BrifiYen uil den Polder. Zondag 2 Maart 1902. 46ste Jaargang No. 8710. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Brieyan «il fls Maasstad. PLAATSELIJK NIEUWS. Oudheidkundige Studiën. Het ABC VAN HET LEVEN. I>. SCHAGER XXTV. >In veel wijsheid is veel dwaa-ivid". Salomo Verleden Vrijdag was ik een poosje in Amsterdam, bij een vrind van me. Jnist zaten we aan de thee, toen zijn zoontje Jan van 't gymnasium thuiskwam. Terwijl ik hem een hand geef, blijft die jongen maar strak op mijn vest turen. „Hij is zeker wat bleu", denk ik en ik doe hem zoo een paar vragen over d i t en over dat,— enfin, ik zoek een onbeduidend praatje uit te lokken om hem wat op dreef te helpen. Het ventje beantwoordt echter alles met de grootste vrijmoedigheid en wéér gaat hij naar mijn vest turen! „De arme stakker is dan ongetwijfeld een klein tikje idioot", begin ik nu te denken. „Ze kunnen daar op het gymnasium dan toch ook maar alles gebruiken." Geheimzinnig stoot ik mijn vriend even aan en veelbetee- kenend met mijn vinger op mijn voorhoofd wijzende, fluisterde ik meewarig„Is hij soms een beetje „Welnee, waarachtig niet!" zegt mijn gast heer lachende. „Maar ik begrijp het geloof ik al. Je hebt zeker wat antieks Ik vond die aardigheid van mijn vriend verbazend ongepast. „Hoor eens", antwoord ik tamelijk geraakt, „ik wil best gelooven, dat ik nu juist niet precies naar de laatste mode gekleed ben. Maar om nu maar zoo botweg te zeggen :je hebt wat antieks, daarom kijkt m'n jongen stellig zoo naar je, nee man, dat valt me bitter van je tegen „Ho, ho!" lacht mijn vriend, „je begrijpt me heelemaal verkeerd, amiceIk bedoel niet, dat j ij er zoo antiek uit zoudt zien, maar dat je mogelijk iets antieks aan je hebt, één of ander souvenir of zoo Maar komaan, we zullen het gauw genoeg weten. Jan, waar kijk je zoo naar?" „Naar dat oude zilveren muntstukje aan mijnheer's horlogeketting", is het antwoord. „Zie je wel", roept mijn vriend triumfan- telijk, „nu is het heele raadsel al opgelost! Ja, die jongen is dol op alles, wat maar oud is!" „Ah zoo, is dat de zaak! Nu, bekijk dat dingetje dan maar eens goed. Ik heb het al jaien geleden eens op het land gevonden, toen ik nog volontair was op een boerderij in de Betuwe." De jongen bekeek het nu met de grootste aandacht en toen ik het er af nam en zei, dat hij het wel houden mocht, neen maar, toen was hij gewoonweg in den zevenden hemel „Je moet toch geen Oudheidkundige wor den?" vraag ik zoo gekscherende. Maar wie beschrijft mijn verbazing als ik tot antwoord krijg: „O ja, als ik eenmaal van 't gim en van de Hoogeschool af ben, dan ga ik al mijn vrijen tijd aan „oudheid" besteden." „Kom, kom", zeg ik gemoedelijk, „dat moet ie niet doen. 't Zou zonde en jammer wezen, want Oudheidkundigen, dat zijn nu krek de miserabelste kerels die er bestaan. Ze weten ons, om zoo te zeggen, precies te vertellen, in welke straat en in welken winkel van het opgegraven Pompéji, ie indertijd de beste tabak kon koopen „Tabak?" vraagt het ventje verbaasd, „maar mijnheer, u vergist u zeker. De oude Romei nen wisten immers van geen tabak?" „Nou, haverstrooballetjes dan, of snuif of stalen pennen 't Is me maar om een voor beeld te doen. Dacht je soms, dat ik van plan was, een oudheidkundige verhandeling te houden De hemel beware meIk wil dan maar zeggen: ze zijn tot op de kleinste bijzonderheden in het oude Pompéji thuis, en in hun eigen stad, als die wat groot is, ver dwalen ze minstens twintig keer per jaar. Maar behalve dat, het zijn belachelijke lui, die, louter uit pure geleerdheid, de domste streken uithalen, Ja, daar moet ik jelui toch eens een aardig staaltje van vertellen! 't Is van een Itali- aansch geleerdede man z'n hoofd was, D 0 0 R IDA BOY-ED. 20. Zwaar aan een emmer met kolen torechend, ging Schuberger voorbjjzij liep tegen een tak van de struiken aan, zoodat de witte sneeuw naar beneden viel. Sylvia sloeg de sneeuw van haar japon af en volgde de vrouw. Er waren nog eenige kleinigheden te halen. »Haik dacht reeds, dat u niet meer kwam riep Conrad Brugge. Hij scheen angstig op haar gewacht te heb ben. Hij had misschien gedacht, dat hij geen gelegenheid meer zou hebben, haar goeden nacht te zeggen. „Ik moet onze goede Schuberger nog wat helpen." „Ik kan het wel redden, juffrouw", riep deze bij de kachel vandaan. „Hè, ik ruik de heerlijke sneeuw in je kleeren", zeide Conrad, diep ademhalend. rjHet is een mooie, heldere nacht." Na een poosje zeide Sylvia„Nu, goe den nacht dan." Hjj hield haar hand vast. weet, wat het morgen voor een dag vroeg hij, om zoo te zeggen, een tweede toren van Ba byion. Wel te verstaan vanwege de vele talen, die het huisvestte! De kerel was schatrijk, maar in plaats nu van landerijen in de Po-vlakte voor zijn geld te koopen, zooals elk verstandig mensch in zijn plaats zou gedaan hebben, gaat die goeie man zijn lieve centen aan allerlei ouwe lorren verkladden. Meneer was namelijk met hart en ziel Oudheidkundige, moet je weten. Nu, als het vuur eenmaal ingeslagen is, dan heb je den brand direct aan alle kanten. En zoo is het met het verstand al eveneens Italië was hem voor zijn onderzoekingen weldra veel te kleinmaar wat nood Hij had geld genoeg en hij besluit een snuffel- reisje door Duitschland, Frankrijk, België en Holland te doen. En kijk, zoo kwam die sinjeur op een goeien dag ook naar den Polder afzakken. Bij het station had hij aan den koetsier gevraagd, wat hier het voornaamste logement was en die had hem „V eerburg" genoemd. „Veerburg!" had hij herhaald, „veer burg?" Toen begon zijn gezicht, zei de koetsier me later, opeens te „glimmen" Hij leek wel „wild" te worden. En in het rijtuig springend, riep hij„Gezwind daar heen (Je moet denken, zijn Hollandsch was wat boekerig, omdat hij ""het enkel uit de boe ken had moeten aanleeren). „Waarom heet dat logement zoo vroeg hij onderweg aan den voerman. „Ja, gunst meneer, dat weet ik zoo niet. Dat zal de eigenaar meneer beter kunnen vertellen". Er was juist dien dag een verkooping in „Veerburg" geweest en ik zat er met een stuk of wat nog wat na te babbelen, toen onze Italiaansche Oudheidkundige daar als een halve wildeman kwam binnenstormen. Hij gunde zich waarachtig eerst nog den tijd, om een kamer en meteen een kop koffie te bestellen. Maar toen ook hield hij het niet langer uit en op den eigenaar toeschietend, vroeg hij opgewonden „Veerburg? Veer burg? Vanwaar dienaam? Waarom heeft u dien aan uw hotel gegeven „Dat heb i k niet gedaan, meneer," is het antwoord„zoo heette het al in mijn vaders tijd." „Ah, jawel, jawel! Overgeleverd alzoo, van het ééne geslacht op het andere precies wat ik dachtMijn vermoeden wordt daardoor niet weinig versterkt „V e e r b u r g zal dus zonder twijfel een samentrekking zijn van veer en burg. Een burg of burcht nu beteekent in'tHollandsch „een versterkt kasteel." En veer, wel, dat is natuurlijk niets anders dan het middel- eeuwsche veer, met dezelfde beteekenis als het modern-Hollandsche ver. Veerburg moet dientengevolge „de verre burcht" be- teekend hebben. „Maar, voor wien wè,s die burcht ver (Het scheen wel, of de man, zoo loopende weg, voor ons een archeologischs verhandeling hield). „Voor wien was die burcht ver her haalde hij nog eens. „Want het spreekt toch wel van zelf, dat zij dien naam V eer burg of „de verre burcht' van niemand anders dan haar stichter heeft ontvangen. Wie kan dat dus geweest zijn „Het woord veer brengt ons hier op weg. Dat woord toch wijst er duidelijk genoeg op, dat we dien stichter in de Middeleeuwen hebben te zoeken Maar dan Peinzend bleef hij staan en tuurde strak in zijn koffie, alsof hij (in plaats van iemand die de raadselen van 't Verleden poogde te ont sluieren) een moderne waarzegster was, die ons de toekomst wilde voorspellen, „werken de" met het ei of met koffiedik. Opeens sprong hij op en riep opgewonden als wijlen meneer Archimedes„Ik heb het gevondenIk heb het gevondenDoor wie kon die burcht anders ver genoemd worden dan juist door die graven over Hol land, welke nog maar een betrekkelijk beperkt grondgebied bezaten Toen zij het pas in hun bezit gekregen hadden, was natuurlijk West-Friesland in hun oogen (gewend als zij waren aan hun gewóón gebied) niets anders dan een uithoek; en aan de uiterste grens nu van dien uithoek werd deze burcht gesticht, zoodat de naam „verre burcht" als voor de hand lag. „De vraag, wie dan speciaal de stichter moet geweest zijn, levert thans hoegenaamd geen moeilijkheden meer op. Immers, we moeten hem plaatsen in den tijd (ik Leb het reeds gezegd) toen de graven nog een beperkt grondgebied bezaten. Dit voert ons terug tot het Hollandsche Huis. De vroegste vorsten uit dat huis hebben echter (hoewel er mee beleend), West- Friesland toch nimmer kunnen veroveren en vallen dus al dadelijk buiten beschouwing. De eerste aan wien dat pas gelukte, was Floris de Vijfde en toen hij de West-Friezen eenmaal onderworpen had, was hij wel ver plicht hier en daar burchten te stichten, teneinde zijn onvrijwillige nieuwe onderdanen in bedwang te kunnen houden. „Die onderwerping nu had plaats in 1287 en graaf Floris zal natuurlijk wel onmiddel lijk met het bouwen van die burchten be gonnen zijn bijgevolg staat het vast, met onbedriegelijke zekerheid, dat het oude, Mid- deleeuwsche kasteel Veerburg werd ge sticht in den jate Onzes Heeren 1287." 's Mans rede had op ons allen een diepen indruk gemaakt. We waren versteld over zóóveel scherpzinnigheid, en onder het ver nederend besef van onze eigen geestelijke armoê keken wij beschaamd en verlegen in het glas bier, dat voor ons stond. „Maar hoe ken dat nou vroeg plotseling de voerman, die den geleerden Oudheidkenner hier had gebracht „De Polder is ommers nog geen zestig jaar oud Lieve deugd nog toe, jk, dat was ook zoo Waar had dan toch ons verstand straks ge zeten Verbijsterd door al die Oudheidkundige geleerdheid, had niemand onzer daar een oogenblik aan gedacht We keken elkander aan en opeens barstten wij allemaal uit in een langdurig gelach. En toen dat eindelijk ophield, bemerkten we, dat onze geleerde archeoloog in dien tijd stilletjes was uitge knepen en naar zijn kamer gegaan." Ik meende reden tot tevredenheid te mogen hebben mijn woorden hadden blijkbaar diepen indruk op het kereltje gemaakt. Met een gevoel van dankbaarheid, in het besef, iets te hebben bijgedragen tot heil voor zijn toe komst, nam ik dus afscheid. Maar nog was ik de kamer niet uit, of het ventje, dat er eindelijk in geslaagd was het opschrift van de munt te ontcijferen, riep met stralende oogen „O mijnheer, wat ben ik u toch dankbaar voor uw oude munt „V e n i, v i d i, v i c i 1"de beroemde spreuk van Julius CaesarStel u vóór, het geldstukje dateert dus uit den tijd, toen de Romeinen nog in de Betuwe, het eiland der Batavieren, verblijf hielden 1" 't Was nota beneeen nikkelen reclame penning, hoogstens een goeie dertig jaar oud, voor een toenmaals pas ingevoerde nieuwe soort van schoensmeer Teunis Ploeger. is \t' 6n 'k denk dat alles goed geheeld pp ,.kun^ er wèl op rekenen, dat kunnen Ük vlug aan den wandel zult aunnen gaan." n 'atuuriijk. Dg grootste geduldproef moet nog beginnen", zeide hij en volgde met de oogen Schuberger, die weer naar buiten ging. „Dus nogmaals, goeden nacht." Maar Conrad Briigge hield haar hand nog altijd vast. „Hebt ge wel gemerkt, dat Lender zulke verliefde blikken naar je werpt „Och kom, dat is onzin," zeide Sylvia verlegen. „Nietwaar voor die is deze lieve hand niet gemaakt. Die behoud ik," en hij trachtte Sylvia dichter naar zich toe te trekken. Haar hart klopte haar tegen de keel op. Zij begreep hetbet oogenblik was daar Zij trachtte haar hand uit de zijne te trekken, zonder dat zij zich daar eigenlijk van bewust was. Hij hield haar des te beter vast. Het leek wel een kleine worsteling. „Die wilde ik zoo gaarne voor mij alleen houden, en daarom wilde ik ze niet modelleeren." „Schubergerwaar blijft ze riep Sylviaer was nu heelemaal geen reden voor, om Schuberger te roepen. Hij scheen het ook niet te hooren. Steeds streelde hij haar hand en zag haar liefdevol in het gelaat. „Mag ik morgen wat vragen morgen, wanneer de dokter zegt dat ik weder een heel mensch ben „Wat dan vragenstotterde zij. Wat dwaas 1 wat dwaas 1 En zij wist toch heel nauwkeurig, wat hij vragen wilde. „Sylvia 1" fluisterde hij, en trachtte zich hooger tot haar op te richten. In het onwillekeurig gevoel, dat een elk heeft, om een hulpbehoevend mensch tege moet te komen, boog zij zich dieper over hem CCLVII. Rotterdam, 26 Februari 1902. De journalist is er bij Dr. Kuyper warem pel nog niet uit. Hij weet, de hooggeleerde excellentie, hoe kranten er op gesteld zijn met sommiteiten gesprekken te hebben, om die als „interviews metzeer pompeuzelijk hun nen lezers voor te zetten. En hij wil zijn oude collega's wel eens aan het fortuintje van een interview met den minister-president helpen, althans, we vinden telkens gelukkige bladen, wier gelukkige reporters wijsheden uit den mond van Hol- land's premier mochten opschrijven. Voor zoover onze politieke ervaringen gaan, is dit geen usance. Het is zeer natuurlijk, dat elke regeering er een of meer organen op na houdt, waarin zij hare meeningen ver kondigt, maar dat een premier als zoodanig zich ondervragen laat, om zijn oordeel over quaesties van den dag aan den man te bren gen, is wel een unicum. Minister Kuyper is een maand of acht minister-president en een interview of acht heeft hij wel achter den rug. In pro-Boer- organen verkondigde hij herhaaldelijk pro-Boer- gedachten. En thans heeft hij in het week blad „De Wereldkroniek", dat naar wij reeds vroeger mochten opmerken de specia liteit heeft van kwakzalvers-advertenties, den lof der kwakzalverij verkondigd. Het is een zeer belangwekkend interview. Vrij beslist heeft de man, die 't roer onzes staats in handen heeft, daarin medegedeeld, wat hij misschien doen zal: „Gewenscht is het, sprak zijne excellentie, s p e e lrnimte te geven aan het vele, dat zich naait en om de financiëele wetenschap in den loop der jaren heeft verzameld, en dat beweert heul en redding te brengen, naar waarde te beoordeelenDe keus moet vrij blijven om wat geneest aan te wenden". Speciaal heeft de hooggeleerde heer ge noemd het Staphorster boertje, dat. te Brussel op verzoek overgekomen, terstond genezing aanbracht in een geval, dat maanden lang, zonder resnltaat, door een kundig medicus behandeld was. Dit typeert zijne opvatting. De andere luitjes die beweren heul en red ding te brengen de urinekijkers Van Bijster- veld, ontslagen apotheker-loopers, Van Woer den, gedrost evangelist, de lui van de pink- pillen, van de volle-boezemmiddelen, van de remedies voor mannen, en dergelijke, zij zullen dus in den minister een medestander vinden. O zeker, precies zóó heeft onze eerste staats man het niet gezegd, maar wie zóó welwil lend en geloovend spreekt in het algemeen over kwakzalverij een misdrijf, dat bestraft behoorde te worden ongeveer als manslag laat een breede ruimte aan de opvatting, dat alle deze specialiteiten hun zaakjes met goed keuring van den minister znllen kannen voortzetten. Wie door ondervinding weet, hoeveel men sch en zoo niet ten doode bedorven, dan toch voor hun leven ongelukkig zijn gemaakt door den kwakzalver, dien zij consulteerden, begrijpt, welk een schrikkelijke verantwoordelijkheid onze minister-president op zich neemt, ais hij met beroep op een enkel wel mogelijk geval van genezing (door suggestie) het heele bedrijf feitelyk goed praat. De goê-gemeenten zullen zich kunnen beroe pen op professor Kuyper en de kwakzalvers zei ven hebben alreê in een advertentie (met mee- rendeels valsche handteekeniugen, naar later gebleken is) hulde gebracht aan Dr. Kuyper en Mr. De Savornin Lohman, voor hunne beoordeeling bii het behandelen der Staatsbe- grooting hoofdstuk Y in de Tweede Kamer in 1902. Toe maar 't Begon waarlijk al wat te luwen. De rechtbank alhier heeft een paar malen stren ge vonnissen gewezen tegen de verknoeiers van gezondheid, die om hun broodje arme lijders tot ongeneeselijkheid bedierven en in Rotterdam zelf werd, óók daardoor, de clandi- zie minder. En thans komt de heer Kuyper zijn excellente sanctie aan het bestrafte misdrijf verleenen. Nu zullen we binnenkort ook wel in ons land de Duitsche geneesmethode door gebeds- verhooring geïntroduceerd krijgen een medicijn, waaraan Dr. Kuyper zeker wel zijn vertrouwen zal geven. Het pad is nu gebaand. Er is vrij entrée gegeven. Ik heb met belangstelling het interview gele zen en herlezen, maar ik heb, halve een handig beroep op de homoepathie, dat toch in elk geval op de medische wetenschap berust geen enkel motief gevonden, dat het prij zen van kwakzalverij kan verklaren. We moeten 't met 's ministers gezag alleen doen, gezag dat het waarschijnlijk buiten bewijzen stellen kan. De heeren Van Bijsterveld c.s. gaan goede tijden tegemoet. Verleden jaar, toen v. B. te Vlaardingen resideerde en van alle zijden van de eilanden de boertjes kwamen om hem hun geld te brengen en zijn drankjes met ter- pertijn te slikken, riepen de conducteurs van de booten niet „Vlaardingen", maar „Bijster veld". Dat gebeurde nu ook op spoor en boot te Leerdam. Eu eerlang zullen Rotterdam en Amsterdam, zal misschien heel Nederland, niet langer hun naam dragen, maar Stegeman, Van Bijsterveld, of Van Woerden heeten. De heer Abraham Kuyper trekt voor de kwak zalvers uit. En avar.t! Wat de Maatschappij van Geneeskunde in deze doen zal, of de Vereeuiging ter bestrij ding van kwakzalverij, behooren we af te wachten zij zullen bewijzen in voorraad heb ben om tegen 't ministeriëel verkondigd ge loof ernstig te waarschuwen. Dat is zeer noodig. Intusschen was dit interview van bijzondere heen. „Ik krijg een „ja" op mijn vraag?" Zij knikte. Haastig en vast besloten. Ja, duizendmaal jahet moest zijn, het zou zijn, al kostte het haar ook het leven Dan nam hij plotseling haar gelaat tusschen zijn beide handen en drukte een warmen kus op haar mond. Maar reeds rukte zij zich van hem los. Zij deinsde achteruit en staarde hem vol ontzetting aan. Haar adem ging luide en zwaar. „Neen", bracht ze uit, „neen „Sylviariep hij en strekte zijn beide armen naar haar uit. Hij begreep het niet, deze wilde uit drukking van schrik, die plotseling op haar gelaat was. „Neenschreeuwde ze heel luid. Dan snelde ze weg, in zinnelooze vrees, als kon bij, die daar als een lamme nederlag en verblee- kend achterover zonk, als kon die op haar los stormen en haar in zijne armen nemen. In den tuin liep ze tegen Schuberger aan, die terugkwam. De vrouw stond verwonderd en keek de juffrouw ua. Zoo wild, zoo blind, alsof ze van mijnheer Brugge wegvluchtte. Eu het had steeds allen schijn gehad, alsof zij liever bij hem bleef, dan van h«m heenging. In haar kamer stak Sylvia met bevende vingers het licht aan. „Nu moet ik weg. Nu kan ik hier niet langer blijven." Dat waren haar eerste heldere gedachten. Zij wilde het dadelijk aan Bertie zeg gen. Hij was bepaald nog aan zijn werk. In dit huis besloot men den dag eerst om één of twee uur in den nacht. Ja, zij wilde het dadelijk aan Bertie zeggen. Ze moest weg. Hjj moest het begrijpen. Zij ging de gang door naar voren. Dat Bertie haar zijn kamer verboden had, gezegd had eerst te kloppen voor zij binnentrad, zij dacht er niet aan. Zij rukte de deur open en stiet een kreet uitdaar zat Paule'te. Aan haar voeten knielde Bertie, met zijn hoofd in haar schoot en zij met haar handen op zijn donkere lokken. Bertie stond dadelijk op en groot was zijn toorn. Paulette bleef eveuwel uiterst kalm. Zij mat Sylvia met een blik medelijdend, geduldig, evenals men een stout kind aankijkt, en haalde de schouders op. „Mag ik je om een verklaring verzoe ken van dien buitensporigen kreet en dat binnenstormen," vroeg hij koud. „Bertie!" riep zij, en brak in tranen uit. „Ik ga liever heen," zeide Paulette, „het schijnt dat de kleine niet heel wel is." „Ja, gaat u heenen 't liefst voor I altijd dit huis uit," riep Sylvia. Met plezier had ze die melkkleurige persoon met oorvijgen kunnen kastijden. „Sylvia, wat veroorlooft ge u sprak Bertie. „Laat maar. Heb geduld. Ik ga sprak Paulette. Hij bracht haar naar de deur. Het scheen Sylvia alsof ze daar fluisterden. Wellicht was het ook maar verbeelding van haar. Toen Bertie zich weer omdraaide, liet zijn zuster hem den tijd niet iets te zeggen. Zij snelde hem tegemoet, wierp zich aan zijn borst en klaagde steeds door „BertieBertiewanneer onze moeder dat beleefd hadBertie boe verschrikkelijk." krantenbelangrijkheid het is gretig overge nomen en waarschijnlijk ook gelezen. We zijn na weer benieuwd naar het volgend interview. Er zijn menschen, die gaarne hooren, dat hun naam wordt genoemd. Ik zeg dit niet tegen den heer Kuyper en ook niet tegen onzen stadgenoot, den heer K. Schraver, gepension- neerd eerste-loitenant-adjndant, Bierhaven 15, den welbekende op alle redactie-bureaux en bij alle plaatselijke besturen, die de papier manden vult zelfs van de Bommelsche krant en den gemeenteraad van Schiebroek. Hij heeft thans tien adressen tegelijk aan Dr. Kuyper gestuurd, of eigenlijk aan de Tweede Kamer, maar dit is nn niet zoo'n gmot verschil. Hij waarschuwt daarin wel willend tegen huiduitslag bij kinderen, on- vertrou w bare levensverzekering-maatschap- pijen, Haarlemmer olie, onvoldoende kiesrecht gelegenheden, kaartlegsters, vergiften, closet- looze huizen, onhygiënische kerkelijke cere moniën, pompen op straat, enz. Op dezen oud-officier moest de Wereld kroniek thans óók eens zijn interviewer uit sturen. Hij zal minstens even belangrijke opi nies kunnen verkondigen als Dr. Kuyper in dit laatste interview, ja zelfs in het algemeen kunnen aangeven, hoe de wereld en de maat schappij kan worden verbeterd dns een interview van de meest algemeene strekking. Jnist omdat er zoo in alle dingen, waarbij 't bezit van een beetje verstand en een weinig goeden wil hensch niet voldoende zijn om een practisch oordeel te geven, zoo enorm gekwak- zalverd wordt, is het zoo jammer dat de minister-president de kwakzalverij in bescher ming gaat nemen. Hoe er gekwakzalverd wordt we zien 't alle dagen om ons heen. 't Meest gevaar lijk is dat gedoe in de medische wetenschap en 't meest voordeelig voor de bedrijvers louter eerzucht en eigenwaan is er bij de kwakzalvers in kunst, sociale wetenschappen, industrie. De kunstkwakzalvers loopen ook alhier met dozijnen rond, men komt hier een opinies en een opvattingen verkondigen, waarbij voor een verstandig mensch omvallen eigenlijk een te zwak middel tot het niten van verbazing is. Kom b. v. b. op een Toorop-tentoonstelling, bij een voorstelling van Ora et Labora, bij een concert van de Bohemers, om nu drie kunst-evenementen te noemen, waarbij alle broekemannetjes in devotie moesten stilstaan, 't hoedje in de hand en met gebogen hoofd, en ge hoort daar snaterend-drnk en wijs gepraat van verbeterende strekking. De man die geen poppetje teekenen kan, de man die een Hollandschen volzin kan schrijven met meer dan tien fouten, en de man die wel eens een harmonica gezien heeft, corrigeeren je daar openlijk Toorop, Heyermans en de Bohemers. Er is in deze stad een man, die hnldeversjes en grafschriften schrijft in proza en op rijm op tooneelspelers een ridicuul dichterzotje, dien ik onlangs met emphase heb hooren zeggen in den foyer van den schouwburg: „Vondel, ja zie je, ik schat den man hoog, maar hij maakt fouten in zijn verzen, neen maar erbarmelijk 1" Dit is je type van den kwakzalver. Op kunstgebied heeft dit soort vrij wat invloed als t ook geld heeft. Op sociaal gebied wordt het gelukkig behoorlijk afgemaakt, doch op medisch gebied gaan ze hun gang in de toekomst nog met de sanctie van de Nederlandsche Regeering. We gaan goeie tijden tegemoet. Schagen, 1 Maart 1902. Woensdagavond vergaderde in 't lokaal van den heer J. Vader Az„ de Vrijzinnige Kiesvereeniging alhier, onder voor zitterschap van den heer H. Feisser. Na opening en lezing en goedkeuring der notulen, werd rekening en verantwoording gedaan door den penningmeester, den heer J. Buis. De rekening sloot met een denkbeel dig batig slot van f0.815, met een schuld van f 31.—. Do commissie, met het nazien dezer rekening belast, de heeren W. Vader en P. Buis, adviseerde tot goedkeuring, en de ver gadering besloot daartoe. lot bestuursleden werden verder herkozen de heeren W. Oudenhoven en L. J. Rogge- Eindelijk zeide hij op zijn gewone gelaten manier „Ja, maar wat bedoel je nu eigenlijk?" Nu was ze gansch vertoornd. Hij vroeg nog? „Zoo voor de vrouw van je vriend ge knield te liggenstamelde ze. „Mijn kind, dat begrijpt ge niet. Belaster Paulette niet, en mij eveneens niet, met je gedachten. Onze neiging tot elkaar ia niet op die manier, welke gij gewone menschen in uw kleinheid zonde noemt." Dat joeg alle smart in Sylvia op de vlucht en haar toorn laaide krachtig op. „Dat begrijp ik niet? Kan zijn Zooveel weet ik echter wel, dat Makarie je een oorveeg geven zou, wanneer jij zoo voor haar wilde knielen." Zij liep naar de schrijftafel en greep bettig Makarie's portret, zoodat de an dere portretten omvielen. Haar optreden vond Bertie verschrikkelijk. Over zyn bleek gelaat gleed een zenuw achtig trillen en beven. Sylvia drukte het portret met pathos tegen zich aan. Dat neem ik mede, dat mag hier niet langer blijven. Makarie wil het niet. Niet zehs in beeltenis mag ze er bjj zjjn, wan neer deze Contils je verleiden en beliegen en bedriegen „Je wordtruw!" zeide Bertie zacht en greep Sylvia zoo vast bjj de pol sen. dat het portret op den grond viel. „RuwHoe kunt ge zulk een woord zeggen „Het is niet erger dan die welke gij van de Contils zegt." ..Bahdie 1" liet Sylvia met ver achtelijk gebaar hooren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5