Zondag 16 November 1^0*2. 46ste Jaargang No. 3784. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. IIPBANT. OM ÉËNE. TWEE Uit het Hongaarscn. Er was eens een heer, rentenier, die een buitengewoon mooie dochter had. Ik heb den man persoonlijk gekend. Misschien leelt hij nog en heeft hij nóg die dochter. Ma»r dat weet ik niet zeker. Die dochter had twee aanbidderseen rijken en een armen. De arme aanbidder was haar huisonderwijzer. Het staat namelijk vast, dat alle huisonderwijzers verlieven op hunne vrouwelijke pupillen, en omgekeerd alle vrouwelijke pupillen op hare huisonder wijzers. Ia den regel houden dergelijke verliefdheden op, zoodra de pupille volleerd \g en de huisonderwijzer het huis verlaat. Maar op eiken regel zjja uitzonderingen. In enkele gevallen duurt de liefde langer dan het huisonderwijs. Zulk een geval kan evenwel geen tittel of jota veranderen aan de onverzettelijke wet van Meden en Perzen, die voorschrijft, dat bij slot van rekening de arme Banbidder voor den rijken dito de vlag moet strijken. Of de mooie Margaretha erg geschreid heeft, toen de hand van den rijken Frits in de hare gelegd werd dit is mij onbe kend. Vermoedelijk vergoot zij tranen hetgeen trouwens nog niet veel zegt, aan gezien er tot het vergieten van tranen bij de meeste meisjes niet veel bijzonders noodig is. Zóóveel is zeker, dat de arme aanbidder, die eveneens Frits heette, ten zeerste ver bitterd was. Het ondubbelzinnigste bewijs van deze zijne verbittering bestond in een briel, dien de mooie Margaretha na hare verloving van hem ontving. Deze brief was heel lang, en het interessantste fragment er in luidde als volgt „Op het oogenhlik, dat ik bericht kreeg van uwe verloving, zou ik het liefst een zelfmoordenaar geworden zijn. Maar dit mag ik niet. Ik moet in het leven blijven dat is mijn plicht. Ik heb eeno zuster, die zonder mjj alléén zou staan op de wereld, en voor wie ik zorgen moet. Maar bovendien zie ik voor mijzelf geeDe roden om geheel te wanhopen. Gij zult u her inneren, dat gij mij eeuwige liefde, tot aaD en over het graf, gezworen hebt. Van dien eed ontsla ik u nietIk beschuldig u niet van verraad, want ik weet dat gij gedwongen wordt. Zoodra ik mij van mijne plichten jegens mijne zuster gekwe ten heb, zal ik tot u komen en u vragen, of gij uwen eed houden wilt, of niet. Hebt gij mij liet, dan is er geen recht dat sterker is dan het mijne. Indien gij mij daarentegen zegt dat gij mij niet meer liefhebt, dun zal ik mijzelf voor uwe oogen een kogel door den kop jagen In dezen trant ongeveer was de brief van den armen Frits opgesteld. Desniet temin had het huweljjk plaats. De bruid zag er verrukkelijk uit, de huwelijksge schenken waren prachtig, en de geeste lijke hield eene aangrijpende redevoering over de heiligheid van den echt. De arme Frits sprong op en riep „Ik wil u satisfactie geven, mijnheer Maar de rijke Frits gaf hem heel be daard ten antwoord „Blijf maar rustig zitten. Ik ben geen ridder, om mij door u aan een degen te laten rijgen. Ik ben bankier, een man van zaken, die met de omstandigheden reke ning houdt en daarnaar zijne balans op maakt. Deze balans staat nu als volgt: Wij beiden beminnen dezelfde vrouw. Ik heb wel is waar meer recht daartoe, maar uwe lietde is van onderen datum. Ik heb geen recht, het u tot verwijt te maken, dat u mijne vrouw hebt liefgehad vóór ik haar nog kende. Maar ontwijfelbaar heb ik het recht, mjjne eer als echtgenoot te beschermen." De arme Frits viel in „Ik heb u immers al gezegd, dat ik bereid ben, u satisfactie te geven I" De rijke Frits echter antwoordde kalm „En ik herhaal, dat ik daarvan niets wil weten. Ik verklaar u, dat ik u van uw brief geen verwijt maak. Ik kan den gemoeds toestand, onder welken u dien brief geschre ven hebt, volkomen begrjjpen, en ik weet zeer goed, wat men van dergelijke bedrei gingen te denken heelt." „Mijnheer „Houd u kalm. Ik zeg niet, dat ik u als een nul beschouw want dan zou ik niet tot u gekomen zjjn. U is voor mij volstrekt niet gevaarlijk maar ik beken, dat u mij in den weg loopt. Ik heb in mijne vrouw het volste vertrouwenmaar toch is het voor een man niet aangenaam zijne vrouw in het bezit te vinden van zulk een brief als den uwen. Et zjjn in elk vrouwenleven oogenblikken, waarin niet de wijsheid den toon aangeeft. Kort en goed, mijnheer, ik wil mijn geluk tegen deze onaangename kans assureeren." „Ik begrijp u niet." „Dan zal ik heel duideljjk zijn.... U schrjjit in dezen briof aan mijre vrouw dat enkel de plicht u hier houdt dat u voor uwe zuster moet zorgen." „Dat is waar." „Nu dan ik doe u een zeer aanne melijk en, wel te verstaan, volmaakt eerljjk gemeend voorstel, waaraan ik u bij voor baat verzoek geen verkeerde uitlegging te geven. Ik stel tot uwe beschikking of, juister gezegd, ik leen u eene aanzien lijke som, laat ons zeggen twintigduizend gulden. U laat dan uwe zuster trouwen, verlaat het land, en keert niet terug vóór u mij het bedrag kunt terugbetalen. Ik schenk u niets. Ik doe u slechts eene lee ning en mijne rust beschouw ik als de rente daarvan Nu, wat dunkt u De arme Frits stoof op als buskruit. „Scheer u weg, mijnheer Oogenblikke- lijk 1" donderde hij. De rijke Frits stond op, zonder zjjne koelbloedigheid te verliezen. „Ik ga", zeide hjj kalm. „Voor het geval, dat u mij nog mocht willen spreken, deel ik u mede, dat ik morgen tnsschen tien en elf op mijn kantoor te vinden ben. Ik stip nu enkel nog aan, dat ik voor mijne leening geen vervaltijd bepaal, en ook geen schuld bekentenis verlang. Uw woord is mij ge noeg. Ik groet u." En hij ging. gulden borgstelling noodig, om lid te kunnen worden van de firma Müller en Mayer, waardoor zijne toekomst verzekerd zou zijn en hij in staat zou worden gesteld om te trouwen. „Ach Waar halen wjj dat geld vandaan jammerde Marie, de zuster van den armen Flits, en hare mooie blauwe oogen schoten vol tranen. De arme Frits liep gejaagd de kamer op en niêr. Op zijn voorhoofd parelden zweetdroppels en zijn adem ging zwaar. Dit zagen de beide minoenden, zoodat zij zich ongerust over hem begonnen te maken en trachtten hem te sussen Nu, broerlief, trek het je maar niet zoo aan," zeide Marie. „Wat niet kan, dat kan niet. God zal ons wel helpen. We moeten dan nog maar wat geduld hebben." De arme Frits gat zijne zuster een zoen en sprak op tragischen toon „Neen. Je behoelt niet langer geduld te hebben. Morgen kryg je het geld." „Maar, Frits „Stil maar. Morgen krijg je het geld, zeg ik je." Den dag daarop bracht de arme Frits aan den rjjken Frits een tegenbezoek, en hij werd minzaam ontvaDgen. „U hebt dus ingezien, dat mijn voorstel niet zoo verwerpelijk is „Vóór ik antwoord," zeide de arme Frits „eene vraagHoe kwam u aan dien briet, dien ik aan uwe vrouw schreef Hebt u hem gevonden Of heeft zij hem u gegeven „Zij heeft hem mij gegeven." „Wanneer als ik vragen mag?" „Op onze huwelijksreis." De arme Frits zuchtte diep. „Zoo zoo Op de huwelijksreis Dan neem ik uw voorstel aan. Zooals vanzelf spreekt, is het slechts eene leening. Ik geef u mijn woord van eer, dat ik u zoo spoedig als ik kan met interest zal terug betalen." „Interest verlang ik niet"! „Pardon" protesteerde de arme Frits „ik wil nocb een geschenk, noch eene guDfit van u." „Ook goedzeide de rijke Frits, en hjj telde den arme twintig nieuwe papier tjes van duizend voor. De arme Frits hield woord. Hij gaf zijne zuster ten huwelijk en ging toen scherp naar Brazilië. Drie jaar lang draafde hij wanhopig Vrouw Fortuin achter de vergeetachtig." „Wel jammer 1" „Waarom „Wel, omdat u haar op uwe reizen best tegen het lijf zou kunnen loopen." „Hoe zoo Reist uwe vrouw dan óók „Zeer vermoedelijk." „Alleen „Dat ljjkt mij uiterst onwaarschijnlijk." „U spreekt in raadselen. Met wien reist dan werd de zaak echter op verzoek van den Officier geschorst tot a.s. week, om nog te hoo- ren den verbalisant Broere en eventuëele andere getuigen. We zullen dus gauw het genoegen weer hebben. Johannis Nicolaas Schot, 31-jarige schipper te Alkmaar, leidde ons in zijn gezelligen fa miliekring binnen. Hij stond terecht, omdat hij op 2 October zijn schoonvader Bernardus Nicolaas Admi raal in de gang van diens woning een blauw oog geslagen had. Het was bij gelegenheid, dat zijn vrouw voor de zooveelste maal bij hem vandaan en bij haar vader in de Ramen thuis was. Hij had haar niet te spreken kunnen krijgen en i daarom eindelijk de denr ingetrapt, op welk misschien is het een ander. Mocht u haar gerucht vader Admiraal in de gang kwam toevalliit d„ h.b ik .r „i,* vierde maal weer bij mekaar was, wisten de schoonvader en de schoonzuster Catharina, die een en ander gezien had, den beklaagde er zoodanig in te draaien, dat de O. v. J. 6 dagen hecht, tegen hem eischte. Nicolaas Ramakers, een 28-jarige schilder te Alkmaar, had de flauwiteit om na afloop van een uitvoering op 5 October in Diligentia, geheel onverhoeds Petrus Kareis, die bjj 't buf fet zat, een slag boven zijn linkeroog te geven. Zooals 't gewoonlijk met dergelijke helden gaat, zijn ze voor de rechtbank niet zoo moedig en doen ze al hun best, er een anderen draai aan te geven. Maar 't baat nooit veel. De Officier vroeg f 8 boete subs. 3 d. hecht. wmmm De gele Frits haalde zijne schouders op. „Dat weet ik niet precies," zeide hij. „Anderhalf jaar geleden, toen zjj van mij wegliep, was mjin boekhouder haar reis kameraad. Misschien is hij dat nü nog i ontmoeting smaakte, tegen, dat u haar vraagt, of zg u haren thans voor de eed nog houden wil. Ik geef u mijn woord van eeru behoeft u voor mijn part volstrekt niet te geneeren." Arrondissements-Recht- bank te Alkmaar. Zes weken Da de trouwpartij verscheen de gelukkige jonge echtgenoot, de rijke Frits, bij zijnen rampzaligen mededinger, den armen Frits. De arme Frits zat by dit onverwachte bezoek zóó onthutst, dat hij geen woord kon uitbrengen. Bijgevolg leidde de rijke Frits de conversatie in. Hij haalde uit den binnenzak van zijne jas den boven vermelden brief en zeide De arme Frits bleef geheel perplex zitten. Zijne eerste gedachte was, dat hij eigenlijk verzuimd had zijnen gelukkigen mededinger een oorvijg toe te dienen. Zijne tweede gedachte was, dat het leven toch, wel hij. bezien, een miserabele boel is. Maar vóór „Ik ga hij op eene derde gedachte was gekomen, trekken ia trad de heer Wild binnen de heer Jozef worden." Wild, die al sinds een jaar naar de hand „En zou Ik heb hier een brief, dien u, mijnheer van Frits'zus'er dong. toen zjj nog mijne bruid De heer Wild verkeerde in eene uiterst aan mijne vrouw was, geschreven hebt." nerveuze stemming. Hjj had vijfduizend Zitting van Dinsdag 11 Nov. 1902. UITSPRAKEN. P. Bruin en J. W. Schermer, Alkmaar, diefstal, elk 3 d. hecht. C. Kraft, Helder, mi&h., f 16 boete 6ubs. 10 d. hecht. K. Bakker, Lutjebroek, mish., 14 d. hecht. H. Lelie, Anna Paulowna, eenvoudige be- leediging, f 8 boete subs. 4 d. hecht. Jb. Bakker, Wieringen, ontuchtige hande lingen met een meisje beneden 16 jaar, 3 d. hecht. T. Klaver, Blokker, afpersing, 1 maand hecht. Jb. Prins, Helder, ten verkoop voorradig hebben van voor de eerbaarheid aanstoote- lijke afbeeldingen, f 6 boete subs. 6 d. hecht. P. Rood Az., Hoogwoud, wederspannigheid, 14 d. hecht. Trijntje Brouwer vrouw van Jan Blokker, Obdam, diefstal 3 maal gepleegd, 3 weken hecht. N. Poel, Wieringen, vernieling, f 8 boete subs. 8 d. hecht. 't Was groote uitverkoop aan de Recht bank vandaag. Wegens het vergevorderd sei zoen en misschien ook omdat plaats gemaakt moest worden voor nieuwe voorraden, werden de restanten kermisgoed etc. voor spotprijzen opgeruimd. Niet minder dan 15 stuks kwa men onder den hamer, maar 't was allemaal waardeloos goed en voor de Scbager zoo hielen. Na afloop van het derde jaar bleef uitheemsch, dat de verslaggever eigenlijk kunnen In de eerste paats hadden we liet genoegen een ouden kennis te ontmoeten, Joh. Deen van Broekerhaven, dezelfde die onlangs nog ver oordeeld was, omdat hij door de glazen stap pen wou in de herberg van Van der Zei, werd, zooals trouwens de O. v. J. toen al had aangekondigd, gepresenteerd te zamen met zijn compagnon Jacob Meiling, ook van Broekerhaven. Een bakkersknecht Arie Nicolaas Kosseu, die pas in Broekerhaven was komen wonen, had de eer op 3 October aangenaam kennis te maken met een paar van zijn nieuwe medeburgers, bovengenoemde Meiling en Deen. Van de gewoonte om het eerst naar de gezondheid te informeeren en hoe 't in de nieuwe woonplaats bevalt, werd in zoover afgeweken, dat zij hem direct vroegen of hij meeging om een borrel, en of hij ook tabak en sigaren bij zich had, en toen hij beide vragen in ontkennenden zin moest beant woorden, ontving hij de vriendelijke invitatie, of hjj ook soms op zijn verdommenis wou hebbeD.Ofschoon hij ook voor deze uitnoodiging herhaaldelijk bedankte, werd hij toch hard handig in den nek gegrepen en geknepen enz. enz. De heeren dachten zeker, dat zijn bedanken meer voor den vorm was. Maar 't was integendeel zoo ernstig ge meend, dat het tweetal zich vandaag te verantwoorden had. Door de gewijzigde getuigen-verklaringen hem niets over, dan een lot. Juist wilde hij zich voor den kop schieten toen op zijn lot de groote prijs viel. Hij streek het geld op en keerde met hot eerste het beste schip naar Europa terug. Zijn eerste gang was naar het kantoor van den rijken Frits. Zij herkenden elkan der nauwelijks meer. De arme Frits was door de zon heelemaal bruin, de rijke Frits door do gal heelemaal groenachtig- geel gekleurd. „Hier, mijnheer," zeide de bruine Frits - - „hier is uw geld, met interest op inte rest. Nu ben ik u niets meer schuldig. Maar stel u gerustU hebt niets meer van mij te duchten. Drie jaar is een lange tijd, vooral zulke drie jaar als ik daarginds doorleefd heb. Ik geloof niet, dat ik uwe vrouw nog kennen zou. Wilt u wel zoo goed zjjn, haar mijn kompliment te doen r" De gele Frits glimlachte zonderling. „Wat denkt u nu te gaan doen?" vroeg mij op reis. gewoonto Het reizen en en behoelte ge- herkennen, kwam „Ik geloof u werkelijk mijne vrouw niet als u haar onverwachts tegen- het niet. Een mensch wordt JUna Roman van WILHELM MEIJER-FÖRSTER. 0-0-0 U. Dan haalde de majoor Lena's brief uit den zak, dien hjj, verkreukt en reeds twintig maal gelezen, steeds bij zich droeg: „50.000 Mark, bad ik ze hem geschon ken, geleend, of wat ook, ze zouden nu weg zijD, evenals al het andere van de laatste jaren. Maar nu zijn ze er nog, bespaard als 't ware. Dat is zeer belang rijk, denk daaraan, Clemens." »Ja, majoor." „Wie behooren deze 50.000 Mark Maak je dat duidelijk, overleg dat nu eens goed. Wie zal ik deze 50.000 Mark geven Na tuurlijk Lena. Zij behooren haar, dat is toch zeer duidelijk, 't Is om zoo te zeggen, haar eigendom niet „Ja, dat is duideljjk," zeide Clemens, die den samenhang wel niet recht begreep, maar het gevoel had, dat de logica van zijn meestor de ware was. Schwerin zweeg een poos ea dacht na dan zeide hij „Ik zal de voogdijschap op me nemen, ofschoon er barbaarsch veel schrijfwerk aan verbonden is. Men moet dan steeds naar het gerecht en dat zijn de lamste inrich tingen die ik ken. Maar ik zal het toch doen en het schrijfwerk moet jij bezorgen, want het zijn maar gewone stukken, waarbij Je heelemaal niet behoeft te denken. Voog dijschap moeten menschen uit alle stan den op zich Demen en daarom is het werk eenvoudig. Wel Nu Clemens meende, dat by het schrijfwerk wel klaar spelen zou en Schwerin ging nu op de hoofdvraag los Hoe Lena dit alles meê te deelen „Ik moet er heen. Natuurljjk. Vandaag nog. Persoonlijk. Dadeljjk." Dan verzonk hij in nadenkenmisschien was het 't moeilijkste, dat hij ooit in zijn leven had moeten doen. Het viel hem in, dat er veei tig jaar geleden in zijn familie sprake van was geweest, dat Schwerin diplomaat moest worden. Men had dat plan later laten varen, om welke reden dat herinnerde bij zich niet meer maar het teit bestond, dat zijne familie, die een familie was geweest van verstandige luidjes, hem eenmaal in staat hadden geacht, het moeilijkste beroep te vervullen, dat er maar bestond. Deze herinnering gaf hem een groote geruststelling, en ofschoon de eerste wer kelijk zware diplomatieke zending eerst nu na zulk een lange tijdruimte hem werd op gedragen, zou hij toch zonder twijfel wel in staat zijn, deze op een schitterende wijze ten einde te brengen. Maar trots dit troostend vooruitzicht, kwam hij met het „boe" maar niet klaar. Misschien kon hij de generaalsweduwe vragen, het treurige nieuws aan Lena meê te deelen, wat hij ziju plicht noemde maar dadelijk daarop schaamde hij zich over dezen inval. Tenslotte kwam hij tot de overtuiging, dat meD in deze treurige omstandigheden het beste deed, als men Lena kalm en be daard tegemoet kwam. Piet Bakker, van Broek op Langendijk, had op 9 October met moeder de vrouw „ofpraat dat ze morgen an de bloemkool zouwe". Gelukkig waren ze maar met 6 man aan tafel en dus had hij geen schuitje of een spoor wagen vol te snijden of te koopen, maar kon hij met 6 stuks bloemkool toe. Ofschoon hij een duizend of 12, 13 had staan, waren er echter wèl geteld maar 4 rijp genoeg voor de consumptie. Geen nood evenwel, op Broek is in zoo'n geval altijd genoeg bloemkool te krijgen of te stelen. Gedachtig aan 't spreekwoord „ongevraagd is ongeweigerd", ging Piet het land van Willem Balder op, achter de fabriek van Bak, sneed er de ontbrekende 2 stuks af en nam die meê in 't schuitje. Gelukkig voor Balder, dat Piet geen „brulleit" had of zoo, want dan had zeker 't zoodje kool, dat nog op dien akker stond, er heele maal meê heeDgegaan. Maar de bloemkool had een raren nasmaak. Bijpost en zijn knecht Jan van der Molen hadden Piet's inspectie op 't land van Balder gezien en aan den eigenaar verteld. Deze maakte er justitiezaken van, met 't gevolg, dat de bloemkool vandaag nog eens opgewarmd werd. Piet zei natuurlijk, dat 't zijn bedoe ling was geweest, Balder te betalen, maar dat „de justitie hem vóór was", hetgeen echter niet verhinderde, dat de O. v. J., zich refereerende aan de veroordeeling wegens een gelijk feit van Jan Schoenmaker onlangs, 8 d. hecht, requireerde. Een keurig nette jonge dame met een knap uiterlijk, die al een poos tusschen het publiek gestaan had als een bloeiende roos tusschen dorre heidestruiken, verraste ons niet weinig, toen zij bij de volgende zaak voor het beschul- digden-bankje plaats nam. Zij bleek te zijn Anthonia Pielts, 19 jaar, afkomstig van Hoorn en thans wonende te Hilversum. Het scheen echter wel, of de netheid meer van buiten, dan van binnen zat. Zij was beschuldigd, in den vroegen ochtend van Maandag 6 October (na een of andere feestelijkheid op 6 October), Jacob Wortel, een kaasknecht van Hoorn, op het Groote Noord aldaar met een hoedepen of ander scherp voorwerp aan den arm te hebben ver wond. De getuigen-verklaringen, zoo van Wortel zelf, als van eene Arend de Roojj, een klein leelijk parmantig heerschap, en Klaas Visser, een schilderskuecht met een zeer on gunstig uiterlijk, die destijds met „Toontje" zoowat verkeer had, waren nu niet zoo prompt en doorslaand, maar zooveel zal wel zeker ziju, dat zij de verwonding had toegebracht met een mesje en niet om zich, zooals ze zei, te verdedigen tegen een aanval op haar eer baarheid, maar nit een weinig gemotiveerden drift. „Mijn lieve Lena. Ik kom morgenmiddag naar Oldeslo, slechts op mijD doorreis. Ik blyf twee uur. Ik zou heel bly zjjn, als ik je zag. Kom aan het station, aiiéén asjeblieft. Je trouwe Schwerin." Dat „alleen asjeblieft" was onder streept, want hij voelde, als de generaals weduwe mede zou verschijnen, hij geen enkel verstandig woord zou kunnen zeggen, zich tenminste niet tegenover de kleine Lsna zou kunnen gedragen als gewenscht was. En zoo kwam het, dat Lena na een week wéér naar het station ging en den trein zag aankomen. Schwerin stond voor Iet portier en wuifde. Hjj had zijn toilet met zorg en overleg gekozen. Een zwart costuum, maar een lichte overjas, een zwarte das, met zwarten hoed, maar grijze hendschoenen, alles zoo gecombineerd, dat Lena op het eerste ge zicht niet zon ontstellen, en later, bij weten en nadenken toch geen aanstoot aan hem zou nemen. Reeds eenige stations vóór Oldeslo had hij overwogen, met welke woorden hij Lena zou begroeten, want juist die eerste woorden zijn voor dergelijke ontmoetin gen beslissend nu hij echter Lena zoo dicht bjj zich zag, vergat hjj alles hij riep, zooals hjj steeds geroepen, had wan neer hij de kleine zag ..Hallo Lena Zij zag er bleek uit, een trek van groote spanning lag er op haar gezichtje, alsof zjj zich dcor zijn brief niet had laten bedriegen en zeer wel begrepen had, dat de majoor met een bijzondere boodschap de heel onverwachte reis ondernomen had. Zjj lachte hem eventjes toe en opende dan zelf het portier. Toen zjj hem even wel met behulp van Clemens, die toege sneld was, wilde helpen uitstappen, wees hjj haar af „Neen. neen kind, onzin. De conducteur zal wel komeD. Deze opstap is een satans uitvinding voor een mensch met half vergane beenen, je kunt er zoo goedkoop je nek door breken." De conducteur verscheen, ook de hoofd- condueteur, ook de stationschef, die zich wilde overtuigen waarom die mijnheer niet uitstappen wilde en zoc doende een vertra ging voor den trein veroorzaakte ein delijk gelukte het met behulp van al deze heereD, Schwerin uit den trein te krijgen. De scène was zoo comisch, dat Lena lachen moest, en toen Schwerin bemerkte, dat hij, tegen zijn bedoeling in, aan de eerste ontmoeting iets opwekkends gegeven had, werd het hem lichter te moede. Hij liep laDgzaam naast Lena het perron af, den weg op, die hun langs het kleine kerkhof dadelijk naar het stadje bracht. Zij spraken eerst over onverschillige dingen, totdat Lena angstig naar haar vader vroeg, maar de majoor hieip zich over dat critieke oogenblik been, door eenige algemeenheden ten beste te geven. Het was eigenaardig, dat, nu hij liep, hjj niet de minste pijn gevoelde, terwijl hij sinds de laatste weken en ook in den spoorcoupé niets dan die ellendige steken had te ver duren gehad. Plotseling had hjj een zonderlingen inval: wanneer hij dat verschil van pijn eens te pas bracht aan zijn opdrachtwanneer hij over deze brug eens tot zijn doel kon komen 1 „Je hebt er geen denkbeeld van, min kind," zeide hjj, „wat ik in de laatste weken heb geleden. Het zijn smarten, waarvan gjj, die ze nooit hebt doorgemaakt, geen begrip hebt. Ik wil niet overdrijven, maar men komt langzamerhand tot een soort van vertwijfeling, en bjj God, ik moge verdoemd worden, Lena, het is waar ik wilde soms dat ik dood was." Zij trachtte hem te troosten en zjj viel hem met kleine vragen over het een en ander in de rede, maar de majoor bleef v taai bij zijn eenmaal opgevat thema, en zóó opvallend, dat het Lena tenslotte verbaasde, kwam hij er steeds weder op terug „Ik wilde, dat ik dood was. Hoe- vele andere menschen, die ik gekend heb, hebben, wanneer het leed hun te zwaar werd, verlossi> g en rust in den dood gezocht." Lena sprak hem tegen met een lachje, maar dit lachje bestierf haar op het gelaat, toen ze hem aankeek. Het was, of de majoor uit de weitige preeken, die hij in zijn leven gehoord had, alle dikke woorden tezamen zocht, zijn stem werd dof, soms door een dwaze overdrijving, maar dan weer door een echte, grooie treurigheid. Lena hoorde nog steeds den toon, waarop hij sprak en zijn slotwoord, waarop de majoor maar steeds terugkwam„Gelukkig hij, die alle smart des levens achter zich heeft." Het kleine kerkhof met de kapel en de kruisen en de grafsteenen begonnen voor haar in een kring rond te draaien, haar adem ging zwaar, en dan, met inspanning van al haar krachten, liet zjj zijn arm los en staarde hem met een doodsbleek gelaat aan „Wat is er gebeurd Hij was misschton op de vraag nog niet voorbereid, hij h&d ze wellicht eerst later

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1902 | | pagina 5