Zondag 4 Mei 1902. 46ste Jaargang No. 3728. TWEEDE BLAD. Van orgeldraaier tot Pair« van En O-eland, 'k daarmee een stnk brood. Ik heb daarbij FEUILLETON. Het A B C VAN HET LEVEN. Kazerne-toestanden. Posterii en. y Post- en Telegraafkantoor SCHAGEN. Het sterkste Geheugen. kon ondersteunden mij mijne vrienden. Dat niet voortduren, en Let straatleven was ten slotte mijn toevlucht, ja, werd mij aange raden. Er werd een draaiorgel gekocht en zoo goed en zoo kwaad als dat ging, verdiende het leven van eene zijde leeren kennen, als wel geen enkel ander van den Engelschen adel, en neem ik eenmaal plaats in het Hoo- gerhnis, dan zal ik beter tegenover het volk mijne plichten weten te vervullen, dan wanneer ik in mijne jonge jaren niets beters had te doen gehad, dan mijn erfgoed er door te brengen.an huis uit ben ik conservatief, doch ineen, dat partij verschillen geen invloed mogen doen gelden bij den wetgever, waar het geldt de belangen van de lagere volksklasse in Enge land te behartigen". Deze en meer dergelijke verstandige op merkingen werden door hem geuit, terwijl hij met zijn orgel vooral zijn lievelingswijk Islington, de straten van Noordelijk Londen afliep. Aan zijn orgel hing het volgende plakkaat: „Ik ben burggraaf ffinton, de oud- van een herberg, genaamd „de Engel ste zoon van Graaf Poulett, ik ben orgel- Opmeikelijk was t, dat onmiddellijk na den draaier geworden, omdat mijn vader niet dood van den ouden Graaf het gerucht liep, tengevolge van mijn eigen schuld, weigert dat de orgeldraaier, bijgenaamd Burggraat een enkel opzicht mijn recht op de erfopvol- ondervonden tegenwerking, een vrij uitgebreid ging kan worden betwijfeld." materiaal; en dit heeft het verwerkt in een Vervolgens verdiepte de nieuwe Graaf zich brochure, onlangs verschenen onder den titel, Van OTTO BRANDE3, Londen. o— Het is niet zeldzaam, schipbreukelingen op de levenszee in de zonderlingste omstandig heden aan te treffen. Ik herinner mij een nakomeling van den laatsten Doge van Venetië, die erwten als voe der voor de duiven op het St. Marcusplein verkocht, en in Parijs een echten Prins, die mij vijf francs ter leen vroeg. Ik ben er van verzekerd, in omnibus of cap door koetsiers in Londen te zijn gereden, die min stens vroeger als graven hun eigen equipage hielden. Dat echter de zoon van een Pair van Engeland, met het vooruitzicht eenmaal bet Pairschap, met een jaarlijksch in komen van ongeveer 140.000 Gulaen, te kunnen erven, zonder zich zijne maatschappelijke positie te schamen, in het onderhoud van zich en zyn vrouw voorziet door het draaien van een orgel, was me nog niet voorgekomen. De adellijke orgeldraaier is de burggraaf Hinton, naar wet en recht de zoon van den Graaf Poulett, onlangs gestorven. Deze Graaf, de zesde van dien naam, was als jongeling, later als man, een bekende persoonlijkheid in de Londensche groote wereld. Opgevoed aan de kadettenschool te Sandhurst, had hij in Engeland, zoowel als in Indië, niet zonder ouderscheiding gediend en was hij, toen hem het Pairschap buiten alle verwachting, daar er nog twee zonen en een broeder van den vijfden Graaf in leven waren, als in den schoot was gevallen, de beroemde sportman gewor den. Als zoodanig was hij de bezitter van Benazal, de Vliegende Hollander, een paard, dat 27 steeplechases gewonueu had uu in 1869 de overwinning behaalde in de groote steeplechase (wedren met hindernissen) te Baden-Baden. Als twee-en-twintigjarig man, had hij, toen hij uit Indië terugkeerde, de wed denschap aangegaan, dat hij het eerste meisje, dat hij bij het aan wal stappen zou ontmoeten, huwen zou. En werkelijk huwde hij, na korte kennismaking, met de dochter van een loods te Portsea, Elisabeth Lavinia Newman. Zes maanden daarna schonk ze hem reeds een zoon, onzen orgelman, dien Poulett, toen hem later de groote erfenis was ten deel gevallen, niet als zijn zoon wilde erkennen. Hij scheidde zich van zijne vrouw,gaf haar voor levenslang een jaargeld, en bekommerde zich in geen enkel opzicht om den zoon, die, na den dood zijner moeder, zonder middelen, hulpeloos aan zichzelf was overgelaten. Na den dood zijner vrouw huwde Graaf Poulett weder. Dat huwelijk bleef kinderloos. Ook deze dame stierf en toen trouwde de Graaf opnieuw met eene De Melville. Uit dit huwe lijk werden twee dochters en een zoon ge boren, die, even als de orgelman, den titel van Viscount of Burggraaf Hinton droeg. Over zijn lot, na den dood zijner moeder, vertelt de niet door zijn vader erkende zoon het volgende nik wist niet wat ik beginnen zou, totdat de" weduwe van den oom van mijn vader mij bij zich riep, en mij voorstelde aan do nu reeds gestorven Hertogin van Cleveland, die mij eene schitterende uitrusting voor het tooneel kocht. Ik geloofde wel op de planken te zullen slagen, omdat ik dikwijls bij lief hebberij-voorstellingen met succes opgetreden was. Ik sloot me aan by een jong acteur, wij studeerden comische duetten in en debu teerden in de oude „Regent Music Hall" te West-Minster. Maanden gingen voorbij, wij leefden vroolijk, ja gelukkig, toen ik eens klaps mijn stem verloor en met zingen moest ophouden. Ik beproefde het toen met het theater, trad in St. James' op en werd door verschillende directies aangezocht, zoowel te Londen als in de provincie. Maar ook hier liet mijn stem my in den steek rn moest ik nolens volens, met een zwaar hart, deze loop baan vaarwel zeggen. In het begin van dat onvry willig nietsdoen in de hoegrootheid der erfenis, die hem ten deel zou vallen, welke door wijlen zijn „vader" door een lichtvaardig en kostbaar leven wel zeer verminderd zou zijn. „Natuurlijk", ging hij daarop voort, „mijn orgel heb ik nu niet meer noodig, een Graaf Poulett past dat nu niet meer. Wat jammer is, ik heb gebrek aan fatsoenlijke kleeding. Nog geen week geleden zijn mij nog vyf heel goede jassen, die ik gekregen had, ont stolen, dat is nu vooral heel onaangenaam. Ook verwonder ik mij ten zeerste, dat mijn rechtsgeleerde nog niets van de zaak ver nomen heeft en zich nog niet tot mij heeft gewend. Nu, ik hoop, dat alles nu goed gaat worden, en ik van mijn ellendig leven uitrusten kanik wil nu naar huis gaan en mijne papieren nazien." En vervolgens wandelden de Graaf en Gravin Poulett naar hunne bescheiden woning, in jde nabijheid Pair ig Edelman, den titel van edelman. Pairschap is het recht op mij bij te staan." Het was in datzelfde noorden van Londen, dat hem onlangs een medewerker van „Daily News" opzocht, om hem mede te deelen, dat zijn vader gestorven was en hij nu zyn recht op het pairschap kon doen gelden. Hij vond hem, op zyn draaiorgel zittend, bezig eene cigarette aan te steken, terwijl zijne vrouw, do toekomstige gravin, de centen ophaalde. „Burggraaf Hinton, als ik me niet vergis". „Die ben ik". „Ik kan u mededeelen, dat gisterennvond Graaf Poulett in zijn hotel 60 Queens Gate gestorven is." „Onzin vergeef me, is 't waarachtig waar?" „Buiten eenigeu twijfel". „Wel, dan ben ik Graaf Poulett", klonk het zouder bijzondere ontroering gegeven antwoord. Eu toch kon men bemerken, hoe de nieuwe Lord innerlijk bewogen werd. Men kon het hem aanzien, dat het hem niet gemakkelijk viel, te begrijpen, dat het uur, waarop het einde zijner vernedering aanbrak, eindelijk daar wasdat hij het doel nabij zag, geen oogenblik door hem uit het oog verloren. Zijne vrouw die met behulp van een stok moeilyk liep, was spoediger tot zich zelf gekomen. „Ik ben diep bedroefd, dat de Graaf ge storven is", zei ze met veel waardigheid, „maar hartelijk blij, Willy, dat nu aan al je lijden een einde is gekomen". Dit tooneel, in een van de drukste toe gangswegen naar Islington, „do mijlen van den duivel" geheetcn, temidden van het joe lende en woelende eener Londensche handels beweging, verliep niet zonder een zeker pathos of aandoenlijkheid. „Ga met mij mee", verzocht de nieuwe „Graaf Poulett, Markies van Winchester", aan den verslaggever, „dan kunnen wij met meer gemak de zaak nader bespreken. Maar eerst moet ik mijne machine oppakken. Mr. Freeland", riep hij tot een ouden man, die hem jaren lang geholpen had, om 's avonds het orgel naar huis te brengen, „laat je een halve pint bier geven voor mijne rekening". En na deze eerste daad van royaliteit, voort komende uit zijne nieuwe waardigheid, bracht Graaf Poulett mij naar een rustige plaats. „Maar wat zegt ge nu wel van de u gedane mededeeling „Ik weet werkelijk niet, wat ik daarvan zal zeggen, 'tis alles zoo onverwacht, zoo plotseling, al is het verre van onaangenaam. Want waarlijk, al wenschte ik, in weerwil van de wijze waarop mijn vader mij behan deld heeft, niet zijn dood, ben ik toch gelukkig, dat mijn treurig bestaan een einde genomen heeft. Opmerkelijk is 't, dat ik den vorigen nacht droomde, wat ik altijd droom, zoodra er voor mij beduidende veranderingen in mijn leven in aantocht zijn. Ik zal natuurlijk door mijn advocaatde eerste stappen tot verkrijging mijner rechten laten doen. Waarschijnlijk zal ik veel tegenstand ontmoeten. Mijn vader laat een zoon van 16 jaar en twee dochters na, die mij niet zullen willen erkennen, maar ik kan niet aannemen, dat in Hinton, van plan was, zich met geweld meester te maken van het stamgoed Hinton St. George, en de familie van wijlen den Graaf het gezamenlijk dienst- en jachtperso- neel te Hinton vereenigd had, om het goed tegen den indringer te verdedigen. Het bleek een loos alarm en pleit niet voor het rustig geweten van den tegenwoordigen houder der erfenis. „De vereeniging, lend oogpunt het beginsel afkeuren, bestrijding van elk Door IDA BOY-ED. 0-0-0 87. Wanneer zy hem alles gsf wat ze be zat haar gansche hart, haar gansche leven, dan was het nog Diet voldoende in nul voor zyce waarde. Hoe lang was de avondEn geen woord van Willy. „Hy had toch wel een bood schap kunnen zenden", meende de moeder 611 ver0I1t8chuldigde hem bijna tegen over Sylvia. »Hij behoort mij toch niet. Wat o— Sedert één of twee jaren bestaat als we ons niet vergissen, hoofdzakelijk uit studen ten en oud-studenten van de Polytechnische School en van de universiteiten een „Anti- Militaristische Propagauda-vereeniging", waar van het doel in art. 2 der statuten aldus is omschreven wier leden uit verschil- bestaan van legers in stelt zich ten doel de militaristisch stelsel en den militaristischen geest." Die afkeuring van het bestaan van legers in beginsel is, eerlijk gezegd, een beetje kin derachtig. Evengoed kan men „in beginsel" afkeuren elke politie en elke rechterlijke machtwant ook die vinden haar éénige rechtvaardiging in het feit, dat niet alle menschen verstandig en goed zijn. Waren dit alle natiën en haar regeerders, ook van legers zou geen sprake behoeven te zijn. En wie althans in Nederland, behalve misschien een klein deel van de beroepssoldaten zou daarover niet juichen? Doch dit daargelaten een vereeniging als de bovengenoemde, met het doel hetwelk zij zich heeft gesteld, kan ongetwijfeld welke boven deze regelen geschreven staat. Aan één groot gebrek lijdt die brochure aan de anonymiteit van hen, die de gegevens hebben verstrekt. Doch wij haasten ons er bij te voegen, dat men daarvan noch aan dezen, noch aan de sameustellers van het geschrift een verwijt mag maken, 't Moge te betreuren zijn, omdat hetgeen met naam en toenaam wordt medegedeeld, nitteraard meer vertrouwen wekt, en als regel ook verdientmaar 't kon nu eenmaal niet anders. „Typisch" zoo schreef het bestuur van de vereeniging in zijn inleidend woord „is de groote angst, dien de meesten te kennen gaven, dat niet voldoende geheimhouding van hun naam zou zijn verzekerd. Dat personen, die zakelijke en juiste gegevens verstrekken, zoo benauwd zijn, en met reden, om bekend te worden, is op zichzelf reeds een aanklacht tegen ons lichtschuw militarisme." Ons dunkt intus3chen, dat het geschrift zelf getuigt van hot ernstige streven naar waarheid, hetwelk de samenstellers heeft bezield. Het blijkt uit het opnemen óók van gunstige getuigenissen, uit het vermelden van goeds naast kwaads. Het uit zich boven dien in woorden als deze„Hoewel de in zendingen met de meeste nauwgezetheid zijn geschift, en alles, wat ons overdreven of onwaarschijnlijk voorkwam, nader werd on derzocht, of weggelaten, spreekt het vanzelf, dat wij niet de absolute zekerheid kunnen geven, dat er onder onze gegevens niet enkele minder juiste mededeelingen zouden voor komen, Wij hopen, zoo dit het geval mocht zijn, dat men er ons opmerkzaam op zal maken, opdat wij die gevallen nader kunnen onderzoeken of toelichten." Trouwens, niet op de mindere juistheid van enkele onder de beweerde feiten komt het aan. De vraag is, of het hier geschetste beeld als geheel overeenkomstig de werkelijkheid isovereenkomstig de werkelijkheid niet van uitzonderingen, maar van den regel. Onze eindindruk nu is, dat op die vraag een bevestigend antwoord past. Een eindindruk, die tevens droevig en be droevend is. Allesbehalve opwekkend is de lezing van dit vijftigtal bladzijdenintegen deel treurig-stemmend en ergernis-wekkend. Want de bijeengebrachte mededeelingen of zij de huisvesting betreffen, dan wel de bereiding en de opdieniug van het eten, de cantines of de privaten, den toon van kader en officieren, enz., enz., die mededeelingen zoggen luide, dat, ofschoon er in den loop der latere jaren op sommige punten nogal wat verbeterd moge zijn, het kazerneleven krioelt van dingen, die, zelfs bij ons huidig legerstelsel, niet behoefden te zijn en niet mochten zijn in ons goed vaderland. Zij too- nen op zijn minst, dat naar dit alles een nauw gezet en onpartijdig onderzoek door gezag- van gansch het volk belang. In afwachting van hetgeen latere tijden ter zake van de landsverdediging brengen zullen om aan het eigenlijke militarisme een eind te maken, moeten alvast nu reeds, binnen het raam van het huidige stelsel, ernstige misstanden en misbruiken, voorzoover zij bestaan, worden in het licht gesteld en weggenomen. nut r stichten. Niet alleen doordat zij den tijd helpt hebbende mannen niet misplaatst wezen zou, voorbereiden voor een volksleger, ter vervan- maar integendeel geboden is. het gaat de my aanhad Sylvia het liefst geroepen. beidV°'-6n^en mor8en dezelfde scène nriëoi70uwen aan de theetafel in het ranken bewoog weer de klimop- la^11'''611. kst wijde, groen-bruine vlakke daarin0 'COe'en zonneglans, en midden dien» °P, den landweg, waarvan men de met '«'sporen kon zien, het wagentje ooden n 8tÜven schimmel ervoor en den jas aan nWs op den bok, met zijn blauwe jag aan n «JUK, mot zijn uiauwe E0 rat tvas het eenige vroolijke punt. het wi'd Woof> zich langzaam voort, over blanwJ mon°tone beeld met den effen x, en hemel. Nu Ver!or,rJVarenJ er reeds vier-en-twintig uur von BkS? 86 Sylvia wist, dat Robert haar h;,,6™ t®ru8kwam, en niets was er in ha*r denkeTet «eworde,\ en had «ezet. Dof0 iT Ln in gezonde beweging vrijheid haL - ,°P baar en drukte "orer ziel neer. Haar wil verzette zich daartegenzij wilde deze benauwing niet verdragen. Was het vrees Of wellicht onzekerheid 't Was Sylvia onmogelijk het langer uit te houden. Dadelijk na tafel ging ze naar buiten. De welmeenende oude dame met haar veelzeggend lachje, wanneer ze slechts den naam Willy uitsprak dat was niet meer te verdragen. Dat beschaamde Sylvia vreeselijk. Alleen dat zwijgend luisteren was reeds een leu gen. Want deze teere oude vrouw zou zich dadelyk van haar hebben afgewend, wan neer ze maar had kunnen denken, welke rol Sylvia haar zoon had toegedacht Buiten, de middag was mooiDoor den frisschen wind kwamen de zonnestralen eenigszins afgekoeld beneden. Dat werkte zoo zeldzaam heerlyk. Alles stond in een helder licht. Er lag bijna geen waas over het veld. Sylvia ging langs den Knickweg en liep vervolgons door het veld naar de Sood. Een haas liep haar rakelings voorby. Wat kon ze het dier een poos nakyken 1 Hy moest eerst in het kleine boschje daar heel ginds een schuilplaats zoeken. Het boschje stond in zijn verrukkelijk Meigroen en in het mos op den grond bloeiden de woud viooltjes op hare lange, dunne stengeltjes. Dan keek ze naar de Sood. Het groote, ronde watervlak was erg gerimpeld. Maar zoo wonderlyk regelmatig en met zulk een gelijkvormig verdeelde lichteffecten, dat het er werkelijk uitzag als een stalen maliën kolder. Het jonge riet rondom da oevers boog zich volgzaam voor den wind. Nu vlogon twee wilde eenden uit het riet op en zeilden op hunne vleugels verder. Het was een beeld vol vrede ging van het tegenwoordige legerstelselmaar niet minder, doordat zij licht werpt op be staande legertoestanden en medewerkt om alvast hierin verbetering te doen komen in menig opzicht. Ook dit laatste werd beoogd, toen haar bestuur verleden jaar tot leden van het reserve kader een circulaire met vragenlijstje richtte, ten einde gegevens te verzameleu omtrent het kazerne- en soldatenleven in Nederland. Over die circulaire is toen heel wat te doen geweest. De militaire autoriteiten zij het wegens slecht geweten, ol alléén omdat zij in de poging een inbreuk zagen op de eischen van tucht, naar hun opvatting trachtten de verspreiding ervan te bemoeilijken, gingen er erg tegen te keer en bedreigden met strenge straffen degenen, van wie bewezen zou worden, dat zij de gestelde vragen be antwoord hadden. Toch is, zooals men wel had kunnen begrijpen, het inzenden van antwoorden daar door niet belet. Het gewone gevolg van zulk optreden door de overheid is ook hier niet uitgeblevenonder voorwaarde van strikte geheimhouding geschiedde nochtans wat zij gehoopt had te verhinderen. Zoo ontving het bestuur van de vereeniging, ondanks de Hoe zonderlingvóór vijftien maanden was hier dat vreeselijke geschiedtoen hadden zy allen gedacht, dat men in de nabyheid van de plaats des onheils niet kon blyven wonen, het gezicht daarvan zou ondraaglijk zyn. Men had Makarie zelts niet in deze omgeving willen begraven, om zoodoende den eenzamen man niet aan deze plaats te ketenen. En nu was hy toch gebleven En nu ging hij bijna eiken dag hier voorbij. En hoe dikwyls geschiedde het zonder dat dat verschrikkelijke oogenblik in zijn gedachten werd wakker geroepen Daarover mocht men niet nadenkendat maakte angstig. Dan sidderde men van berouw over ieder uur, dat door eigen schuld zonder geluk, zonder levensinhoud verliep. Makarie was gelukkig geweest. Waar door eigenlijk Doordat zij met krachtig egoïsme de liefde aannam, die haar werd geboden en met even zoo krachtig egoïsme zich naar den man vormde, omdat dan haar leven den meesten zonneschijn kreeg. Natuurlijk had ze dat niet met bewust zijn gedaan. Maar met volle kennis nadoen wat die eens uit innerlijken drang had gedaan Sylvia ging verder. Zij kwam aan den Elbedijk. Daar onder langs liep een smalle weg. De dyk ving den wind op en de zon scheen warm op zyn helling. Daar ging Sylvia zitten, met de voeten op den weg, de handen rechts en links in het gras. Zoo zat ze en keek stil over het land. Men kon de weinige huizen van Süderfood zien en daarnaast de groep populieren, het eenige punt, dat het gezicht wat afleidde, Voor zulk een onderzoek sch'jnt ons aan gewezen een parlementaire commissie, die, ander; „plaats bekleed met de bevoegdheden welke de wet van 1850 op het recht van enquête, haar verleent, de volle waarheid aan het licht kan brengen. In het Kamer-debat over de begrooting van het departement van oorlog in het ver streken najaar, is van verschillende kanten, met name ook door mr. Drucker, aangedron gen „op een nauwkeurig en veelzijdig onder zoek ten aanzien van ons geheele verdodi- gingswezen". Tot een bepaald voorstel te dien einde is het toen niet gekomen; 't bleef bij een voorpostengevecht met den minister, die in zoodanig onderzoek blijkbaar weinig lust had. Dat het toeu daarbij bleef, is be grijpelijk, waar het de eerste ontmoeting was tusschen de nieuwe Kamer en het nieuwe Ministerie. Doch te verwachten en zeker te hopen is het, dat het voorshands ach terwege gehouden voorstel zal worden gedaan bij de begrootingsdiscussie in het komende najaar. En geschiedt dit, dan moge het óók om vatten de toestanden, geteekend in de brochure, waarop wij de aandacht hebben willen ves tigen. Bij die toestanden hebben de zonen o Het kantoor is geopend: Op werkdagen Op Zon- en feestdagen. 7.30 vm. 2.30 nm. 7.30 vm. 8.30 vm. 4.30 nm. 7.30 nm. 12.30 nm. 1.30 nm. Alles spoortyd. De Directeur van het Postkantoor te S c h a g e n maakt bekend, dat vanaf den 1 Mei het hulpkantoor te Sint Maartens brug Wijk C, No. 38 in gebruik is genomen. Dat Kantoor za! geopend zijn, ook voor den dienst der Rijkspostspaarbank, S p o o r t ij d. Op werkdagen: Op Zon-en Feestdagen: 6.30 tot 7.30 'smorg. 6.30 tot 7.30 'smorg. 11.1.'snam. 8.— 4.— 5.6.'sav. De bus aan het hulpkantoor zal gelicht worden, spoortijd5.15 en 7.25 's morgens, 3.55 en 5.50 's avonds (de beide laatste lich tingen op Zon- en feestdagen niet.) In de Kom van het dorp zal besteld wor den 's morgens 5.40 en 's avonds te 4.20op Zou- en Feestdagen vervalt de 2e Kom- bes telling. In de buitenwijken zal besteld worden alle dagen te 6.60 's morgens. De aandacht van het publiek wordt er inzonderheid op gevestigd, dat, nu St. Maar tensbrug een eigen postinrichting en bestel- kring bezit, het lokale port voor brieven (3 ets. tot 15 en 6 cents voor boven 15200 gram) tusschen die plaats en de geheele gemeente Schagen vervalt. Schagen, 30 April LOB. De Directeur voornoemd, OUDENHOVEN. Uit het Duitsch van Oscar Bi.umenthal. o—o— Drie mannen twistten met elkaar, wie van hen wel het best onthouden kou. Zij wilden, dat ik zou oordeelen, aan wien de prijs in deze moest worden toegewezen. Twee hunner werden niet moede met de sterkste staaltjes hunner kunde mij in ver bazing te brengen. „Lees me een bladzijde proza van Goethe voor", zei de een „woord voor woord, zal ik het u nazeggen". Alsof dat zoo moeilijk ware" sprak de me in een hoek der kamer, en ik zal, zonder het bord ook even aan te zien, drie spellen schaak met n spelen." „Ik kan u nog wel een beter, een sterker sprekend bewijs van mijn talent geven" begon de eerste weer„begin maar een ge sprek met mij, dat doelloos van den hak op den tak springt, zonder eenig verband van het eene onderwerp op het andere overgaat, en een uur daarna zal ik u woordelijk ons gesprek weergeven." „En waarom houdt gij u nu stil vraagde ik aan nummer drie, die bij het begin onzer ontmoeting het hardst had geschreeuwd. „Ik kon niet voorzien" was het antwoord, „dat zij zoo groote waarde zouden hechten aan dezen kampstrijd. Nu wil ik hun de kans der overwinning niet moeilijker maken, omdat zij pas gisteren nog eene weldaad aan my hebben bewezen". „Een weldaad, zegt ge?" „Ja". „En pas gisteren „Gisteren". „En zijt ge die nog niet vergeten mijn beste vriend, gij wint den prijs,hw ge heugen is wonderbaar ver en breed. In den helderen zonneglans, die over den omtrek lag, had de stilte iets feestelijks. Sylvia keek plotseling naar links Haar had het toegeschenen, ais bewoog zich iets in den versten hoek van haar gezichtskring. De dijk en de weg daar onder langs liepen ver, ver door. En daar ginds, ja, daar liep iemand. Hij kwam nader. Het was natuurlyk Willy. Zyn lange, smalle gestalte, zyn heele figuur, zyn manier van loopen Sylvia werd heel rustig. Alles wat zij sedert gistermorgen gedacht had, kwam haar overdreven, onwaar voor. Reeds van verre zwaaide Willy met zijn muts. Met zyn scherpen zeemansblik had hij Sylvia reeds opgemerkt, nog eer zij iets van hem had gezien. Het was een teeken van vreugde. Dat wilde bepaald zooveel zeggen alsalles is goed gegaan. Willy was niet zóó warm, dat hij zonder groote noodzakelijkheid zou hebben getelegrafeerd. „0, hoe gun ik hem dat van harte," dacht ze, uit het diepst van haar hart. Zij bleet echter zitten tot hij naderbij kwam. „Ja," zeide hij, „nu is het geen lief hebberen meer. Nu moet de arbeid met alle inspanning worden voortgezet. Na het eerste succes „Ik feliciteer je." „Mag ik daar gaan zitten „Het is jouw grond en niet de mijne." „De dijk niet." „Dus met mijne hoog genadige toestem ming Willy ging naast haar in het gras zitten. Een poosje zaten ze zwygend naast elkaar. „Hier is het stil en feestelijk", zeide hij vervolgens op ernstigen toon. Zij knikte slechts. „Sylvia", sprak hij langzaam, „ik heb iets by mezelf gedacht. Gij zoudt immers geen man willen trouwen, die geen beroep uit oefende „Zeker niet." „Nu komt het", dacht ze. „Daarom heb ik tot vandaag gewacht. Het eerste succes is er nu. Succes is anders niet de juiste rechter. Maar hier heeft 't nu toch iets bewezen. Namelijk, dat ik de rechte bezigheid heb gevonden." „Dat bewijst het zeker", sprak Sylvia. Zij wilde onbevangen doen. Dat scheen haar zoo te verlichten. Hij bezon zich. Het scheen, als zocht hy naar woorden, waarmede by iets het best zou kunnen zeggen. En zy wachtte op deze woorden, en in haar was een zonderlinge nieuwsgierigheid, hoe hij het zou zeggen. En voor alles was ze ook nieuwsgierig naar zichzelve. „Ik heb u sedert langen tijd zeer lief", sprak hy dan. Hy nam haar rechterhand uit het gras en drukte die. „Ik jou ook, Willyik ook", fluis terde zij snel. God, ja, dat was de heilige waarheid Zy achtte hem booger dan ieder ander mensch. En wanneer die schaduw er niet geweest was, die tusschen hem en haar stond „Dat weet ik", zeide hy op zyn gewone kalme manier. Dat weten was hem zoo schoon, zoo heilig. Hij dacht ra. Het scheen, a's meest hy nog iets verklaren. „Niet waar, Sylvia, het graf in mijn leven stoort je niet Gy eischt immers niet, dat ik het vergeet? Ik heb Makarie zeer lief gehad. Maar het was iets anders Ik verwonder my reeds lang Hetzelfde

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5