J[ena
INGEZONDEN.
Zondag 26 October 11)02.
46ste Jaargang No. 3778.
TWEEDE BLAD.
Fragmenten
Schagen onder den geesel
der Noormannen.
FEUILLETON.
Arrondissements-Recht-
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 21 October.
ODRAAIT.
UIT
IV.
O
Schrikkelijker dan de naam „Spanjaard"
voor onze Vaderen in het eerste decennium
van den tachtigjarigen worstelstrijd, ontzet
tender dan de naam „Engelschraan" voor de
weerlooze Afiikaander vrouwen inonzddag n,
was voor ons Voorgeslacht de kreet: „De
Noorman komt
De Noormannen En een huivering van
angst ging sidderend door het landschap.
Want vuur en vlammen verlichtten hun weg,
bloed en sintels teekenden hun spoor. En de
dag was donker van den rook uit huizen en
boeven, en de nacht was licht van hun de
monisch vreugdevuur.
De Noormannen En de angstkreten gilden
op uit de vredige woningen en er was gewee
klaag langs de wegen en in de velden, en
de lucht weertrilde van het moordgeschrei.
Ook dé Schagers bleven niet vry van den
jammer, die als een springvloed de landen
bedolf. Reeds in 834 had er aan de Noorde
lijke kusten een landing en verwoesting plaats,
die zich echter mogelijk nog niet tot Schagen
uitstrekte. In 845 besprongen de Noormannen
opnieuw het kustgebied en de heirpijl ging in
Schagen nacht en dag van huis tot huis en van
hand tot hand, en de moedige bewoners veree-
nigden zich met hun dappere stamgenooten,
gewapend (naar de voorschriften van het
Landrecht) „tegen de zoute golven en de wilde
zeeroovers, met vijf wapenen met spade en
vork, met schild en zwaard en met het scherp
van de speer."
Bloedig was de strijd Honderden Noorman
nen bedekten het slagveld met hun lijken en de
overigen werden teruggeworpen. Helaas,
slechts voor kortWant zij herstelden zich
en, verbitterd door hun nederlaag, leverden
zij nogmaals en nogmaals slag, richtten een
geweldig bloedbad aan en trokken niet heen,
dan nadat zij het gansche kustland hadden
afgeloopen als uitgehongerde wolven.
En toch, nog nauwelijks een jaar later,
of opnieuw klonk de kreet„De Noorman
komtEn al wapenden zich ook nu weer
buren en stamgenooten, ook thans was het
vruchteloos als vroeger. Wéér wordt de bodem
rood van het bloed zijner eigen zonen, wéér
stijgen rook en vlammen uit kloosters en ker
ken op, en het kruis wordt vertrapt onder
den voet der Heidenen, de bevolking gedood
of tot zware schatting geprest.
Zes jaren later landde er al wéér een vloot
in het Noordelijk kustgebied en ditmaal was
het er een met niet minder dan twee-honderd
twee-en-vijftig schepen, onder twee Vikings
of Zeekoningen, Godfried en Sydrok. Tegen
zóó'n macht viel geen weerstand te bieden.
Moedeloos boog de landzaat het hoofd en de
vijand ontving de zware schatting, die door
hem verlangd was.
Een latere inval vernietigde bijna geheel,
wat er nog van het overschot der vroegere
welvaart was behouden.
En nóg waren de oude moed en veerkracht
der bevolking niet uitgedoofd.
In Juni van het jaar 878 behaalde zij een
glansrijke overwinning op de zeeroovers
onder Rolf Haraldszoon. Maar nog geen
twee jaar later daagde alweer een andere
vloot op en al vloog de landzaat op
nieuw ten strijd, een list van den vijand deed
hem het onderspit delven en alweer werd
hij tot een zware schatting gedoemd.
En als we nu zien, wat er onder die her
haalde invallen van de hamrik Schagen ge
worden is, dan staan we ontzet. Waar zijn
de huizen en hoeven, die van toenemende
welvaart getuigden? Waar is de bevolking,
waar is de veestapel gebleven
De veestapel is weggevoerd. De hutten
zijn ingestort, de hoeven verwoest op een
eukele na. Welig tiert de distel tusschen de
bouwvallen in en de bevolking bestaat uit
enkele mannen en vrouwen, te oud om nog
slavendienst te doennit kinderen, die er te
jong toe zijn, en uit gebrekkigen, die al
evenmin eenige marktwaarde vertegenwoor
digen. Maar de jongelingen en krachtige
mannen zijn weggevoerd in slavernij, of ge
prest voor de schepen der Noorsche zeeroovers.
Erger nog, men heeft ze gedwongen vaak,
om hun eigen volk te martelen of te moor
den. om de hoeven van eigen volk. in rook
en vlammen te doen opgaan.
En de dochters den hamrik Haar jeugd
werd haar ongeluk en haar schoonheid werd
haar schande. Want ook zij zuchten, ver van
den geboortegrond, in lage dienstbaarheid,
of werden opgeofferd aan den heilloozen
hartstocht der vreemde barbaren.
Een enkele van die weggevoerden is weer
gekeerd uit den vreemde en heeft zich een toe
vlucht gekozen in een van de minst armzalige
bouwvallen. Maar de nachtwind snerpt vrije
lijk door dereten en scheuren heen en geen dak
dat hem voldoende tegen stortregen beveiligt.
En allen, die ouden van dagen, die kinderen
en die enkelen, welke zijn weergekeerd, alle
leven ze, schuw als de dieren des velds voor
ieder menschelijk gerucht, in kommer en el
lende, slap en vermagerd, met holle oogen,
waaruit de honger u tegengrijnst.
Zóó was de toestand in de hamrik van
Schagen, zóó was de toestand in schier ieder
ander gewest. En wie meenen mocht, dat ik
te zwart geschilderd heb, die sla het wetboek
der toenmalige Friezen op, waar hy uit de
tweede volkskeur der tweede afdeeling onder
andere vernemen zal, dat een moeder het erf
van haar kind mag verkoopen, verpanden of
verruilen om drie Doodzaken.
De eerste noodzaak, isWanneer een kind
in zyn jonkheid wordt gevangen gevoerd
Noordwaarts over de zee, of Zuidwaarts over
de bergen, dan mag de moeder het erf haars
kinds verpanden of verkoopen, en haar kind
lossen en by het leven behouden. De tweede
noodzaak is Wanneer er dure jaren komen, en
de heete honger over het land vaart, en het
kind dreigt te sterven van honger, dan mag
de moeder zijn erf verkoopen, en koopen haar
kind een koe, een schaap eu koren, waarmee
zij zijn leven behouden kan. De derde nood
zaak is: Wanneer het kind geheel naakt is en
zonder huis, en dan de duistere nevel en de
koude winter komen, dan trekt ieder op zijn
huis en op zijn hoeve, en in het welverwarmde
vertrek, en het wilde dier zoekt den hollen
boom en de bedekking des bodems, waarin
het zijn leven kan bewaren intusschen weent
en schreit het jonge kind, en wijst op zijn
naakte leden, en op het gebrek aan een huis
en op zijn vader, die hem had kunnen be
schermen tegen den honger en den kouden
winternevel, maar die nu zoo diep en donker
met vier nagelen onder den eik en onder de
aarde is besloten en bedekt. Dan mag de
moeder haars kinds erve verkoopen of ver
panden, naardien zij verplicht is, het te behou
den en te bewaren zoo lang het kind minder
jarig is, opdat dit koude noch honger lijde,
noch door verwaarloozing omkome".
Maar sprekender getuigenis nog van den
diep-ellendigen toestand, waarin het Noorden
was gebracht, geeft ons de 20ste keur der
2e afdeeling
„Wanneer de Noorman in het land valt,
en een man gevangen neemt, en hen; bindt,
en uit het land voert, en hem naderhand
daarbinnen brengt, en hem dwingt dat
hij een huis in brand steke, een vrouw
onteere, een man doode, een kerk verbrande,
of wat hij meer kwaad doen kanen
wanneer hij dan ontvlucht, of wordt los
gekocht, en weder in het land en tot de
zijnen komt, en herkent zijn broeder en zuster,
zijn vaderland en erve, en zijn ouderlijke
hoeve en huis, zoo trede hij weder in het
bezit zijner goederen zonder straffe. Wil dan
het volksgericht hem oproepen, en .willen
de zijnen hem beschuldigen wegens zijn
toenmaals gepleegde gruweldaad, die hij met
de zeeroovers begaan heeft zoo mag hij
tot hen op den ding komen, en hij mag die
daad openlijk bekennen. Een eed moet hy
slechts zweren op de Heiligen, dat hij dat
alles uit nood heeft gedaan, zooals zijn
heer hem gelastte, terwijl hij een aan lijf en
leden onmachtig man was. Zoo mogen hem
volk noch rechter gevangen houden, daar de
I rechter hem toenmaals ook geen vrijheid van
handelen verschaffen kon. De slaaf moest
doen, zooals zyn heer hem beval, om des
levens wille."
Inderdaad, wèl is het een diepbeklagens-
Roman van
WILHELM MEIJER-FÖRSTER.
0-0-0
5.
„Waarom kijkt dat paard my ïoo aan
had het kind gevraagd. „Waarom kijkt
het beest me zoo eigenaardig aan En
toen men haar antwoordde„het paard is
blind", had ze in een opwelling van mede-
lijden, om den slanken hals van het dier
de beide armen geslagen en het gekust,
toodat men ten slotte moeite had, het
beestje weg te krijgen
De ritmeester wist niet, dat Lena van
daag iets anders verloren had
Eerst een lange poos daarna bracht hy
het gesprek op Oldeslo, maar Lena begon
opnieuw te snikken „Laat mij bij u blij-
ven, laat mij toch niet weg moeten 1 Nooit!"
Een oogenblik begon hij weer te wankelen,
®&ar dan zette hij haar alles uiteen, zooals
zich dat op de thuisreis van de renbaan
voor oogen geschilderd. „Je moet ver
standig
zijn, Lena, je moet aan jezelf
a-aken en aan mij wees mijn goed, lief
^isje. Het móet zoo, niet waar En wan-
"eer het je niet bevalt, wat hindert dat
e komt terug. Je schrijft maar één enkel
boordje en ik kom en haal je. Wat zijn
;®ver! ur0n dan ben ik bij je. Niet waar,
Ja?" ^JenaGeloof m0) het moet
zeid! luisterde maar half naar wat hy
i uit de donkerte dook een ver
schrikkelijk beeld op: dat van hedenmiddag
„Szatek had haar aangegrepen,en had
haar tegen zich aangedrukt."
Als in een koorts sprong zy op, zij
streek zich met de handen over het ge
laat en door het haar, dan klemde zij zich
aan haar vader vast
„Ja, ik wil wegIk wil 1 Ik wil weg 1"
Hij begreep haar nietmaar teeder trok
hij haar tegen zich aan en nam haar weder
op zijn knieën.
„Zie je, Lena, een jaar. wat is dat Dat
is niets, en dan haal ik je terug. Wi?
zoeken dan een mooi huisje voor je en wij
gaan niet meer naar de rennen."
Zij omklemde zijn hand nog vaster.
„Nooit meer naar een renbaan Beloof het
mij 1"
Langzamerhand vergat ze en terwijl ze
op zijn knieën zat, liet hij het beeld aan
haar geestesoog voorbijtrekken, dat hij
zichzelf had geschilderd, met de mooiste
en verlokkendste kleuren.
En beneden hen zoemde het gedraaf en
gerij in de Friedrichstraat. Uit een der
kamers van het hötel drong een schreeuw
tot hen door. Zij letten er niet op. Dat
hoorde men wel meer, al jaar in, jaar nit.
De nacht kwam, een lentenacht, die ook
hier in het midden van de groote stad
zijn zachte koeltjes door de open vensters
zond.
„Lena
Hij boog haar hoofd zacht terug en keek
haar aanzij hield de oogen gesloten.
Den linkerarm over zyn schouder ge
slagen, het hootd op zijn borst, was ze
ingeslapenals vroeger.
Drie dagen later reisde de ritmeester
waardig volk, waarvoor zulke wetten moeten
worden gemaakt Neen, zóó kón het niet
langer. Er móést wat gedaan worden:
„Raadpleeg met uwe en Gods ge
trouwen," schreef dan ook de Aartsbisschop
van Rheims aan den Keizer, „hoe men een
einde zal maken aan de rooverijen en stroop
tochten, opdat het ongelukkige volk, dat
reeds gedurende vele jaren zoowel daardoor
nis door de opbrengsten ter verdrijving der
Noormannen wordt gedrukt, eenigszins adem
haleopdat recht en rechtspleging, bijna
onder ons weggestorven, herleven; opdat
God ons weder dapperheid schenke tegen de
ongeloovigen. Want reeds sedert lang heeft
men zich in dit rijk niet verdedigd, maar
zich slechts vrygekocht en schatting betaald."
Er wérd wat gedaan. Kasteelen en sterkten
zijn gebouwd tegen de wilde barbaren. Maar
diezelfde burchten, die de landzaten moesten
beschermen, zijn middelen geworden
om hen te onderdrukken. Het geweld ver
drong het recht, de zwakke werd uitgemer
geld door den sterkere in volkomen straffe
loosheid. Want het koninklijk gezag was
spoedig volkomen machteloos, en graven,
baronnen en heeren speelden den meester
als koningen. Weldra is alles omgekeerd,
alles veranderd en de grondslag gelegd tot
een geheel nieuwe orde van zaken, waaraan
echter Schagen, als onderdeel van West-
Friesland, zich nog lang heeft kunnen
onttrekken.
AmBt. S. J. van Hbystebvelt.
(Niet geplaatste ingezonden stukken worden
nimmer teruggegeven.)
Mijnheer de Redacteur
Beleefd verzoek ik U plaatsruimte in Uw
blad voor het onderstaande.
Wanneer iets reeds langen tijd in hooge
mate de verbazing heeft gewekt van velen,
dan is het zeker wel 't feit, dat de landbou
wers dezer streken met onuitputtelijk geduld
zich hebben kannen schikken, jaren bij jareu,
in een toestand, die ontzaglijk veel te wen-
schen overliet, waar het gold den afzat van
landbouwproducten.
Met mij hebben zich velen afgevraagd: hoe
is 't mogelijk, dat zulk een nijvere landbouw
bevolking, als die van den Langedijk en
aangrenzende plaatseD ten westen en ten
noorden, zich kón schikken in haar isolement,
zich kón schikken ook in bestaande handels
gewoonten. In de eerste plaats meenen we
dit voornamelijk te moeten toeschrijven aan
gebrek aan vereenigingsleven. Immers, de
landbouw- en handels- of wel marktvereeni-
gingen dezer omgeving zijn nog alle in haar
jeugd! Nog maar weinige jaren geleden was
er van gemeenschappelijk optreden, van een
tezamen opkomen voor geraeensehapp. belan
gen, van solidariteit onder de landbouwers, nog
geen sprake hoegenaamd. Ieder zocht z'n eigen
weg, z'n eigen persoonlijk voordeel, dikwijls
tot schade van den geheelon landbouWstand.
Groote verandering ten goede heeft 't ont
waakte vereenigingsleven daarin gebracht.
(Een enkel woord van hulde aan den te vroeg
ontslapen Vader van vele onzer vereenigingen,
wijlen den heer F. van der Goes, achten we
hier niet misplaatst.) Gemeenschappelijk werd
nu gestreefd naar opheffing van belemme
ringen voor den landbouw verkeerde gebrui
ken en instellingen werden in vergaderingen
besproken en gemeenschappelijk de strijd
daartegen aangebonden. Al spoedig wierp
zoo het vereenigingsleven goede vruchten af,
al kwamen dan ook sommige besluiten met
veel moeite tot uitvoering, aangezien niet
allen schenen te gelooven in de kracht van
gemeenschappelijk optreden
Wat echter werkelijk good is, vindt z'n weg,
en zoo ontwikkelde dan ook 't vereenigings
leven ouder de landbouwers groote kracht.
Toch bleef nog lang, betrekkelijk zeer lang,
de oude toestand gelden ten aanzien van den
afzet der producten. Moesten niet vele land
bouwers uren ver varen, oin een marktterrein
te bereiken (Voor velen kan In dezen zin nog
moesten worden vervangen door moeten.)
Eu waren eenmaal de producten geveild,
dan weer moesten vaak groote afstanden wor
den afgelegd om aan de laadplaatsen te ko
men, om nu nog maar niet eens te reppen
van 't oponthoud aan de sluizen, of ook wel
't tot meer dan vervelens toe wachten bij
naar Moskou, waar men, naar Schwerin's
idéé, steeds nog de beste gelegenheid
vond, Engelsche paarden voor goed geld
aan den man te brengen.
Op den morgen van het vertrek van
haar vader, ging Lena naar Oldeslo, met
Schwerin als reisgenoot.
Deze straalde, nu eindelyk was bereikt,
wat hij in betrekking op Lena al sinds
zoo eeuwigen tijd had nagestreefd.
Terwijl de ritmeester in die tien lange
jaren als gebroken was, terwijl Lena
zich van een klein ding tot een groot
meisje ontwikkeld had, was Schwerin de
eenige, die er eigenlijk nog precies zóó
uitzag als toen. Wanneer Clemens zijn
bediende hem in den voormiddag had
klaargemaakt en de majoor in het hotel
aan het ontbijt verscheen, met de monocle
in het oog, een lelie in het knoopsgat,
elegant, frisch en blozend, dan zou geen
mensch den ouden dragonder aanzien, hoe
oud hij was,uitgezonderd misschien
aan zijn eenigszins stijven gang en aan
de voorzichtige manier, waarop hij zijn
stoel terecht zette en zich daar langzaam
op neerzakken liet.
Ridderlijk bood hij Lena den arm. Hij
droeg een reiscostuum, en tien stappen
achter hem liep Clemens, zonder wien
Schwerin oumogeiyk in Oldeslo zou kunnen
ovdtnachten en dus de reis niet kon
ondernemen.
De portier stond met de pet in de hand,
toen Lena met een klein lederen taschje
in de hand door het portaal naar buiten
stapte, en de majoor tikte vluchtig aan zijn
hoed.
Zi) liepen langzaam de Friedrichstraat
door, rond het groote hotel, want het sta-
gebrek aan spoorwegmaterieel aau de stations
Heer Hugowaard en Noordscharwoude. Wel
werden al spoedig plannen gevormd, om den
Langedijk en daarmee ook de aangrenzende
westelijke en noordelijke dorpen nit hun isole
ment te verlossen, doch de uitvoering dier
plannen liet nog maar jaar in jaar uit op
zich wachten. We meenen 't mislukken dier
plannen voor een zeer groot deel ook te moe
ten toeschrijven" aan 't groote verschil in
belangen der afdeelingen van de groote Land
bouw- en Handels vereen iging „Broek op
Langendijk en Omstreken."
Gaarne brengen we hier hulde aan de land
bouwers te Broek op L., die den stoot heb
ben gegeven tot 't vereenigingsleven aan den
Langedijk en Omstreken, maar we meenen
toch, dat deze streek eerder nit haar isole
ment verlost ware geworden, wanneer noor
delijk Langedijk, Warmenhuizen en Haring-
carspel zich hadden vereenigd en hun streven
van stonde aan gericht hadden op verbinding
met 't station Noordscharwoude, al ware dit
dan aanvankelijk slechts geweest een lijntje
van 't dorp naar 't station N.-Scharw.
Edoch gedane zaken nemen geen keer.
Zuidelijk Langedijk heeft den triumt behaald:
de toevoerlijn naar Broek heeft voor Znid-
scharwoude, Broek op L., Sint Pankras en
Koedijk haast een idealen toestand geschapen,
wat aaDgaat het vervoer van producten.
Wat 't marktwezen aanbelangt, meenen
we, dat ook daar nog niet eer mag worden
gerust, vóór de markt in eigen beheer is van
hen, die de producten aanvoeren. Dit tusschen
haakjes, aangezien we in hoofdzaak thans
't vervoer der producten wenschen te bespreken.
Met opzet noemden we de plaatsen, die
gebaat zijn met de toevoerlijn naar Broek.
Wanneer we met aandacht kennis hebben
genomen van de marktberichten in dit seizoen,
dan moet ons dit wel tot de overtuiging
gebracht hebben,1 dat de markt te Noordschar
woude een gevoeligen knak heeft gekregen.
Handelaars, die te voren geregeld aan 't
station Noordscharwoude laadden, zagen zich
gedwongen, (meermalen hebben zij dit
zelf getuigd) nn te laden aan 't Zuiderdel.
Maar trekt de handelaar daarheen, 't zij vry-
willig, 't zij noodgedwongen, dan moet
ook de landbouwer dien weg op en
't bezwaar der groote afstanden is voor hem
dus nog niet opgeheven, voor velen wellicht
vergroot, 't Spreekt wel vanzelf, dat men
zich hier in't noorden met dien ongezonden
toestand niet tevreden kan stellen, en hier
uit ontstond dan ook een nieuw streven, dat
zich heeft opgelost in 't aanhangige plan
Dirkshor nB roek op Langend ij k.
Naar onze bescheiden meening echter is by
de vorming van dit plan te veel plaats inge
ruimd aan invloed van derden die geen vol
doend Inzicht toonden te hebben in de belan
gen van den landbouw en den handel
der geheele omgeving. Men had moeten
inzien, dat Provincie en Rijk toch waarlijk
onverantwoordelijk zouden handelen met
subsidie te verleenen voor een plan, dat
slechts de belangen van enkele plaatsen
beoogt en bovendien zeer ten nadeele zou
zijn voor vele andere plaatsen, die door dit
planjnist weder in isolement zouden worden
gebracht, 't Kan dan ook zek«r geen verwon
dering wekken, dat de landbouwers buiten 't
Geestmer-Ambacht tegen dit plan te velde
trekken. (Zie adres met memorie van toelich
ting, in dit no.) Niet, dat we zonden wen
schen, dat belanghebbenden bij 't plan
Dirkshorn—Broek op L. hun pogen om in
betere verbinding te komen met 't wereld
verkeer, zouden staken, integendeelook wij
zijn van oordeel, dat een betere toestand ge
boren moet worden en zullen 't op hoogen
prijs stellen, wanneer met kracht 't streven
daarop gericht blijft.
Doch, wat wij wel wenschen, is dit: dat 't
aanhangige plan worde gewijzigd. Reeds
hebben Ged. Staten de wenschelijkbeid uitge
sproken eener wijziging van 't plan in de
richting naar Warmenhuizen. We willen hier
even de opmerking maken, dat deze uitspraak
reeds is gedaan vóór 't adres van „Nieuw
Leven" Ged. Staten had bereikt.
We hopen door ons adres Gd. St. te hebben
getoond, dat voor 't vervoer van pro
ducten aansluiting bij 't station Noord-
Scharwonde een eiscb van zeer hoog belang
is voor een groot deel van Holl. Noorderkwar
tier. We zijn van oordeel, dat die aansluiting
mede is in't belang van den handel en daar
door dus ook in 't belang van den landbouw.
tion was zoo dichtbij Lena wist niet,
dat zij, toen zij dit huis waa uitgestapt,
ook haar kindertijd achter zich had ge
laten.
HOOFDSTUK III.
In de eerste dagen van Mei was Lena
naar Oldeslo gekomen en weinige dagen
later keerde George Dufour naar Oldeslo
terug. Nadat hy vier jaar met korte
tusschenpoozen van zijn geboorteplaats
was verwijderd geweest.
Halfweg den Hardisberg, waar de opper
houtvester van Auerswald in 1868 het
eeuwenoude beukenwoud liet omhakken,
en de gansche Zuidzijde van den berg
opnieuw beplantte, slingerde zich in allerlei
bochten, een uur lang, of nog verder, een
breede grasweg door het nog lago hout.
Op dezen weg, op een laatstee, heeten Juli
dag, hadden Lena en George daar den eersten
kus gewisseld. Toen de sneeuw als een
wit tapijt den berg bedekte, namen die
twee op den eenzamen weg in het lage
geboomte van den Hardisberg afscheid.
Een liefde, die in Lena's hart ontwaakt
was onder de warmte van de lentezon, in
een hart vol wee van verlatecheid en ver
langen naar huis.
Zij behoorden bij elkaar sedert dien dag,
toen George van GöttLngen gekomen was
en hunne oogen elkaar voor de eerste maal
hadden ontmoet.
Geheel Oldeslo wist hetwist het
toen reeds, toen George en Leaa elkaar
voorbijgingen zonder een enkel woord
met elkaar gewisseld te hebben.
De kleine stad met haar doode straten
en kleine huizen, die er uitzagen alsof ze
sliepen en tot in eeuwigheid slapen zonden,
Laten we aannemen, dat in noordelijk
Langedijk één groote markt tot stand komt,
waarop de helft (of meer) van den tegeu-
woordigen aanvoer der Broeker markt ver
handeld zal worden, 't Zal dan, meenen we,
vaak gebeuren, dat de handelaars op een an
dere plaats nog zonden willen byladen. Bij
wijziging van 't plan, zooals wij voorstellen, zou
dit kunnen gebeuren aau de stations Noord-
Scharwoude en Hugowaard. Ook aan laatst
genoemd station, want ons dunkt, dat metter
tijd de Broeker handelaars ook wel af en toe
dan hun toevlucht zullen moeten nemen naar
de n o o r d e r m a r k t, en zij zonden dan
weer te Hugowaard kannen byladen.
Ook hopen we de Dir. der Holl. Spoorw.
Maatsch. te hebben overtuigd, dat aansluiting
bij 't station Noord-Scharwoude ook voor haar
van groot belang ls. We hebben daarbij gewe
zen op 't gevaar van achteruitgang van
de groenteteelt, indien aan den afzet der
producten zoo groot bezwaar is verbonden
en tevens wezen we op de toename van 't ver
voer te water, dat dit bezwaar noodzakelijk
ten gevolge zou hebben.
Waar de oogen zijn geopend voor de na-
deelen eener lijn DirkshornBroek op L:,
daar achten we de tot-stand-koming eener
lijn Dirkshorn tot 't station Noord-Scharwou
de gemakkelijker en vooral spoediger te
bereiken. Of, zon 't onzerzijds te gewaagd
zijn, te veronderstellen, dat voor deze ver
binding ook gemeente- en waterschaps
besturen buiten Geestmer-Ambacht wel te
vinden zullen zijn voor een grooter of kleiner
geldelijk offer
We wenschen hier nog een vraag te stellen
aan de Langedijker landbouwers. Waar Uwe
medewerking is gevraagd voor de tot-stand-
komlng der lijn DirkshornBroek op L. en
gij die medewerking hebt toegezegd, is door u
toen wel voldoende overwogen, dat vele Uwer
akkers door de spoorlijn zonden worden door
sneden en daardoor een zeer, zeer groot ongerief
sou worden geschapen
Wel zonden natuurlijk bruggen worden
gelegd in die spoorlijn, maar toch, hoevelen
Uwer zouden niet dag in, dag uit haast wor
den gedwongen (een kwartiertje zullen we
maar stellen) óm te varen 1 Kan zulk een
bezwaar opwegen tegen 't genot van per
sonen-vervoer voor U, die van den
Maandagmorgen tot den Zaterdagavond, bij
wijze van spreken, op den akker
Uw plaats hebt?!
Inmiddels hebben we de zekerheid, dat de
aanvrage om subsidie voor de lijfi Dirkshorn
Broek op L. in deze najaarszitting der Prov.
Staten niet in behandeling zal worden
genomen.
We willen er ons niet in verdiepen, in koe-
verre de beweging van hieruit vau invloed is
geweest op dit uitstel van behandeling, doch
't verheugt ons, dat door genoemd College nog
geen besluit genomen behoeft te worden, aan
gezien er nu tijd te over is, om de zaak in
landbonwkringen nog eens in ernstige over
weging te nemen.
Wellicht ook geeft dit schrijven een voor
stander van het plan DirkshornBroek op L.
aanleiding, de pen op te vatten ter weerleg
ging van onze bezwaren, of wel ter verdedi
ging van 't aanhangige plan. Niets zon ons
aangenamer zijn de zaak lijkt ons belang
rijk genoeg, om aan een alzydige beschouwing
te worden onderworpen.
Inmiddels dankend voor de verleende
plaatsruimte, mijnh. de Red.,
Uw üw. Dn.
S. BRUGMAN.
Heer Hugowaard, 22 Oct. 1902.
rO
Uitspraken.
D. van Stipriaan, Alkmaar, mishandeling
van een ambten., 1 maand hecht.
J. G. T. Mooij, Alkmaar, idem 2 maal ge
pleegd, 3 weken hecht.
J. Groot, Haringcarspel, zonder vergnnning
opzettelijk dooden van een dier, aan een
1 ander toebehoorende, f 30.— boete, subs. 10
dagen hecht, en schadevergoeding te betalen
van f 1.
P. Dekker, Venhuizen, mishand., 1 m. hecht.
J. Deen, Bovenkarspel, vernieling, 2 m.
hecht.
m y—
had duizend oogen. Achter de blinde ven
sterruiten spiedden vele nieuwsgierige
blikken, en 's avonds achter de donkere
huisdeuren klonk het: „George Dufour en
het vreemde meipje. Men weet, wat men
weetmen ziet, wat men ziet".
Tusschen zijn groote handen hield hij
haar slanke, sierlijke gestalte„Lena
En zij leunde met haar hoofdje tegen zijn
schouder „George 1alsof een eeuwig
heid hen gescheiden had gehouden en zij
een eeuwigheid naar elkaar hadden ver
langd.
De zon stond zengend heet op haar mid
daghoogte, geen blad bewoog zich, de groote
Hardisberg met zyn wonden en weiden
scheen te slepen. Te slapen scheen alles
rondom de eindelooze velden in het dal,
de stad met de roodé daken en de lange
hoofdstraat, waarin men vanaf den berg
juist kon neerzien, de dorpen aan den
oever van de rivier, de mer se hen, de dieren,
de planten ook.
Maar de Hardisberg sliep niet. Onder
den blauwen hemel glansde hij met zijn
be.ukenwouden en de groote lichteffecten,
en over den ganschen weg liep een fijn
gonzen en brommen, dat als 't ware uit
alle grasjes opsteeg en als een fluisterend
bruiloftslied tusschen de kussen en gesta
melde woorden zonder eind doorklonk.
Somwijlen gingen de twee een paar schre
den vooruit, dan bleven ze weder staan om
l elkaar aan ie zien de groote George
het hoofd neêrgebogen, Lena het hoofd
in den nek. Zij liepen verder en keerden
weder terug, steeds een kort eindje, alsof
hier niemand zou kunnen komen, die hen
zou zien. Hij hield zijn zwaren arm
zoo vast om haar heen, dat het Lena bjjna