Brieven uil Maasstad
Zondag 15 Februari 1903.
47ste Jaargang No. 3810.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
11.
Arrondissements-Recht-
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 10 Febr. 1903.
-0-0
Botterdam, 11 Februari 1903.
Naar aanleiding van mijn vorigen brief
beeft men mij welwillend medegedeeld, dat
ik de booze dronkaards stijf in het kwaad.
„Als wij ons bij de Boeren mogen verge
lijken en de dronkaards bij de EngelscheD,"
schreef mij een „dame," wier brief ik door
bemiddeling van de redactie ontving, „dan
zijt gij pro-EngelscliEn zóó gedraagt gij U."
Ik moet toegeven, dat deze verklaring een
diepen indruk op mij heeft gemaakt. Het is
niet pleizierig, ais je twee jaren lang dag in,
dag uit gedweept hebt met Botha, Delareij
en De Wet, van iemand die 't weten kan,
van eene dame nog wel, te moeten vernemen,
dat je pro-Engelsch zijt, omdat je met de
drankbestrijders-actie niet kunt instemmen.
„Gij stijft de zondaars in het kwaad," lees
ik verder in der dame brief, „zóó hebben de
partijgenooten van Chamberlain dezen minister
opgezet tegen de Boeren" enzoovoorts.
Het is een brief van diepen zin en van
kloek agressief vermogen.
En ik zou mij in ootmoet hebben neerge
legd bij zijne beschuldigende beweringen, in
dien niet één zin in den brief mij had gedre
ven naar de diepte mijner archiever, vanwaar
ik met één en ander, dat de mededecling wei
waard is, ben teruggekeerd.
Bedoelde dame schreef mij n.1.„Uit een
oogpunt van letterkunde reeds, waarmee gij
u toch ook wel eens bezighoudt, moest gij u aan
onze zijde scharen. Hebben niet de leege
dronkaards-breinen onze goede taal bedorven
met een reeks niet te qualificeeren uitdrukkin
gen, zóó schandelijk, dat mijn pen weigert ze
weertegevenPZij bedierven alles,óók onze taal."
Duidelijk waren mij deze woorden niet,
maar zij herinnerden mij aan een lijst van
„niet te qualificeeren uitdrukkingen," die ik
indertijd verzamelde en die mij toen volstrekt
niet geesteloos voorkwamen. Ik heb ze opge
zocht en overgelezen en ik vond ze nog wel
aardig. Zóó aardig, dat ik er hier enkeie w il
overschrijven.
De onbekende dame vergeve het mij, dat
de indruk, dien al hare argumenten op mij
gemaakt hebben, door dit laatste argument
is verstoord en dat ik, volstrekt niet van
opinie veranderd en in de drankbe-
stiijdings-affaire nog altijd veel dwaasheid
vindende, althans bewijzen wil dat de dronk
aards-grollen onze taal wel niet hebben ver
rijkt, maar dan toch de smeeïgheid dier taal
ailergenoegelijkst bepleiten.
Ziedaar, voorzichtiger kan ik het al niet
zeggen.
Weet gij, mijne hooggeachte dame, hoe de
anti-afschaffer een borrel zioai noemt P: een
borrel, natuurlijk, maar verder: een zoopje,
een pierenverschrikkertje, een troost der armen
(helaas een zinrijke titel; een slokkie, een hapje,
een spatje, een dropje, een mondjevol,
een kikkertje, een slaapmutsje, een wippertje,
een zaligmakertje.
Ik vraag u, of niet elk van deze woorden
zeer levendig de bedoeling uitdrukt.
Van een glas „klare" spreekt hij bij uit
zondering, de drinker. Hij noemt datlikeur
de kanalje, couragewater, grijze madera. Een
sterk bittertje heet hij„een boterham met
rookvleesch," een slap bittertje: een dun
gesneden.
Krijgt hij een grooten borrel, dan beweert
hij„dat is een heele bel," of: „daar kan een
paard zijn bek wel in spoelen".
Wanneer hij trek in een borrel heeft, dan
zou hij U, gesteld althans dat hij een zoo
zondige neiging aan U durfde biechten,
mededeelen ,,'k heb een smaak in mijn mond
of mijn heele familie er in geslapen heeft",
of„ik ga er één nemen voor de koude voeten
en voor nog wat," of„koster, trek eens aan
de bel", ,,'k ga een prop schieten."
En wanneer gij hem zijn dorst verweet,
zou hij u zeggen: „och, een glaasje houdt
de mot uit de maag" „jenever is niet voor
de ganzen gebrouwen".
Weet ge ook, dat geld natellen, iets wat ge
mogelijk ook wel eens doet, vrij algemeen
heet„een dronkemansgebed doen
Onthoudt U dus voortaan voorzichtiglijk
van diergelijke manupulatiën.
fn (Dffqr.
Roman van
M. GRAVIN VON BÜNAU.
0-0-0
Om wat variatie in den dag te brengen,
speelden de jonge luitenants een spelletje
kaart. Eenige oude jonggezellen beweer
den natuurlijk, dat men door dat ellendige
feest geheel uit zijn gewone doen was en
dat men geen rustig spel kon maken.
„Je zult dadelijk niet sterven, al mis
jelui eens een enkelen dag je rustige spel
letje", meende ritmeester Von Eükevort, die,
hoewel reeds een vrij bejaard jonggezel, nog
een vlug danser was. „De jongelui willen
ook wel eens hun genoegen hebben." Hij
klopte een jongen luitenant vriendelijk
op den schouder. ,.Nu, Siekersdort, hoe
veel harten wil jij vanavond breken?
Je snor is verbazend gegroeid den laat-
sten tijd".
De jonge vaandrig lachte terug„Tot
uw dienst, ritmeester", en plukte trotsch
aan de anderhalve haar op zjjn bovenlip.
„Voor de luitenants is het bal in 't
geheel niet", knorde majoor Von Berger,
een echte vrouwenhater, „maar die wijven
zitten er weer achterdie laten ods man
nen geen rustof zij dochters hebben
of niet, 't is allemaal hetzelfdegedanst
moet er worden. De vrouw van den overste
is de dwaaste, d>e maakt eiken draai meê".
„Een charmante vrouwVan haar mag
jjeen enkel kwaad woord gezegd worden."
Voor een volle flesch zegt hij„Dat lachen i
zal ik je gauw afleeren, zei de majoor". En
voor een leege„krek een dooie diaken".
„Daar is de adem uit", „die is lijk gemaakt",
„wat heeft die arme bliksem gebloeid", „er
is geen olie meer in de lamp", „de lantaren
is uit".
En als de glazen gevuld zijn, het uwe I
(pardon voor de even veronderstelling) en het
zijne, dan zou hij u inviteeren„sla dood,
Marcusof„schenk uit, drink in
Vindt ge die laatste expressieinschenken
en uitdrinken door de verwisseling der voor
woorden niet grappig geforceerd
Tot troost diene u, dat hij zéér onbarmhar
tig is voor zijn collega's, die hij noemt met
namen, welke u eventueel in een speech
zouden kunnen dienen. „Die is in het vuur
verguld!" „Dat is een lief hebber van avousen".
„Je kunt hem den brandewijn uit den neus
tappen"; „da's nou bier en barmhartigheid
bij elkaar", „als die sterft, slaat de jenever
ai", zegt hij van zijne mededrinkers.
Hij vraagt zijn vriend nooithoeveel glaas-
jes hebt gij gedronken hij vraagt„hoe sta
je d'r mee?" „hoeveel kinderen heb jij van;
middag al angegeven
Ook spreekt hij nimmer van „dronken", j
Dit woord vindt ge in de vocabulaire van
den drinker toevallig nergens. Hij zegt:
„die is vet", „die heeft sterke thee gedronken". I
„die is in de kerk geweest waar de domino
aan het kraantje stond", ,,'tis mis met. zus", i
,,'t is half zeven hoor", „die gaat met den
kolonelsrang naar bed", „die is zoo zat als
heel Dordt „die had een spons in zijn keel".
Vindt ge dit niet heel aardig? wellicht
wilt ge even een lachje geven aan zijn ver-
zoek„doe 't glas vanboven maar goed vol,
van onderen komt het er niet op an." Niet- j
waar, dat is nog al guitig.
Spreekwijzen a la Pickwick heeft hij met
dozijnen samengesteld en ook daarbij was hij
meermalen vermakelijk. Niet altijd zult ge
vernuft in zijn maaksels bewonderen, maar
't resultaat kan er veelal wel meê door.'En
bijna elke spreekwijze geeft zoo even de
misère, die de drinker zelf achter zijne hebbe
lijkheid gevoelt, de spot om wie incapabel is
door dronkenschap, die kunt gij, mejuffer, in
een weloverdachten speech moeilijk zoo
raak geven, als hij dat doet. Ziehier
In die bedsteê zal ik me wel behelpen,
zei dronken Thijs, en hij kroop in een var
kenshok.
De drank is goed, zei Klaas, en hij lag
tot over zijn ooren in de modder.
Die jenever smaakt naar 't vat, zei Joris,
en hij dronk scharrebier.
Da's erger, zei Kris en hij lustte geen
jenever meer.
Die nachtegaal zingt mooi.zei dronken
Thijs en hij hoorde een musch tjilpen.
Dat blijft onder ons, zei dronken Kees,
en hij leg met zijn vrouw in de goot.
Jaap zou wel op den goeden weg voort
gaan, zei Jan, als ie de dochter van den kas
telein maar krijgen kon.
Water, water! mijn hart brandt af!
gilde Ka en ze had een pintje jenever in één
teug uitgedronken.
Geef me nog een droppie, straks lust
ik het niet meer, zei Joost, en hij stond op het
punt onthoofd te worden.
We leven nu als broers, zei de jongen, en
hij zat met zijn vader in de herberg.
Deze spreekwijzen heeft de drinker zelf
gemaakthij gebruikt ze althans, want ver
scheidene dezer heb ik uit zijn eigen mond
gehoord.
Vulgair, dat geef ik toe, is zijn beeldspraak
bij de verschillende gebeurtenissen in het
leven. Zoo zegt hij bij een jonggeborene
Da's zes borreltjes daags meer op de wereld
Bij een pasgehuwd paar„Die drinken nn
samen uit één fleschje, zoolang as et duurt
en bij een doode„Die heeft zijn laatste
borreltje binnen."
UITSPRAKEN:
Jb. Rozendaal, Enkhuizen, mishandeling f 3
boete, subs. 2 dagen hecht.
L. Reijnders, (gedetineerd,) zonder vaste
woonplaats, diefstal, 2 maanden gevangen.
P. Stegeman, Andijk, beleediging, 7 dagen
gevangen.
K. Huiberts,
openbare orde
uitspraak van
Wognum, in dronkenschap
verstoren, bevestiging der
het kantongerecht, waarbij
beklaagde is ontslagen van rechtsvervolging.
A. Wijnker, vrouw van T. Groen, Egmond
aan Zee, mishandel., f 3 boete, subs. 4 dagen
hecht.
De eerste nieuwe zaak van heden betrof het
spoorwegongeluk op 18 November 11. te Hoóg-
karspel, een feit, dat betrekkelijk heel weinig
ruchtbaarheid heeft gehad, maar dat niettemin
een vrij ernstige botsing 'is geweest, getuige
slechts het feit, dat de materiëele schade van
de H. S. M. op circa f 60.000 wordt begroot.
Men moet dan weten, dat in den avond van
genoemden datum do sneltrein ven Enkhui
zen naar Haarlem, Botterdam enz. met 21
minuten vertraging uit Enkhuizen vertrok
en derhalve meer dan gewone vaart had, toen
hij bij het station te Hoogkarspel door ver
keerden wisselstand op een dood zijspoor liep,
waar een locomotief en 2 goederenwagens
stonden. Niettegenstaande de machinist van
den sneltrein onmiddellijk met de meest moge
lijke kracht remde en tegenstoom gaf, was
de botsing zoo hevig, dat do beide stilstaande
goederenwagens geheel vernield en de stil
staande, zoowel als de sneltrein-locomotief
zwaar beschadigd werden, terwijl het stoot-
juk een gat in den stationsmuur slingerde.
Denke men zich eens het geval, dat de snel
trein-machinist (Joh. B. Mulder van Haarlem)
bij het invliegen van het verkeerde spoor een
oogenblik minder oplettend was geweest,
zoodat de trein met volle vaart op de stil
staande wagens gestooten had. Dan was van
den eenen trein zoomin als van den anderen
een spaan heel gebleven en in dien barren,
barren winternacht (het was vrijwel do meest-
koude van de ijzige dagen, die we in Novem
ber gehad hebben) zouden de heel en half-
verminkte reizigers hebben moeten afwach
ten, dat zij, geheel verstijfd van kou, misschien
meer dood dan levend, tusschen den warhoop
van kromme, in elkaar gekreukte bonken ijzer
waren vandaan gehaald. Waarlijk, het com
pliment, dat de flinke machinist dadelijk ont
ving van de heeren Donker van Benning-
broek en Sluis, het Tweede Kamerlid, die
beiden in den sneltrein zaten, was wel
verdiend.
Zij, door wier nalatigheid het ongeluk
geacht werd te zijn ontstaande assistent,
waarnemend stationschef Jacob Appel en de
arbeider-wisselwachter, tevens rangeerder Jan
de Jong, waren thans voor de rechtbank ge
dagvaard, terzake dat zij „door schuld gevaar
hebben doen ontstaan voor het verkeer door
stoomvermogen over een spoorweg".
Nalatigheid! Zeer zeker! het was nala
tigheid. Er was nagelaten, hetgeen
gedaan had moeten worden. De Jong had
nagelaten hec wissel, dat hij kort te voren
geopend had voor het raugeeren van den
goederentrein, weer te sluiten, en Appel had
nagelaten, zich te overtuigen, dat het wissel
inderdaad gesloten, en dus het rechte spoor
voor den sneltrein open was. Maar als het
publiek ook maar eenigermate wist, wat er
in het algemeen noodig is, en wat er in het
bijzonder destijds te Hoogkarspel noodig was,
voor dergelijke,, met een zoo groote verant
woordelijkheid belaste personen, om geen oor
zaak te zijn van ongelukken wij herhalen
als het dat ook maar eenigszins wist, dan zou
het publiek zeer zeker wel „n a 1 a t e n", het
schuldig over deze personen uit te spreken.
Vanvoren aangegrijnsd door grimmige regle
menten en dienstorders met hunne nijpende
boeten, en van achter opgezweept door steeds
aangroeiend en opstuwend snelvuurwerk,
dat hem als wilde golven narolt ten gerieve
van het immer haastiger publiek, dat z'n
minnten deelt en z'n seconden telt, zóó ziet
zich aan zijn taak geplaatst de employé „bij
den buitendienst", die, aan stations zooals dat.
te Hoogkarspel, bijwijlen, ook nü tijdens het
ongeluk den geheelen dienst voor zjjne
rekening en, niet minder, voor zijne verantwoor
ding heeft.
Op den bewusten avond had de stations
chef, de heer Jb. Hoefnagel, vrij en de be
klaagde, de assistent Appel, deed dieDSt als
waarnemend stationschef. Hij droeg aan den
medebeklaagde De Jong het rangeeren van
den goederentrein op en had 't zelf druk met
bureauwerk. Behalve het gewone schrijfwerk
kreeg hij niet minder dan 33 telegrammen
te behandelen en in te schrijven en moest hij
het publiek helpen. Toen hem geseind was,
dat de sneltrein met 21 minuten vertraging
uit Enkhuizen vertrokken en Bovenkarspel
gepasseerd was, ging hij 't afstand-signaal
veilig zetten en op 't perroD zien, of de goede
rentrein niet in den weg, en het spoor voor
den sneltrein vrij was, natuurlijk alles in
haast.
Nu bevindt zich op een afstand van onge
veer 300 meter van 't station, in de richting
van Enkhuizen, in het rechte spoor dat de
sneltrein gaat een wissel, z g. wissel 7,
dat gewoonlijk gesloten is, nog wel met een
hangslot en dat alleen geopend wordt als
er wagens van het rechte op het doode
zijspoor gereden moeten worden, of omge
keerd. Voor het rangeeren van den goederen
trein was gebruik gemaakt moeten worden
van wissel 7, en derhalve had De Jong
daarvan den sleutel ontvangen uit handen
van den waarnd. chef Appel. De waarnd.
chef had tot taak, om na te gaan, of wissel
7 gesloten was, hetgeen bij avond zichtbaar
is aan het verschillend gekieurd licht.
Het licht, althans dat van een der wissels
7 of 8, en het was van het perron af niet
wel zichtbaar welk, was echter uitgewaaid.
In dat geval moet de chef zich persoonlijk
overtuigen, of het wissel goed staat, d. w. z.
hij moet er heengaan en kijken, maar daar
toe zou de sneltrein voor onveilig signaal
gezet moeten worden, iets waaraan, vooral
met het oog op de toch al reeds bestaande
21 minuten vertraging, niet te denken viel.
Uit ervaring vertrouwende op den rangeerder j
De Jong die, zooals te zien was, het rechte
spoor ruim had voor den naderenden sneltrein
en juist met den goederentrein op zijspoor
stond en die nog nooit verzuimd had het
wissel te sluiten, liet de waarnd. chef den
trein naderen.
De Jong had, ook al in haast, want de
„snel" moest komen, zooals gezegd, juist den
goederentrein op zijspoor. Het schoot hem. te
binnen, dat hij nu nog het wissel moest
sluiten en hij ging er op een draf heen, want
de trein was al dichtbij, maar net zou
hij het wissel overhalen, toen de trein er in
sprong met het ons bekende gevolg.
Appel toonde voor de Rechtbank aan, dat
hij 't meer dan druk had, en De Jong merkte
op, dat hij tijdens het gebeurde al een langen
werkdag achter deD rug had en vermoeid was.
De substituut-Officier van Justitie Mr.
Cnopius erkende, dat er verzachtende omstan
digheden waren. Echter ten opzichte van
beiden bestond er schuld en naar de meening
van ZEG. ten opzichte van De Jong het
meest. Een lichte straf was noodzakelijk en
d aai om eischte Z.E.G. een geldboete
neen 1 Voor Appel 3 dagen en voor De Jong
6 dagen gevangenisstraf. Geldboete had de
Spoorwegmij. al opgelegd (aan elk 3 dagen
inhouding van salariswel een bewijs, dat
de H. S. M. van verzachtende omstandig
heden overtuigd was), en door nu wéér met
geldboete te straffen, zou de Rechtbank den
schijn geven, alsof ze de straf, door de Mpij.
opgelegd, te gering achtte en die verbeteren
wilde, iets waarvoor ze op andermans terrein
kwam. Hechtenis zou de beide beklaagden
in gezelschap brengen, zij het dan ook korten
tijd, met dronkaards en ander gespuis, en
daarvoor waren het veel te fatsoenlijke men-
schen, en dus restte er niet anders dan een
lichte gevangenisstraf. Zoo redeneerde de
Officier.
Maar wij zijn 't gansch niet met hem eens.
Yoor hen, die licht gestraft moeten worden,
bestaat juist de geldboete, te vervangen dooi
hechtenis, die lang zoo schandelijk niet is
als gevangennisstraf. Met de door de Spoor
weg Mij. opgelegde straf heeft de Rechtbank
niets te maken. We vertrouwen dan ook, dat
wel geldboete opgelegd zal worden.
Als er uit Den Helder vandaan een zaakie
is, dan kun je d'r bijna vast van op aan, dat er
een heel regiment getuigen is. Ook vandaag
weer vier beklaagden aan een bos en 7 ge
tuigen. Komt het nog al eens voor, dat de
zwakke sekse uit de marinestad gelegenheid
krijgt van hare liefderijkheid en naïeveteit be
wijzen af te leggen, vandaag was er heele-
maal geen vrouwvolk bij. Wat aan de. stich
telijkheid nog al afbreuk deed 1
Op Zondag 21 December 11. was een vier
tal vletterlui, n.1. Ariën van Wijk, Jacob
Veenstra, Willem Dekker en Jelle van der
„Zij danst alleen zoo gaarne, omdat ze
magerder worden wil".
„Foei, Berger, geen geestigheden I"
„Ik verzoek den heeren nu heen te gaan."
Het hoofd van de feestcommissie, luitenant
Von Raven, snelde opgewonden binnen.
„Hier moet nu gelucht worden."
„Groote hemelhet is bijna om dood
te vriezen".
„Heerlijk lokaal, dat casinoMogen we
misschien een beetje biljarten
„Biljarten... nu? Waarom ook niet!
Op het biljart moeten de dranken en spij
zen staan daar worden nu glazen en
borden opgestapeld."
„Goed, dan gaan we in de rookkamer."
Maar dadr genoot men ook geen onge
stoorder vrede. Ortzin en Roitzonstein waren
met. roode hoofden nog bezig aan het
regelen van de tafel. Eenige onverwachte
bedankjes hadden alles in het honderd
gesmeten.
„Juist de liefste meisjes zeggen het in
het laatste oogenblik nog at", mopperde
Reitzenstein. „Zou zoo'n oude mama nu eens
nooit verkouden worden? God beware je
steeds zielsvergenoegd, gezond en
dik... neemt plaats in voor twee, eet voor
drie, staat voortdurend in do deur om toe
te zier, en maakt misbaar over elk open
venster Ortzin daar heb je waarachtig
twee oude moeders naast elkaar gezet.
Ben je dan heelema.al jo hoofd kwijt
„Dan regel j\j de tafel maar alléén."
Ortzin wierp het papier neer. „Sedert twee
uur knoei ik aan dat ellendige ding en
nog heb ik tien moeders te veel. Ik kan
er toch geen cavaliers voor geven, als ik
er niet meer heb."
„Jeluilaat ik aan je lot over", Enke-
vort had zjjn hoofd door de deur gestoken
en had de laatste opmerking van Ortzin
gehoord. „Jelui bent zoo kort voor den kep,
ik maak maar beenen, ik ben niet gaarne
secondant bij een duolmen krjjgt steeds
een lik uit de pan."
Maar er kwam geen duel. 's Avonds was
er enkel vrede en eendracht. Ortzin en
Reitzenstein slenterden arm in arm rondom
de tafel en bekeken de neergelegde
kaarten.
Alles klopte. Zoo zou ten slotte dan
toch een elk zijn bord wel vinden. Eenige
oude heeren had men tot Turken gemaakt
en gaf hun twee statige dames voor hun
rekening. Een paar jonge luitenants von
den hun plaats tusschen eenige oude
vrijstersdie moesten zich maar een
weinig vervelen, dat hinderde niet. Later
zouden zij zooveel te prettiger dansen met
de lieve meisjes hunner keuze.
„Waar zit Geldern Hier.., zoo hoog
I aan het boveneind vroeg Reitzenstein
verwonderd.
„Laat die daar m«ar", antwoordde Ort
zin. „Die moet geëerd worden. Hij had
zoo'n goede fazantepjacht".
„En heeft zulk een mooie schoonzuster",
i plaagde Reitzenstein. Hij was ook uiet
van gister en begreep Ortzin heel goed.
Het was een publiek geheim, ondanks
dat de officieren hun mond hadden ge-
1 houden, dat Ilse en Ortzin met elkaar
verloofd waren.
„Waar zit juffrouw Iise
„Die breng ik aan tafel." Ortzin wees
naar de biljartkamer. „De jeugd wordt
niet te voren geregeld. Je kunt me een
plezier doen, Reitzenstein. Neem jij Clara
Hagen voor taleldamedie ratelt zooveel
onzin dan bemerkt niemand, dat ik met
Ilse wat zachter spreek".
„Neen maar, dat is een weinig te veel
verlangd. Praten, dat kan ze mijnentwege
doen, dan behoef' ik niet voor veel eten
j ie zorgen,maar dan de tafelwals Die
taille Drie meter omvang. Hoe houd ik
u vast, oneindige natuur."
Ortzin lachte. „Geef er je maar de
noodige moeite voor. Onze tafel ziet er
aardig uit. Jij krjjgt nog eens een prijs
voor het arrangeeren van tafels. Hier
joggie daar ontbreekt een vork. Steeds
netjes oppassen, vriendje",
j L>g overste trad binnen. De sporen rin
kelden.
„Goeden avond, heeren,.. alles in orde?"
„Jawel, overste."
De commandant trad de eetzaal binnen.
Zijn vrouw, die vandaag voor gastvrouw
j moest optreden, was nog met haar drie
j nichten in de kleedkamer, om haar en
I toilet wat in orde te brengen.
„Een glas van onzen bowl 1 Overste, u
moet probeeren."
„Dank je, beste Ortzin uitstekend
Zal alles kloppen, Reitzenstein
„Natuurljjk, overste".
„Neen maar! wat heeft mijn vrouw weor
lang werk Dat eene ongelukskind heeft
beslist haar japon weer gescheurd. Dat
wurin niesde zoo luid in het rijtuig
toen zeide haar zuster dadelijk „Liii,
wanneer jij je tcilleveter maar niet ge
scheurd hebtje hebt alles zoo stijf
aangehaald". Neen maar, ik heb me half
ziek gelachen Goddank dat ik geen
dochters heb. Joneens maken het je niet
half zoo lastigWel, d iar zijn ze einde
lijk bijna geljjk met de gasten natuurlijk."
Hart als gewoonlijk bij eb naar de zandplaat
„De Onrust" gevaren, om te zien of er niets
van hun gading bloot gespoeld of ook wel
op de plaat achtergebleven was. Ze vonden
een 30 a 40tal voorwerpen, die later bleken
te zijn de „pitten" (het binnenste) van buf
felhorens. De dingen werden meegenomen
en bij den antiquair in vodden en beenen
Hendrik Jacobs, voor f4 50 verkocht. Den
volgenden nacht togen ze weer heen en nu
kwamen ze tot de vroolijke ontdekking, dat
er een groote massa van die buffelhorenpit-
ten waren aangespoeld, en dat het dus wel
„lading" zou wezen. Lading moet echter bjj
den strandvonder opgebracht worden, en als
belooning genieten de als „bergers"beschouwde
personen dan '/s van de opbrengst. Zij gingen
derhalve met een paar exemplaren naar den
onderstrandvonder Klaas Vermeulen, een ge
moedelijke oudeheer, die 't niet zoo heel nauw
neemt, en vroegen of hij dat goed in zijn
strandvonderspakhuis wou opnemen. Maar
van die stinkende beenen wou Vermeulen
niet veel weten, en op zijn vraag, hoeveel ze
er van haddon, verstond hij 130 pond (de
vletterlui beweerden, dat ze gezegd hadden
van 3 a 400 pond,) zoodat hij wel goed vond,
dat ze den rommel maar behielden. Zullie
lekker 1 Ze hadden zich in 't gewicht nog
wat vergist, want er was 1100 pond, die ze
aan David Simon de Jong [weer een andere
specialiteit in voddenrapersartikelen] voor
f 15.76 verkochten. Zoo hadden ze dus [later
vonden ze nog eens voor f 0.40] een aardig dag-
liuurtje gehad, maar „waar niet Is, daar wil
niet wezen", 't Heele daghuurtje en waar
schijnlijk nog meer dan dat, moest later aan
de advocaterij geofferd worden.
Op 19 December was een Noorsch schip
gestrand onder Eierland aan de Texelsche
kust en van dat schip waren de buffelhoren-
pitten af komstig. De burgemeester van
Texel vernam, dat Heldersche lui groote
hoeveelheden gevonden en ten eigen bate
verkocht hadden, en of Z.E.A. de zon niet in
't water kon zien schijnen, of wel een ander
z'n schoorsteen niet kon zien rooken, zoo
veel is zeker, dat hij werk maakte van een
gerechtelijke vervolging, die heden de phase
van openbare terechtzitting had bereikt.
We zullen de „strandjutters" ('t woord is
van den Commissaris van Politie te Den
Helder) niet als heilige boontjes gaan voor
stellen. Ze zullen waarschijnlijk den. eersten
keer al wel geweten of althans vermoed
hebben, dat de hoornpitten „lading" zouden
zijn en dus opgebracht behoorden te worden,
en het zal wel zoo zijn, dat ze den volgenden
dag deu strandvonder minder opgegeven
hebben, dan ze wisten dat ze hadden, maar
dat is ook alle bedreven kwaad. Vóór hen
pleit in ieder geval, zooals de verdediger
Mr. A. Prins ook opmerkte, dat ze altijd
lading, ook die van weinig waarde, trouw
opgebracht hebbendat ze in Den Helder
heel open en bloot met de pitten handelden,
en geen de minste poging tot verberging
deden, wat zeker niet gebeuren zou, als ze
zich van veel schuld bewust waren. Ook
moet men niet vergeten, dat uit de getuige
nis van den strandvonder Vermeulen vrij
duidelijk was op te maken, dat hij nog niet
zoo heel grif de pitten zou hebben opgebor
gen, als hij wel geweten had, hoeveel er
was. Trouwens, een waarde van ongeveer
f 20 strandvonderij-goed is waarlijk, als er
y3 bergersloon en de andere kosten afgaan,
de moeite niet waard om er veel drukte over
te maken. De netto-opbrengst is toch immers
heeiemaal niets in vergelijking met de waarde
van de geheele lading, die toch verloren is.
Dergelijke strafvervolgingen kunnen o. i.
zonder schade achtorwege gelaten wor
den, ook al verlangt de burgemeester van
Texel ze.
De O. v. J. eischte tegen elk 7 dagen
gevang.
De verdediger bepleitte vrijspraak op grond,
dat de toeëigeniDg niet „wederrechtelijk" was
geweest.
De rest van de zitting was niet veel soeps.
Klaas Hoffer, een lummelige boerenknecht
van Werverslioof, had op Zondagavond 11
Januari aan den Zwaagdijk onder Hoogkar
spel met kiezelsteentjes een paar lantaarn
glazen stukgegooid, notabene omdat een
andere knul, met wien hij liep, er al eerder
eenige stukgegooid had én daarom gezegd
had: „jij mot 'took doen, anders verraadt je me."
Burgemeester De Jong, die altijd onder
Mevrouw Von Rosen, een nog zeer lieve
vrouw, kwam, eenigszins verhit, met haar
drie volgelingen, in rose gekleede nichtjes
in de zaal. Zij begroette de beide officieren
zeer hartelijk de heeren vonden bij haar
steeds een gastvrij buis.
Mijnheer Von Raven presenteerde de
dames de balkaarten.
Mevrouw Von Rosen sloeg haar balkaart
zuchtend open„Ik mag vandaag alleen
maar netjes heen en weêr wandelen en mjj
aan de gasten wjjden."
„Maar extra-dansen, mevrouw
„Misschien."
„Ieder één Ja
De jongste nicht, die vanavond haar
eerste bal meemaakte, stond dicht achter
tante's rug. „Tantemen ziet
toch niets fluisterde zij alle twee mi
nuten de ongelukkige balmoeder in het
oor.
„Wat dan toch, Lili
„Mijn japon, tante, den scheur, dien u
vastgespeld heeft. Wanneer het nog een
maal scheurtik meet aanstonds weer
niezeD."
„Ach, onzin dars maar veeldan
zjjn alle japonnon wat uit den naad."
Mevrouw Von Rosen moest nu het arg-
stige nichtje aan zichzelve en eenige oifi-
cieren overlaten, en gauw de reeds verrchjj-
nende gasten gaan begroeten. Zij wist elk
der binnenkomeoden zoo hartelijk te ont
vangen, als was zijn komst voor haar een
buitengewone vreugde.
Eindelijk hield het gedwarrel van don
kere en lichte zijden sleepen, geurige wol
ken tulle, blauwe uniformen en zwarte
fraks op.
De oude dames namen op het verhoogde
v