Zondag 10 MEI 1£M)3. 47sle Jaargang JNo. 3834. TWEEDE BLAD. Arrondissement^ - Recht bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 5 Mei 1903. FEUILLETON. DE VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. OURAKT. UITSPRAKEN: H. Schaper en A. Hollenberg, beiden te Bergen, opzettel. beleed., elk f 5 boete of 2 dagen hecht. A. Broers, Lutjewinkel, mish., f 20 boete of 8 dagen hecht. J. Boots, De Rijp, mish., 5 dagen gevang. T. Dol, vronw v. R. Goed, Medemblik, mish., 2 dagen gevang. W. Tromp Jr., jachtwetovertr., appèlzaakje, vrijgesproken. G. Leien, Winkel, mish., f 3 boete of 2 dagen hecht. O. Brakenhof, Carsticnm, mishand., 14 dagen gevangenisstraf. Hoe overheerlijk het is, eens een extra ordinair of -buitengewoon redenaar te zien optreden en te hooren spreken, kunnen inzonderheid zij weten, die hedenmorgen in de rechtszaal van „Justitia" tegenwoordig waren en wier organen voor 't eerste en 't tweede zintuig volkomen in orde mogen heeten. Ook wij rechtbank-nieuwtjes-aan-de- courant-overbrengers genoten van de talenten eens redenaars en wel van een, die waardig is, als lid van een specialiteiten-gezelschap op te treden in Groot-Mokum of zoo. De haast ongeëvenaarde, allervreeselijkst wel bespraakte en massa's woorden aaneen- snaterende praatjesverkooper, dien wij hier op 't oog hebben, heet Cornelis Steegeman en is een 45-jarige Andijker, die al ereis te Medemblik is geweest in een zekere inrichting, waar lui, „die wat zenuwachtig zijn," moeten verblijf houden. Kees kan, volgens de door hem afgelegde verklaring, iederen dag wel een examen afleggen voor 'n stuk of zeven vakken, 't Zou hem wellicht zijn aan te raden, om eerst een examen in de praatkunst af te leggen. Mogelijk slaagde sinjeur in een examen voor deze edele kunst wel met zoo'n eervolle vermelding, dat hij zelfs de meest wel bespraakte dames (en dat zegt wat) nog de loef afstreek. Zelfs de Pres. Mr. Van Hou- weningen, die hem wel eens in de rede viel, werd meermalen door hem overschreeuwd en Keesje ratelde maar door. 't Was letterlijk, alsof er geen einde aan zou komen. De aanleiding tot dit alles was ongeveer deze: Op den 3en Pebruari in 't jaar onzes Heeren 1903 heeft Kees in de wachtkamer 3e klasse van 't stationsgebouw te Alkmaar den 36-jarigen politie-beambte Griffioen verregaand beleedigd. Op genoemden dag des namiddags ten half 5 ure is hij, na afloop der rechts zitting, in genoemd lokaal op Griffioen toegeloopen en heeft dezen in 't bijzijn van het publiek toegesnauwd„je bent een smeerlap, een aap, een boef," ja, een salvo van uitgezochte grofheden flapte hij er uit. 't Was den beklaagde op de rechtszitting niet naar den zin gegaan, omdat hij voor een of ander feit toen tot 7 dagen hechtenis werd veroordeeld, hetgeen hij wilde wijten aan meineed, door Griffioen begaan. Bekl. zei ook nog „W^aarom moet ik nou „zitten alleen omdat jij een meineedige bent." Cor- nelisje begreep alleen niet, dat de rechters zulk een meineedige verklaring van Griffioen aannamen, maar, aldus vervolgde hij, „die rech ters zijn ook zulke lui als jij er een bent. Wel, wel, dat is toch een vleiende beschrijving voor die E. A. Heeren Zijne eer is er mee gemoeid, zei Kees. (Daarom is hij nu zeker in verzet gekomen tegen het op 10 Maart j.1. tegen hem (bij verstek) gewezen vonnis.) ja, de beklaagde is zoo overtuigd van z'n onschuld, dat hij verklaart, niet te zullen rusten, vóór hij recht heeft verkregen en hij wil, zeit ie, overwinnen of in de gevangenis stervenDat is nog al wat Ook de verslaggevers, (ja, die arme pers muskieten moeten er ook nog aan hunne ooren worden bijgescheurd,) ook zij krijgen van Keesje nog een besten lik uit de pan. „Die lui," zegt hij, „worden niet gestraft," terwijl ze 't toch, zijns inziens, zeker wel eens hebben verdiend. Hij geeft tenminste als zijne meening te kennen, dat die snoeshanen uit de rechtszaal moesten worden verwijderd, wanneer ze niet 't verslag „comme il faut" schrijven. Enfinwe zullen maar bidden „Heere, vergeef het hem, want hij weet niet wat hij zegt!" Als toegiftje bij dit alles waarschijnlijk, verklaarde beklaagde, dat hij [het over Griffioen hebbende] nog had gezegd, dat deze voor één borrel wel honderd [zegge honderd] valsche eeden zou willen afleggen. Ook 'n twijfelachtig complimentEdoch, gelukkig werd er een einde aan de redevoering van bekl. gemaakt. De O. v. J. spreekt als zijDe meening 't stellige vermoeden uit, dat beklaagde eene kwaal heeft, die 't noodig maakt, te onder zoeken of ie wel „toerekenbaar" is. Eerst na door deskundigen hieromtrent te geven verklaring zal nader onderzoek door de rechtbank worden gedaan in deze zaak. Reeds eenmaal is beklaagde in de Medem- blikker inrichting voor „in de war zijnde lui" geweest, [waarop hij zich nog beroept, in verband met de destijds door den directeur Vrijlinck gegeven verklaring, dat Steegeman niet geheel in orde was.] Zonderling genoeg, beweert Steegeman na een poosje weer, dat hij [beklaagde n.1.] den directeur der inrichting, Vrijlinck, voor krankzinnig hield. Ook scheelt 't den bekl. niet veel, al wordt hij voor krankzinnig uitgemaakt, wanneer hij maar recht verkrijgt. Nu, de tijd zal wel moeten leeren, of Kees met den loop der zaken tevreden zal zijn. Er komt nu een tweetal op de proppen, dat onder andere omstandigheden stellig een aardig figuur zou maken hier echter munten die lui dj es niet uit, tenminste niet door goed gedrag, 't Paar wordt vertegenwoordigd door een lid van 't mannelijk geslacht en eene vertegenwoordigster van de betere helft van 't menschdom. Eranciscus Moerkerk en z'n „maisie" Johanna Clasina Cave, [dat is alweer 'n Sientje; dat benne brave, hoor!] hebben zich in 't bezit gesteld van eenige voor werpen, toebehoorende aan den heer Fer- dinand Friedrich Kaezor en ega te Oudeschild, op 't eiland Texel, alwaar 't tweetal van 10 tot 28 Oct. '02 heeft gelogeerd. Moerkerk, een geboren Hensbroeker en thans wonende te Haarlem, is met mej. Cave, die als dienstbode in genoemde stad in betrekking was, op 28 Oct. van Oudeschild vertrokken en heeft vervolgens op 6 Nov. jl. 't anker geworpen bij den logementhouder Pieter Koeman te Schagen. Hier is hij gebleven tot 8 Dec., terwijl Clasientje reeds den 6en Dec. is vertrokken. Moerkerk liet zijn bagagekist achter, zoowat als onderpand, daar Koeman nog f 7.30 van hem had te vorderen. Onze Franciscus aou dan naderhand terugkomen, beloofde hij Koeman, om de kist te halen en de f 7.30 te betalen, hetgeen echter niet is geschied. Hierop heeft Koeman er den Schager rijksveldwachter Koelewijn bij gehaald, in wiens bijzijn hij [Koeman] de kist heeft geopend, waarin de te Oudeschild gekaapte voorwerpen zich bevonden, [een suikerpot, een melkkannetje zonder voet en een vaasje of zoo iets], die door Koelewijn in beslag werden genomen. Naar de verklaring van den O. v. J. te oordeelen is Moerkerk „de beste niet," alhoewel hij don dans nu wellicht ontspringt in dit gevaler wordt tegen hem geen eisch ingesteldhij zal misschien vrijspraak erlangen. Clasientje echter, [die reeds eenmaal wegens diefstal is veroordeeld, ze is dus wel eene waardige naamgenoote van de Clasientjes van een paar weken geleden zal er nu inloopen. Tegen haar was de eisch2 maanden gevangenisstraf. Na zoo'n ver uitstapje komen we weer wat dichter in de buurt en wel te Aartswoud, gem. Hoogwoud. 't Is weder een tweetal beklaagden, ditmaal beiden leden van 't sterkere geslacht. De 21-jarige Cornelis de Boer van Hoog woud is met Cornelis Silver, een 28-jarige arbeider uit 't naburige Aartswoud, in den avond van 29 Maart jl. bij den Aartswouder kastelein Pieter de Geus geweest, die op ge- melden datum een „bal" had, zoodat hij efkes langer dan gewoonlijk mocht tappen. Toen de twee jongelui een beetje „aange schoten" waren, zijn ze naar den paarden koopman en kastelein Kees Ra (ook te Aarts woud woonachtig) gegaan, teneinde te kjjken, of Ra's dienstmeid, Everdine Dijkhuizen, een vrijer had. Te dien einde kwam 't mooi te pas, dat er bij Kees een ruit kapot was in de deur van 't achterhuis, waar Evertje-lief sliep. Dit meisje schijnt, ['t zij in 't voorbij gaan gezegd] geen heel sterk geheugen te Roman van A. O. KLAUSZMANN. 16. _o-o-o— nZjjn er meer dan één sleutel van deze deur vroeg de rechter aan den direc teur-generaal. „En wie heeft die in bewa ring „Mijnheer Winter. Wanneer hy eens een enkele maal met zijne vrouw naar den schouwburg ging, wilde hij bij z[jn thuis komst niet eerst den portier opkloppen, om in huis te komen. Hij maakte dan, zoover ik weet, steeds van dezen uit gang gebruik. Maar ook wanneer er een van de aandeelhouders logeerde, werd dezen steeds een sleutel van de deur gegeven, opdat hjj door zijn laat thuiskomen 's nachts niet gegeneerd zou behoeven te zijn en dus komen kon wanneer hem dat beliefde. Bij z\jn vertrek gaf hij den sleutel dan weer aan Winter." „Kunt u rnjj ook vertellen, hoeveel van die sleutels er waren „Wij behoeven onze inventarislijst maar na te zien, om dat te kunnen vaststellen." Dit geschiedde en men bevond, dat er zes sleutels voor deze deur waren. Op het groote sleutelbord in de woning van Win ter hingen er dan ook vijf. Den zesden moest de boekhouder hebben meêgenomen. „Inderdaad, de zaak is nu helder en duidelijk", zeide de rechter, „en wij heb ben ook geen enkele reden, om een bevel hebben. Toen de President haar nL vroeg, wanneer ze wel bij Ra in dienst was gekomen, scheen 't niet alleen, of haar geheugen, maar ook of haar tong werkstaking wenschte te honden. Van dit laatste zal anders bij de leden van de schoone sekse, met alle respect, niet zoo direct zijn te vreezen. Echter na een heele poos van stilzwijgen leek eensklaps de dienstmaagd haar geheugen door de een of andere toovermacht te hebben herkregen, terwijl ook haar spraakorgaan in zooverre niets meer te wenschen overliet, dat ze den Ed.A. heer President beduidde, ongeveer zeven weken geleden hare betrekking in 't huisge zin des paardenkoopmans Ra te hebben aan vaard. Om nu tot de twee heeren terug te keeren. Fluks stak C. de Boer, [die met den deftigen bijnaam „Notaris" de Boer is betiteld door zijne dorpsgenooten, zeker tot onuitsprekelijke vreugde van den Hoogwouder Notaris H. de Boer] zijn hand door 't kapotte ruit, ontsloot de deur en naderde vervolgens 't bed, waar de welgedane 19-jarige dienstbode van Ra den slaap des rechtvaardigen sliep. Hierin werd ze echter gestoord door den Notaris, (den pseudo-Notaris Kees de Boer wel te verstaan,) die, zooals de O. v. J. het maar dacht te moeten noemen, „op ondernemende wijze is opgetreden." We zullen de zaak maar niet in details weergeven. Hij [De Boer] riep eerst„Dien- tje, ben je daar waarop Dientje, wakker geworden zjjnde, vroeg, wat of hij hier moest doen, waarna De B. haar beduidde, dat ze toch vooral niet moest schrikken, want dat 't goed volk was. Hij is echter toen op 't ge schreeuw van de ontijdig gewekte dienst maagd op den loop gegaan met Silver, die niet verder dan tot de buitendeur van het ach- j terhuis des heeren Ra was geweest. Kees Ra werd nu door Everdientje gewekt en ging spoedig de voordeur uit om de lui te zien, maar hii heeft toen wel twee personen gezien, doch ze niet herkend. Nadat 't twee tal bij den in Ra's buurt wonenden Purmer een poos op 't erf had vertoefd, [voor hun persoonlijke veiligheid denkelijk, daar Ra op straat kwam] zijn ze afgetrokken. De O. v. J. wil 'tfeit wel qualificeoren als dronkenschap en kwajongensstreken, doch acht hier een kleine geldboete juist niet de geschiktste straf. Spreker vindt het op 't platteland betrekke lijk gemakkelijk om zulke feiten te begaan en eischte volg. art. 138 van 't Wetb. v. Strafr. tegen elk 3 weken gevangenisstraf. Als finale nog een dingetje zoowat van 't zelfde laken een pak ook een beetje on- küisch. Begrijpelijkerwijze wordt dit zaakje in geheime zitting behandeld, terwijl na her opening der zitting blijkt, dat er voor den beschuldigde Sybrandus Klein van Medem blik vrijspraak is gevraagd. De uitspraken zullen plaats hebben heden over acht dagen, uitgezonderd in de eerste zaak, wier behan deling zooals gezegd, is geschorst. tot inhechtenisneming langer binnen te houden." Een kwartiertje later meldde dokter Weisz zich aan, die de boodschap van den directeur-generaal eerst nu had ont vangen. Hjj was verbazend getroffen door het groote nieuws en schudde een paar maal ongeloovig het hoofd. „Ik kan dat niet voor mogelijk houden", zeide hij. „Elk ander zou ik eerder tot zulk een daad in staat achten, dan hem." De rechter sch.een niet geneigd, over dit punt verder in discussie te treden. Hem was het om wat anders te doen. „Ik heb u hier laten komen, dokter, om uw meening eens te hooren over den ge zondheidstoestand van Winter. Er wordt namelijk verteld, dat hjj een hartlijder is". „Ja, en zjjn ziekte was al zóó ver, dat ik reeds om die reden een onder groote haast en zenuwachtigheid onder nomen vlucht nauwelijks voor mogelijk houd. Ik had den man niet meer zóóveel kracht toevertrouwd om dat nog te kunnen doen." „Vergeef me een vraag, die ik verplicht ben te stellen, ofschoon ik het antwoord reeds vooruit kan weten. Hebt u de onom- stootelijke overtuiging, dat hier een hart lijden werkelijk aanwezig was Of kunt u toestemmen, dat Winter u misschien over zijn toestand heeft gefopt „Dè.t is geheel buitengesloten. Want ik heb mijn overtuiging niet gegrond op be weringen van Winter, of van zijn vrouw, maar ik heb zelf alles terdege onderzocht. Daarbij was een vergissing niet mogelijk. Winter was bedenkelijk ziek en een sterke opwinding zou door hem onmogelijk ge dragen kunnen worden." Jndistk penlrassen. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. IX. We moeten helaas beginnen met treurig nieuws. Gisteren 16 Maart overleed plotseling aan een hartverlamming, een onzer stokers, Jozef Montkor. Hij was gehuwd en maakte reeds zijn 18de reis bij de Maatschappij, nadat hij, 'n geboren West-Indiër, de Koninklijke Marine met pensioen verlaten had. Het treffende van dit zoo onverwachte sterfgeval maakte op passagiers en equipage een diepen indruk. Het lijk, gedekt door de Hollandsche drie kleur, is van nacht nog met de sloep naar wal gebracht, aan het Hospitaal tePort-Saïd overgegeven en zal heden ter aarde worden besteld. Hij ruste in vrede Om 10 uur 's avonds werd eindelijk de vuurtoren met 't electrische draailicht zicht baar en om half twaalf zagen wij de eerste lichtjes van Port-Saïd aan den horizon. Door het oplaten van een vuurpijl werd om een loods geseind, die dan ook weldra aan boord verscheen en nu recht op den breeden haveningang, tusschen de roode en groene boeien, aanstuurde. Om 10 minuten over 12 stoomen we de pieren binnen, zien aan stuurboord het standbeeld van Ferdinaxd de Lesseps en ook het Engel- sche transportschip No. 6, druk bezig met kolen laden. Aan bakboord passeeren we de „Merapi" der Rotterdamsche Lloyd, waar alles reeds in diepe rust schijnt. Nu zijn we dan in Afrika, het zwarte werelddeel en zullen we weidia de eerste Oosterlingen ontmoeten. Ik waarschuw u echter nu reeds vooruit, dat die kennismaking alles behalv3 aange naam zal wezen. Ook wij moeten hier kolen laden, een afschuwelijk vuile geschiedenis, en zullen daar om straks naar den wal gaan. Al dadelijk zien wij bij het binnenstoomen op de kade, aan stuurboord, verschillende Arabieren in hun vuile, doch schilderachtige kleedij. Zij maken zich gereed om ons reizi gers eens flink te gaan plukken. De boot ligt om half één eindelijk stil en een meter of tien van den wal al. Onmiddellijk zijn er de noodige bootjes met zwarte menschen aan stuurboord, om ons straks als de Egyptische dokter er permissie toe geeft, naar den Afrikaanschen grond te brengen. Weinig geld meenemen, wordt nu het wachtwoordwat men bij zich steekt, gaat ook op. We moeten over vier uur weer aan boord zijn en ik besluit daarom mij niet meer dan tien gulden te laten afzetten. De roeiers vragen reeds een franc per pas sagier en weldra zijn de meeste dames en heeren aan wal. Slechts enkele café's en winkels zijn nog geopend en nadat we met een vroolijk clubje de donkere eenzame straten hebben door kruist, strijken we in zoo'n inrichting aan de kade neer. Een tiental kooplui trachten nu alle moge lijke en onmogelijke zakeD aan ons kwijt te raken en sommige van die boeventronies spreken werkelijk een aardig mondje Hollandsch. Men kan trouwens bjj die lui al heel veel talen spreken, voor en aleer zij 't antwoord schuldig zullen blijven. Onze algemeene indruk van Port-Saïd was al weer nat zoo als vroeger, diep treurig. De meeste woningen zjjn van hout, onaan zienlijk en vuil. De straten zien er ellendig uit, smal, stoffig en ongeplaveid. Het volk bestaat uit een mengelmoesje van Arabieren, Egyptenaren, Negers en Tur ken, en leeft gewoonweg van afzetterij. EigenLjjk zijn we blij, als het vijf uur wordt en we dus naar boord terug kunnen. Neen, dan heilig ons Indië en ODze Inlanders We stappen dus maar weêr in een bootje en roeien voor de laatste franc naar ons schip. Do „Koning Willem II" is in een dichte wolk van kolengruis gehuld. Een paar honderd Arabieren zijn nog aan het kolen laden en doen dat werkje in een sukkeldraf, aldoor schreeuwende„Halézoo hu 't Is een leven als een oordeel en bij het schijnsel der flambouwen op de kolenschuiten, lijkt 't wel, of een bataljon duivels aan het werk is. Als wij dan eindelijk weer goed en wel aan boord zijn, schrikken we van het zwarte stof, dat overal doordringt. Met een bepaald armoedig gevoel gaan we wat slapen. Om 8 uur worden we wakker van het dekspoelen. Er wordt met de brandslangen gewerkt om schoon schip te maken. Nu, 't mag dan ook wel We zijn weer onder stoom en haasten ons daarom met ons toilet, om toch vooral spoedig een en ander te kunnen zien. Het Kanaal van Suez is slechts een smal vaarwater, 60 tot 100 meter breed, en door snijdt de landlengte, die Azië met Afrika ver bindt. Een leuk denkbeeld is 't, dat men zich juist op de grens van twee werelddeelen be weegt, dat men aan stuurboord Afrika, aan bakboord Azië ziet liggen. Het kanaal is 162 kilometer lang, de zijden loopen zacht hellend als een strand opwaarts en laten in het midden een doorvaartgeul ter breedte van 22 meter met 8 meter diepte. Twee schepen mogen niet tegelijk pas seeren. Een van beide moet naar rechts uitwijken en stil liggen, totdat het andere voorbij is. Wie nu uitwijken moet, wordt bepaald door het kanaal-reglement en hangt af van de meerdere of mindere nabijheid van een der schepen van een station, dat men nadert. Beide oevers bestaan uit zandige heuvels, aan stuurboord nu en dan afgewisseld door eenige witte huisjes met een soort van palm- boomen omringd, die de stations vormen. Het kanaal ziet er eenigszins onafgewerkt uit, gewend als wij, Hollanders, zijn aan nette, goed onderhouden waterwerken. De tocht gaat zeer langzaam en wij kunnen duidelijk de rustpunten aan den dorren zand- oever opnemen. Het zijn de bovenbedoelde stations met de witte woningen van opzichters en wachters, omringd door frissche groene tuintjes en bloeiende boomen, terwijl seinpalen met man den of andere seinmiddelen er 't middelpunt van vormen. De bewoners zijn meestal Euro peanen met Afrikaansch dienstpersoneel. Meer landwaarts in, zien we in de zan derige woestijn nu en dan een oase met een twintigtal armoedige leemhutten, een don kere bevolking en de noodige kameelen. Spoedig komen er jongens en mannen opdagen, die steeds in den looppas het schip bijhouden onder het schreeuwen van „Tabacco! Hollandsch Tabacco Nu worden met kwistige hand door de manschappen van het detachement, pakjes rook- en pruimtabak over boord geworpen en dan springen de gespierde inboorlingen te water, zwemmen met vooruitgeslagen armen naar de tabak, haasten zich den oever weer te bereiken, halen het schip in en het spelletje begint opnieuw. Op die wijze worden we aan de beide oevers telkens door een tiental zwarte broe ders meer dan een uur gevolgd, tot groot vermaak natuurlijk van passagiers en mili tairen. Aan stuurboord zien we ook de telegraaf palen en andere teekenen van leven. Nu en dan passeert ons een spoortrein en wuiven de Europeesche en Arabische passa giers elkander toe. Daar het Kanaal van Suez den weg naar Indië en andere Aziatische landen zeer ver kort heeft, (men decke slechts aan de reizen van weleer om de Kaap de Goede Hoop,) zullen wellicht velen er wel belang in stel len, om in korte trekken de geschiedenis van het Kanaal te leeren kennen. Reeds in de grijze oudheid, onder Ramses den Groote en onder de Ptolomeeërs, was men er in Egypte op bedacht geweest, de Roode Zee met den Nijl te verbinden en zoo een weg van genoemde zee naar de Middel- landsche in 't leven te roepeD. Er zijn wer kelijk in die dagen kanalen met dat doel tot stand gekomen, doch door verwaarloozing zijn ze verdwenen en sedert de 8ste eeuw werden ze niet meer gebruikt. Napoleon, de groote soldaat, vatte gedu rende zijn verblijf in Egypte weêr het plan op, en de ingenieur Lepere werd met onder zoekingen belast, die door het spoedig terug trekken der Franschen uit Bgvpte od niets uitliepen. In 1831 was de bekende jeugdige baron Fordinand de Lesseps als leerling-consul in Alexandrië gekomen. Hij legde zich dadelijk op het vraagstuk toe en kwam in 1888 in kennis met den Engelschen zee-officier Wag- horn, die, evenals hij, met geestdrift bezield werd voor de groote zaakhet verkrijgen van een geregelde verbinding tusschen Eu ropa en Indië. De Lesseps zag later zijn rusteloos zwoe gen beloond. Waghorn echter stierf in 1860 te Londen als een onbekend burger. In 1854 werd door De Lesseps, gesteund door de Fransche Regeering, een volledig j uitgewerkt plan van doorgraving aan den vorst Said-Pacha aangeboden, 't Duurde nog tot April 1858 eer 't geld bij elkaar was en de eerste spade, op last van de Kanaal- Maatschappij, in den grond gestoken werd. Vijf-en-twintig duizend Fellah's en 't noodige Europeesche personeel waren midden in de dorre heete woestijn aan den arbeid en dagelijks waren 1600 kameelen noodig, alleen om in de behoefte van drinkwater te voorziendit laatste kostte aan de Maat schappij jaarlijks niet minder dan ongeveer lVi millioen gulden Tal van bezwaren, tal van tegenwerkin- gen, die groote mannen steeds ondervinden, moest De Lesseps het hoofd bieden, doch 16 „Deze verklaring voldoet mij volkomen. Zoover als we kunnen oordeelen, en verschillende omstandigheden wijzen er op, heeft Winter het plan niet van te voren beraamd, maar heeft hij gehoor ge geven aan de ingeving van het oogenblik. Zou bjj misschien daarbij gestaan hebben onder den invloed van zjjn lichamelijk lijdendat misschien zijn wil of zjjn verstand niet meer normaal waren De arts haalde de schouders op. „Daarop is moeilijk te antwoorden. In 1 algemeen behoor ik niet tot diegenen van de nieuwe richting, die elke misdaad maar aan een geestelijk defect willen toeschrijven, en zoodoende den bedrijver verontschuldigen met de bewering, dat de man ziek is. Een hartlijden oefent in den regel geen invloed uit op de normale functiën van het hoofd. Wèl echter vindt men bij patiënten oogea- blikken, dat ze zeer beklemd of angstig zijn, wat sommige bijzonder prikkelbare naturen tot zelfmoord leidt. Wanneer u met wat algemeenheden gediend was, zou ik u wel wat wijsheden hebben kunnen verkon digen en u zeggen, dat een mqt een zwaar chronisch ljjden behept mensch zeer dik wijls anders handelt eu denkt, dan een ge zond mensch. Maar deze goedkoope wijs heid heeft voor de beoordeeling van dit geval nauwelijks eenige waarde. Want of Winter eenige oogenblikken door zijn hartlijden de controle op zijn hoofd en wil is kwijt kunnen raken, daarover kan ik u geen inlichtingen geven." De rechter had niets meer te vragen en met een beleefd woord van dank voor zyn bereidwilligheid, werd de dokter uit gelaten. HOOFDSTUK IX. Tegen negen uur 's avonds kwam de beklagenswaardige mevrouw Winter thuis, die inderdaad den eersten den besten trein genomen had en in een rijtuig naar huis ge reden was. Zij was in de grootste opgewondenheid en angst. Want ze had op haar vraag om inlichtingen geen antwoord ontvangen en wist dus niets van al hetgeen er gedu rende hare afwezigheid was gebeurd. Haar eerste vraag aan den portier, die naer buiten gekomen was om haar te helpen, bestond uit de haastig uitgestootten woorden: „Waar is mijn man En wat is er met hem gebeurd De oude mijnwerker was goedmoedig van natuur, maar erg teergevoelig was hij nu juist niet. Misschien had hij tegen de hoogmoedige vrouw van den boekhouder wel in stilte het land gehad, dat hij haar zoo plompweg antwoordde. „Uw heer gemaal is verdwenen", zeide hij zonder eenige inleiding, „en men be weert, dat hij de duiten heeft meêgenomen". Hermine schreeuwde luid en in haar oogen weerspiegelde zich zulk een naam- looze ontzetting, dat de oude dadelijk be greep, hoe onverantwoordelijk hij had ge handeld. „Maar ik kan er nog niet aan gelooven", voegde bjj er zachtkens aan toe. „Mijnheer de boekhouder was altijd zulk een eerljjk man". Zij had zijn laatste woorden ni uwelijks meer geboord. Als een razende was ze hem voorbij het huis ingesneld eD had de eerste de beste kantoordeur opengescheurd. Het was de kamer, die de heeren van het gerecht in gebruik laadden en dezen waren juist bezig met Bartel nog eens aau een verhoor te onderwerpen. De rech ter had maar één blik op deze doodsbleeke vrouw te werpen, om te weten wie hij daar voor zich zag. Door harteljjk medelijden bewogen, stoDd hjj op en zeide zeer goedig„U is mevrouw Winter, niet waar Ik ben de rechter van instructie Harrius. Mag ik u verzoeken, nader te treden.... of zou het u aangenamer zijn, in uw woning de noo dige vragen te beantwoorden Hermine, die door den vreezelijken schrik na de uienlange onzekerheid en angst tot het uiterste was gebracht, schudde het hoofd. ..Hier of daar.... het is rnjj het- zelide. Maar eer u rnjj iets vraagt, zeg mij toch om Godswilwat is er gebeurd? Waar is mijn man „Wjj zouden er een lief ding voor geven, mevrouw, wanneer we" het wisten. Wjj hadden gehoopt, van u eenige ophel dering te zullen ontvangen. Uw echtgenoot is sedert hedenmorgen vroeg verdwenen, zonder dat bjj iemand over bet doel van zjjn reis eenige inlichting heeft gegeven." „En dat anderedat andere, wat mij 1 de portier zooeven zeide die schrikke lijke beschuldiginghet is immers on mogelijk ondenkbaar, dat mjjn man zoo iets zou hebben gedaan?!"' „Het staat vast, dat met hem tegelijk de geheele inhoud van de brandkast, een 1 som van meer dan drie maal honderddui zend mark, is verdwenen. En alle om standigheden wijzen er op, dat uw man i het is, die het geld heett meêgenomen." Weder kwam er een gillende kreet van de lippen van mevrouw Hermine en haar handen grepen in de lucht, alsof ze naar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5