(Spotmofdftfs ®fei[. Briefen uil Zondag I Februari 1903 47&le Jaargaag No. 3806. DERDE BLAD. Naar het Fransch van Bois-Plessis. o— I. „Ge wilt het nog altjjd niet doen, moeder Nanette Moeder Nanette zat te spinnen, als gewoonlijk, voor haar deur. Met eene een voudige beweging van haar oude, nog altijd vlugge vingers, hield ze den snel draaienden spoel. Ze keek met hare heldere, jong gebleven oogen den vrager aan, en zei, met iets van een vriendelijk verwijt in haar stem„Maar Toinonchou, houd met die malligheid toch eens op. Ik, oude vrouw, zou mijn haar verkoopen, als het eerste het beste jonge meisje, dat zich daarvoor wat moois wil aanschaffen Al te gek zou dat toch wezen, en hoe dikwijls heb ik je nu al gezegd, dat ik het niet doe, nooit doel" Antoine Hulin, dien iedereen kende als Toinonchou, kwam met spijtigen blik iets nader en bekeek de wondermooie zilveren vlechten, die onder de muts der oude vrouw halt verborgen waren. „En toch, moeder Tautia, je doet niet wijs, zoo telkens mijn aanbod af te slaan; 't is toch een klein kapitaaltje, dat je op je hoofd draagt. Bruin of blond haar is er te kust en te keur zulk weelderig, zacht, wit haar als gij hebt, is zeldzaam, ik beken het eerlijk, oprecht." „Wel, een reden te méér, om zoo'n zeld zaamheid niet af te staan," antwoordde moeder Nanette glimlachend. „Juist daarom niet", hield de verzoeker vol, „laat de mooie gelegenheid niet voor bijgaan kijk eens, 150 francs had ik u geboden, ik doe er nog 50 bij, 200 francs, dat noem ik toch eene som, dat geett niemand je meer. Sla maar toe, de zaak is nu wel beklonken En hij hield zijn hand op, maar in plaats van toe te slaan, streek de brave vrouw met een welgevallen, dat wel trots leek, het witte sieraad van haar mooien ouderdom. „Neen, mijn jongen, ik doe het niet voor duizend trancsje weet niet half, hoe ik aan mijne witte haren hang en hoeveel pret ik in mijzelve heb, als de menschen me zoo bewonderend aankijken. Mijnheer de Burgemeester heett onlangs nog tegen mjj gezegd„Moeder Nanetteje witte haar is je kroon en getuigenis voor je braven levenswandel" en dat is gerust en zeker ook waar". De kapper trok de schouders op. „Praatjes, moeder! Geld komt je veel te best van pas, want neem me dat niet kwalijk, ieder weet toch, dat je allesbehalve rjjk bent, moeder Tautia". Een rustig glimlachje gleed er over het gelaat der oude vrouw. „Zoo lang ik werken kan, ben ik immers rijk genoeg. Wel man, is mijn kleinzoon Jean Nautia, niet uit dienst gekomen en heeft hij niet eene goede betrekking te Parijs gekregen Zoodra hij wat bijeen heeft gespaard, komt hij bij mjj terug, wij koopen een stukje grond en hebben nie mand noodig. Laat mijn haar maar met vrede, Toinonchou 1" Met taaie volharding hield hij vol„Maar je kunt ziek worden, wat dan véél wijzer deedt je, 200 francs terzijde te leggenen wie komt het aan de weet, als je je muts maar wat dieper draagt?" „Ga nu als 't je belieft heen; wel man, ik zou ziek worden en sterven, als ik mijn haar missen moest. Spreek er nooit meer over, hoor „In Godsnaam, zooals je dan wiltik blijt nog altijd woord houden: 200 francs geef ik je ieder oogenblik." Hij ging heen, draaide zich nog eens om en zei, een vinger opstekend „200 frs., denk er nog maar eens over De oude vrouw maakt een afwijzend gebaar en de koopman verdween uit het gezicht. Op een Zaterdag had dit gesprek plaats gevonden en sedert twintig jaren was moe der Nanette gewoon, op dien dag met het in de week gesponnen vlas naar juffrouw Collini te gaan, die haar daarvoor als loon een groot brood en een weinig geld uitbe taalde. Vlug en vroolijk keerde het oudje huis waarts, het brood onder haar arm, het geld in het zakje van haar boezelaar In weerwil van haar zeventig jaren, liep zij nog flink en stevig. Bjj haar huisje gekomen, zag ze, dat haar buurvrouw op haar wachtte, om haar een brief te geven, dien de postbode in hare afwezigheid gebracht had. Een vroolijke glimlach kwam over het frissche en montere gezicht van moedei Nanette. „Die brief is van mjjn kleinzoon Jcan Tautia." Buurvrouw Costil schudde twijflend het hoofd. „Dat weet ik niet, het ljjkt zijn schrift wel niet, en bovendien, Jean Tautia wist het adres, en kjjk eens, het adres is zoo onduidelijk, dat de brief blykbaar reeds op verscheidene plaatsen is afgegeven gewor den." Hierna gaf zij haar den brief over. De oude vrouw werd bleek, haar beenen trilden, en angstig zei ze: De brief is tóch van Jean Tautia, Mariette, wie zou mij anders schrijven ik kan van niemand anders op de heele wereld iets verwachten. Maar wanneer hjj den naam van zijne groot moeder en van zijn dorp niet schrijven kan, dan is hij erg ziek ziek, mijn kind alles, wat mij op de wereld gebleven is. Lees gauw, Mariette, lees gauw!" De vrouwen gingen in huis en uitgeput liet moeder Nanette zich op een bankje neervallen, Mariette ontcijferde den brief, die met onzekere hand, in korte, onsamen hangende zinnen, geschreven was. Mijn lieve oude Grootmoeder Wij waren te gelukkig, dat kon niet durenik had eene goede betrekking gevonden, kon heel gauw weer bjj je komen en wij waren nooit meer van elkaar gegaan. Maar het was mij te zwaar, te zwaar. Gij kunt niet begrijpen, hoe vermoeiend de arbeid in Parjjs is, trap op, trap af. Als de dag om is, voelt men zijn eigen beenen niet meer, en je hoofd duizelt. Was ik maar naar huis gegaan, daar heeft men tenminste lucht. Ik ben ziek geworden, de dokter zegt, het komt van oververmoeidheid en ook van heimwee. Ach ja, dat is 't wel, ik had zoo graag je weergezien grootmoeder en het dorp ook. En nu is misschien alles voorbij. Mijn patroon kon mij niet houden, ik moest naar het ziekenhuis en de direc teur-geneesheer, een oude heer, die er zoo goedmoedig uitziet, met een roode roset op zijn borst, schudt maar met het hoofd, als hij mij ziet en die, zegt men, kan zich niet vergissen. En daarom, lieve, oude grootmoeder, zeg ik u vaarwelhet is zoo erg, te moeten sterven zonder je te kunnen omhelzen, maar gij zijt te arm om bij mij te komen en dan moet men wel berusten Uit dezen brief zult gij zien, dat uw kind tot op het laatste oogenblik aan u gedacht heeft. Uw u liefh, kleinzoon, Ziekenhuis Li Charité, Jean Tautia. Parijs. De grootmoeder was onbewegelijk, als versteend blijven zitten. Weenen deed zij niet, dat kan men niet, als een te groote smart alle kracht van het lichaam en de ziel als met lamheid slaat. Was dè,t mogelijk Haar kleinzoon, haar Jean, alles wat haar van de familie gebleven was, alles wat zij in de wereld liefhad, zou die nu ver van haar sterven, in eene groote stad, die hem den dood had gedaan sterven in een ziekenhuis, zonder kus, zon der zegen? Neen, neen, dat kon, dat mocht niet, het was maar een ontzettende droom 1 Zij wist niet meer, hare gedachten dwaal den en dwaalden Eensklaps staat zij op, gaat naar haar huis, als een gewond dier dat in zijn hol een schuilplaats zoekt. III. Met koortsachtige haast, zonder zelf recht te weten wat zij doet, heeft moeder Nanette de weinige geldstukken, die zij bezit, op tafel neergeworpen. Haar heele vermogen Stijf kijkend op dat kleine beetje geld, zoo lang gespaard, overlegt ze, dat dit niet genoeg is om de reis naar Parijs te beta len. Ach God, jazij was arm, te arm om haar stervend kind te omhelzenEn voor de eerste maal vloekte deze vlijtige arbeidster haar bestaan. De reis van dit afgelegen dorp in Auvergne het is reeds jaren geleden naar Parijs kostte 30 francs. Dertig francseen verbazend bedrag voor een oude vrouw, die met spinnen nauwelijks één franc in de week kon verdienen 1 Hoe nu onmiddellijk aan die som te komen Wie was zoo groot moedig, haar dat bedrag te leenen En dadelijk moest zij die som hebben, o, tot haar einde toe wilde ze er voor dienen, werken. En de oude drukte de van angst bevende handen tegen het met zweet be dekte voorhoofdhaar Jean lag stervende en stervenden hebbon geen tijd om te wachten, Onwillekeurig raakte zij de dikke sneeuwvlechten aan en zag in gedachten het spotachtig kijkend gelaat van den haar- koopman voor zichIk houd 200 trancs voor u klaar, denk daaraan. Moeder Na nette vloog naar buiten, zonder de deur te sluiten, den weg op. Van matheid geen spoor meerze wist slechts, dat haar kind, haar Jean op een gasthuisbed stervende lag en zij naar hem toe moest tot iederen prijs. Antoine Hulin zat bjj de tafel te lezen, toen zij binnenkwam en zag haar met verbazing aan. „200 Francs hebt ge gezegd, is 't niet waar zeide zij met heesche stem, zonder hem den tijd tot spreken te laten. „Ja, ja," antwoordde hij snel, zonder haar goed te begrijpen. De oude nam met eene driftige bewe ging haar muts af. Gauw gauw Toinonchou wilde niets liever, zij mocht toch nog weer berouw krygen. Over de bevende schouders der oude vrouw vielen de wondermooie zilverharen, dat koste lijke sieraad van haren ouderdom, waarop zij tot nu toe zoo trotsch was geweest. De schaar ging door de zachte lokken, en moeder Nanette rilde, als ging de schaar haar door, het hart. Twee kleine tranen biggelden langs haar wangeD, die de plotse linge storm van smart thans bleek had doen worden. Dan trok zij de schouders op wat beteekende dat haar, waar men bereid is zijn leven te geven, en zich het hart uit het lijf zou willen rukken, om aan een geliefd kind een laatste vreugde te ver schaffen „Zie zoo, moeder Nanette", verklaarde de koopman lachend, „nu is 't goed zet uw muts maar weer op cn niemand heeft er erg in". En met groote haast bedekte grootmoeder haar kaal geworden hoofd. „En het geld?" vraagt ze haastig. Tien goudstukken lagen voor haar. „Wie kreeg nu toch gelijk?" lachte hij, „Zie je wel, moeder, men weet nooit, hoe gauw de zin wol veranderen kan Maar zij hoorde hem niet eens en liep even snel terug, als ze was heengegaan, de goudstukken vastgeklemd in hare bevende handen. IV. Zonder eenige bagage, als de onafschei delijke mand, die de boerenvrouw van Auvergne steeds met zich draagt, zonder een ander kleed aan te trekken, was moeder Nanette naar het spoorstation gegaan, en reed den geheelen nacht door naar Parijs. Hot was Zondagmorgen, toen ze uitstapte en bedwelmd zich door den stroom van reizigers naar den uitgang voeren liet. Verward en vermoeid door het geraas en de inspanning, stond ze bij het bagage-gebouw, en wist niet, naar welken kant zij gaan zou. Als een arme, ver loren hond had zij zich wel in een hoek willen verschuilen. Maar dit mocht zij, dit kon ze niet, daar mocht geen minuut doelloos verloren gaan. Jean lag op sterven en ze mocht niet te laat komen. Een besteller liep haar voorbij en ze vroeg hem „Och, wilt ge mij zeggen, waar het ziekenhuis „La Charité" is Hij keek nieuwsgierig naar hare schilder achtige kleeding. „Dat is heel ver, moedertje, dat vindt je zoo nooit. Het beste is, dat je een rijtuig neemt." „Wilt go er een voor mij halen „Ja wei, wacht dan maar even hier". Hij wenkte een koetsier, en zei: „rijdjij die goede vrouw naar „La Charité". „Het is goed, maar 't kost 35 sous". Moeder Nanette gaf hem twee francs 6n smeekte„Rijd zoo hard ge kunt 1" „Dat zal gebeuren, moeder, je zult tevre den wezen". Eenigen tijd later reed de vigelante door de stille Jacobstraat en zette de oude vrouw voor het ziekenhuis af, dat zij met een kloppend hart binnenging. Zou ze in dit gebouw, (het leek wel een gevan genis.) haar kind nog in leven vinden Een man, die een mantel droeg, hield haar tegen. „Ge moet later komen, het is nu geen tijd voor bezoek". De oude vrouw wrong de handen. „Heb medelyden, mijnheer, ik kom uit mijn dorp, zoo ver weg, ik heb den geheelen nacht doorgereisd, omdat mijn kind op sterven ligten hem heb ik slechts alleen, o, mijnheer De man zag haar aan, en alhoewel reeds tamelijk ongevoelig voor der menschen leed en smart, trof hem toch dat oude gezicht, waaruit een zoo ontzettende aDgst sprak. „Nu, goed dan", zei hij op zachten toon, „loop naar rechts en zie, dat men je toelaat". En men liet het oudje toe. Een jonge man in lange witte kiel kwam haar voorbij en schuchter vroeg zij hem, waar Jean Tautia lag. Het intelligente gezicht van den jongen man helderde op. „Jean Tautia? zeker, dat is No. 29 op mijn zaal, ik behandel hem; zijt ge mis schien zijn grootmoeder?" De ontroering benam haar de spraak zij knikte van ja. „Dót zal hem goed doen", ging de dokter vroolyk voort, „de arme jongen verlangt zoo naar u, gij zult hem beter genezen, dan al dan voorschriften van de beroemdste doctoren. Hij durfde niet meer op uw komst hopen Volg me nu maar, ik zal u bjj hem brengen, maar zachtjes, hjj slaaptWat zal dat een heerljjk ontwaken wezen, als hij zijn oude groot moeder zoo plotseling voor zich ziet. Ik geloof, dat hij meteen gezond zal worden En met die hartelijke woorden, die klonken in haar oor als engelen- geluid, bracht hij haar aan het bed van haar kleinzoon, en moeder Nanette, die tot nu toe niet had kunnen weenon, voel de de warme tranen langs hare wangen druppelen. Zachtkens trok de dokter de gordijnen weg, en de oude vrouw zag een uitge teerd gelaat, met gesloten oogen, bijna even wit als het beddelaken. Mijn God, dat was haar Jean, haar mooie, krachtige jongen, die, toen hij haar verliet, zoo sterk als een boom was ge weest. Hoe zacht ook de dokter de gor dijnen had weggetrokken, was de zieke ontwaakt, opende de oogen en meende, toen hij die dierbare, zoo bekende ge stalte zag, dat hij droomde. „Neen, zeker niet, mijn vriend 1 je droomt niet", sprak de dokter, „het is je eigen beste grootmoeder. Kom goede vrouw, pak hem maar eens goed, maar niet lang praten en geen opwinding, ik zetje anders waarachtig buiten de deur Grootmoeder voelde haar tranen niet meer, ze boog zich en drukte hare trillende lippen op het magere gelaat, terwijl twee dunne armen zich om haar hals sloegen en een bevende stem, die wel uit de verte scheen te komen, stamelde „grootmoeder, o grootmoeder!" „Zoo, ga nu hier zitten", sprak de dokter, „kijk nu maar naar hem, maar zeg niets". Moeder Nanette gehoorzaamde en ging op den stoel zitten, dien de jonge man haar glimlachend toeschoof. „Grootmoeder", sprak de zieke na een poes heel zachtjes, „hoe hebt ge dat toch aangelegd, om hier te kunnen komen „Sst, sst, ik had al zoo lang gespaard, mijn jongen 1" Zij deed de mand open en toonde in haar hand het goud, terwijl Jean verrukt lachte. „Dat is mooi, dat ge geld hebt, moe dertje", sprak dokter, „dan kunt ge hem heel gauw meê naar huis nemen Stil nu. Voor zijne genezing sta ik nu zeker in." Dokter ging heen en Jean viel in een heerlijken, gerusten slaap. Grootmoeder bleef aan het bed zitten, de maDd op haar knieën, zegenend het offer, waaraan zij de redding van haren kleinzoon te danken had. 0-0 Rottebdam, 29 Januari 1903. Er is in Engeland een half-onthoudersver- eeniging opgericht, vertelde vanavond de N. R. Ct. De leden leggen deze gelofte af„Ik verbind mij plechtig met Gods hulp mij te onthouden van bedwelmende dranken behalve bij mijn middag- en avondeten". Ziehier een dwaasheid die, voor den rusti- gen en onbevooroordeelden toeschouwer bij het werk der z.g. „geheel-onthouding", niets ver rassends heeft. Tot zoo iets moest het wel komen. Dat Gods hulp erbij ingeroepen wordt, is wellicht wat penibel, geeft misschien wat profaans aan een eigenlijk heel zotten eed. De altijd erbarmelijke „principereiterei" geeft nergens zulke malle ruiters te zien als op het gebied der drankbestrijding. Daar is de Donquichotterie in stelsels en streverljen, in leuzen van den dag, in bekeeringsmaniën van dezen tijd vrijwel het sterkst. Niemand zal zeker willen ontkennen, dat het drankmisbruik een ellendig ding is, dat er een peilloos diepe ellende achter het barre euvel gaapt. En het is zeer natuurlijk, dat er brave harten zjjn, met bekommering om het kwaad vervuld, welker gelukkige bezitters meenen een goed werk te doen tegen het drankmisbruik op te tornen. Elke bestrijding van een kwaad heeft iets sympathieks en zeer zeker heeft dat de drank bestrijding. Als ik lees van den ijver der on dernemers, van hun goed voorbeeld, hun overredingspogingen, heb ik daarvoor de meest mogelijke waardeering. En toch er zijn vele menschen die nim mer sterkon drank gebruiken (ik behoor zoo ongeveer tot hen), die zien en weten de misère van het drankmisbruik, en die toch geen den minsten lust hebben meê te doen aan het bestrijdingswerk. In de eerste plaats wel, omdat zij inzien, dat het hier niet iets geldt, dat zoo maar zon der meer te bestrijden valt. Er zijn massa's oorzaken, sociale en psychologische, van drank misbruik, die niet te bestrijden zijn met beweringen en klachten. Die zoo diep liggen, dat zij ook voor de scherpste overtuigings redenen niet te treffen zijn. Men zou een vereeniging kunnen oprichten tot geheel-onthouding van, bijvoorbeeld, hon ger, ziekte, armoe. En evenveel succès hebben. Want op groot resultaat zullen drankbe strijders zich stellig niet durven beroemen. Het euvel schijnt eer toe, dan af te nemen. Men kan daarover veel en hreedelijk rede neeren, het feit blijft, dat voor de meeste ernstige menschea de drankbestrijding zooals die door de verschillende bonden wordt ge voerd, niet overstelpend sympathiek is. Zij doet al te veel denken aan het verouderd dokterschap, 'twelk tegen koorts subiet kina voorschreef zonder zich ook maar een oogen blik te verdiepen in de vraag, waar wel de verborgen oorzaak van de koorts in het lichaam school. Het nog sympathieke in deze beweging is de natuurlijke reflex op alle ingenomenheid met goede bedoelingen. Niemand ontkent den ernst en do braafheid der drankbestrijders, maar de allermeesten onzer zien er toch niet meer in dan een vrijwel hopeloos aantasten van uiterlijkheden, waarhij de diepste kern der zaak onberoerd blijft. Daarom ook is do strjjdmanier zoo weinig enthousiasmeerend. Honderden brave predi kanten en humanisten reclevoeren eindeloos met de altijd even hartelijk gemeende, maar lang bekende argumenten, tot een publick dat veelal de zaak reeds is toegedaan. Midde len om de misbruikers oncler het gehoor te krijgen, zijn er niet, en ala er al eens een enkele komen mag, hij zal1 luisteren maar niet overtuigd kunnen wor den, omdat men hem woorden geeft tegen hest diep verborgen, maar nochtans bekende leetd, dat hem tot drankmisbruik bracht. De resultaten van opvoeding, levensomstandigheden en sociale verhoudingen zijn niet met de braafste rede voeringen weg te voeren. Dozijnen populaire platen als „Ach vader niet meer", Dat is van jouw geld", e. t. q. ik zie vanavond zelfs, dat men prentbriefkaarten ervan in den handel brengt kunnen niets zeggen tot den man, die veelal heel goed weet, dat hij verkeerd doet, maar die zich tevens het slachtoffer voelt van omstandig heden, waarbij alle plaatjes en praatjes feite lijk slechts de beteekenis hebben van opper vlakkige waarschuwing of van ongemoti- veerden hoon. Men kan tot een kreupele zoo gemakkelijk zeggenMaar man, gooi toch je krukken weg, kijk eens hoe prettig ik op mijn twee beenen alléén loop. Ik kom veel gauwer waar ik wezen wil dan jij Och arme, de man zou niets liever willen, maar hij kan niet. Heel schaars dan ook zijn de waarlijk groote menschen, die iets voor de anti-drank beweging, gelijk zij thans gaat, beweging in, tegen en met theorieën, gevoelen, voldoende althans gevoelen, om er zich bij aan te sluiten. We zien haar voor een groot deel uitgevoerd door lieden, wien men meestal geen ernst, maar toch zeer vaak gezag zal ontzeggen. Er doen b.v. een massa jonge meisjes aan drankbestrijding, die brochures verspreiden, in eigen kring ijveren, overal van hare overtuiging praten, op feestavonden van de drankbestrijders musiceeren en voor dragen, zoo hartelijk mogelijk. Zij personi- fieeren het stelsel van den zoo volkomen theoretischen strijd, van een gelief hebber, uit de prijselijke overweging in ieder mensch, dat het zoo goed is zich nuttig te maken. Ik laat overwegingen van tijdverdrijf, van meê-willen-doen en dergelijke er buiten, ik veronderstel heusch ernst bij al wie aan drankbestrijding doen. Maar moeilijk anders dan een theoretische bestrijding kan zij zijn, met de reeds afgestompte wapens van fra- zeering, met kleine middelen waarin niet leven zal do overdaverende geestdrift van groote menschen, omdat die weten dat er andere euvelen bestreden en uit den weg geruimd moeten zijn éér men aan dit drank misbruik kan beginnen. Het is als een duel op sabel, waarhij de strijdenden op vijftig pas van elkaar staan. Dan waardeert men de mooie bewegingen van de beide duelleerenden, maar men weet, dat er geen kans van raken is. En dit maakt zulk een duel vanzelf tot iets mals. Nog dezer dagen heb ik een anti-drank vergadering bijgewoond. Er waren vele menschen, misschien wel tweehonderd, maar onder hen kon ik er hoogstens vjjf ont dekken, die mjj voorkwamen bekeerd te zijn of bekeering noodig te hebben gehad. Wel honderdvijftig waren vrouwen en meisjes, de anderen oude lieden of mannen, van wie men wel zeker kon veronderstellen, dat zij geen misbruik zullen maken en ook geen misbruik noodig hebbenvrij welgestelde menschen of lieden, bij wie de theoretische overtuiging op de brave gezichten lei. Tot dit auditorium sprak met lichtbeelden een dokter. Hij liet hen de verschrompelde maag van een dronkaard zien naast de frissche maag van een geheel-onthouder. Er ging gemompel door de zaal en de verkla ringen van den dokter werden met harte- lijken nadruk ontvangen. Dan volgde 't lichtbeeld van een welvarend gezin naast dat van een bar dronkaardsthuis. Alweer nadrukkelijke ingenomenheid. Daarna 't beeld van een rijken tapper en van een ellendigen dronkaard. Bravo! bravo! Een heele serie tegenstellingen, maar die I in mij niet anders dan de vraag konden wek ken wat geeft dat nu allemaal Na den spreker kwam een juffrouw piano spelen, niet heel mooi, en een andere jnffrouw zingen, ook niet heel mooi, en ze werden gul be-klapt. Dan was er pauzeer werden brochures l en blaadjes verkocht en dat ging óók nogal I goed. Ik kocht er eenige en ik las daarin i artikelen, waarin het kwaad werd beschreven. Heel ferm, uiterst cordaat, zeker. Maar geen enkel artikel behandelde de toch heusch niet j te negeeren vraaghoe komt het, dat zoo- velen drank noodig hebben, noodig om te kunnen werkente kunnen leven Een soort preek om de leuze Sluit Schie dam was het hoofdartikel in één der" blaad- jes. En die leuze is karakteristiek. Als Schiedam maar gesloten werd, als de regee ring het drankgebruik maar verbood, waren we ineens waar we wezen moeten Gelooft één der drankbestrijders dit heusch En evenzeer karakteristiek is het, dat overal sterke drank en borrels hetzelfde werd gevonden, dat men van b.v. Champagne of witten Bordeauwijn niet sprak. In dezen avond dan begreep ik opnieuw, dat deze onthoudingsstrijd gevoerd wordt met verkeerde middelen en zeker gevoerd wordt tegen den verkeerden vijand. Waarschijnlijk i kan hij niet anders worden gevoerd, maar voor de menschen met krachten en talenten in dezen strijd is het jammer, dat zij niet aan een anderen, grooteren kamp meê-doen. Dat het drankgebruik verminderen zal als de oorzaken zijn verminderd of weggenomen, is bijvoorbeeld even waarschijnlijk als het i vanzelf verdrijven van de kermis bij hooger ontwikkeling en krachtiger beschaving van de massa. De raadscommissie tegen de ker mis had bij hare overwegingen althans de macht iets anders in de plaats voor te stellen en nochtans is haar rapport niet dan een allerpooverst voorstel geworden, vrijwel on aannemelijk, zeker geen middel om tot be hoorlijke afschaffing te komen. Al dit gescherm met frazen en getheore tiseer geef ik graag cadeau voor de daad, die een Volksbibliotheek, of, vooral, een ver eeniging als „Voor de Kunst", bedrijft. Daar vindt men één der goede wegen aangewezen. 13.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 9