Brieven Ril fle Maasstad. Verlora cd teraggevonden. Zondag 16 Februari 1902. 46ste Jaargang No. 3706. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Het ABC VAN HET LEVEN. 16. 1 SCHAKER Naar het Engelsch van John K. Leys. 0—0—0— „In '8 hemels naam, belet toch dat helsch geschreeuw," riep Grey, de handen langs zijn brandende, vermoeide oogen strijkende. De jonge moeder nam het kindje aan de borst, trachtte het te sussen, maar het lukte niet. „'t Is me niet mogelijk te denken, te werken, als dat gejank niet ophoudt „Kan ik het helpen" vroeg de jonge vrouw verontwaardigd. „Och, houd het stil, stop een dot in zijn mond, of wat anders; stil zal het wezen; heb je geen poeders, of iets dergelijks, om te maken, dat dat krankzinnig ge schreeuw ophoudt „Je zoudt misschien wel willen, dat ik het kind opium ingafslechte moeders doen dat misschien, ik doe het beslist niet. nooit." „Jij zoudt liever sterven misschien, ik niet, maar ik herhaal het, 't is mij onmogelijk onder dat vervloekte gehuil en gejank iets te doen. Schulden, armoede zijn mij reeds hinderlijk genoeg, dat geraas is me absoluut onvordragelijk." „Hoe kunt ge zoo wreed toch wezen, George Je spreekt net, of vrouw en kind je in den weg staan, tot een last zijn, als dat zoo is Zij hield op, maar haar man begreep wel, wat daar bij haar omging. Met een schamper lachje viel hij in„deedt ge beter met „Met voor een poos naar huis te gaan, totdat je nieuwe tooneelstuk af is, of totdat Weer hield zij op. „Totdat ik je een ruimere, gemakkelijker woning bezorgen kan wou je dat zeggen?" Voor zijn slecht humeur was wel iets to zeggenop een zijtafeltje lag het hand schrift van zgn tooneelstuk „Het Bloemen meisje'', op dien morgen terugbezorgd, voor de vierde maal atgewezen. „Het is niet voor den eersten keer, dat je spreekt van naar huis gaan", klonk het met kalme duidelijkheid, „maar zoo ge du wilt heengaan, Ethel, nu het er zoo donker voor me uitziet, goed, maar wij scheiden dan voor altijd. Beienk en overweeg dè,t goed." Hij gunde haar geen tijd om te ant woorden, nam zgn hoed en ging de deur uit. George Grey was gehuwd met de lieve dochter van een welgesteld makelaar. Zij beminde hem en vertrouwde op hem, en de bitterste van al zijne bittere gedachten was, dat hg tot nu toe niets had gedaan, wat de aanleiding kon rechtvaardigen, waarom hg haar gehuwd had. Grey leed bovendien onder een last, dien hij nog steeds voor zijne vrouw had weten te ver bergen zijne oogen werden langzamerhand zwakker en deden soms ontzettend pijn. Hoe, zoo hij blind werd? Die meer en meer tot zekerheid aangroeiende gedachte maakte hem ziek naar lichaam en ziel. Daags te voren was hij Daar een oogheel kundige gegaan en hij zou hedenmorgen onderzocht worden. Het troosteloos resultaat was geweest: onherstelbaar blind, binnen korten tijd! Toen Grey den dokter verlaten had, was hij gegaan naar een plek, waar hij dikwijls kwam, als hij kalm en stil wilde nadenken. Na verloop van een halt uur gaat hij terug Daar huis, kalm. vastbesloten zijn leed moedig te dragenhij opent de voordeur, gaat naar de kamers, die door hem worden Doos IDA BOY-ED. 0-0-0 Maar ook het rechterbeen kon gebroken zijn wanneer Conrad het zoo voelde De goede Schuberger kon niet anders dan Sylvia's ontzetten blik met een bedroefd gelaat beantwoorden. Neen, dat kon, dat mocht niet zijn Als Sylvia vol zorg het lichaam langs keek, scheen het haar toe, dat het rechter been heel moest zijn. En in eene opwelling van moed, die haar door het medelijden werd ingegeven, omvatte zij met haar beide handen zijn rechtervoet, tilde dien op en vroeg „Doet het pijn en zij voelde dadelijk zelf, dat daar alles in orde moest zijn. „Neen," zeide hij, „neen". „Het is alleen het linker, alleen het linker jubelde Sylvia. Alles scheen nu lichter en gemakkelijker te dragen, omdat het niet 20?.vreeselijk was als zij zelf geloofde. Hg lachte haar toe. Zij had hem eeD engelenboodschap toegeroepen. „Alleen het linker", stamelde hij en viel andermaal in zwijm. •ff'4 baar stille teruggetrokkenheid was w r°UW Schuberger plotseling opgeroepen tot een p08t van beteekenis. nieuw* r bezigheden waren nog twee Dgekomen. Zij was ziekenoppasseres bewoond, met het vaste voornemen aan zijn vrouw meê te deelan wat de doktor had gezegd en wat hij nu verder besloten had te zullen doen in hun aller belang. „Ethel"! roept hij luide. Geen antwoord. Hij -gaat in de slaapkamer; ook deze is leeg; in de woonkamer teruggekeerd, ziet hij op de tafel een witte enveloppe liggen. Open maken en lezen, of liever slechts een gedeelte daarvan, is het werk van een oogenblik. Zijne oogen verslinden de woor den: „Slechts een last voor u, beter heen te gaan pa aal ons met blijdschap ontvangen wees in geen enkel opzicht om ons bezorgd"; de brief valt uit zgn handen. Het licht van den volgenden morgen scheen reeds in de kamer, toen hij nog altijd zat te staren op den brief zijner vrouw, die- daar voor hem lag Drie jaren later zat George Grey in een gemakkelijken armstoel, in een weelderig ingerichte bibliotheekkamer, ongeduldig te wachten op zijn kopiïste, die in zichtbaren vorm terug te geven had de woordeD, die hg sprak. Hij was reeds twee jaar geheel blind, toch stelde hij weer belang in het leven. Zijn „Bloemenmeisje" was eindelijk aange nomen niet alleen, maar beleefde herhaalde opvoeringen, het was een „kasstuk" gewor den. Grey schreef met klimmend succes twee nieuwe drama's en was een welgesteld man geworden. De tijd scheen hem lang te vallen,terwgl hij wachtte. Hij schelde en vroeg den binnen komenden bediende „Hoe laat is 't, Peters „Kwart over tien, mijnheer." „En de jonge vrouw van de „type- writting"-maat8chappij, (typewriter is schrijf machineVert.) zou hier reeds om tien uur zijn. Dat is onverdragelijk, ik „Neem me niet kwalijk, mijnheer, ik hoor haar de trap opkomen." Een oogon- blik later ruischte er een japon langs de gang. Toen was alles stil. „Kom binnen, als 't u belieft, en doe de deur dicht." zei Grey ongeduldig. „Hoe gauwer ge klaar zijt, des te liever. Papier kunt ge in de linkerlade van de schrijftafel vinden." De scherpluisterende ooren van den blinde vernamen geen enkel geluid einde lijk het bureau werd geopend, gesloten, hij hoorde de klep, waarmede de schrijf machine het papier vasthield, en Grey begon onverwijld to dicteeren „De arme broidschrijver. Eerste bedrijf, tweede tooneel. Een kosthuis te New-York. Armoedig gemeubelde kamerde vrouw huiverend zittende voor een uitgedoofden haard. Olivier in een hoek aan't schrijven." En hij begon mede te deelen, zijn eigen vroeger leven, zooals hij dat met zijne oogen had gezien, het verhaal van den echtgenoot, in het uur van zijn grootste leed en nood door zijne vrouw verlaten, die hem genomen had „in voor- of tegen spoed, in rijkdom of armoede." (Engelsch huwelijksstormulier. Ver t.) Hij teekende de wanhoop van den ODge- lukkigen man, zijn verlangen om niet meer te leven, den dood te zoeken, om ten slotte het ernstig voornemen op te vatten, mot zijn noodlot tot het einde toe te strijden. Toen Grey ophield, zei hij ten slotte koeltjes„Voor vandaag genoeg, wees als 'tu belieft morgen ochtend precies om tien uur hier. GoedeD morgen." Hij had niet opgemerkt, dat het meisje geen enkel antwoord gegeven had. Op den volgenden dag werd het daarop volgende tooneel gedicteerd: De ontrouwe vrouw hoorde van zijn voorspoed, zocht hem op, en bood aan, bij hem terug te komen, doch de man wees haar af, niet ruw, eerder met koele beleefdheid, waarachter geworden en eeredame. Deze laatste functie bleef ongenoemd. Want in dit huis, waar men het met het zoogenaamde fatsoen gemakkelijk opnam, zou men het zeer dwaas hebben gevonden, dat Sylvia juffrouw Schuberger daar voor had aangesteld. Het was Sylvia dan ook niet te doen om den schijn te bewa ren ze zou zichzelf belachelijk hebben ge vonden, als dat 't geval ware geweestzij was niet zoo dwaas, het onfatsoenlijk te vinden, dat een jong meisje een jongen man verpleegde. Maar het gaf baar een aange naam gevoel van zektrueid. wanneer juf frouw Schuberger door haar voortdurend komen en gaan een ongestoord samenzijn tusschen haar en Conrad Brügge onmoge lijk maakte. Want hg' sprak nu al steeds op een toon een toonen in zijn blauwe kioder- oogen was dikwijls een uitdrukking Hij lag in zijn atelier. De dokters had den het voor onmogelijk verklaard, den zwaren man twee trappen op te dragen naar zijn kamer. Een p*ar dagen lang was het een allergekste ziekenkamer geweest: een bed 'midden op den vloer en rondom gipsbeelden en een paar houten stoelen, en deze dienden voor tafel en kast tegelijk. Maar nadat Conrad Brügge zich van het bloedverlies wat had hersteld en zijne vrienden weer toelachte, toen waren Bertie en Contil en Sylvia ijverig begonceD, het wat gezelliger to maken. Een mooi tocht scherm, dat aan Contil behoorde, verdeelde het vertrek in twee deelen. Een paar stoelen uit Bertie's kamer, dan nog eene tafel daar vandaan, en een paar vouwstoeltjes, die moes ten dienen voor de vrienden als ze Conrad bezochten. Sylvia bracht nog eenige tafeltjes, toch blijkbaar een storm woedde van opnieuw wakker wordende smart, bitterheid en gekrenkten trots. Zoover gekomen, hield plotseling de machine op. „Wat scheelt er aan, hapert er iets Zoo niet, ga dan toch verder," zei Grey. Het meisje zei niets, het klik-klik der machine waarschuwde hem, dat zij gereed was verder te gaan. Nu echter viel het Grey, op, dat zij voortdurend geen woord sprak. „Hoe komt het toch. dat gij geen ant woord geeft, wanneer ik tot u spreek, ge zijt toch niet stom „Niet stom", antwoordde zij met een vreemie, zeer zacht en bedeesd klinkende stem, „maar ik lijd aan de gevolgen van eene keelaandoening, die mij mjjne stem kan doen verliezen. Als 't niet noodig is, spreek ik liever niet." „Dat is jammer, heel jammer," zei Grey, met die conventioneele, koele beleefdheid, die alle verdere vertrouwelijkheid buiten sluit, en ging met zijn tooneelstuk verder voort. Een week later was de juffrouw weer niet op tijd, maar ditmaal bood zij hare excuses aan. „Mijn kleine jongen hield mij op," sprak ze met vreemde, holle stem, „hij is niet heel wel." „Uw jongen Waarom hebt ge mij niet verteld, dat ge weduwe waart? Maar, vei geef mij, het gaat mij ook in 't minst niet aan laat ons liever met ons werk voortgaan." Den volgenden dag vroeg hij plotseling „Hoe oud is uw kleine jongen wel?" „Ongeveer vier jaar." „Waar is hij gedurende den tgd dat gij bij anderen bezig zijt „Soms speelt hij met het jongetje van mijn kostvrouw, soms blijft hg alleen op de kamer, die ik dan afsluit." „Maar dat is toch niet goed. Als bij zo at en gehoorzaam is, mag hij wel mee komen, hij kan wel plaatjes kijken of zoo. Wilt ge dat?" Er kwam geen antwoord en Grey zei koeltjes: „Maar wat vraag ik ook, gij wilt misschien liever niet." „Ja., ja... ik zal hem meêbrengen." Het kind kwam, Grey nam hem tusscben zijne knieën en tastte met zijne dunne, witte handen over en langs het gelaat van den jongen. „Uw kind ziet er zeker goed uit," zeide de blinde man en hij plaatste den jongen naast zich op een laag stoeltje, en gaf hem een prentenboek, dat hij reeds vooraf klaar had laten leggen. Na een poosje verveelde dat den kleinen man hij begon de schilderijen te bekijken, en zachtjes de kamer op en neer te loopen; toen niemand op hem lette, begon bij te klimmen op een stoel en dreigde te vallen zijne moeder zag het, stond schielijk op, greep hem bijtijds en riep„Mijn lieveling, mijn eenigste lieve jongen"! en drukte hem aan haar borst. „Watowelke stem is dat riep Grey, en hij beefde van het hoofd tot de voeten. „Spreek toch, het is mij zoo heerlijk, die stem te hooren," en hij greep eu tastte met zijne armen alsof hij naar iemand zocht. En zijn hand werd gegrepen en gelegd zachtkeas en teer op het hoofdje van het kind. „Wie is dat?" vroeg hij bevreesd en angstig. En een fluisterende stem antwoordde „Uw zoon." „Mijn Goddat kan immers niet waar wezen,gg .gij zoudt dan mijne vrouw zijn!" „Ja, ik ben uw vrouw!" „En gij kwaamt hier wetende „Ja, ik gevoelde, dat ik naar u toe m o e 8 t gaan,, ik meende u iets te moeten zeggen, ik bedoel niet iets voor mijzelf, maar toen ge zoo koud en zoo koel waart, waarop de noodige beeldjes en andere aardigheden. Ten slotte kwam Paulette met eene vaas, waarin wat takken van een kerseboom met vruchten er aan. Daarvan maakten Bertie en Contil een ophef, als was dat meer dan alles wat de anderen tezamen hadden gedaan. Conrad Brügge lag zeer geduldig liet bij afwisseling de noodige verwenschingen hoo ren tegen het noodlot, dat hem zoo geducht te pakken had, om het volgende oogenblik, in berouw daarover, weer heel kalm en ge duldig te zijn. Juffrouw Schuberger. die hij vroeger als 't ware niet had opgemerkt, was een groote vriendin van hem geworden.Hij babbelde met haar, plaagde haar en vermaakte zich koste lijk, als zij half gestreeld, half gegeneerd uit riep „Maar mijnheer Brügge Zeer veel liet hij haar over Sylvia praten, voor wie Schuberger door een vuur zou zijn gegaan. „Dat hadt u eens moeteD zien," zeide ze telkens weer, „hoe de juffrouw zich gedroeg! Ja, dat doet een echte vrouw als uit zichzelf: toegrijpen, helpen, geen gejammer, maar practisch, en tóch met gevoel. Nu, wat Paulette betreft, die kreeg het op haar zenuwen. Ja. ja, dat is een ander slag." Nadat Conrad Brügge deze geschiedenis voor de eerste maal had gehoord, bracht Sylvia hem dadelijk daarna een stukje ge braad. Terwijl hij, het bovenlichaam wat hooger gelegd, zijn maal naar binnen werkte, zeide hij, eigenlijk meer tot zichzelf „Het woord „naastenliefde" dat kan mijn jonge A-B-C-leerling al zonder fouten spellen." Sylvia bloosde. „Dat zijn van die kleinigheden in het en toen ge onder een anderen naam mij deedt hooren, hoe ge geleden hadt. en hoe ge mij haattet, toen kon ik het niet zeggen, niet uitspreken. Ik veranderde mijne stem zóó, dat ge mij niet herkennen kondet". „Waarom?" „Omdat ik het lot van de vrouw in uw stuk niet deelen wou. Indien gij voor mij gevoelt, wat ge dien man in uw stuk aan haar laat zeggen, zeg het, en ik zal heen gaan. Wenscht ge dat?" „Ethel, zoudt ge dan werkelijk tot mij willen terugkeeren „Ja, George, zoo gij me weer aan nemen wilt „U aannemen? O, mijn lieveling, mgn lieveling, indien ge slechts wist!" CCLVI. Rotterdam, 12 Februari 1902. Veertien dagen geleden ontving ik een briefkaart, waarvan ik niet zeker wist, of zij voor mij bestemd was. De post schijnt te gelooven, dat het zoo is. ik hield me dus bij haar, en probeerde te weten te komen, wat mij per briefkaart werd medegedeeld. Gemakkelijk was dit niet, wijl de calligra- üsche qualiteiten dezer kaart niet boven allen lof verheven zijn. Woord voor woord was voor tweeërlei lezing vatbaar, de meeste woorden voor drie, enkele voor vier, één zelfs voor zes lezingen. Dat laatste kon wezenhet, Ned., bod, kul, lip en gaf. Ik heb mij moeizaam aan de studie gezet en na zeer langdurige vergelijkingen, met micros copisch onderzoek, meende ik, de absoluut onleesbare woorden dooraangeduid, de briefkaart als volgt te moeten verklaren „Geachte Heer, Tot mijn spijt heb ik het door Uniet meer Ik hoop even wel dezer dagen Aangenaam zal het mij zijnUw dnr Men zal toestemmen, dat dit niet een bood schap is, waarvan men met belangstelling kennis neemt. Eén mijner neefjes is in de werken van Jules Verne doorkneed hem heb ik, als deskundige, de origineele briefkaart en mijn verklaring voorgelegd. Hij bekeek beiden, las met groote aandacht en besliste dat mijne verklaring onjuist was. Ziehier hoe hij de briefkaart las „Waarde vriend, De Vereeniging van Ned. Oudstrijders heeft U uithoofde uwer vele diensten benoemd totWij hopen en feliciteeren U met deze Het Bestuur." Aangezien ik geen vriend heb, die tot de Vereeniging van Ned. Oudstrijders behoort, kon deze lezing onmogelijk juist wezen. Bovendien was zij hoogst onvolledig. Ik wendde mij derhalve tot mijn vrouw, die zéér schrander is, en vaak verrassende ontdek kingen doet. Zij besteedde een heelen middag aan de briefkaart en ontcijferde haar als volgt „Amice, wat is het lang geleden dat ik je niet bij zag. Verkoop nu niet langer flauwe kul en want omdat voorzekerdit zal je duidelijk wezen. t. a. v. Jan." Ik heb geen enkele amice Jan en zeker géén die mij zulk een onwaardige briefkaart schrijven zou. Krachtig bestreed ik de op vattingen van mijn vrouw, krachtiger nog omdat zij heusch een of andere „petite histoire" achter deze briefkaart scheen te vermoeden. Mijn neef Koos, die veel aan graphologie doet, werd met mijn briefkaart aan den arbeid gezet. Hij vond het belachelijk dat wij de kaart niet lezen konden en ontraadselde haar als volgt in een oogenblik „Beste üick. Vindt je „Kleine Zielen" van Couperus een goed boek Ik kan er niet meê dwepen, ik vind het zoo oppervlakkig. Als Arie het uit heeft, stuur ik het je in dank terug. Gegroet, Charles." Mijn neef Koos bezwoer me, dat zóó de briefkaart woord voor woord luidde en hij was diep verontwaardigd, toen ik zijn buiten sporige fantasie prees en veronderstelde dat zijn graphologische wetenschap hem van den kook had gebracht. Ik heb aan geen enkelen leven,die vanzelf komen. Maar een zoomooien tak zoeken en hier brengen, dat is meer", sprak ze. Want het was haar voorgekomen, alsof ook Conrad zich meer over Paulette's attentie verheugde, dan deze verdiende. Dat antwoord verraste hem weder bui tengewoon. „Je bent een royaal mensch, Sylvia. Dat bevalt me. En elk oogenblik ontsnapt j'e een woord, dat meer uit je binnenste verraadt, dan ge wel wilt en dan verstandig is. Dat bevalt me nog veel meer. Met u weet men, wat men aan u heeft, en ik d-nk. dut zij die ge niet lijden moogt, niet veel vrien delijke gezichten van u te zien zulien krijgen." 't Liefst had ze gezegd „Ik weet er een, wien dat blijkbaar niet bevalt." Maar zij maande hem aan, zijn eten niet koud te laten worden. En hij at met smaak verder. „Ach, het doet zoo goed, zoo als kind te worden behandeld, zoo onder de zorgen en het bevel van eene verstandige vrouw te staan", zeide hij behaaglijk. „Dan leef je als een engel in den hemel." „Maar later!" voegde hij er na een poosje treurig aan toe. „Nu lig ik hier fijn mijnentwege interessant, volgens Pau lette nu geniet ik alle medelijden en verzorging Later, als de kreupele opstaat Want wie weet, hoe het geneest! Een tweevoudige breuk!? Schenkel en scheen been Dat is een vervloekte geschiedenis En later, wanneer ik zoo rondhobbel, dan ziet men niet meer den man, maar alleen dat manke been, en welk meisje wil je dan nog „Het meisje zou te verachten zijn, die Charles mijn „Kleine Zielen" geleend en de eenige Arie, die 't inderdaad van me gelezen heeft, zond het mij, naar zijn gewoonte, bin nen zes weken terug. Ik vroeg een vertrouwden amice om raad. De briefkaart intrigeerde me, ik wilde weten wat zij mij te vertellen had met den dag werd haar inhoud voor mg méér mysterieus, ver langde ik méér naar de oplossing. Ik sliep er bijna niet van, ik stond soms midden in den nacht op en ging bij den haard zitten studeeren. Hoeveel lezingen ik vond, kan ik U niet zeggen, eiken nacht een ander. Bedoelde amice bekeek de kaart heel ernstig. Hij haalde een passer en een vergrootglas, een vel wit papier en een potlood. Hij ging zitten bekijken en meten en uitteekenen. Hij imiteerde allergelukkigst Bertülon in het Dreyfus-geval. En hij sprakMet uitzondering van enkele woorden ken ik den inhoud thans. Er staat: „Mijnheer. De firma en Co., heeft de eer de ontvangst te berichten van een collectie beste, nieuwe Engelsche Zij verzoekt U in haar te willen Met de meeste achting, firma Ik drukte mijn amice hartelijk de hand en liet hem zwijgend uit, overtuigd dat hij ook de plank volkomen missloeg. Ik legde de briefkaart op mijn schrijftafel en ieder die zich op mijne kamer waagde, stak ik het ding toe en ik vroeg hem toe, lees dit eens. Zeer zelden zei er eendat kan ik niet lezen, de meesten gaven een verklaring met een ernstig en overtuigd gezicht. En elke verklaring was anders. O, die verschrikkelijke briefkaart Zooeven is mij 't geheim opgelost. Mijn ouwe vriend Henri bracht me een bezoek: „Kerel, zei ie, heb je mijn briefkaart niet gekregen." „Je briefkaart", riep ik, in extase, „is ie dit?" En ik gaf hem de geheimzinnige kaart. „Ja, dat is ie!" „Nou, zeg me dan eens gauw, wat er op te lezen staat." Hij keek me zóó verwonderd aan, of ik hem gevraagd had„wijs me mijn neus eens aan," nam de kaart op en las „Beste ouwe jongen, we gaan vanavond fuiven met de kegelclub. Doe je mee, 't zal een aardige pan worden. Je vrouw zal 't wel goed vinden. We rekenen op je. Adieu, Hein." Dus nu had ik dan toch den waarachtigen inhoud. Ik nam de kaart voor me en liet hem nog eens en nóg eens, woord voor woord den inhoud reciteeren. Maar zelfs tóen ik wist wat er stond, zag ik geen kans 't te lezen. Inmiddels bracht ik stille hulde aan mijn vrouw, die, scherpzinnig, 't meest aan de waarheid nabij gekomen was. Ik verzocht Henri dringend, zich een schrijf machine aan te schaffen, althans, wanneer hij me iets te zeggen had, 't op een andere manier te doen dan per geschreven brief kaart. Want ik verkies niet. zei ik hem, telkens mijn rustig leven verstoord te zien, met jouw wanhopige pyramide-inscripties. Zeer beslist verzekerde hij me toen, dat ik de eerste was, die over zijn schrift klaagde. Zijn schrift was en hij begon een lofrede, waaraan alleen een Europeesche vermaard heid van dit wonderprachtvol handschrift ont brak. Ik sprak hem toen maar niet tegen en liet hem uit. We scheidden, ondanks het gebeurde, als vrienden, en zijn briefkaart zal ik trouw bewaren. Nu is werkelijk dit gebeuren van zeer be trekkelijk belang. U zou het desnoods een grapje kunnen vinden, maar waarvan gij de strekking niet inzaagt. Toch, daargelaten nu, dat ik zonder strekking een mop wel waardeerbaar vind, er is een strekking in mijn vertelling. Er zijn menschen, die verschrikkelijk slecht schrijven. Menschen, die het onuitstaanbaar onbeleefd zouden vinden, onbeschaafd te praten, ruw te doen, slordig gekleed te loopen, zij schrijven als een keukenmeid, als een sjouwer, als een bedelaar. Zij komen niet ten uwent met ongepoetste schoenen, ongeschoren, of met vuile nagels, maar wel met een briefje dat u allerongenoeglijkst aandoet. Ik meen, dat slecht en slordig schrijven zéér onbeleefd is, altijd onbeleefd was, nog onbeleefder nu men voor een kleinigheid een schrijfmachine kan krijgen. Zonderlinge combinatie: wonder geleerde menschen, die diep in het mysterievolle weten schapsleven doordringen, verstaan de meest zich daaraan stoorderiep Sylvia vurig en dacht, dat ze Robert genomen zou heb ben al was hij heelemaal lam geweest. „Sylviariep hij zacht en zeer innig. Zij nam de schotels en liep weg, en sedert dien dag was Schuberger, zichzelf en het geheele huis onbewust, eeredame geworden. HOOFDSTUK V. Sylvia sehreef aan Makarie „Lieve Karie. Vandaag is het reeds de twintigste October. Ik had je al reeds lang willen schrijven, dat ik niet, zooals we hadden afge-pr >.<en, om dezen tijd naar Süderfood terug kao komen. Dat wil even wel niet zeggen, dat ik niet komen zal, alleen maar, dat ik het wat uitstel. Ik gevoel me hier niet zoo thuis, dat ik er voor altijd wil blijven, maar op dit oogen blik kan ik niet weg. Hier is namelijk voor tien dagen geleden een ongeluk gebeurd. De beste vriend van Bertie brak op twee plaatsen het linkerbeen. Ging ik weg, er zou geen goede verpleging meer zijn. Want Schuberger, eeD vrouwtje-voor-alles hier, een juweel voor Bertie, kan Diet alles alleen af, wanneer er nu nog een zieke bg op te passen is. „Bertie zou een diacones of ziekenoppas seres moeten nemen. Dat kost geld. Bertie leelt evengoed al boven zijn middelen. Ik wil hem helpen sparen en de geschiedenis hi*r nog een beetje beter leeren overzien. Want het gaat er hier toe I „Aaders als we ons hadden voorgesteld, en de vier uitroepteekens wil en niets slechts aanduiden. Hier wordt noch gedronken, noch gespeeld, en allen zijn steeds gekamd en gewasschen en hebben schoon linnen aan. Je weet dat wij, jij en ik en Willy, op

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5