50 minder.
5. Amsterdam geeft geen f 50 huishuur, maar
f 100. (Warmenhuizen ook.)
Verder houdt de heer Hoogschagen, weer
ten nadeele van de onderwijzers, geen reke
ning met de mogelijkheid, dat er onderwijzers
kunnen vertrekken, en schijnt hij te veron
derstellen, dat allen hier hun maximum zullen
bereiken.
Over de andere argumenten, bijv. de kans
op vermindering der bevolking, uitgaven voor
krankzinnigen enz., kunnen we gevoegelijk
zwijgen.
Met dank voor de plaatsing,
De afd. „Schagen" e. O. v. d.
Bond van Nederlandsche Onder
wijzers.
Schagen, 31 Januari 1902.
CCLV.
Rotterdam, 30 Januari 1902.
Onze arme Omnibus-Maatschappij lijkt nu
langzamerhand doodgeconcurreerd. De directie
deelt n.1. per advertentie in de bladen mede,
dat op Zondag a.s. de voorlaatste dienst, die
van Walenburg naar het Boymansplein, (die
vroeger reed naar Feijenoord, toen ingekort
werd tot het Beursplein en tenslotte tot het
Boymansplein) gestaakt wordt.
Nu blijft nog over de dienst Kralingen-
Delftshaven, en hoelang die het nog maken
zal, is twijfelachtig. Sedert de Tramweg-
Maatschappij een concurreerenden omnibus
naar Delftshaven rijden liet, heeft hij ook al
niet zooveel passagiers meer, en bovendien,
op hèm alléén kan moeilijk de onderneming
blijven bestaan.
Zoo heeft dan de Tramweg-Maatschappij
een mededingster, die niet geheel en al
gevaarloos bleek, tot apegapen gebracht;
een overwinning die, eerlijk gezeid, alleen de
aandeelhouders genoegelijk zullen vinden.Want
de Tramweg-Maatschappij heeft het er waar
achtig nooit naar gemaakt, dat haar bijzondere
welstand haar algemeen wordt gegund. Over
geen enkele onderneming in de Maasstad, is
bij Ingezonden Stukken zoo terecht en zoo
herhaaldelijk geklaagd als over deze, het
postkantoor uitgezonderd.
Toen de omnibussen een aanmerkelijk deel
van de clandisie gingen overnemen, begon
zij waarlijk uit haar slof te schieten met een
vrij behoorlijk tarief en met een schamel,
ofschoon begordijnd, omnibusje naar een
belangrijk, ofschoon te voren vrij wel ver
waarloosd stadsdeel. Maar geheel uit de sloffen
kwam zij toch nietvan Uitbreiding der lijnen,
waar 't wellicht voor haar niet voordeelig,
maar voor de burgerij toch zeer noodig is,
hoorden we niethet Maasstation, waar een
groot deel van een gewichtig spoorwegverkeer
uitloopt, negeert zij 's avonds na half elf
totaal (er werd dezer dagen nog eens in het
Nieuwsblad op gewezen) en de beleefdheid
van het fooien-verwend conducteurspersoneel
laat nog steeds te wenschen.
Er zijn voorstellen tot reorganisatie, (één
der lijnen zal door de Lamsteeg gaan
kent gij de Lamsteeg? werd dien
tengevolge een gulden woord van onzen
boekhandelonden tramweg-specialiteit), maar
de raad behandelt ze, of er een trekschuit-
aanleg moet worden voorbereid, waarbij 'top
een jaar of wat niet aankomt.
En toch is onze tram in haren huidigen
staat een uiterst geschikt lach-ding in een
nog immer ongeschreven Rotterdamsche
revue. Is de omnibus-maatschappij geheel
dood, haar moordenares zal rustig bij het
lijkje neerzitten, en de clientèle in haar zaakje
vriendelijk vertellenziezoo, nu kun je weer
alleen bij mij terecht, hartjes 1
De schrijver van bovenvermelde onge
schreven revue mocht plagiaat plegen uit
„De Doofpot" en daaraan ontleenen het
liedeke van Foezel, met een variant: „Tram
metje, Trammetje als ik jou gebied Dan
doe ik het niet, dan doe ik het lekker
niet 1"
Ach, dat er toch eens een geestig man in
onze stad ware, die de malligheden, waaraan
ons stadsbestaan steeds rijker wordt, in
parodie en naar behooren belachelijk maakte.
Daar is, bijvoorbeeld, dat muizenholletje
van een dorpspostkantoor, 't welk wij als
Koninklijk van één der vroegere Rijksbouw
meesters gekregen hebben. Het is alleen
een revue waard.
Vermoedelijk had, toen Rotterdam een
postkantoor behoefde, het rijk een enorme
massa ramen in voorraad en toen het den
bouwmeester vroeg of hij daar geen raad
meê wist, heeft de brave kerel gezegd wel,
waarachtig, daar bouw ik in "Rotterdam met
wat steenen en wat kalk het Koninklijk
postkantoor van.
Hij heeft dat ook waarlijk gedaan. Ons
postkantoor is een wonder van toegepasten
ramen-overvloed, meer raam dan muurik
verbaas me eiken dag meer, hoe ter we
reld het mogelijk was, zooveel ramen op één
maal op te ruimen. Het is drie verdiepingen
hoogdoch met uitzondering van een stuk
voor het telegraafkantoor, zijn die verdiepingen
aan onbekende doeleinden gewijd en alleen
het benedenstuk aan het enorm post-leven
van deze handelsstad gegeven. Daarin komt
men door een smal klapdeurtje en een nauw
gangetje, waarin twee magere menschen
alleen zeer op hun kant elkaar passeeren
kunnen. Men staat dan in een soort hal,
waar één muur versierd is met een rij van
de smalste en kleinste loketjes, die ooit een
brievengaarderswoning belachelijk hebben
gemaakt.
Gaat men er voor staan, dan kijkt men
over den bovenrand heen, doch zoodra men
zich diep op de knieën doorbuigt, ontwaart
mon met gemengde gevoelens de kin van
een ambtenaar, soms zelfs zijn neus, doch
nooit meer. Vraagt men een postzegel, dan
schuift de eigenaar van die kin met onzicht
bare hand u een plankje toe, waarop ge, uw
centen moet uittellen. Die haalt hij dan
binnen, hij telt ze na en na eenige oogen
blikken schuift hij u, weer op dat plankje,
uw postzegel toe.
Op dezelfde manier kunt gij een aangetee
kenden brief ontvangen of verzenden en daar
er in Rotterdam veel van die brieven komen
Door
IDA BOY-ED.
o-o-o
Bertie sloot de deur van de eetkamer,
waar Schuberger nu aan 't opruimen was.
„Nu vroeg hij, zich tot Sylvia wendend.
Hij stond, met de linkerhand in den zak,
in de rechter een sigaret houdend, voor haar.
„0, Bertiezeide ze en vouwde de
handen.
„Wat nu? Dat klinkt als een jammer
klacht 1" zeide hij.
„Conrad Brugge bevalt me uitstekend !u
nep Sylvia nu snel, om eerst maar eens
iets goeds, iets prijzends te zeggen.
„Hjj is een best mensch, die wat beteekent.
Meer dan Contil."
„Bertie 1 waar ben je in vervallenIa
wat gevaren heb jij je begeven 1"
Voor hem, die geheel in zijn eigen ge-
dachtenwereld thuis was, kon hare bemer
king maar op één punt doelen.
„Zeker," zeide hij rustig, „ik ben mij de
tegenstelling van Contil eu Conrad Brügge
wel bewust. Dat is met Conrad zelf ook
het geval."
Zoo had Sylvia het niet gemeend. Ach,
had heel wat grooter zorgen. En ofschoon
*9 dat wat Bertie bedoelde, wel heel mooi
ond, scheen het haar toch haar plicht als
US)ter toe, dat ze sprak.
„Dat, Bertie, meende ik Diet. Hoe zal ik
9 er aan wagen, op dergelijke dingen cri
tiek uit te oefenen 1 Maar, mag ik je eens
wat vragen De Contiis, en Conrad Brügge,
en de andere vreemden die du op reis
zjjn,die wonen allen bij je zoo
slechts zoo
„Je bedoelt, of er tusschen ons ook nog
sprake is van geld vroeg hij wat onge
duldig.
„Ja, Bertie. Je hebt wel een beetje meer
dan ik van tante Zindel gekregen, maar
alles wat hier gebeurt, kan je niet betalen.
Zoo dikwijls zoovele gasten hebben al
is het dan ook steeds een eenvoudige
tafelen al die andere dingen
Voor zijn hoogmoedigen blik sloeg zij de
oogen neer en hij belette haar verder te
spreken.
„Dat dit tusschen ons ter sprake zou
komen, had ik mijzelf niet voorgesteld."
En voor Sylvia was het een gesprek van
het allerhoogste gewicht.
Zij verdedigde zich tegen zijn hoogmoed.
„Je weet toch, dat moeder van orde
hield! Wat hebben wy ons in jouw studie
tijd menigmaal bekrom|ien, alleen daarom,
om niet het kapitaal te behoeven aan te
spreken. En bii Willy Mammling zag ik dat
ook menigmaal. Hij zegt steeds, dat hij de
vrijheid liefheeft en daarom zoo spaar
zaam is."
„Een spreekwijze van weinig waarde, die
voor zulk een man wellicht de fijnste
1 levenskunst beteekenen mag. Ik heb hoo-
gere plichten dan die van een zeiljacht te
houden en over een verbetering daaraaD te
peinzen", sprak hij trotsch.
„Hemel, ja,wanneer je het zoo be
kijkt
„Ik zie de zaken aan, zooals ze zijn. Ik
echter, die scheppende zielen sterk en over
hun jaren van strijd en ontbering heen-
help, ik dien de natuur op een geheel
andére wyze."
Sylvia vond, dat ze een nederlaag had
geleden, neergesmeten was in een bijna mis
dadige kleinheid van opvatting.
„Wanneer je het missen kon, zou ik het
zeer goed van je vinden. Maar zoodoende
zal je kleine kapitaaltje toch spoedig ver
dwenen zijn. En wat dan
Hij zag het wel: zij kwelde zich om
zijnentwille.
Grootmoedig bedacht hij, dat zij uit een
andere omgeving kwam en dat hij haar
naar zich toe had laten komen om haar te
leeren begrijpen. Hij legde zjjne sigaret op
den kant van de schrijftafel, ging naast
Sylvia op den divan zitten hij nam haar
beide handen in de zijne en sprak
„Gebeurt het niet telkens weerwij
maken de zorgen over onze naasten tot
tirannen van onszelf, zonder dat we
ons daar precies rekenschap van geven.
Dus luister nu eecs nauwkeurig toe, gij
kleine, bange ziel. Ik heb een huis geërfd,
vrij van alle schuld goed. Moet ik nu in
grove zelfzucht alléén genieten, en niet dit
huis, waar ik vrij woon, dit huis, dat ge
maakt scheen om onzen droom van een
heerlijk samenleven in stillen vrede te ver
vullen, met mijne genooten en vrienden
deelen Als ge eens wist, welk een ellendige
zolderkamer Bruno Brand in Berlijn be
woondeen Max Ludolf Lender dee'de
dat paradijs met hem. In plaats van dat
ellendige krot. gaf ik ze hier eene omgeving,
meer geschikt voor hun werk. Is dat iets,
dat door kleine gedachten aau geld en
fortuin, mag worden bezoedeld 1 En de
Contiis! Zij moesten bijna een derde deel
en gaan, en daar een post-ambtenaar zich
nooit haast en zelfs niet in het nijpendst
gevaar zijn kalmte verliest, duurt het altijd
zéér lang eer men een brief in zijn bezit heeft,
of hem kwijt is. Een rij van dertig a veertig
menschen schakelt zich in het voorportaal
van het klapdeurtje tot het lieve loketje van
de aangeteekende brieven en wacht daar
geduldig uren. Toen ik onlangs, bij uitzon
dering, een aangeteekenden brief ontvangen
moest, (het bleek later een waarschuwing
van de belastingen te zijn,) heb ik een uur
en een kwartier in de rij gestaan. Er zijn
in Rotterdam handelsbedienden die als zij
een aangeteekenden brief moeten gaan halen
eerst een teeder en hartroerend afscheid
nemen van hun geheele familie.
Nog grootsteedscher is het gelddepartement
in ons postkantoor behnisd en geregeld. Dat
is het fraaiste dat ooit in een groote stad te
zien was. Als Baedeker het wist, raadde hij
den reizigers aan dat evenmin als Broek in
Waterland of Urk te verzuimen.
Bedoeld departement dan, is uit de voorhal
met de loketjes te bereiken door een deur
links. Die deur is groot en zwaar en er is
bovendien nog een klem opgezet. In den
regel duwt men haar met inspanning van
alle krachten open, door er zijn schouder tegen
te zetten en zijn spieren te spannen tot men
bijna barst. Soms als de scharnieren niet
gesmeerd zijn, is er geen beweging in te
krijgen en dan moeten twaalf van de meest
begeerige en sterkste postwissel-ontvangers
hun krachten vereenigen, éér deze deur wijken
wil.
Achter deze fameuze deur is een donker
portaal dat er niet meer menschen gemold
en gerold worden in deze duisternis, pleit
voor de feitelijke Rotterdamsche onbedorven
heid en daarachter, in een lokaal, dat
oorspronkelijk voor gang bestemd schijnt,
zetelt het gelddepartement. Men moet daar
om postwissels te ontvangen of te verzenden,
om quitantie-aangelegeuheden en om de spaar
bank te dienen, wezen.
De ruimte voor het publiek, nog verdeeld
door hekjes, is, ruim geschat, ongeveer tachtig
centimeter breed, ofschoon er honderden men
schen dagelijks samenhoopen. De ambtenaren
zitten met hun lessenaar iets ruimer, niet veel
echter, en zij zijn van het publiek gescheiden
door een massief ijzeren traliewerk, zóó geducht,
dat men zich in Texas zou wanen, waar nu
en dan een bende een aanval doet op het
gelddepartement.
In de tralies, waarvan 't model in de gevan
genpoort te 's-Hage is te zien, zijn óók miDia-
tuurloketjes, en wanneer een klant, nadat hij
zich met groote moeite vóór het scheidshekje
gewrongen heeft, daarvoor gearriveerd is, kan
hij, als de ambtenaar niets anders te doen
heeft (geld tellen of een krant lezen) na eenig
wachten zijn geld ladon of lossen.
Er mag hier niet gerookt worden. Ver
dwaalt er wel eens een buitenman met een
brandende pijp in het gelddepartement van
ons postkantoor, dan is na twee minuten de
heele ambtenaars-wereld aldaar, in hevige
opschudding en van alle zijden dreunen den
lomperd vriendelijke terechtwijzingen tegen.
Zeer veel geld wordt hier dagelijks be
handeld, zeker wel een paar ton per dag, en
alles in duister en benauwdheid. Ik wou dat
de directeur-generaal eens een paar malen
per jaar hier bureau moest houden, of onze
poëtische vriend Armand Sassen van de
Rijkspostspaarbank, wellicht zou 't iets beter
worden. Er zijn warempel ramen genoeg in
ons postkantoor, dat er hier wel een ietsje
licht kon wezen.
De afdeeling pakketpost is tegenwoordig
zóó ruim, dat men aan een vergissing gelooft.
Er staat een toonbank, die een drukbeklant
proeflokaal niet ontsieren zou, men kan er
rechtop en zonder veel moeite zich bewegen
inderdaad, dit is uitstekend en daar zijn we
dan ook trotsch op.
Doch overigens is het Rotterdamsche post
kantoor een ietsje overdrijving ontken ik
in bovenstaande schets niet om het uit te
proesten van spotlust om zoo'n ridicule
inrichting, die onder het patronaat van onze
Kamer van Koophandel doet alsof zij
voor geen enkele verbetering vatbaar is en
alsof zij 't ideaal van een grootsteedsch post-
paleis minstens overtreft.
van hun inkomen uitgeven om in München
een voor hunne behoeften passende woning
te kunnen betrekken. Conrad Brügge's
kunst is zóó, dat, als hij zijn ontwerpen
niet in marmer kon uitvoeren, hij nooit naam
zou maken. Daarvoor is veel geld noodig,
en geld kan hij alleen verdienen als hij
naam heeft gemaakt. Ik gaf hem een onder
dak en bouwde voor hem een klein atelier
en schonk hem eenig geld. Wilt gij dat
alles veroordeelen Ja, dan, mijn kind,
zullen we maar niet eens trachten, of we
elkaar kunnen leeren begrijpen. Dan zullen
we dat doel bepaald nooit bereiken."
Sylvia bewonderde hem.
Zij gevoelde zich klein en nietig, van
geringe makelij. De edelmoedigheid van
haar broeder drukte haar.Ondanks dat echter,
verhief zich in haar die eene gedachte, die
den toekijker zoo dikwijls tegenover den
handelende heeft en die zich steeds in het
eenvoudige en aarzelende „maar uit
drukt.
„En heb ik zelf", ging Bertie voort,„heb ik
zelf Diet een groot voordeel en genot ervan
Wat denkt ge, dat dit samenleven, deze
omgang voor mij is? Niet meer en niet
minder dan de vervulling van een ideaal
het gemeenzame leven met verwante en
aantrekkelijke, hoogstaande geesten, in
vrije vormen, onafhankelijk van de wereld 1"
„Maar wanneer het geld nu op is vroeg
Sylvia.
Hij liet hare handen zoo plotseling, 300
vijandig los, dat Sylvia wel voelde, met
haar prozaïsche hardnekkigheid in deze
vraag veel bij haar broer te hebben ver
loren.
„Het zal niet zoo spoedig geheel op zijn.
Ten eerste kost mijn levenswijze veel min-
Schagen, 1 Februari 1902.
Vergadering van het „Schager
Veeverzekering-fonds, op Donderdag 30 Jan.,
des morgens 11 uur, in het lokaal van den
heer W. Roggeveen Cz.
De voorz., de heer P. Timmerman Dz.,
opent met een welkom de vergadering en
vervolgens leest de heer W. Roggeveen Cz.,
de notulen, die worden goedgekeurd.
Bij monde van den heer Jb. Zijp Hz.,
brengt de financiëele commissie rapport uit
over het jaar 1901. De ontvangsten bedroegen
f3453.08, de uitgaven f2686.96, batig saldo
dus f766.12, wat met hetgeen op 1 Januari
1901 in kas was, maakt een bedrag van
(f 1799.47 plus f766.12) f2665.59. De uitkom
sten van het fonds zijn uitstekend eu het
beheer is in goede handen. De vergadering
keurt de rekening goed.
Uit het jaarverslag blijkt, dat de toestand
gunstig is, dat het aantal verzekerde runderen
is toegenomen van 1961 in 1900 tot 2374 in
1901, een vermeerdering dus van 413 runderen.
Aan de leden is uitgekeerd een restitutie van
f'328.25. In 1901 zijn 8 runderen geheel en
15 runderen gedeeltelijk afgekeurd. In 1901
is van leden van het fonds verzekerd tot
een bedrag van f 1049.50 en afgekeurd tot
een bedrag van f355.11, dus een onzuivere
winst van f694.39. Van niet-leden verzekerd
een bedrag van f1311.—, aan schade f 785.71,
dus een onzuivere winst van f525.29. Het
ledental is gedurende 1901 met 1 vermeerderd
en bedraagt nu 86.
Er wordt met algemeene stemmen besloten
de restitutie voor de leden te bepalen op
fO.25 per verzekerd rund, wat wordt 1061
maal 25 ct. is f265.25.
Het inleggeld van nieuwe leden wordt
bepaald op f25.Het saldo per lid over
190 L bedroeg f21.745, daarbij f5.inleggeld,
maakt f26.745.
Aan de beurt van aftreding als bestuurslid
is de heer K. Breebaart Jz., die, doordat hij het
voor het fonds gewenscht acht dat de bestuurs
leden zeer dicht bij Schagen, of in Schagen
wonen, zich niet weder verkiesbaar stelt.
In zijn plaats wordt gekozen de heer
J. Buis Jz.
Bij de rondvraag geeft de heer K. Kuiper
in overweging, ook koeien in het fonds op
te nemen, waar kans voor bestaat dat ze
werden afgekeurd bij slachting. Het komt,
zegt spr., voor, dat beesten niet in het fouds
worden opgenomen, en dat de verkooper dan
groote schade beloopt bij den verkoop van
zijn dier. Spr. wil dergelijke twijfelachtige
koeien bijv. tegen een tarief van f2.50 of
i 5.in het fonds opnemen daarvoor dus
een nieuwe rubriek maken. De manier van
keuren, die nu gevolgd wordt, acht spr. te
streng. Spr. noemt het streven van het fonds
verkeerd men formeert wel een groot kas
geld, maar beantwoordt niet aan het doel:
elkaar de lasten helpen dragen.
De heer Muijs acht de schade voor de ver-
koopers niet zoo groot, f20 a f25, zooals
door den heer Kuiper wordt aangegeven.
Die schade is wel te dragen voor de ver-
koopers, maar voor het fonds kunnen der
gelijke dieren, wanneer ze vallen, zeer duur
worden. Dan noemt spr. het ondoenlijk
een scheiding te trekken: die koe behoort
tegen f 1.en die tegen f5.geassureerd
te worden. Spr. haalt met voorbeelden aan,
hoe gevaarlijk het is, zoogenaamd verdachte
koeien in het fonds op te nemen.
De voorzitter meent ook, dat het niet op
gaat, de basis waarop het fonds werkt, te
veranderen. Spr. meent, dat het fonds juist
op zulke goede fundamenten rust.
De heer Joh. Go vers acht het zeer gevaarlijk,
voor koeien, die aan de Belgische grenzen
gereageerd hebben, de gelegenheid open te
stellen die te assureeren.
Het voorstel van den heer Kuiper, om deze
zaak in eene volgende vergadering tot een
punt voor het convocatie-biljet te maken,
wordt verworpen met 14 tegen, 3 voor en 1
blanco.
De heer Jb. Zijp Hz. brengt een geval in
herinnering, waarbij zijne beslissing was inge
roepen. Een particulier had eene koe verkocht
voo rdat het dier gekeurd was voor het fonds.
Na den koop wordt het dier voor het fonds
geweigerd. De slager was niet genegen, den
koop ongedaan te maken en hield den ver
der dan ge wel denkt, omdat alle uitgaven
van een groote stad met zijn koffiehuis
leven worden vermeden. En bovendien
verdien ik met mijn gedichten en wat ik
verder schrijf. En eindelijk zal het nieuwe
tijdschrift veel winst afwerpen."
„Wanneer dat maar gebeurt!" dacht
Sylvia. Maar zij zeide niets meer.
„Ik zal nu maar over Paulette praten",
dacht ze verder, „misschien verzoent hem
dat."
En heel heimelijk zat de wensch ook
daarbij voor,eveneens in deze richting allerlei
ophelderingen te ontvangen.
„Paulette is eene zoo bijzondere schoon
heid als ik er nooit eene zag."
„Ja", zeide hij, „en van een ongehoord
fijne intelb'gentie."
Zoo rustig. „Zoo kan ik niet van Robert
spreken", dacht zij „ten slotte zal ik mij
nog vergist hebben in dien blik."
„Waar komt Paulette vandaan Ik bedoel,
wat voor eene landsvrouw ze is, en uit wat
voor eene familie vroeg ze.
Bertie fronste het voorhoofd. Slechts heel
weinig, maar zijne zuster zag het toch.
„Het komt er niet op aan, vanwaar een
mensch afkomstig is, maar wel wét hij is
en wét hij presteert tegenover degenen, die
rondom hem zijn."
Dit ontwijkende antwoord maakte Sylvia's
fantasie wakker.
„Wellicht is er iets niet in den haak
met haar," zeide ze tot zichzelf, reeds
eenigszins angstig.
Zij stond op en rekte zich uit.
„Nu ga ik s apen En weet ge,
BertieConrad Brügge gun ik je offers en
je vriendschap het meest," zeide zj op haar
openhartige maaier.