(Spotmofdftfs ®fei[.
Briefen uil
Zondag I Februari 1903
47&le Jaargaag No. 3806.
DERDE BLAD.
Naar het Fransch van Bois-Plessis.
o—
I.
„Ge wilt het nog altjjd niet doen, moeder
Nanette Moeder Nanette zat te spinnen,
als gewoonlijk, voor haar deur. Met eene een
voudige beweging van haar oude, nog
altijd vlugge vingers, hield ze den snel
draaienden spoel. Ze keek met hare heldere,
jong gebleven oogen den vrager aan, en
zei, met iets van een vriendelijk verwijt in
haar stem„Maar Toinonchou, houd met
die malligheid toch eens op. Ik, oude vrouw,
zou mijn haar verkoopen, als het eerste het
beste jonge meisje, dat zich daarvoor wat
moois wil aanschaffen Al te gek zou dat
toch wezen, en hoe dikwijls heb ik je nu
al gezegd, dat ik het niet doe, nooit doel"
Antoine Hulin, dien iedereen kende als
Toinonchou, kwam met spijtigen blik iets
nader en bekeek de wondermooie zilveren
vlechten, die onder de muts der oude
vrouw halt verborgen waren.
„En toch, moeder Tautia, je doet niet
wijs, zoo telkens mijn aanbod af te slaan; 't
is toch een klein kapitaaltje, dat je op je
hoofd draagt. Bruin of blond haar is er
te kust en te keur zulk weelderig, zacht,
wit haar als gij hebt, is zeldzaam, ik beken
het eerlijk, oprecht."
„Wel, een reden te méér, om zoo'n zeld
zaamheid niet af te staan," antwoordde
moeder Nanette glimlachend.
„Juist daarom niet", hield de verzoeker
vol, „laat de mooie gelegenheid niet voor
bijgaan kijk eens, 150 francs had ik u
geboden, ik doe er nog 50 bij, 200 francs,
dat noem ik toch eene som, dat geett
niemand je meer. Sla maar toe, de zaak
is nu wel beklonken
En hij hield zijn hand op, maar in plaats
van toe te slaan, streek de brave vrouw
met een welgevallen, dat wel trots
leek, het witte sieraad van haar mooien
ouderdom.
„Neen, mijn jongen, ik doe het niet voor
duizend trancsje weet niet half, hoe ik
aan mijne witte haren hang en hoeveel
pret ik in mijzelve heb, als de menschen
me zoo bewonderend aankijken. Mijnheer
de Burgemeester heett onlangs nog tegen
mjj gezegd„Moeder Nanetteje witte
haar is je kroon en getuigenis voor je
braven levenswandel" en dat is gerust
en zeker ook waar".
De kapper trok de schouders op.
„Praatjes, moeder! Geld komt je veel
te best van pas, want neem me dat niet
kwalijk, ieder weet toch, dat je allesbehalve
rjjk bent, moeder Tautia".
Een rustig glimlachje gleed er over het
gelaat der oude vrouw.
„Zoo lang ik werken kan, ben ik immers
rijk genoeg. Wel man, is mijn kleinzoon
Jean Nautia, niet uit dienst gekomen en
heeft hij niet eene goede betrekking te
Parijs gekregen Zoodra hij wat bijeen
heeft gespaard, komt hij bij mjj terug, wij
koopen een stukje grond en hebben nie
mand noodig. Laat mijn haar maar met
vrede, Toinonchou 1"
Met taaie volharding hield hij vol„Maar
je kunt ziek worden, wat dan véél wijzer
deedt je, 200 francs terzijde te leggenen
wie komt het aan de weet, als je je muts
maar wat dieper draagt?"
„Ga nu als 't je belieft heen; wel man,
ik zou ziek worden en sterven, als ik mijn
haar missen moest. Spreek er nooit meer
over, hoor
„In Godsnaam, zooals je dan wiltik
blijt nog altijd woord houden: 200 francs
geef ik je ieder oogenblik."
Hij ging heen, draaide zich nog eens
om en zei, een vinger opstekend „200 frs.,
denk er nog maar eens over
De oude vrouw maakt een afwijzend
gebaar en de koopman verdween uit het
gezicht.
Op een Zaterdag had dit gesprek plaats
gevonden en sedert twintig jaren was moe
der Nanette gewoon, op dien dag met het
in de week gesponnen vlas naar juffrouw
Collini te gaan, die haar daarvoor als loon
een groot brood en een weinig geld uitbe
taalde.
Vlug en vroolijk keerde het oudje huis
waarts, het brood onder haar arm, het geld
in het zakje van haar boezelaar In weerwil
van haar zeventig jaren, liep zij nog flink
en stevig. Bjj haar huisje gekomen, zag ze,
dat haar buurvrouw op haar wachtte, om
haar een brief te geven, dien de postbode
in hare afwezigheid gebracht had.
Een vroolijke glimlach kwam over het
frissche en montere gezicht van moedei
Nanette.
„Die brief is van mjjn kleinzoon Jcan
Tautia."
Buurvrouw Costil schudde twijflend het
hoofd.
„Dat weet ik niet, het ljjkt zijn schrift
wel niet, en bovendien, Jean Tautia wist
het adres, en kjjk eens, het adres is zoo
onduidelijk, dat de brief blykbaar reeds op
verscheidene plaatsen is afgegeven gewor
den."
Hierna gaf zij haar den brief over.
De oude vrouw werd bleek, haar beenen
trilden, en angstig zei ze: De brief is tóch
van Jean Tautia, Mariette, wie zou mij
anders schrijven ik kan van niemand
anders op de heele wereld iets verwachten.
Maar wanneer hjj den naam van zijne groot
moeder en van zijn dorp niet schrijven kan,
dan is hij erg ziek ziek, mijn kind
alles, wat mij op de wereld gebleven is.
Lees gauw, Mariette, lees gauw!"
De vrouwen gingen in huis en uitgeput
liet moeder Nanette zich op een bankje
neervallen, Mariette ontcijferde den brief,
die met onzekere hand, in korte, onsamen
hangende zinnen, geschreven was.
Mijn lieve oude Grootmoeder
Wij waren te gelukkig, dat kon niet
durenik had eene goede betrekking
gevonden, kon heel gauw weer bjj je komen
en wij waren nooit meer van elkaar gegaan.
Maar het was mij te zwaar, te zwaar. Gij
kunt niet begrijpen, hoe vermoeiend de
arbeid in Parjjs is, trap op, trap af. Als de
dag om is, voelt men zijn eigen beenen
niet meer, en je hoofd duizelt. Was ik maar
naar huis gegaan, daar heeft men tenminste
lucht. Ik ben ziek geworden, de dokter
zegt, het komt van oververmoeidheid en ook
van heimwee. Ach ja, dat is 't wel, ik had
zoo graag je weergezien grootmoeder en
het dorp ook. En nu is misschien alles
voorbij. Mijn patroon kon mij niet houden,
ik moest naar het ziekenhuis en de direc
teur-geneesheer, een oude heer, die er zoo
goedmoedig uitziet, met een roode roset
op zijn borst, schudt maar met het hoofd,
als hij mij ziet en die, zegt men, kan
zich niet vergissen.
En daarom, lieve, oude grootmoeder, zeg
ik u vaarwelhet is zoo erg, te moeten
sterven zonder je te kunnen omhelzen,
maar gij zijt te arm om bij mij te komen
en dan moet men wel berusten Uit dezen
brief zult gij zien, dat uw kind tot op het
laatste oogenblik aan u gedacht heeft.
Uw u liefh, kleinzoon,
Ziekenhuis Li Charité, Jean Tautia.
Parijs.
De grootmoeder was onbewegelijk, als
versteend blijven zitten. Weenen deed zij
niet, dat kan men niet, als een te groote
smart alle kracht van het lichaam en de
ziel als met lamheid slaat.
Was dè,t mogelijk Haar kleinzoon, haar
Jean, alles wat haar van de familie gebleven
was, alles wat zij in de wereld liefhad, zou
die nu ver van haar sterven, in eene groote
stad, die hem den dood had gedaan
sterven in een ziekenhuis, zonder kus, zon
der zegen? Neen, neen, dat kon, dat mocht
niet, het was maar een ontzettende droom 1
Zij wist niet meer, hare gedachten dwaal
den en dwaalden
Eensklaps staat zij op, gaat naar haar
huis, als een gewond dier dat in zijn hol
een schuilplaats zoekt.
III.
Met koortsachtige haast, zonder zelf
recht te weten wat zij doet, heeft moeder
Nanette de weinige geldstukken, die zij
bezit, op tafel neergeworpen. Haar heele
vermogen
Stijf kijkend op dat kleine beetje geld,
zoo lang gespaard, overlegt ze, dat dit niet
genoeg is om de reis naar Parijs te beta
len. Ach God, jazij was arm, te arm
om haar stervend kind te omhelzenEn
voor de eerste maal vloekte deze vlijtige
arbeidster haar bestaan. De reis van dit
afgelegen dorp in Auvergne het is
reeds jaren geleden naar Parijs kostte
30 francs. Dertig francseen verbazend
bedrag voor een oude vrouw, die met
spinnen nauwelijks één franc in de week
kon verdienen 1 Hoe nu onmiddellijk aan
die som te komen Wie was zoo groot
moedig, haar dat bedrag te leenen En
dadelijk moest zij die som hebben, o, tot
haar einde toe wilde ze er voor dienen,
werken. En de oude drukte de van angst
bevende handen tegen het met zweet be
dekte voorhoofdhaar Jean lag stervende
en stervenden hebbon geen tijd om te
wachten, Onwillekeurig raakte zij de dikke
sneeuwvlechten aan en zag in gedachten
het spotachtig kijkend gelaat van den haar-
koopman voor zichIk houd 200 trancs
voor u klaar, denk daaraan. Moeder Na
nette vloog naar buiten, zonder de deur te
sluiten, den weg op. Van matheid geen spoor
meerze wist slechts, dat haar kind, haar
Jean op een gasthuisbed stervende lag en
zij naar hem toe moest tot iederen prijs.
Antoine Hulin zat bjj de tafel te lezen,
toen zij binnenkwam en zag haar met
verbazing aan. „200 Francs hebt ge
gezegd, is 't niet waar zeide zij met
heesche stem, zonder hem den tijd tot
spreken te laten.
„Ja, ja," antwoordde hij snel, zonder
haar goed te begrijpen.
De oude nam met eene driftige bewe
ging haar muts af.
Gauw gauw
Toinonchou wilde niets liever, zij mocht
toch nog weer berouw krygen. Over de
bevende schouders der oude vrouw vielen
de wondermooie zilverharen, dat koste
lijke sieraad van haren ouderdom, waarop
zij tot nu toe zoo trotsch was geweest.
De schaar ging door de zachte lokken,
en moeder Nanette rilde, als ging de schaar
haar door, het hart. Twee kleine tranen
biggelden langs haar wangeD, die de plotse
linge storm van smart thans bleek had doen
worden. Dan trok zij de schouders op
wat beteekende dat haar, waar men bereid
is zijn leven te geven, en zich het hart uit
het lijf zou willen rukken, om aan een
geliefd kind een laatste vreugde te ver
schaffen
„Zie zoo, moeder Nanette", verklaarde
de koopman lachend, „nu is 't goed zet
uw muts maar weer op cn niemand heeft
er erg in". En met groote haast bedekte
grootmoeder haar kaal geworden hoofd.
„En het geld?" vraagt ze haastig. Tien
goudstukken lagen voor haar.
„Wie kreeg nu toch gelijk?" lachte hij,
„Zie je wel, moeder, men weet nooit, hoe
gauw de zin wol veranderen kan
Maar zij hoorde hem niet eens en liep
even snel terug, als ze was heengegaan,
de goudstukken vastgeklemd in hare
bevende handen.
IV.
Zonder eenige bagage, als de onafschei
delijke mand, die de boerenvrouw van
Auvergne steeds met zich draagt, zonder
een ander kleed aan te trekken, was
moeder Nanette naar het spoorstation
gegaan, en reed den geheelen nacht door
naar Parijs. Hot was Zondagmorgen, toen
ze uitstapte en bedwelmd zich door den
stroom van reizigers naar den uitgang voeren
liet. Verward en vermoeid door het
geraas en de inspanning, stond ze bij het
bagage-gebouw, en wist niet, naar welken
kant zij gaan zou. Als een arme, ver
loren hond had zij zich wel in een hoek
willen verschuilen. Maar dit mocht
zij, dit kon ze niet, daar mocht geen
minuut doelloos verloren gaan. Jean lag op
sterven en ze mocht niet te laat komen.
Een besteller liep haar voorbij en ze
vroeg hem
„Och, wilt ge mij zeggen, waar het
ziekenhuis „La Charité" is
Hij keek nieuwsgierig naar hare schilder
achtige kleeding.
„Dat is heel ver, moedertje, dat vindt je
zoo nooit. Het beste is, dat je een rijtuig
neemt."
„Wilt go er een voor mij halen
„Ja wei, wacht dan maar even hier".
Hij wenkte een koetsier, en zei: „rijdjij
die goede vrouw naar „La Charité".
„Het is goed, maar 't kost 35 sous".
Moeder Nanette gaf hem twee francs
6n smeekte„Rijd zoo hard ge kunt 1"
„Dat zal gebeuren, moeder, je zult tevre
den wezen".
Eenigen tijd later reed de vigelante
door de stille Jacobstraat en zette de
oude vrouw voor het ziekenhuis af, dat zij
met een kloppend hart binnenging. Zou
ze in dit gebouw, (het leek wel een gevan
genis.) haar kind nog in leven vinden
Een man, die een mantel droeg, hield haar
tegen. „Ge moet later komen, het is nu
geen tijd voor bezoek".
De oude vrouw wrong de handen. „Heb
medelyden, mijnheer, ik kom uit mijn dorp,
zoo ver weg, ik heb den geheelen nacht
doorgereisd, omdat mijn kind op sterven
ligten hem heb ik slechts alleen, o,
mijnheer
De man zag haar aan, en alhoewel reeds
tamelijk ongevoelig voor der menschen
leed en smart, trof hem toch dat oude
gezicht, waaruit een zoo ontzettende aDgst
sprak. „Nu, goed dan", zei hij op zachten
toon, „loop naar rechts en zie, dat men je
toelaat".
En men liet het oudje toe.
Een jonge man in lange witte kiel
kwam haar voorbij en schuchter vroeg
zij hem, waar Jean Tautia lag.
Het intelligente gezicht van den jongen
man helderde op.
„Jean Tautia? zeker, dat is No. 29 op
mijn zaal, ik behandel hem; zijt ge mis
schien zijn grootmoeder?"
De ontroering benam haar de spraak
zij knikte van ja.
„Dót zal hem goed doen", ging de
dokter vroolyk voort, „de arme jongen
verlangt zoo naar u, gij zult hem beter
genezen, dan al dan voorschriften van de
beroemdste doctoren. Hij durfde niet meer
op uw komst hopen Volg me nu maar,
ik zal u bjj hem brengen, maar zachtjes,
hjj slaaptWat zal dat een heerljjk
ontwaken wezen, als hij zijn oude groot
moeder zoo plotseling voor zich ziet. Ik
geloof, dat hij meteen gezond zal worden
En met die hartelijke woorden, die
klonken in haar oor als engelen-
geluid, bracht hij haar aan het bed van
haar kleinzoon, en moeder Nanette, die
tot nu toe niet had kunnen weenon, voel
de de warme tranen langs hare wangen
druppelen.
Zachtkens trok de dokter de gordijnen
weg, en de oude vrouw zag een uitge
teerd gelaat, met gesloten oogen, bijna
even wit als het beddelaken.
Mijn God, dat was haar Jean, haar
mooie, krachtige jongen, die, toen hij haar
verliet, zoo sterk als een boom was ge
weest. Hoe zacht ook de dokter de gor
dijnen had weggetrokken, was de zieke
ontwaakt, opende de oogen en meende,
toen hij die dierbare, zoo bekende ge
stalte zag, dat hij droomde.
„Neen, zeker niet, mijn vriend 1 je
droomt niet", sprak de dokter, „het is je
eigen beste grootmoeder. Kom goede vrouw,
pak hem maar eens goed, maar niet lang
praten en geen opwinding, ik zetje anders
waarachtig buiten de deur
Grootmoeder voelde haar tranen niet
meer, ze boog zich en drukte hare trillende
lippen op het magere gelaat, terwijl twee
dunne armen zich om haar hals sloegen
en een bevende stem, die wel uit de verte
scheen te komen, stamelde „grootmoeder,
o grootmoeder!"
„Zoo, ga nu hier zitten", sprak de
dokter, „kijk nu maar naar hem, maar
zeg niets".
Moeder Nanette gehoorzaamde en ging
op den stoel zitten, dien de jonge man haar
glimlachend toeschoof.
„Grootmoeder", sprak de zieke na een
poes heel zachtjes, „hoe hebt ge dat toch
aangelegd, om hier te kunnen komen
„Sst, sst, ik had al zoo lang gespaard,
mijn jongen 1" Zij deed de mand open en
toonde in haar hand het goud, terwijl
Jean verrukt lachte.
„Dat is mooi, dat ge geld hebt, moe
dertje", sprak dokter, „dan kunt ge hem
heel gauw meê naar huis nemen Stil
nu. Voor zijne genezing sta ik nu zeker in."
Dokter ging heen en Jean viel in een
heerlijken, gerusten slaap. Grootmoeder bleef
aan het bed zitten, de maDd op haar
knieën, zegenend het offer, waaraan zij de
redding van haren kleinzoon te danken had.
0-0
Rottebdam, 29 Januari 1903.
Er is in Engeland een half-onthoudersver-
eeniging opgericht, vertelde vanavond de N.
R. Ct. De leden leggen deze gelofte af„Ik
verbind mij plechtig met Gods hulp mij te
onthouden van bedwelmende dranken behalve
bij mijn middag- en avondeten".
Ziehier een dwaasheid die, voor den rusti-
gen en onbevooroordeelden toeschouwer bij het
werk der z.g. „geheel-onthouding", niets ver
rassends heeft. Tot zoo iets moest het wel
komen.
Dat Gods hulp erbij ingeroepen wordt, is
wellicht wat penibel, geeft misschien wat
profaans aan een eigenlijk heel zotten eed.
De altijd erbarmelijke „principereiterei"
geeft nergens zulke malle ruiters te zien als
op het gebied der drankbestrijding. Daar is
de Donquichotterie in stelsels en streverljen,
in leuzen van den dag, in bekeeringsmaniën
van dezen tijd vrijwel het sterkst.
Niemand zal zeker willen ontkennen, dat
het drankmisbruik een ellendig ding is, dat
er een peilloos diepe ellende achter het barre
euvel gaapt. En het is zeer natuurlijk, dat er
brave harten zjjn, met bekommering om het
kwaad vervuld, welker gelukkige bezitters
meenen een goed werk te doen tegen het
drankmisbruik op te tornen.
Elke bestrijding van een kwaad heeft iets
sympathieks en zeer zeker heeft dat de drank
bestrijding. Als ik lees van den ijver der on
dernemers, van hun goed voorbeeld, hun
overredingspogingen, heb ik daarvoor de meest
mogelijke waardeering.
En toch er zijn vele menschen die nim
mer sterkon drank gebruiken (ik behoor zoo
ongeveer tot hen), die zien en weten de
misère van het drankmisbruik, en die toch
geen den minsten lust hebben meê te doen aan
het bestrijdingswerk.
In de eerste plaats wel, omdat zij inzien,
dat het hier niet iets geldt, dat zoo maar zon
der meer te bestrijden valt. Er zijn massa's
oorzaken, sociale en psychologische, van drank
misbruik, die niet te bestrijden zijn met
beweringen en klachten. Die zoo diep liggen,
dat zij ook voor de scherpste overtuigings
redenen niet te treffen zijn.
Men zou een vereeniging kunnen oprichten
tot geheel-onthouding van, bijvoorbeeld, hon
ger, ziekte, armoe. En evenveel succès hebben.
Want op groot resultaat zullen drankbe
strijders zich stellig niet durven beroemen.
Het euvel schijnt eer toe, dan af te nemen.
Men kan daarover veel en hreedelijk rede
neeren, het feit blijft, dat voor de meeste
ernstige menschea de drankbestrijding zooals
die door de verschillende bonden wordt ge
voerd, niet overstelpend sympathiek is. Zij
doet al te veel denken aan het verouderd
dokterschap, 'twelk tegen koorts subiet kina
voorschreef zonder zich ook maar een oogen
blik te verdiepen in de vraag, waar wel de
verborgen oorzaak van de koorts in het
lichaam school.
Het nog sympathieke in deze beweging is
de natuurlijke reflex op alle ingenomenheid
met goede bedoelingen. Niemand ontkent den
ernst en do braafheid der drankbestrijders,
maar de allermeesten onzer zien er toch niet
meer in dan een vrijwel hopeloos aantasten
van uiterlijkheden, waarhij de diepste kern
der zaak onberoerd blijft.
Daarom ook is do strjjdmanier zoo weinig
enthousiasmeerend. Honderden brave predi
kanten en humanisten reclevoeren eindeloos
met de altijd even hartelijk gemeende, maar
lang bekende argumenten, tot een publick
dat veelal de zaak reeds is toegedaan. Midde
len om de misbruikers oncler het gehoor te
krijgen, zijn er niet, en ala er al eens een
enkele komen mag, hij zal1 luisteren maar
niet overtuigd kunnen wor den, omdat men
hem woorden geeft tegen hest diep verborgen,
maar nochtans bekende leetd, dat hem tot
drankmisbruik bracht. De resultaten van
opvoeding, levensomstandigheden en sociale
verhoudingen zijn niet met de braafste rede
voeringen weg te voeren.
Dozijnen populaire platen als „Ach vader niet
meer", Dat is van jouw geld", e. t. q. ik zie
vanavond zelfs, dat men prentbriefkaarten
ervan in den handel brengt kunnen niets
zeggen tot den man, die veelal heel goed
weet, dat hij verkeerd doet, maar die zich
tevens het slachtoffer voelt van omstandig
heden, waarbij alle plaatjes en praatjes feite
lijk slechts de beteekenis hebben van opper
vlakkige waarschuwing of van ongemoti-
veerden hoon. Men kan tot een kreupele zoo
gemakkelijk zeggenMaar man, gooi toch
je krukken weg, kijk eens hoe prettig ik
op mijn twee beenen alléén loop. Ik kom
veel gauwer waar ik wezen wil dan jij
Och arme, de man zou niets liever willen,
maar hij kan niet.
Heel schaars dan ook zijn de waarlijk
groote menschen, die iets voor de anti-drank
beweging, gelijk zij thans gaat, beweging in,
tegen en met theorieën, gevoelen, voldoende
althans gevoelen, om er zich bij aan te
sluiten. We zien haar voor een groot deel
uitgevoerd door lieden, wien men meestal
geen ernst, maar toch zeer vaak gezag zal
ontzeggen. Er doen b.v. een massa jonge
meisjes aan drankbestrijding, die brochures
verspreiden, in eigen kring ijveren, overal
van hare overtuiging praten, op feestavonden
van de drankbestrijders musiceeren en voor
dragen, zoo hartelijk mogelijk. Zij personi-
fieeren het stelsel van den zoo volkomen
theoretischen strijd, van een gelief hebber,
uit de prijselijke overweging in ieder mensch,
dat het zoo goed is zich nuttig te maken.
Ik laat overwegingen van tijdverdrijf, van
meê-willen-doen en dergelijke er buiten, ik
veronderstel heusch ernst bij al wie aan
drankbestrijding doen. Maar moeilijk anders
dan een theoretische bestrijding kan zij zijn,
met de reeds afgestompte wapens van fra-
zeering, met kleine middelen waarin niet
leven zal do overdaverende geestdrift van
groote menschen, omdat die weten dat er
andere euvelen bestreden en uit den weg
geruimd moeten zijn éér men aan dit drank
misbruik kan beginnen.
Het is als een duel op sabel, waarhij de
strijdenden op vijftig pas van elkaar staan.
Dan waardeert men de mooie bewegingen
van de beide duelleerenden, maar men weet,
dat er geen kans van raken is. En dit maakt
zulk een duel vanzelf tot iets mals.
Nog dezer dagen heb ik een anti-drank
vergadering bijgewoond. Er waren vele
menschen, misschien wel tweehonderd, maar
onder hen kon ik er hoogstens vjjf ont
dekken, die mjj voorkwamen bekeerd te zijn
of bekeering noodig te hebben gehad. Wel
honderdvijftig waren vrouwen en meisjes, de
anderen oude lieden of mannen, van wie men
wel zeker kon veronderstellen, dat zij geen
misbruik zullen maken en ook geen misbruik
noodig hebbenvrij welgestelde menschen
of lieden, bij wie de theoretische overtuiging
op de brave gezichten lei.
Tot dit auditorium sprak met lichtbeelden
een dokter. Hij liet hen de verschrompelde
maag van een dronkaard zien naast de
frissche maag van een geheel-onthouder. Er
ging gemompel door de zaal en de verkla
ringen van den dokter werden met harte-
lijken nadruk ontvangen.
Dan volgde 't lichtbeeld van een welvarend
gezin naast dat van een bar dronkaardsthuis.
Alweer nadrukkelijke ingenomenheid.
Daarna 't beeld van een rijken tapper en
van een ellendigen dronkaard. Bravo! bravo!
Een heele serie tegenstellingen, maar die
I in mij niet anders dan de vraag konden wek
ken wat geeft dat nu allemaal
Na den spreker kwam een juffrouw piano
spelen, niet heel mooi, en een andere jnffrouw
zingen, ook niet heel mooi, en ze werden
gul be-klapt.
Dan was er pauzeer werden brochures
l en blaadjes verkocht en dat ging óók nogal
I goed. Ik kocht er eenige en ik las daarin
i artikelen, waarin het kwaad werd beschreven.
Heel ferm, uiterst cordaat, zeker. Maar geen
enkel artikel behandelde de toch heusch niet
j te negeeren vraaghoe komt het, dat zoo-
velen drank noodig hebben, noodig om te
kunnen werkente kunnen leven
Een soort preek om de leuze Sluit Schie
dam was het hoofdartikel in één der" blaad-
jes. En die leuze is karakteristiek. Als
Schiedam maar gesloten werd, als de regee
ring het drankgebruik maar verbood, waren
we ineens waar we wezen moeten Gelooft
één der drankbestrijders dit heusch
En evenzeer karakteristiek is het, dat
overal sterke drank en borrels hetzelfde werd
gevonden, dat men van b.v. Champagne of
witten Bordeauwijn niet sprak.
In dezen avond dan begreep ik opnieuw,
dat deze onthoudingsstrijd gevoerd wordt met
verkeerde middelen en zeker gevoerd wordt
tegen den verkeerden vijand. Waarschijnlijk
i kan hij niet anders worden gevoerd, maar
voor de menschen met krachten en talenten
in dezen strijd is het jammer, dat zij niet
aan een anderen, grooteren kamp meê-doen.
Dat het drankgebruik verminderen zal als
de oorzaken zijn verminderd of weggenomen,
is bijvoorbeeld even waarschijnlijk als het
i vanzelf verdrijven van de kermis bij hooger
ontwikkeling en krachtiger beschaving van
de massa. De raadscommissie tegen de ker
mis had bij hare overwegingen althans de
macht iets anders in de plaats voor te stellen
en nochtans is haar rapport niet dan een
allerpooverst voorstel geworden, vrijwel on
aannemelijk, zeker geen middel om tot be
hoorlijke afschaffing te komen.
Al dit gescherm met frazen en getheore
tiseer geef ik graag cadeau voor de daad,
die een Volksbibliotheek, of, vooral, een ver
eeniging als „Voor de Kunst", bedrijft. Daar
vindt men één der goede wegen aangewezen.
13.