Brieven uil Maasstad Zondag 15 Februari 1903. 47ste Jaargang No. 3810. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. 11. Arrondissements-Recht- bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 10 Febr. 1903. -0-0 Botterdam, 11 Februari 1903. Naar aanleiding van mijn vorigen brief beeft men mij welwillend medegedeeld, dat ik de booze dronkaards stijf in het kwaad. „Als wij ons bij de Boeren mogen verge lijken en de dronkaards bij de EngelscheD," schreef mij een „dame," wier brief ik door bemiddeling van de redactie ontving, „dan zijt gij pro-EngelscliEn zóó gedraagt gij U." Ik moet toegeven, dat deze verklaring een diepen indruk op mij heeft gemaakt. Het is niet pleizierig, ais je twee jaren lang dag in, dag uit gedweept hebt met Botha, Delareij en De Wet, van iemand die 't weten kan, van eene dame nog wel, te moeten vernemen, dat je pro-Engelsch zijt, omdat je met de drankbestrijders-actie niet kunt instemmen. „Gij stijft de zondaars in het kwaad," lees ik verder in der dame brief, „zóó hebben de partijgenooten van Chamberlain dezen minister opgezet tegen de Boeren" enzoovoorts. Het is een brief van diepen zin en van kloek agressief vermogen. En ik zou mij in ootmoet hebben neerge legd bij zijne beschuldigende beweringen, in dien niet één zin in den brief mij had gedre ven naar de diepte mijner archiever, vanwaar ik met één en ander, dat de mededecling wei waard is, ben teruggekeerd. Bedoelde dame schreef mij n.1.„Uit een oogpunt van letterkunde reeds, waarmee gij u toch ook wel eens bezighoudt, moest gij u aan onze zijde scharen. Hebben niet de leege dronkaards-breinen onze goede taal bedorven met een reeks niet te qualificeeren uitdrukkin gen, zóó schandelijk, dat mijn pen weigert ze weertegevenPZij bedierven alles,óók onze taal." Duidelijk waren mij deze woorden niet, maar zij herinnerden mij aan een lijst van „niet te qualificeeren uitdrukkingen," die ik indertijd verzamelde en die mij toen volstrekt niet geesteloos voorkwamen. Ik heb ze opge zocht en overgelezen en ik vond ze nog wel aardig. Zóó aardig, dat ik er hier enkeie w il overschrijven. De onbekende dame vergeve het mij, dat de indruk, dien al hare argumenten op mij gemaakt hebben, door dit laatste argument is verstoord en dat ik, volstrekt niet van opinie veranderd en in de drankbe- stiijdings-affaire nog altijd veel dwaasheid vindende, althans bewijzen wil dat de dronk aards-grollen onze taal wel niet hebben ver rijkt, maar dan toch de smeeïgheid dier taal ailergenoegelijkst bepleiten. Ziedaar, voorzichtiger kan ik het al niet zeggen. Weet gij, mijne hooggeachte dame, hoe de anti-afschaffer een borrel zioai noemt P: een borrel, natuurlijk, maar verder: een zoopje, een pierenverschrikkertje, een troost der armen (helaas een zinrijke titel; een slokkie, een hapje, een spatje, een dropje, een mondjevol, een kikkertje, een slaapmutsje, een wippertje, een zaligmakertje. Ik vraag u, of niet elk van deze woorden zeer levendig de bedoeling uitdrukt. Van een glas „klare" spreekt hij bij uit zondering, de drinker. Hij noemt datlikeur de kanalje, couragewater, grijze madera. Een sterk bittertje heet hij„een boterham met rookvleesch," een slap bittertje: een dun gesneden. Krijgt hij een grooten borrel, dan beweert hij„dat is een heele bel," of: „daar kan een paard zijn bek wel in spoelen". Wanneer hij trek in een borrel heeft, dan zou hij U, gesteld althans dat hij een zoo zondige neiging aan U durfde biechten, mededeelen ,,'k heb een smaak in mijn mond of mijn heele familie er in geslapen heeft", of„ik ga er één nemen voor de koude voeten en voor nog wat," of„koster, trek eens aan de bel", ,,'k ga een prop schieten." En wanneer gij hem zijn dorst verweet, zou hij u zeggen: „och, een glaasje houdt de mot uit de maag" „jenever is niet voor de ganzen gebrouwen". Weet ge ook, dat geld natellen, iets wat ge mogelijk ook wel eens doet, vrij algemeen heet„een dronkemansgebed doen Onthoudt U dus voortaan voorzichtiglijk van diergelijke manupulatiën. fn (Dffqr. Roman van M. GRAVIN VON BÜNAU. 0-0-0 Om wat variatie in den dag te brengen, speelden de jonge luitenants een spelletje kaart. Eenige oude jonggezellen beweer den natuurlijk, dat men door dat ellendige feest geheel uit zijn gewone doen was en dat men geen rustig spel kon maken. „Je zult dadelijk niet sterven, al mis jelui eens een enkelen dag je rustige spel letje", meende ritmeester Von Eükevort, die, hoewel reeds een vrij bejaard jonggezel, nog een vlug danser was. „De jongelui willen ook wel eens hun genoegen hebben." Hij klopte een jongen luitenant vriendelijk op den schouder. ,.Nu, Siekersdort, hoe veel harten wil jij vanavond breken? Je snor is verbazend gegroeid den laat- sten tijd". De jonge vaandrig lachte terug„Tot uw dienst, ritmeester", en plukte trotsch aan de anderhalve haar op zjjn bovenlip. „Voor de luitenants is het bal in 't geheel niet", knorde majoor Von Berger, een echte vrouwenhater, „maar die wijven zitten er weer achterdie laten ods man nen geen rustof zij dochters hebben of niet, 't is allemaal hetzelfdegedanst moet er worden. De vrouw van den overste is de dwaaste, d>e maakt eiken draai meê". „Een charmante vrouwVan haar mag jjeen enkel kwaad woord gezegd worden." Voor een volle flesch zegt hij„Dat lachen i zal ik je gauw afleeren, zei de majoor". En voor een leege„krek een dooie diaken". „Daar is de adem uit", „die is lijk gemaakt", „wat heeft die arme bliksem gebloeid", „er is geen olie meer in de lamp", „de lantaren is uit". En als de glazen gevuld zijn, het uwe I (pardon voor de even veronderstelling) en het zijne, dan zou hij u inviteeren„sla dood, Marcusof„schenk uit, drink in Vindt ge die laatste expressieinschenken en uitdrinken door de verwisseling der voor woorden niet grappig geforceerd Tot troost diene u, dat hij zéér onbarmhar tig is voor zijn collega's, die hij noemt met namen, welke u eventueel in een speech zouden kunnen dienen. „Die is in het vuur verguld!" „Dat is een lief hebber van avousen". „Je kunt hem den brandewijn uit den neus tappen"; „da's nou bier en barmhartigheid bij elkaar", „als die sterft, slaat de jenever ai", zegt hij van zijne mededrinkers. Hij vraagt zijn vriend nooithoeveel glaas- jes hebt gij gedronken hij vraagt„hoe sta je d'r mee?" „hoeveel kinderen heb jij van; middag al angegeven Ook spreekt hij nimmer van „dronken", j Dit woord vindt ge in de vocabulaire van den drinker toevallig nergens. Hij zegt: „die is vet", „die heeft sterke thee gedronken". I „die is in de kerk geweest waar de domino aan het kraantje stond", ,,'tis mis met. zus", i ,,'t is half zeven hoor", „die gaat met den kolonelsrang naar bed", „die is zoo zat als heel Dordt „die had een spons in zijn keel". Vindt ge dit niet heel aardig? wellicht wilt ge even een lachje geven aan zijn ver- zoek„doe 't glas vanboven maar goed vol, van onderen komt het er niet op an." Niet- j waar, dat is nog al guitig. Spreekwijzen a la Pickwick heeft hij met dozijnen samengesteld en ook daarbij was hij meermalen vermakelijk. Niet altijd zult ge vernuft in zijn maaksels bewonderen, maar 't resultaat kan er veelal wel meê door.'En bijna elke spreekwijze geeft zoo even de misère, die de drinker zelf achter zijne hebbe lijkheid gevoelt, de spot om wie incapabel is door dronkenschap, die kunt gij, mejuffer, in een weloverdachten speech moeilijk zoo raak geven, als hij dat doet. Ziehier In die bedsteê zal ik me wel behelpen, zei dronken Thijs, en hij kroop in een var kenshok. De drank is goed, zei Klaas, en hij lag tot over zijn ooren in de modder. Die jenever smaakt naar 't vat, zei Joris, en hij dronk scharrebier. Da's erger, zei Kris en hij lustte geen jenever meer. Die nachtegaal zingt mooi.zei dronken Thijs en hij hoorde een musch tjilpen. Dat blijft onder ons, zei dronken Kees, en hij leg met zijn vrouw in de goot. Jaap zou wel op den goeden weg voort gaan, zei Jan, als ie de dochter van den kas telein maar krijgen kon. Water, water! mijn hart brandt af! gilde Ka en ze had een pintje jenever in één teug uitgedronken. Geef me nog een droppie, straks lust ik het niet meer, zei Joost, en hij stond op het punt onthoofd te worden. We leven nu als broers, zei de jongen, en hij zat met zijn vader in de herberg. Deze spreekwijzen heeft de drinker zelf gemaakthij gebruikt ze althans, want ver scheidene dezer heb ik uit zijn eigen mond gehoord. Vulgair, dat geef ik toe, is zijn beeldspraak bij de verschillende gebeurtenissen in het leven. Zoo zegt hij bij een jonggeborene Da's zes borreltjes daags meer op de wereld Bij een pasgehuwd paar„Die drinken nn samen uit één fleschje, zoolang as et duurt en bij een doode„Die heeft zijn laatste borreltje binnen." UITSPRAKEN: Jb. Rozendaal, Enkhuizen, mishandeling f 3 boete, subs. 2 dagen hecht. L. Reijnders, (gedetineerd,) zonder vaste woonplaats, diefstal, 2 maanden gevangen. P. Stegeman, Andijk, beleediging, 7 dagen gevangen. K. Huiberts, openbare orde uitspraak van Wognum, in dronkenschap verstoren, bevestiging der het kantongerecht, waarbij beklaagde is ontslagen van rechtsvervolging. A. Wijnker, vrouw van T. Groen, Egmond aan Zee, mishandel., f 3 boete, subs. 4 dagen hecht. De eerste nieuwe zaak van heden betrof het spoorwegongeluk op 18 November 11. te Hoóg- karspel, een feit, dat betrekkelijk heel weinig ruchtbaarheid heeft gehad, maar dat niettemin een vrij ernstige botsing 'is geweest, getuige slechts het feit, dat de materiëele schade van de H. S. M. op circa f 60.000 wordt begroot. Men moet dan weten, dat in den avond van genoemden datum do sneltrein ven Enkhui zen naar Haarlem, Botterdam enz. met 21 minuten vertraging uit Enkhuizen vertrok en derhalve meer dan gewone vaart had, toen hij bij het station te Hoogkarspel door ver keerden wisselstand op een dood zijspoor liep, waar een locomotief en 2 goederenwagens stonden. Niettegenstaande de machinist van den sneltrein onmiddellijk met de meest moge lijke kracht remde en tegenstoom gaf, was de botsing zoo hevig, dat do beide stilstaande goederenwagens geheel vernield en de stil staande, zoowel als de sneltrein-locomotief zwaar beschadigd werden, terwijl het stoot- juk een gat in den stationsmuur slingerde. Denke men zich eens het geval, dat de snel trein-machinist (Joh. B. Mulder van Haarlem) bij het invliegen van het verkeerde spoor een oogenblik minder oplettend was geweest, zoodat de trein met volle vaart op de stil staande wagens gestooten had. Dan was van den eenen trein zoomin als van den anderen een spaan heel gebleven en in dien barren, barren winternacht (het was vrijwel do meest- koude van de ijzige dagen, die we in Novem ber gehad hebben) zouden de heel en half- verminkte reizigers hebben moeten afwach ten, dat zij, geheel verstijfd van kou, misschien meer dood dan levend, tusschen den warhoop van kromme, in elkaar gekreukte bonken ijzer waren vandaan gehaald. Waarlijk, het com pliment, dat de flinke machinist dadelijk ont ving van de heeren Donker van Benning- broek en Sluis, het Tweede Kamerlid, die beiden in den sneltrein zaten, was wel verdiend. Zij, door wier nalatigheid het ongeluk geacht werd te zijn ontstaande assistent, waarnemend stationschef Jacob Appel en de arbeider-wisselwachter, tevens rangeerder Jan de Jong, waren thans voor de rechtbank ge dagvaard, terzake dat zij „door schuld gevaar hebben doen ontstaan voor het verkeer door stoomvermogen over een spoorweg". Nalatigheid! Zeer zeker! het was nala tigheid. Er was nagelaten, hetgeen gedaan had moeten worden. De Jong had nagelaten hec wissel, dat hij kort te voren geopend had voor het raugeeren van den goederentrein, weer te sluiten, en Appel had nagelaten, zich te overtuigen, dat het wissel inderdaad gesloten, en dus het rechte spoor voor den sneltrein open was. Maar als het publiek ook maar eenigermate wist, wat er in het algemeen noodig is, en wat er in het bijzonder destijds te Hoogkarspel noodig was, voor dergelijke,, met een zoo groote verant woordelijkheid belaste personen, om geen oor zaak te zijn van ongelukken wij herhalen als het dat ook maar eenigszins wist, dan zou het publiek zeer zeker wel „n a 1 a t e n", het schuldig over deze personen uit te spreken. Vanvoren aangegrijnsd door grimmige regle menten en dienstorders met hunne nijpende boeten, en van achter opgezweept door steeds aangroeiend en opstuwend snelvuurwerk, dat hem als wilde golven narolt ten gerieve van het immer haastiger publiek, dat z'n minnten deelt en z'n seconden telt, zóó ziet zich aan zijn taak geplaatst de employé „bij den buitendienst", die, aan stations zooals dat. te Hoogkarspel, bijwijlen, ook nü tijdens het ongeluk den geheelen dienst voor zjjne rekening en, niet minder, voor zijne verantwoor ding heeft. Op den bewusten avond had de stations chef, de heer Jb. Hoefnagel, vrij en de be klaagde, de assistent Appel, deed dieDSt als waarnemend stationschef. Hij droeg aan den medebeklaagde De Jong het rangeeren van den goederentrein op en had 't zelf druk met bureauwerk. Behalve het gewone schrijfwerk kreeg hij niet minder dan 33 telegrammen te behandelen en in te schrijven en moest hij het publiek helpen. Toen hem geseind was, dat de sneltrein met 21 minuten vertraging uit Enkhuizen vertrokken en Bovenkarspel gepasseerd was, ging hij 't afstand-signaal veilig zetten en op 't perroD zien, of de goede rentrein niet in den weg, en het spoor voor den sneltrein vrij was, natuurlijk alles in haast. Nu bevindt zich op een afstand van onge veer 300 meter van 't station, in de richting van Enkhuizen, in het rechte spoor dat de sneltrein gaat een wissel, z g. wissel 7, dat gewoonlijk gesloten is, nog wel met een hangslot en dat alleen geopend wordt als er wagens van het rechte op het doode zijspoor gereden moeten worden, of omge keerd. Voor het rangeeren van den goederen trein was gebruik gemaakt moeten worden van wissel 7, en derhalve had De Jong daarvan den sleutel ontvangen uit handen van den waarnd. chef Appel. De waarnd. chef had tot taak, om na te gaan, of wissel 7 gesloten was, hetgeen bij avond zichtbaar is aan het verschillend gekieurd licht. Het licht, althans dat van een der wissels 7 of 8, en het was van het perron af niet wel zichtbaar welk, was echter uitgewaaid. In dat geval moet de chef zich persoonlijk overtuigen, of het wissel goed staat, d. w. z. hij moet er heengaan en kijken, maar daar toe zou de sneltrein voor onveilig signaal gezet moeten worden, iets waaraan, vooral met het oog op de toch al reeds bestaande 21 minuten vertraging, niet te denken viel. Uit ervaring vertrouwende op den rangeerder j De Jong die, zooals te zien was, het rechte spoor ruim had voor den naderenden sneltrein en juist met den goederentrein op zijspoor stond en die nog nooit verzuimd had het wissel te sluiten, liet de waarnd. chef den trein naderen. De Jong had, ook al in haast, want de „snel" moest komen, zooals gezegd, juist den goederentrein op zijspoor. Het schoot hem. te binnen, dat hij nu nog het wissel moest sluiten en hij ging er op een draf heen, want de trein was al dichtbij, maar net zou hij het wissel overhalen, toen de trein er in sprong met het ons bekende gevolg. Appel toonde voor de Rechtbank aan, dat hij 't meer dan druk had, en De Jong merkte op, dat hij tijdens het gebeurde al een langen werkdag achter deD rug had en vermoeid was. De substituut-Officier van Justitie Mr. Cnopius erkende, dat er verzachtende omstan digheden waren. Echter ten opzichte van beiden bestond er schuld en naar de meening van ZEG. ten opzichte van De Jong het meest. Een lichte straf was noodzakelijk en d aai om eischte Z.E.G. een geldboete neen 1 Voor Appel 3 dagen en voor De Jong 6 dagen gevangenisstraf. Geldboete had de Spoorwegmij. al opgelegd (aan elk 3 dagen inhouding van salariswel een bewijs, dat de H. S. M. van verzachtende omstandig heden overtuigd was), en door nu wéér met geldboete te straffen, zou de Rechtbank den schijn geven, alsof ze de straf, door de Mpij. opgelegd, te gering achtte en die verbeteren wilde, iets waarvoor ze op andermans terrein kwam. Hechtenis zou de beide beklaagden in gezelschap brengen, zij het dan ook korten tijd, met dronkaards en ander gespuis, en daarvoor waren het veel te fatsoenlijke men- schen, en dus restte er niet anders dan een lichte gevangenisstraf. Zoo redeneerde de Officier. Maar wij zijn 't gansch niet met hem eens. Yoor hen, die licht gestraft moeten worden, bestaat juist de geldboete, te vervangen dooi hechtenis, die lang zoo schandelijk niet is als gevangennisstraf. Met de door de Spoor weg Mij. opgelegde straf heeft de Rechtbank niets te maken. We vertrouwen dan ook, dat wel geldboete opgelegd zal worden. Als er uit Den Helder vandaan een zaakie is, dan kun je d'r bijna vast van op aan, dat er een heel regiment getuigen is. Ook vandaag weer vier beklaagden aan een bos en 7 ge tuigen. Komt het nog al eens voor, dat de zwakke sekse uit de marinestad gelegenheid krijgt van hare liefderijkheid en naïeveteit be wijzen af te leggen, vandaag was er heele- maal geen vrouwvolk bij. Wat aan de. stich telijkheid nog al afbreuk deed 1 Op Zondag 21 December 11. was een vier tal vletterlui, n.1. Ariën van Wijk, Jacob Veenstra, Willem Dekker en Jelle van der „Zij danst alleen zoo gaarne, omdat ze magerder worden wil". „Foei, Berger, geen geestigheden I" „Ik verzoek den heeren nu heen te gaan." Het hoofd van de feestcommissie, luitenant Von Raven, snelde opgewonden binnen. „Hier moet nu gelucht worden." „Groote hemelhet is bijna om dood te vriezen". „Heerlijk lokaal, dat casinoMogen we misschien een beetje biljarten „Biljarten... nu? Waarom ook niet! Op het biljart moeten de dranken en spij zen staan daar worden nu glazen en borden opgestapeld." „Goed, dan gaan we in de rookkamer." Maar dadr genoot men ook geen onge stoorder vrede. Ortzin en Roitzonstein waren met. roode hoofden nog bezig aan het regelen van de tafel. Eenige onverwachte bedankjes hadden alles in het honderd gesmeten. „Juist de liefste meisjes zeggen het in het laatste oogenblik nog at", mopperde Reitzenstein. „Zou zoo'n oude mama nu eens nooit verkouden worden? God beware je steeds zielsvergenoegd, gezond en dik... neemt plaats in voor twee, eet voor drie, staat voortdurend in do deur om toe te zier, en maakt misbaar over elk open venster Ortzin daar heb je waarachtig twee oude moeders naast elkaar gezet. Ben je dan heelema.al jo hoofd kwijt „Dan regel j\j de tafel maar alléén." Ortzin wierp het papier neer. „Sedert twee uur knoei ik aan dat ellendige ding en nog heb ik tien moeders te veel. Ik kan er toch geen cavaliers voor geven, als ik er niet meer heb." „Jeluilaat ik aan je lot over", Enke- vort had zjjn hoofd door de deur gestoken en had de laatste opmerking van Ortzin gehoord. „Jelui bent zoo kort voor den kep, ik maak maar beenen, ik ben niet gaarne secondant bij een duolmen krjjgt steeds een lik uit de pan." Maar er kwam geen duel. 's Avonds was er enkel vrede en eendracht. Ortzin en Reitzenstein slenterden arm in arm rondom de tafel en bekeken de neergelegde kaarten. Alles klopte. Zoo zou ten slotte dan toch een elk zijn bord wel vinden. Eenige oude heeren had men tot Turken gemaakt en gaf hun twee statige dames voor hun rekening. Een paar jonge luitenants von den hun plaats tusschen eenige oude vrijstersdie moesten zich maar een weinig vervelen, dat hinderde niet. Later zouden zij zooveel te prettiger dansen met de lieve meisjes hunner keuze. „Waar zit Geldern Hier.., zoo hoog I aan het boveneind vroeg Reitzenstein verwonderd. „Laat die daar m«ar", antwoordde Ort zin. „Die moet geëerd worden. Hij had zoo'n goede fazantepjacht". „En heeft zulk een mooie schoonzuster", i plaagde Reitzenstein. Hij was ook uiet van gister en begreep Ortzin heel goed. Het was een publiek geheim, ondanks dat de officieren hun mond hadden ge- 1 houden, dat Ilse en Ortzin met elkaar verloofd waren. „Waar zit juffrouw Iise „Die breng ik aan tafel." Ortzin wees naar de biljartkamer. „De jeugd wordt niet te voren geregeld. Je kunt me een plezier doen, Reitzenstein. Neem jij Clara Hagen voor taleldamedie ratelt zooveel onzin dan bemerkt niemand, dat ik met Ilse wat zachter spreek". „Neen maar, dat is een weinig te veel verlangd. Praten, dat kan ze mijnentwege doen, dan behoef' ik niet voor veel eten j ie zorgen,maar dan de tafelwals Die taille Drie meter omvang. Hoe houd ik u vast, oneindige natuur." Ortzin lachte. „Geef er je maar de noodige moeite voor. Onze tafel ziet er aardig uit. Jij krjjgt nog eens een prijs voor het arrangeeren van tafels. Hier joggie daar ontbreekt een vork. Steeds netjes oppassen, vriendje", j L>g overste trad binnen. De sporen rin kelden. „Goeden avond, heeren,.. alles in orde?" „Jawel, overste." De commandant trad de eetzaal binnen. Zijn vrouw, die vandaag voor gastvrouw j moest optreden, was nog met haar drie j nichten in de kleedkamer, om haar en I toilet wat in orde te brengen. „Een glas van onzen bowl 1 Overste, u moet probeeren." „Dank je, beste Ortzin uitstekend Zal alles kloppen, Reitzenstein „Natuurljjk, overste". „Neen maar! wat heeft mijn vrouw weor lang werk Dat eene ongelukskind heeft beslist haar japon weer gescheurd. Dat wurin niesde zoo luid in het rijtuig toen zeide haar zuster dadelijk „Liii, wanneer jij je tcilleveter maar niet ge scheurd hebtje hebt alles zoo stijf aangehaald". Neen maar, ik heb me half ziek gelachen Goddank dat ik geen dochters heb. Joneens maken het je niet half zoo lastigWel, d iar zijn ze einde lijk bijna geljjk met de gasten natuurlijk." Hart als gewoonlijk bij eb naar de zandplaat „De Onrust" gevaren, om te zien of er niets van hun gading bloot gespoeld of ook wel op de plaat achtergebleven was. Ze vonden een 30 a 40tal voorwerpen, die later bleken te zijn de „pitten" (het binnenste) van buf felhorens. De dingen werden meegenomen en bij den antiquair in vodden en beenen Hendrik Jacobs, voor f4 50 verkocht. Den volgenden nacht togen ze weer heen en nu kwamen ze tot de vroolijke ontdekking, dat er een groote massa van die buffelhorenpit- ten waren aangespoeld, en dat het dus wel „lading" zou wezen. Lading moet echter bjj den strandvonder opgebracht worden, en als belooning genieten de als „bergers"beschouwde personen dan '/s van de opbrengst. Zij gingen derhalve met een paar exemplaren naar den onderstrandvonder Klaas Vermeulen, een ge moedelijke oudeheer, die 't niet zoo heel nauw neemt, en vroegen of hij dat goed in zijn strandvonderspakhuis wou opnemen. Maar van die stinkende beenen wou Vermeulen niet veel weten, en op zijn vraag, hoeveel ze er van haddon, verstond hij 130 pond (de vletterlui beweerden, dat ze gezegd hadden van 3 a 400 pond,) zoodat hij wel goed vond, dat ze den rommel maar behielden. Zullie lekker 1 Ze hadden zich in 't gewicht nog wat vergist, want er was 1100 pond, die ze aan David Simon de Jong [weer een andere specialiteit in voddenrapersartikelen] voor f 15.76 verkochten. Zoo hadden ze dus [later vonden ze nog eens voor f 0.40] een aardig dag- liuurtje gehad, maar „waar niet Is, daar wil niet wezen", 't Heele daghuurtje en waar schijnlijk nog meer dan dat, moest later aan de advocaterij geofferd worden. Op 19 December was een Noorsch schip gestrand onder Eierland aan de Texelsche kust en van dat schip waren de buffelhoren- pitten af komstig. De burgemeester van Texel vernam, dat Heldersche lui groote hoeveelheden gevonden en ten eigen bate verkocht hadden, en of Z.E.A. de zon niet in 't water kon zien schijnen, of wel een ander z'n schoorsteen niet kon zien rooken, zoo veel is zeker, dat hij werk maakte van een gerechtelijke vervolging, die heden de phase van openbare terechtzitting had bereikt. We zullen de „strandjutters" ('t woord is van den Commissaris van Politie te Den Helder) niet als heilige boontjes gaan voor stellen. Ze zullen waarschijnlijk den. eersten keer al wel geweten of althans vermoed hebben, dat de hoornpitten „lading" zouden zijn en dus opgebracht behoorden te worden, en het zal wel zoo zijn, dat ze den volgenden dag deu strandvonder minder opgegeven hebben, dan ze wisten dat ze hadden, maar dat is ook alle bedreven kwaad. Vóór hen pleit in ieder geval, zooals de verdediger Mr. A. Prins ook opmerkte, dat ze altijd lading, ook die van weinig waarde, trouw opgebracht hebbendat ze in Den Helder heel open en bloot met de pitten handelden, en geen de minste poging tot verberging deden, wat zeker niet gebeuren zou, als ze zich van veel schuld bewust waren. Ook moet men niet vergeten, dat uit de getuige nis van den strandvonder Vermeulen vrij duidelijk was op te maken, dat hij nog niet zoo heel grif de pitten zou hebben opgebor gen, als hij wel geweten had, hoeveel er was. Trouwens, een waarde van ongeveer f 20 strandvonderij-goed is waarlijk, als er y3 bergersloon en de andere kosten afgaan, de moeite niet waard om er veel drukte over te maken. De netto-opbrengst is toch immers heeiemaal niets in vergelijking met de waarde van de geheele lading, die toch verloren is. Dergelijke strafvervolgingen kunnen o. i. zonder schade achtorwege gelaten wor den, ook al verlangt de burgemeester van Texel ze. De O. v. J. eischte tegen elk 7 dagen gevang. De verdediger bepleitte vrijspraak op grond, dat de toeëigeniDg niet „wederrechtelijk" was geweest. De rest van de zitting was niet veel soeps. Klaas Hoffer, een lummelige boerenknecht van Werverslioof, had op Zondagavond 11 Januari aan den Zwaagdijk onder Hoogkar spel met kiezelsteentjes een paar lantaarn glazen stukgegooid, notabene omdat een andere knul, met wien hij liep, er al eerder eenige stukgegooid had én daarom gezegd had: „jij mot 'took doen, anders verraadt je me." Burgemeester De Jong, die altijd onder Mevrouw Von Rosen, een nog zeer lieve vrouw, kwam, eenigszins verhit, met haar drie volgelingen, in rose gekleede nichtjes in de zaal. Zij begroette de beide officieren zeer hartelijk de heeren vonden bij haar steeds een gastvrij buis. Mijnheer Von Raven presenteerde de dames de balkaarten. Mevrouw Von Rosen sloeg haar balkaart zuchtend open„Ik mag vandaag alleen maar netjes heen en weêr wandelen en mjj aan de gasten wjjden." „Maar extra-dansen, mevrouw „Misschien." „Ieder één Ja De jongste nicht, die vanavond haar eerste bal meemaakte, stond dicht achter tante's rug. „Tantemen ziet toch niets fluisterde zij alle twee mi nuten de ongelukkige balmoeder in het oor. „Wat dan toch, Lili „Mijn japon, tante, den scheur, dien u vastgespeld heeft. Wanneer het nog een maal scheurtik meet aanstonds weer niezeD." „Ach, onzin dars maar veeldan zjjn alle japonnon wat uit den naad." Mevrouw Von Rosen moest nu het arg- stige nichtje aan zichzelve en eenige oifi- cieren overlaten, en gauw de reeds verrchjj- nende gasten gaan begroeten. Zij wist elk der binnenkomeoden zoo hartelijk te ont vangen, als was zijn komst voor haar een buitengewone vreugde. Eindelijk hield het gedwarrel van don kere en lichte zijden sleepen, geurige wol ken tulle, blauwe uniformen en zwarte fraks op. De oude dames namen op het verhoogde v

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5