riem nit de Kaasstad, Zoiitiag 12 April l£K)B. ■ilaie, Jaargang No. &826, TWEEDE BLAD. Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. FEUILLETON. DE VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. Jndiscliü |3rnlinifiscn. OURANT Zitting van Dinsd. 7 April 1903. UITSPRAKEN: G. Eelman, He'der, noch den diefstal, noch de heling bewezen, vrijgesproken. G. de Roos, Den Burg, T< xel, mishandeling, f 15 boete, subs. 5 dagen hecht. P. Zonjee. Uitgeest, mishandeling, f2 boete subs. 2 dagen hecht. Js. Vermeulen, Haarlemmermeer, weder- spannigheid, vrijgesproken. Zeg je me daorvan Het eerste nummer van onze abonnements voorstelling van heden had veel overeenkomst met de scheepsluchtkokerdekfelverdwijning- geschiedenis van de vorige week. Voor Eelman speelde nu meneer Gerardus Christianus te Kolstee, een bakkersknecht van 23 jaar, geboren te Utrecht, logeerende thans in' het Huis van Conservatie te Alkmaar en voor dien in een hotel van het Heilsleger te Amsterdam. Nou als hij 't er zoo goed afbrengt als zijn collega van de vorige week, dan kan hij tevreden zijn. En eerlijk gezegd heeft 't er allen schijn van, dat het dien loop nemen zal. De jongeheer werd beschuldigd, dat hij zijn baas Jb. de Jong een collectie beleedigingen naar 't hoofd had geslingerd en van den menheer, bij wien hij en pension was, den logementhouder Jacobus Johannes ['fc heele testament] Aziveer Wijenberg een dameshor logeketting had gekaapteen paar minder- passende uitstapjes, die men van den rijzigen, netgekleeden, hooggeboorden en zich-als-een- zeer-net-mensch-voordoenden Stichtenaar niet zou- verwachten. Volgens hetgeen op de zitting van heden bleek, was hij op 17 of 18 December van 't vorig jaar op de bof naar Den Helder gegaan, om plaatsing te krijgen bij den een of anderen producent van cadetjes en fijne beschuit. Dat leek evenwel niet erg op te schieten, althans eerst op 1 of 8 Februari kreeg hij een emplooi en wel bij den straksgenoemden Jb. de Jong. Al dien 'tijd had hij 't genoegelijk pension- naat-leventje geleid in de inrichting van den eveneens genoemden heer Wijenberg. Het schijnt wel, of tengevolge daarvan zijn portemonnaie op 't laatst slap in den rug werd of wel, dat de vrijmoedigheid de over hand bij hem kreeg, althans ongeveer een week vóór hij vertrok verdween zonder bekende oorzaak een zilveren horlogeketting van de vrouw van Wijenberg, die aan den wand gehangen had, de kettiDg n.1., niet de vrouw. Van die verdwijning werd, omdat men ver moedde, dat een anderhalf jarig zoontje' van I Wijenberg den ketting misschien had „wegge- i hol'pen", toen nog geen aangifte bij de politie gedaan. Dat gebeurde eerst op 10 Maart, j nadat men vernam, welk aangenaam onder- houd de bakker De Jong met Gerardus gehad j had. Zoo moest dus ook Te Tolstee met een heeleboel anderen tegenwoordig on- l dervinden, dat een redevoering al tot zeer verschillende couclusiën aanleiding kan geven. Op den 6den Maart, [toen hij dus ongeveor een maand gelegenheid had gevonden om de goede en minder goede kwaliteiten van zijn patroon te observeeren], 's morgens om een uur of zes, was hij met zijn baas en nog een anderen, jongen, knecht in de bakkerij aan 't werk. Tot z ij n werk behoorde het in en door mekaar flansen en knoeden van de stuk ken deeg, die bestemd waren om straks, in den vorm van fransies, krentezwissers en. wat dies meer zij, door rijk en arm te worden verorberd. Er ontstond toen verschil van meening over de vraag, of die behandeling nog eenigen tijd zou worden voortgezet, of wel geacht kon worden, in voldoende mate te hebben plaats gevonden. De knecht vond 't beter er nu maar uit te scheiende baas, cm nog wat door te gaan. Ieder verdedigde met klem zijn eigen opinie en het slot was, dat de -baas zeinou, as jij dan niet wil, zal ik 't zelf wel doen. Dat had echter een averechtsche uitwerking, want nu begon de knecht een bloemlezing fraaiig heden uit te kramen, die we zullen ze liier maar niet opnieuw uitspinnen allen min of meer verband hielden met des bak kers „natuurlijke gaven" en die het den pa troon duidelijk maakten, voor zoover hij 't nog niet mocht weten, dat hij op meer dan één punt do tien geboden had overtreden. Nu was die terechtwijzing op dat oogenblik wegens gebrek aan een voldoend aantal getuigen, nog niet geschikt voor gerechtelijke vervolging, maar de heer Te Koistee was gaarne bereid, om, toen een andere knecht van De Jong in de bakkerij kwam, op ver zoek van den bakker, het lied nog eens voor te dragen. (Wat misschien oorzaak zal wor den, dat rechtbank zegt: beleediging op ver zoek kennen we niet en dns vrijgesproken.) Zooals gezegd, had de heer Wijenberg later van de voordracht gehoord en volgens zijn bewering had hij naar aanleiding daarvan bij de politie aangifte gedaan van de verdwij ning van het horlogekettinkje, met aanwij zing van den vermoedelijken dader Te Kolstee. Bij het daarop gevolgde justitieel onderzoek door den agent van politie Stuivenberg was het kettinkje teruggevonden bij den horloge maker Haiting. Uit diens verklaring bleek, dat Te Kolstee hem 't kettinkje op 26 Janu ari, dus 2 dagen na de vermissing, te koop aangeboden had, bewerende het te hebben ge vonden. Harting moest eerst niet „heefte", want hij is geen opkooper van gevonden voorwerpen. Te Kolstee beweerde echter met een stalen gezicht, dat hij indertijd aangifte van het vinden had gedaan en 't voorwerp al een jaar en zes weken had, zoodat hij nu gerechtigd was het te verkoopen. Daarop ging 't kettinkje voor een gulden in eigen dom over aan Harting. Een en ander „in onderling verband en samenhang beschouwd", was blijkbaar vol doende geoordeeld om Te Kolstee voorloopig een plaatsje te geven in het Huis van Be waring. Daaruit was hij nu vandaag te voor schijn gehaald, om, als 't hem mogelijk was, 's even al die aantijgingen te weerleggen. En dat ging 'm nog al niet onsnukker af. De beleedigingen erkende hij volmondig genit en herhaald te hebben, maar van den diefstal was geen snars waar. Hij had, zooals hij vertelde, 't kettinkje stikum van Wijen berg gekregen, die niet wou hebben, dat zijn vrouw er meê liep, omdat 't afkomstig was van een korporaal-kwartiermeester, zekeren Hillebrand, die 't aan de zuster van de vrouw cadeau gedaan had, welke zuster [Petronella Kroos] er, ook al omdat ze op trouwen stond -met een ander dan den kwartiermeester niet meê wou loopen uit vrees voor conster natie mot haar dierbare toekomstige weder helft. Zoo was dan eindelijk de ketting langs een heeleboel schijven in handen van beklaagde gekomen, die 't ding ook niet noodig had en 't daarom van de band deed. Een leelijk puntje was daarbij natuurlijk 't verhaal van 't vinden en een jaar en zes weken bewaren, indertijd bij Harting gedaan. Maar Te Kolstee zat ook daar niet zoo erg meê, want hij hoefde in zoo'n geval immers niet de volle waarheid te zeg gen, dan zou hij een zoo omstandig verhaal hebben moeten doen, dat 'fc den horlogemaker veel minder waarschijnlijk in de ooren ge klonken zon hebben, dan zijn verzinsel van 't vinden. 't Verhaal liet zich nog al hooren. Maar, hoe lastig 't ook dikwijls is, Mr. Cnopius, den Substituut-Officier van Justitie, kun je dergelijke dingen nooit wijs maken. Hij gelooft nooit wat van al die praatjes. Ook dezen keer bleef ZEG. van meening, dat zoowel de belee diging als de diefstal bewezen waren, waarom hij een gev.-straf van 3 mda. requireerde. Als verdediger was onzen bolletjesdraaier toege voegd Mr. J. P. Kraakman, die de beleedi ging bewezen achtte, maar den diefstal niet, waarom hij verzocht den beklaagde daarvoor niet te veroordeelen. Verder vroeg hij, te gelasten, dat zijn cliënt uit de voorloopige hechtenis werd ontslagen. Ook al nam de rechtbank den diefstal als bewezen aan, dan was toch immers het stelen van een horloge kettinkje dat niemand wou hebben, en dat ten slotte een gulden waarde had, nog geen reden om iemand van netten stand daarvoor zoo lang en nog langer in hechtenis te hou den. Een alleszins billijk verzoek zou je zeggen. De rechtbank besliste in raadkamer echter afwijzend op het verzoek. Evenwel bepaalde zij de uitspraak op Donderdagmorgen a.s. [nu verleden], in tegenstelling met de uitspraak in de andere zaken, die pas over 14 dagen zal jalaats vinden. Kees Veerman, een 18-jarige zoon van den directeur van 't abattoir te Wervershoof, had azuurblauwen hemel. Tal van brninvisschen, „de boer met zijn zich Zondagavond 15 Maart vermaakt met varkens", zooals de zeeman ze betitelt, spron- het cousumeoren van een bovenmatig kwan tum jandoedel, als gevolg waarvan hij nog niet gereed was om te vertrekken, toon de oude en stramme gemeente- en onbezoldigd rijksveldwachter Jacob Grooteman, om lOnur kwam sluiten. Hij slingerde den dienaar der wet een paar onvermeldbare scheldwoor den, waarvan trouwens het eene het andere opheft, naar 't hoofd en voegde er de eer biedvolle vermelding aan toe: „ik zal je ver zuipen". De O. v. J. meende deswege een „kleine correctie" te moeten toedienen en eischte f 6 boete, snbs. 6 dagen hecht. In de zaak van Nicolaas Jonker, voorslager aau de smederij van den heer 0. Bosman te Alkmaar, die op 16 Februari een nageljongen, Petrus Jongejan, met een beitel in de kuit gegooid had, tengevolge waarvan een bloe dende wonde was ontstaan, hadden we een herhaling van hetgeen daaromtrent op de zitting van 17 Maart was voorgevallen, met dit verschil, dat nu het voornaamste element, de beklaagde zelf, tegenwoordig was. Hij was 24 Maart bij verstek tot 14 dagen gevan genisstraf veroordeeld en wou blijkbaar een gen en dartelden om het schip, tot groot vermaak onzer soldaten vooruit op den bak. Tegen zeven uur in den morgen vertoonde zich eindelijk de langverwachte hooge kust van het zuidelijkst puntje van Europa en ook flauw in de verte het Afrikaansche strand. de kapen Trafalgar en Tarifa aan en Kaap Spartel aan stuurboord- Het zijn bakboord, zijde. Vooral zij, die voor het eerst deze zeereis meemaken, geraakten geweldig onder den indruk, 't Is dan ook werkelijk een heerlijk mooi schouwspel voor ons allen, gewend als we zijn aan de eentonig lage vlakten ginds thuis in Holland. Tal van schoeners, brikken en barken gaan ons voorbij en stoffeeren zeer schilderachtig „de Straat", die wij nu instoomen. Zoo ontmoeten we o.a. het stoomschip Eleonora van de Firma Müller en Co. te Rotterdam en een voor ons onbekenden drie mastschoener, beiden varende onder Neder- landsche vlag. Een saluut wordt gewisseld door het strijken der driekleur en wij passa giers wuiven opgewonden met zakdoeken onze landgenooten toe. - Och, er zijn er zoo velen in den tegenwoor- pogmg doen om die getabbaarde heeren eens ^jgen tijd, die durven spotten met heilige tot andere inzichten te brengen, waarom hij gevoelens als vaderlandsliefde, die er zoo verzet had aangeteekend. Of 't 'm veel baten ondoordacht op stoffeu, dat ze boven dergelijke zal, gelooven we niet. Nieuws bracht hij niet bekrompenheden verheven zijn Ik zou hen aan t licht. Hij wilde een voor zien gunstigen (.„titer wel eens willen zien, hier op zee, op draai aan de zaak geven, maar de Officier een schjp^ wanneer daar plotseling het dier- wou heelemaal niet meedraaien. Z E.G. vond t,aar rood-wit-blanw dundoek zichtbaar wordt 14 dagen gevangen, een schappelijken prijs en en aj]eg naar verschansing vliegt onder vroeg de rechtbank om daar maar bij te blijven. I ^eQ blijden uitroep van „een Hollander een Piet Bommezij van Oterleek, 27 jaar geleden aan 't stadhuis ingeschreven als Petrus Nicolaas Johannis, thans koopman in dooie lammeren, toelichten en ander vee, wijdvermaard als katgooier en vechtersbaas, had op 20 Maart, 's morgens 3 uur, in de herberg van Simon Langereis te Oterleek, waar 's avonds z aiguitvoering was geweest, zoovele grapjes uitgehaald, dnt hij geïnviteerd was, in de zitting van heden eens nadere uitlegging te geven. Maar blijkbaar had de Officier er al opgerekend, dat Piet „er niks meer van weten zou omdat ie zoo dronken was," waarom Z.E G. eenige personen had laten aanrukken, die er dan misschien nog wel wat van zouden weten. Alzoo hoorden wij dan achtereenvolgens 1. Jan Vergaai, boerenknecht, die door Piet van 't tooneel afgeknoffeld was en beneden door een stoel heen tuimelde. Stoel kapot; Jan nog vrij goed heel. 2. Maartje Langereis, dochter van den kastelein, die Piet, toen hij 't razende bloed had, wou beduien, dat hij zijn jas maar niet uit moest trekken en daarbij een trap van hem kreeg. 3. Piet Sneeboer of Snijboon, die verklaarde een slag tegen zijn lip gehad te hebben, maar eigenlijk zoo goed als bij ongeluk toegebracht. 4. Louwrens Brouwer, gem.-veldwachter, die dat alles, voor zoover 't waar was, gezien had. Niet waar was echter, dat Snijboon bij ongeluk tegen de lip geslagen was. Bommezij had hem opzettelijk in de lip gebeten, iets wat Snijboon nu poogde te vergoelijken. Maar in zoo'n geval is de President lang niet gemakkelijk en ZEA. bracht dan ook den lieger Hollander Men behoeft volstrekt niet laag op andere naties neêr te zien, men kan het goede in den vreemde waardeeren en zelfs gaan begrijpen, dat wij, Nederlanders, in veel, zeer veel nog ten achter zijn, doch bij dat alles houde men steeds en overal het vaderland hoog! Zeker, wij hebben onzen ouden roem over leefd, we zijn niet meer wat wij waren, onze vlag is niet langer de schrik van den oceaan, doch zij wordt gelukkig nog steeds geëerd. Treffend bleek het nu weêr in de Straat van Gibraltar, toen een Duitsche mailboot ons voorbij stoomde en het eerst met de vlag salueerde. Uit dit saluut van dien vertegen woordiger onzer machtige oostelijke naburen spreekt duidelijk de oprechte erkenning van onze vroegere grootheid op zee. We zijn thans midden in „da Straat". Aan stuurboord [rechts] bemerken wij een ontzet tende rots op de Afrikaansche kust, dit is de z.g. Apenberg, terwijl om 8 uur 50 v.m. Gi braltar gepasseerd wordt. Met kijkers gewapend bewonderen wij de prachtige vestingwerken, die in de rotsmassa zijn uitgehouwen en nog vrij wel als onneem baar worden beschouwd. Honderden vuur monden, onzichtbaar opgesteld, verdedigen hier, zoo noodig, den toegang tot de Middel- landsche Zee en men moet wel tot de erken ning komen, dat de Engelsehman er bijzonder goed slag van heeft, om zich op een voor- deelig punt te nestelen. Van die steile rotsen heeft hij z'ch met Holland's hulp meester gemaakt, om ze daarna vrij handig voor zich zelf te behouden. En thans nemen wij afscheid van den Atlantischen Oceaan en gaan we weêr in noordelijke richting. Bijna den geheelen dag genoten wij van gedienstigen lieger zoodanig in 't nauw, dat deze stond te trillen of hij uit een badje van 1 de Spaansche kust, een reeks van bergen, nul graden kwam. Enfin, van k 1 a a r b 1 ij- j grillig en woest van vorm. Nu en dan zagen kelijken meineed kwam het niet tot ge- wij de witte huisjes opgebouwd tegen de Roman van A. O. KLAUSZMANN. 8. -o-o-o— Steeds was het zijn eigen wil geweest, als Bartel een betrekking had verlaten, om een betere te gaan vervullen. En ODder de getuigschriften, die hij in zijn tale - lade bewaarde, was er niet een, dat by niet met rechtmatigen trots had kunnen laten zien. Geen oogenblik had bij het groote doel, dat hij zich voor oogen had gesteld, losgelaten. En het had hem niet ontmoedigd, als hij tot de wetenschap kwam, dat het niet alleen een zeer moei lijke, maar een oneindig lange weg wss, dien hij had af te leggen. Wat hij tot dus verre had bereikt, dat dankte hij, evennis de held in den roman, aan eigen kracht. En er bestond bij hem geen twijfel, ol hij zou eenmaal de hoogste sport bereiken van de ladder. Dan, ja, dan zou hij ein delijk het hoofd fier opheffen en met groote beslistheid hun den voet op den nek zetten, die nu zijn meesters waren Want hij haatte in den grond van zyn hart den vriendelijken Winter evenzeer als den barschen directeur-generaal, in wiens scherpe oogen bij altijd 't v antrouwen las, dat den zigeunerjongen van zijn kinds heid af steeds had vervolgd. Maar hij w ist zijn haat goed te verbergen. Zoo goed als hij de meest ijverige beambte was, was hij ook 'e meest onderdanige en beleefde, en zijn optredon gaf nooit eenige aanleiding tot een berisping. En het was misschien het gevolg van zijn opvoeding in het wees huis, dat hij geduldig kon wachten. In de laatste maanden evenwel was het meermalen gebeurd, dat zijn anders zoo ijzersterk geduld aan het wankelen was geraakt en dat hem een hartstochtelijk ver langen had aangegrepen om met den storm pas p het begeerde doel los te gaan Want er was iets nieuws in zijn leven gekomen, iets ongehoords, dat hij nooit bij zijne berekeningen had opgenomen. Plot seling, met onweerstaanbaar geweld, had het hom bemachtigd, in hetzelfde oogenblik, dat hij Martha Winter had gezien. En bet had hem niet meer losgelaten, hoe weinig duidelyk hem in den beginne de verande ring in zijn natuur was geweest. Mis- c.hien had Bartel zich ook heden nog niet bekend, dat hij Martha Winter lief had en dat alleen het vurig verlangen naar haar bezit aan zyn wenschen op eenmaal dien machtigen drang had ge geven. Ziire gedachten bielden zich slechts met haar bezig en zijn aangeboren schorpziDnig- heid verzon allerlei mogelijkheden, om haar te ontmoeten of te zien. Dank zij zijn aan geboren speurtalent, kende bij haar ge woonten even goed als zijn eigen. Hij wist, wanne' r zij het hnis verliet en w anneer zij or terugkeerde. En bij was onuitputtelijk in het uitdenken van voorwendsels, om haar weg te kruisen cf haar van uit zyn schuil plaats achter de getraliede vensters van den corridor gade te slaan. Het maakte hem overgelukkig, wanneer hij een blik of een groet van haar kreeg. En niets vin datgene, wat hij tot dusverre beleefd had, bleken meineed, zoodat het zaakje met een sisser afliep. De Officier gispte zeer de treurige en ge vaarlijke houding van Sneeboer en requireerde tegen Bommezij, die al eerder wegens mis handeling veroordeeld was, een gevangenis straf van 6 weken. A.s. week Paaschvacantie. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. 7 Maart waren alle passagiers reeds vroeg aan dek. We zouden Gibraltar passeeren Het was bet prachtigste weer van de wereld en een lekker zuidelijk zonnetje glansde aan een had zich zóó in zyne gedachten gegritt, als de weinige, niets beteekenende woorden, die zij hem bij een vluchtige ontmoeting had geguDd. De betrekking, die er sedert tussehen bem en de zuster van zijn chef' had be staan. kon niet eens een oppervlakkige be kendheid genoemd worden. Maar reeds het bewustzijn, niet geheel meer een vreemde voor haar te zijn, was dit zonderlinge mensch heerlijk genoeg, om zijn fantasie de schoonste diDgen te doen tooveren. Had hij zich tot dusverre steeds met zeer veel zorg gekleed, vanaf dat oogenblik was hij een ware dandy en liet hij geen eukel toilet middel ongebruikt, om zijn persoon te ver- mooien en zooveel mogelijk het zigeuner achtige weg te nemen. In zijn leef wijze legde hij zich r.og meer ontzeg gingen op, dan tot dusverre. Hij ontzegde zich zelfs de eenige luxe, die by zich nog wel eens permitteerde, narnelyk een bezoek zoo nn en dan aan den schouwburg. Maar het viel hem niet moeilijk, daarvan weg te blijven, want sedert dat nieuwe en groote zijn leven was binnengedrongen, zag en droomde hij iD zijn armzalig kamertje veel mooier en heerlijker dingen, d-n de grootste acteur hem bad kunnen voortooveren. Tegen middernacht was Bartel eerst met zyn roman ten einde gekomen en onder de gelukkigste beelden, die deze lectuur in hem hadden opgewekt, sliep hij in Den volgenden morgen verliet hij zijn woning reeds een kwartier vroeger dan andera. want hij wist, dat dit de dag was, waarop Martha Winter reeds om acht uur in school zijn moest. Hij rekende er op, haar te ontmoeten en hy zag zich in zijn verwachting niet be bellingen en ook de hooge vuurtorens, die 's nachts den koers n^oeten wijzen. De zee is als een spiegel zoo glad. Lucht en licht zijn hier helderder, zuiverder, zachter. We zijn als in een betere wereld verplaatst, gevoelen ons op de lieflijke blauwe wateren der groote binnenzee gelukkiger dan anders. Van die mooie gelegenheid moeten we pro- fiteeren om nader met ons drijvend stoom- hótel kennis te maken. Het is maar een prachtig schip, die „Koning Willem II" der Maatschappij „Nederland", voorzien van alle mogelijke gemakken als goed geventileerde ruime salons, rookkamers, flinke hutten, badkamers, een heuscke kap perswinkel, een bakkerij, een slachterij, vries- en koelkamers, enz., enz. In 1900 liep de „Koning Willem II" te Rotterdam van stapel en hij doet de bekende Maatschappij voor Seheeps- en Werktuigbouw „Peijenoord" alle drogen. Met een gratie, die bij zijn lievelings- aeteur had afgekeken en in welke kunst hij zich voor zijn sp;egel had geoeferid, haalde hij reeds een dozijn schreden van baar at zijn hoed at. De vriendelijke beant woording van zijn groet deed hem de groote verlegenheid, die hem nu de keel dichtscoerde, gelukkig overwinnen: Hij bleef staan en noodigde daardoor de jonge dame, die zeer verwonderd was, uit, het zelfde te doen. „Ik vraag u excuus, mejuffrouw Winter, wanneer ik u lastig ben", zeide bij, „maar misschien heeft u dit boek verloren, dat ik gisteravond bij het verlaten van' het kantoor voor de deur vond liggen." Zij keek naar het boek, dat hij haar voorhield eD lachte verheugd. „ZekerDit verlies, dat ik tot dusverre nog niet had bemerkt, zou mij zeer onaangenaam geweest zijn. Want dat boek is niet mijn eigen dom, ik had het voor mijn schoonzuster uit de bibliotheek gehaald Ik ben u zeer dankbaar voor uw vriendelijke zorgen, mijnheer „Bartel", vulde hij aan met een belache lijk diepe buiging, daar bij zag, dat zij zich tevergeefs op zijn naam bezon. „Voor mevrouw uw scboonzusfer dus,u ver smaadt het misschien, romans te lezen Zijn blijkbare bedoeling om een gesprek aan te knoopen, mocht Martha bevreemden, zij gaf hem toch op haar gewone kalme wijze antwoord. „O neen, maar myn werk laat mij er zoo heel weinig tijd voor. Juist dit boek heb ik, omdat ik het zelt kende, mijn schoonzuster aanbevolen." Over het bruine gelaat van den klerk ging een zonneschijn en op vroo- eer aan. Zij behoort tot het nieuwste type mailbooten, evenals de „Koning Willem I", de „Koning Willem III" en de „Oranje". Ons huis is 120 Meter lang en heeft, in het mid den gemeten, een breedte van 14 Meter, ter wijl het 8 6 Meter diep is en een inhoud heeft van 4291 ton Een aardig bootje dus, al zagen we in de dokken van Southampton nog veel grootere zeemonsters. Het schip is geheel electrisch verlicht, wat het brandgevaar zeer vermindert. Ook de toplichten in de masten, de zij- en kompaslichten en de lichten by de stuur- en machinetelegraaf worden elec trisch ontstoken. Een prachtstuk van een machine met vier cylinders geeft ons schuitje een snelheid van 14 Engelsche mijlen per uur [een mijl is 1825 Meter], De bemanning bestaat uit 98 koppen en men vindt daaronder, behalve de scheepsoffi cieren, matrozen, stokers en tremmers, o.a. nog een bakker, een slager, een timmerman, een smid, een ziekenvader, een kapper, de noodige Inlandsche bedienden, koks, enz., enz. Een lang en breed „promenadedek" verbindt de 1ste en 2de klasse, waarin plaats is voor totaal 120 passagiers. Het grootste deel van dat wandeldek is geheel tegen zon en regen beschut, want vooruit heeft men boven de 2de klasse de z.g. „brug", die boven het „middenschip" in een sioependek zich verlengt. Op dit sioependek vindt men o.a. zoowel aan bak- als aan stuurboordzijde vier stalen sloepen, die elk 45 man kunnen opnemen en naar wij van harte hopen en vertrouwen,nooit of nimmer zullen noodig zijn. Ze zijn intusschen van alles voorzien, wat bij een schipbreuk te pas zou kunnen komen. Passagiers, equipage en militairen zijn over die sloepen verdeeld en elk weet in tijd van nood zijn plaats. Zoowel „achteruit" hij de 1ste klas als „vooruit" bij de 2de, heeft men dekhutten, die vooral later in de tropen lekker luchtig zullen zijn. Ook heeft men daar nog de rook kamers en de kajuit dei stuurlieden. Gemakkelijke trappen voeren zoowel naar brug en sioependek als benedendeks naar de salons, de kinderkamer, de muziekkamer, de hutten, de keukens, de bakkerij, den barbier, de badkamers, het hospitaal, de apotheek, enz. Alles is even gemakkelijk, rijk en practisch ingericht, al heeft men natuurlijk met de ruimte moeten woekeren. De soldaten en de lagere bemanning slapen geheel vooruit onder den z.g. bak, doch van elkaar gescheiden. Het logies is er zeer netjes en ruim. De militairen slapen evenals bij do Marine in hangmatten en zijn verdeeld in vier bakken [drie van 9 en een van 8 man]. Er staat een flinke kachel en 't geheel maakt den indruk van een chambrée in de kazerne. Wanneer 't moest, zou de „Koning Willem II" ongeveer 800 militairen kunnen vervoeren! In den „kuil", de diepte „vooruit" tusschen „bak" en „brug", vindt men nog de smidse en timmermanswerkplaats. Later hoop ik u nog wel eens iets van het leven aan boord mede te deelen. In den eer sten tijd valt er nog te veel van de reis zelf te vertellen. Ik sprak u in mijn vorige Penkras van den Mistial, die heden verwacht wordt, doch tot nu toe, Zondag 8 Maart, 's avonds om 11 uur, merken we er nog niet veel van. Er is wel veel wind uit het Noorden en het schip slin gert min of meer, doch een Mistral is het nog bij lange niet. Des te beter Lt. Clockener Brousson b. d. Maart 1903. a/b S. S. Koning Willem II. Rotterdam, 9 April 1903. W'aarover nu anders te schrijven dan over de werkstaking aan de sporen „Een elck is thans vervuld vaD 't groote wonder." Dit is niet maar zoo bij manier van spreken geciteerd, het is waar ijk vol komen juist. Over niets anders schijnen de gedachten en de gesprekken te gaan, men verklaart zich/,el ven en andeien de situatie, berekent mogelijkheden, waarschijn lijkheden. lijken toon, als had ze hem iets zeer aan genaams gezegd, vroeg bij „Het bevalt u dus U hebt hem dus een weinig lief ge kregen, dien Oswald, die uit eigen kracht het tot iets groots brengt, ofschoon hij maar van zeer geringe afkemst is, en maar een arme vondeling „Zeker, zijn persoon heeft mij zeer veel belang ingeboezemd", antwoordde ze eenigs- zins terughoudend door de leverdigleid zijr.er zonderlinge vraag en door het eig' n- aardig fonkelen van zijn gioote oegen „U beeft den roman dus eveneets gelezen, mijnheer Bartel „Ja, deren nacht. Het was geen misl ruik maken van uw eigerdom, waaraan ik me heb schu'dig gemaakt, niet waar? Toen ik eenmaal begonnen was, koD ik niet meer ophouden. Het is zeer jammer, dat ik het slot niet kan te weten komen." „Wanneer u daar veel 8an ge'egen is, zal mijn schoonzuster wel bereid zijn, u het tweede deel voor eenige dagen te leenen. Ik wil het haar in elk geval vandaag nog vragen ..O, warneer u dat zoudt willen doeD, juffrouw Winter, ik zou er u zeer dank baar voor zijn. Het is voor mij zulk een groote «vreugde, te booren, dat die Oswald u bevieldat gij u voor bem inferes- seerdet bedoel ik. Zijn nederige afkomst heelt u dus niet verhinderd, hem uwe sympathie te schenken De rare manier, waarop Bartel zich uit drukte en zijne zonderlinge vragen zonden Martha misschien hebben doen Hebei), wanneer riet de toon, waarop hfi sprak en de uitdrukking van zijn gelait een zeker onbehaaglijk gevoel by haar hadden opgewekt. Zoodoende had ze slechts

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5