Zondag 10 MEI 1£M)3.
47sle Jaargang JNo. 3834.
TWEEDE BLAD.
Arrondissement^ - Recht
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 5 Mei 1903.
FEUILLETON.
DE VROUW VAN
DEN BOEKHOUDER.
OURAKT.
UITSPRAKEN:
H. Schaper en A. Hollenberg, beiden te
Bergen, opzettel. beleed., elk f 5 boete of 2
dagen hecht.
A. Broers, Lutjewinkel, mish., f 20 boete
of 8 dagen hecht.
J. Boots, De Rijp, mish., 5 dagen gevang.
T. Dol, vronw v. R. Goed, Medemblik,
mish., 2 dagen gevang.
W. Tromp Jr., jachtwetovertr., appèlzaakje,
vrijgesproken.
G. Leien, Winkel, mish., f 3 boete of 2
dagen hecht.
O. Brakenhof, Carsticnm, mishand., 14 dagen
gevangenisstraf.
Hoe overheerlijk het is, eens een extra
ordinair of -buitengewoon redenaar te zien
optreden en te hooren spreken, kunnen
inzonderheid zij weten, die hedenmorgen in
de rechtszaal van „Justitia" tegenwoordig
waren en wier organen voor 't eerste en
't tweede zintuig volkomen in orde mogen
heeten. Ook wij rechtbank-nieuwtjes-aan-de-
courant-overbrengers genoten van de talenten
eens redenaars en wel van een, die waardig
is, als lid van een specialiteiten-gezelschap
op te treden in Groot-Mokum of zoo. De
haast ongeëvenaarde, allervreeselijkst wel
bespraakte en massa's woorden aaneen-
snaterende praatjesverkooper, dien wij hier op
't oog hebben, heet Cornelis Steegeman en
is een 45-jarige Andijker, die al ereis te
Medemblik is geweest in een zekere inrichting,
waar lui, „die wat zenuwachtig zijn," moeten
verblijf houden. Kees kan, volgens de door
hem afgelegde verklaring, iederen dag wel
een examen afleggen voor 'n stuk of zeven
vakken, 't Zou hem wellicht zijn aan te raden,
om eerst een examen in de praatkunst af te
leggen. Mogelijk slaagde sinjeur in een examen
voor deze edele kunst wel met zoo'n eervolle
vermelding, dat hij zelfs de meest wel
bespraakte dames (en dat zegt wat) nog de
loef afstreek. Zelfs de Pres. Mr. Van Hou-
weningen, die hem wel eens in de rede viel,
werd meermalen door hem overschreeuwd en
Keesje ratelde maar door. 't Was letterlijk,
alsof er geen einde aan zou komen. De
aanleiding tot dit alles was ongeveer deze:
Op den 3en Pebruari in 't jaar onzes Heeren
1903 heeft Kees in de wachtkamer 3e klasse
van 't stationsgebouw te Alkmaar den
36-jarigen politie-beambte Griffioen verregaand
beleedigd. Op genoemden dag des namiddags
ten half 5 ure is hij, na afloop der rechts
zitting, in genoemd lokaal op Griffioen
toegeloopen en heeft dezen in 't bijzijn van
het publiek toegesnauwd„je bent een
smeerlap, een aap, een boef," ja, een salvo
van uitgezochte grofheden flapte hij er uit.
't Was den beklaagde op de rechtszitting
niet naar den zin gegaan, omdat hij voor
een of ander feit toen tot 7 dagen hechtenis
werd veroordeeld, hetgeen hij wilde wijten
aan meineed, door Griffioen begaan. Bekl.
zei ook nog „W^aarom moet ik nou „zitten
alleen omdat jij een meineedige bent." Cor-
nelisje begreep alleen niet, dat de rechters
zulk een meineedige verklaring van Griffioen
aannamen, maar, aldus vervolgde hij, „die rech
ters zijn ook zulke lui als jij er een bent.
Wel, wel, dat is toch een vleiende
beschrijving voor die E. A. Heeren Zijne eer
is er mee gemoeid, zei Kees. (Daarom is hij
nu zeker in verzet gekomen tegen het op
10 Maart j.1. tegen hem (bij verstek) gewezen
vonnis.) ja, de beklaagde is zoo overtuigd
van z'n onschuld, dat hij verklaart, niet te
zullen rusten, vóór hij recht heeft verkregen
en hij wil, zeit ie, overwinnen of in de
gevangenis stervenDat is nog al wat
Ook de verslaggevers, (ja, die arme pers
muskieten moeten er ook nog aan hunne
ooren worden bijgescheurd,) ook zij krijgen
van Keesje nog een besten lik uit de pan.
„Die lui," zegt hij, „worden niet gestraft,"
terwijl ze 't toch, zijns inziens, zeker wel eens
hebben verdiend. Hij geeft tenminste als
zijne meening te kennen, dat die snoeshanen
uit de rechtszaal moesten worden verwijderd,
wanneer ze niet 't verslag „comme il faut"
schrijven. Enfinwe zullen maar bidden
„Heere, vergeef het hem, want hij weet niet
wat hij zegt!" Als toegiftje bij dit alles
waarschijnlijk, verklaarde beklaagde, dat hij
[het over Griffioen hebbende] nog had gezegd,
dat deze voor één borrel wel honderd [zegge
honderd] valsche eeden zou willen afleggen.
Ook 'n twijfelachtig complimentEdoch,
gelukkig werd er een einde aan de redevoering
van bekl. gemaakt.
De O. v. J. spreekt als zijDe meening
't stellige vermoeden uit, dat beklaagde eene
kwaal heeft, die 't noodig maakt, te onder
zoeken of ie wel „toerekenbaar" is. Eerst na
door deskundigen hieromtrent te geven
verklaring zal nader onderzoek door de
rechtbank worden gedaan in deze zaak.
Reeds eenmaal is beklaagde in de Medem-
blikker inrichting voor „in de war zijnde lui"
geweest, [waarop hij zich nog beroept, in
verband met de destijds door den directeur
Vrijlinck gegeven verklaring, dat Steegeman
niet geheel in orde was.] Zonderling genoeg,
beweert Steegeman na een poosje weer, dat
hij [beklaagde n.1.] den directeur der inrichting,
Vrijlinck, voor krankzinnig hield.
Ook scheelt 't den bekl. niet veel, al wordt
hij voor krankzinnig uitgemaakt, wanneer
hij maar recht verkrijgt. Nu, de tijd zal wel
moeten leeren, of Kees met den loop der
zaken tevreden zal zijn.
Er komt nu een tweetal op de proppen,
dat onder andere omstandigheden stellig een
aardig figuur zou maken hier echter munten
die lui dj es niet uit, tenminste niet door goed
gedrag, 't Paar wordt vertegenwoordigd door
een lid van 't mannelijk geslacht en eene
vertegenwoordigster van de betere helft van
't menschdom.
Eranciscus Moerkerk en z'n „maisie"
Johanna Clasina Cave, [dat is alweer
'n Sientje; dat benne brave, hoor!] hebben
zich in 't bezit gesteld van eenige voor
werpen, toebehoorende aan den heer Fer-
dinand Friedrich Kaezor en ega te Oudeschild,
op 't eiland Texel, alwaar 't tweetal van 10
tot 28 Oct. '02 heeft gelogeerd.
Moerkerk, een geboren Hensbroeker en
thans wonende te Haarlem, is met mej. Cave,
die als dienstbode in genoemde stad in
betrekking was, op 28 Oct. van Oudeschild
vertrokken en heeft vervolgens op 6 Nov. jl.
't anker geworpen bij den logementhouder
Pieter Koeman te Schagen. Hier is hij
gebleven tot 8 Dec., terwijl Clasientje reeds
den 6en Dec. is vertrokken. Moerkerk liet
zijn bagagekist achter, zoowat als onderpand,
daar Koeman nog f 7.30 van hem had te
vorderen. Onze Franciscus aou dan naderhand
terugkomen, beloofde hij Koeman, om de
kist te halen en de f 7.30 te betalen, hetgeen
echter niet is geschied. Hierop heeft Koeman
er den Schager rijksveldwachter Koelewijn
bij gehaald, in wiens bijzijn hij [Koeman] de
kist heeft geopend, waarin de te Oudeschild
gekaapte voorwerpen zich bevonden, [een
suikerpot, een melkkannetje zonder voet en
een vaasje of zoo iets], die door Koelewijn
in beslag werden genomen. Naar de
verklaring van den O. v. J. te oordeelen is
Moerkerk „de beste niet," alhoewel hij don
dans nu wellicht ontspringt in dit gevaler
wordt tegen hem geen eisch ingesteldhij
zal misschien vrijspraak erlangen. Clasientje
echter, [die reeds eenmaal wegens diefstal is
veroordeeld, ze is dus wel eene waardige
naamgenoote van de Clasientjes van een
paar weken geleden zal er nu inloopen.
Tegen haar was de eisch2 maanden
gevangenisstraf.
Na zoo'n ver uitstapje komen we weer wat
dichter in de buurt en wel te Aartswoud,
gem. Hoogwoud.
't Is weder een tweetal beklaagden, ditmaal
beiden leden van 't sterkere geslacht.
De 21-jarige Cornelis de Boer van Hoog
woud is met Cornelis Silver, een 28-jarige
arbeider uit 't naburige Aartswoud, in den
avond van 29 Maart jl. bij den Aartswouder
kastelein Pieter de Geus geweest, die op ge-
melden datum een „bal" had, zoodat hij
efkes langer dan gewoonlijk mocht tappen.
Toen de twee jongelui een beetje „aange
schoten" waren, zijn ze naar den paarden
koopman en kastelein Kees Ra (ook te Aarts
woud woonachtig) gegaan, teneinde te kjjken,
of Ra's dienstmeid, Everdine Dijkhuizen, een
vrijer had. Te dien einde kwam 't mooi te
pas, dat er bij Kees een ruit kapot was in
de deur van 't achterhuis, waar Evertje-lief
sliep. Dit meisje schijnt, ['t zij in 't voorbij
gaan gezegd] geen heel sterk geheugen te
Roman van
A. O. KLAUSZMANN.
16. _o-o-o—
nZjjn er meer dan één sleutel van deze
deur vroeg de rechter aan den direc
teur-generaal. „En wie heeft die in bewa
ring
„Mijnheer Winter. Wanneer hy eens een
enkele maal met zijne vrouw naar den
schouwburg ging, wilde hij bij z[jn thuis
komst niet eerst den portier opkloppen,
om in huis te komen. Hij maakte
dan, zoover ik weet, steeds van dezen uit
gang gebruik. Maar ook wanneer er een
van de aandeelhouders logeerde, werd dezen
steeds een sleutel van de deur gegeven,
opdat hjj door zijn laat thuiskomen 's nachts
niet gegeneerd zou behoeven te zijn en
dus komen kon wanneer hem dat beliefde.
Bij z\jn vertrek gaf hij den sleutel dan weer
aan Winter."
„Kunt u rnjj ook vertellen, hoeveel van
die sleutels er waren
„Wij behoeven onze inventarislijst maar
na te zien, om dat te kunnen vaststellen."
Dit geschiedde en men bevond, dat er
zes sleutels voor deze deur waren. Op het
groote sleutelbord in de woning van Win
ter hingen er dan ook vijf. Den zesden moest
de boekhouder hebben meêgenomen.
„Inderdaad, de zaak is nu helder en
duidelijk", zeide de rechter, „en wij heb
ben ook geen enkele reden, om een bevel
hebben. Toen de President haar nL vroeg,
wanneer ze wel bij Ra in dienst was gekomen,
scheen 't niet alleen, of haar geheugen, maar
ook of haar tong werkstaking wenschte te
honden. Van dit laatste zal anders bij de
leden van de schoone sekse, met alle respect,
niet zoo direct zijn te vreezen. Echter na
een heele poos van stilzwijgen leek eensklaps
de dienstmaagd haar geheugen door de een
of andere toovermacht te hebben herkregen,
terwijl ook haar spraakorgaan in zooverre
niets meer te wenschen overliet, dat ze den
Ed.A. heer President beduidde, ongeveer zeven
weken geleden hare betrekking in 't huisge
zin des paardenkoopmans Ra te hebben aan
vaard.
Om nu tot de twee heeren terug te keeren.
Fluks stak C. de Boer, [die met den deftigen
bijnaam „Notaris" de Boer is betiteld door
zijne dorpsgenooten, zeker tot onuitsprekelijke
vreugde van den Hoogwouder Notaris H. de
Boer] zijn hand door 't kapotte ruit, ontsloot
de deur en naderde vervolgens 't bed, waar
de welgedane 19-jarige dienstbode van Ra
den slaap des rechtvaardigen sliep. Hierin
werd ze echter gestoord door den Notaris,
(den pseudo-Notaris Kees de Boer wel te
verstaan,) die, zooals de O. v. J. het maar
dacht te moeten noemen, „op ondernemende
wijze is opgetreden."
We zullen de zaak maar niet in details
weergeven. Hij [De Boer] riep eerst„Dien-
tje, ben je daar waarop Dientje, wakker
geworden zjjnde, vroeg, wat of hij hier moest
doen, waarna De B. haar beduidde, dat ze
toch vooral niet moest schrikken, want dat
't goed volk was. Hij is echter toen op 't ge
schreeuw van de ontijdig gewekte dienst
maagd op den loop gegaan met Silver, die
niet verder dan tot de buitendeur van het ach- j
terhuis des heeren Ra was geweest. Kees
Ra werd nu door Everdientje gewekt en
ging spoedig de voordeur uit om de lui te
zien, maar hii heeft toen wel twee personen
gezien, doch ze niet herkend. Nadat 't twee
tal bij den in Ra's buurt wonenden Purmer
een poos op 't erf had vertoefd, [voor hun
persoonlijke veiligheid denkelijk, daar Ra op
straat kwam] zijn ze afgetrokken. De O. v. J.
wil 'tfeit wel qualificeoren als dronkenschap
en kwajongensstreken, doch acht hier een
kleine geldboete juist niet de geschiktste straf.
Spreker vindt het op 't platteland betrekke
lijk gemakkelijk om zulke feiten te begaan
en eischte volg. art. 138 van 't Wetb. v. Strafr.
tegen elk 3 weken gevangenisstraf.
Als finale nog een dingetje zoowat van
't zelfde laken een pak ook een beetje on-
küisch. Begrijpelijkerwijze wordt dit zaakje
in geheime zitting behandeld, terwijl na her
opening der zitting blijkt, dat er voor den
beschuldigde Sybrandus Klein van Medem
blik vrijspraak is gevraagd. De uitspraken
zullen plaats hebben heden over acht dagen,
uitgezonderd in de eerste zaak, wier behan
deling zooals gezegd, is geschorst.
tot inhechtenisneming langer binnen te
houden."
Een kwartiertje later meldde dokter
Weisz zich aan, die de boodschap van den
directeur-generaal eerst nu had ont
vangen. Hjj was verbazend getroffen door
het groote nieuws en schudde een paar
maal ongeloovig het hoofd.
„Ik kan dat niet voor mogelijk houden",
zeide hij. „Elk ander zou ik eerder tot
zulk een daad in staat achten, dan hem."
De rechter sch.een niet geneigd, over dit
punt verder in discussie te treden. Hem
was het om wat anders te doen.
„Ik heb u hier laten komen, dokter, om
uw meening eens te hooren over den ge
zondheidstoestand van Winter. Er wordt
namelijk verteld, dat hjj een hartlijder is".
„Ja, en zjjn ziekte was al zóó ver,
dat ik reeds om die reden een onder
groote haast en zenuwachtigheid onder
nomen vlucht nauwelijks voor mogelijk
houd. Ik had den man niet meer zóóveel
kracht toevertrouwd om dat nog te
kunnen doen."
„Vergeef me een vraag, die ik verplicht
ben te stellen, ofschoon ik het antwoord
reeds vooruit kan weten. Hebt u de onom-
stootelijke overtuiging, dat hier een hart
lijden werkelijk aanwezig was Of kunt u
toestemmen, dat Winter u misschien over
zijn toestand heeft gefopt
„Dè.t is geheel buitengesloten. Want ik
heb mijn overtuiging niet gegrond op be
weringen van Winter, of van zijn vrouw,
maar ik heb zelf alles terdege onderzocht.
Daarbij was een vergissing niet mogelijk.
Winter was bedenkelijk ziek en een sterke
opwinding zou door hem onmogelijk ge
dragen kunnen worden."
Jndistk penlrassen.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
IX.
We moeten helaas beginnen met treurig
nieuws. Gisteren 16 Maart overleed plotseling
aan een hartverlamming, een onzer stokers,
Jozef Montkor. Hij was gehuwd en maakte
reeds zijn 18de reis bij de Maatschappij, nadat
hij, 'n geboren West-Indiër, de Koninklijke
Marine met pensioen verlaten had.
Het treffende van dit zoo onverwachte
sterfgeval maakte op passagiers en equipage
een diepen indruk.
Het lijk, gedekt door de Hollandsche drie
kleur, is van nacht nog met de sloep naar
wal gebracht, aan het Hospitaal tePort-Saïd
overgegeven en zal heden ter aarde worden
besteld.
Hij ruste in vrede
Om 10 uur 's avonds werd eindelijk de
vuurtoren met 't electrische draailicht zicht
baar en om half twaalf zagen wij de eerste
lichtjes van Port-Saïd aan den horizon.
Door het oplaten van een vuurpijl werd om
een loods geseind, die dan ook weldra aan
boord verscheen en nu recht op den breeden
haveningang, tusschen de roode en groene
boeien, aanstuurde.
Om 10 minuten over 12 stoomen we de pieren
binnen, zien aan stuurboord het standbeeld
van Ferdinaxd de Lesseps en ook het Engel-
sche transportschip No. 6, druk bezig met
kolen laden.
Aan bakboord passeeren we de „Merapi"
der Rotterdamsche Lloyd, waar alles reeds in
diepe rust schijnt.
Nu zijn we dan in Afrika, het zwarte
werelddeel en zullen we weidia de eerste
Oosterlingen ontmoeten.
Ik waarschuw u echter nu reeds vooruit,
dat die kennismaking alles behalv3 aange
naam zal wezen.
Ook wij moeten hier kolen laden, een
afschuwelijk vuile geschiedenis, en zullen daar
om straks naar den wal gaan.
Al dadelijk zien wij bij het binnenstoomen
op de kade, aan stuurboord, verschillende
Arabieren in hun vuile, doch schilderachtige
kleedij. Zij maken zich gereed om ons reizi
gers eens flink te gaan plukken.
De boot ligt om half één eindelijk stil
en een meter of tien van den wal al.
Onmiddellijk zijn er de noodige bootjes met
zwarte menschen aan stuurboord, om ons
straks als de Egyptische dokter er permissie
toe geeft, naar den Afrikaanschen grond te
brengen.
Weinig geld meenemen, wordt nu het
wachtwoordwat men bij zich steekt, gaat
ook op.
We moeten over vier uur weer aan boord
zijn en ik besluit daarom mij niet meer dan
tien gulden te laten afzetten.
De roeiers vragen reeds een franc per pas
sagier en weldra zijn de meeste dames en
heeren aan wal.
Slechts enkele café's en winkels zijn nog
geopend en nadat we met een vroolijk clubje
de donkere eenzame straten hebben door
kruist, strijken we in zoo'n inrichting aan de
kade neer.
Een tiental kooplui trachten nu alle moge
lijke en onmogelijke zakeD aan ons kwijt te
raken en sommige van die boeventronies spreken
werkelijk een aardig mondje Hollandsch.
Men kan trouwens bjj die lui al heel veel
talen spreken, voor en aleer zij 't antwoord
schuldig zullen blijven.
Onze algemeene indruk van Port-Saïd was
al weer nat zoo als vroeger, diep treurig.
De meeste woningen zjjn van hout, onaan
zienlijk en vuil. De straten zien er ellendig
uit, smal, stoffig en ongeplaveid.
Het volk bestaat uit een mengelmoesje
van Arabieren, Egyptenaren, Negers en Tur
ken, en leeft gewoonweg van afzetterij.
EigenLjjk zijn we blij, als het vijf uur
wordt en we dus naar boord terug kunnen.
Neen, dan heilig ons Indië en ODze Inlanders
We stappen dus maar weêr in een bootje
en roeien voor de laatste franc naar ons
schip. Do „Koning Willem II" is in een
dichte wolk van kolengruis gehuld.
Een paar honderd Arabieren zijn nog aan
het kolen laden en doen dat werkje in een
sukkeldraf, aldoor schreeuwende„Halézoo
hu
't Is een leven als een oordeel en bij het
schijnsel der flambouwen op de kolenschuiten,
lijkt 't wel, of een bataljon duivels aan het
werk is.
Als wij dan eindelijk weer goed en wel
aan boord zijn, schrikken we van het zwarte
stof, dat overal doordringt.
Met een bepaald armoedig gevoel gaan we
wat slapen.
Om 8 uur worden we wakker van het
dekspoelen. Er wordt met de brandslangen
gewerkt om schoon schip te maken. Nu,
't mag dan ook wel
We zijn weer onder stoom en haasten ons
daarom met ons toilet, om toch vooral spoedig
een en ander te kunnen zien.
Het Kanaal van Suez is slechts een smal
vaarwater, 60 tot 100 meter breed, en door
snijdt de landlengte, die Azië met Afrika ver
bindt.
Een leuk denkbeeld is 't, dat men zich
juist op de grens van twee werelddeelen be
weegt, dat men aan stuurboord Afrika, aan
bakboord Azië ziet liggen. Het kanaal is 162
kilometer lang, de zijden loopen zacht
hellend als een strand opwaarts en laten in
het midden een doorvaartgeul ter breedte
van 22 meter met 8 meter diepte.
Twee schepen mogen niet tegelijk pas
seeren. Een van beide moet naar rechts
uitwijken en stil liggen, totdat het andere
voorbij is. Wie nu uitwijken moet, wordt
bepaald door het kanaal-reglement en hangt
af van de meerdere of mindere nabijheid van
een der schepen van een station, dat men
nadert.
Beide oevers bestaan uit zandige heuvels,
aan stuurboord nu en dan afgewisseld door
eenige witte huisjes met een soort van palm-
boomen omringd, die de stations vormen.
Het kanaal ziet er eenigszins onafgewerkt
uit, gewend als wij, Hollanders, zijn aan
nette, goed onderhouden waterwerken. De
tocht gaat zeer langzaam en wij kunnen
duidelijk de rustpunten aan den dorren zand-
oever opnemen.
Het zijn de bovenbedoelde stations met de
witte woningen van opzichters en wachters,
omringd door frissche groene tuintjes en
bloeiende boomen, terwijl seinpalen met man
den of andere seinmiddelen er 't middelpunt
van vormen. De bewoners zijn meestal Euro
peanen met Afrikaansch dienstpersoneel.
Meer landwaarts in, zien we in de zan
derige woestijn nu en dan een oase met een
twintigtal armoedige leemhutten, een don
kere bevolking en de noodige kameelen.
Spoedig komen er jongens en mannen
opdagen, die steeds in den looppas het schip
bijhouden onder het schreeuwen van „Tabacco!
Hollandsch Tabacco
Nu worden met kwistige hand door de
manschappen van het detachement, pakjes
rook- en pruimtabak over boord geworpen
en dan springen de gespierde inboorlingen
te water, zwemmen met vooruitgeslagen
armen naar de tabak, haasten zich den oever
weer te bereiken, halen het schip in en het
spelletje begint opnieuw.
Op die wijze worden we aan de beide
oevers telkens door een tiental zwarte broe
ders meer dan een uur gevolgd, tot groot
vermaak natuurlijk van passagiers en mili
tairen.
Aan stuurboord zien we ook de telegraaf
palen en andere teekenen van leven.
Nu en dan passeert ons een spoortrein en
wuiven de Europeesche en Arabische passa
giers elkander toe.
Daar het Kanaal van Suez den weg naar
Indië en andere Aziatische landen zeer ver
kort heeft, (men decke slechts aan de reizen
van weleer om de Kaap de Goede Hoop,)
zullen wellicht velen er wel belang in stel
len, om in korte trekken de geschiedenis van
het Kanaal te leeren kennen.
Reeds in de grijze oudheid, onder Ramses
den Groote en onder de Ptolomeeërs, was
men er in Egypte op bedacht geweest, de
Roode Zee met den Nijl te verbinden en zoo
een weg van genoemde zee naar de Middel-
landsche in 't leven te roepeD. Er zijn wer
kelijk in die dagen kanalen met dat doel tot
stand gekomen, doch door verwaarloozing
zijn ze verdwenen en sedert de 8ste eeuw
werden ze niet meer gebruikt.
Napoleon, de groote soldaat, vatte gedu
rende zijn verblijf in Egypte weêr het plan
op, en de ingenieur Lepere werd met onder
zoekingen belast, die door het spoedig terug
trekken der Franschen uit Bgvpte od niets
uitliepen.
In 1831 was de bekende jeugdige baron
Fordinand de Lesseps als leerling-consul in
Alexandrië gekomen. Hij legde zich dadelijk
op het vraagstuk toe en kwam in 1888 in
kennis met den Engelschen zee-officier Wag-
horn, die, evenals hij, met geestdrift bezield
werd voor de groote zaakhet verkrijgen
van een geregelde verbinding tusschen Eu
ropa en Indië.
De Lesseps zag later zijn rusteloos zwoe
gen beloond. Waghorn echter stierf in 1860
te Londen als een onbekend burger.
In 1854 werd door De Lesseps, gesteund
door de Fransche Regeering, een volledig
j uitgewerkt plan van doorgraving aan den
vorst Said-Pacha aangeboden, 't Duurde nog
tot April 1858 eer 't geld bij elkaar was en
de eerste spade, op last van de Kanaal-
Maatschappij, in den grond gestoken werd.
Vijf-en-twintig duizend Fellah's en 't
noodige Europeesche personeel waren midden
in de dorre heete woestijn aan den arbeid
en dagelijks waren 1600 kameelen noodig,
alleen om in de behoefte van drinkwater te
voorziendit laatste kostte aan de Maat
schappij jaarlijks niet minder dan ongeveer
lVi millioen gulden
Tal van bezwaren, tal van tegenwerkin-
gen, die groote mannen steeds ondervinden,
moest De Lesseps het hoofd bieden, doch 16
„Deze verklaring voldoet mij volkomen.
Zoover als we kunnen oordeelen, en
verschillende omstandigheden wijzen er op,
heeft Winter het plan niet van te
voren beraamd, maar heeft hij gehoor ge
geven aan de ingeving van het oogenblik.
Zou bjj misschien daarbij gestaan hebben
onder den invloed van zjjn lichamelijk
lijdendat misschien zijn wil of zjjn
verstand niet meer normaal waren
De arts haalde de schouders op. „Daarop
is moeilijk te antwoorden. In 1 algemeen
behoor ik niet tot diegenen van de nieuwe
richting, die elke misdaad maar aan een
geestelijk defect willen toeschrijven, en
zoodoende den bedrijver verontschuldigen
met de bewering, dat de man ziek is. Een
hartlijden oefent in den regel geen invloed
uit op de normale functiën van het hoofd.
Wèl echter vindt men bij patiënten oogea-
blikken, dat ze zeer beklemd of angstig
zijn, wat sommige bijzonder prikkelbare
naturen tot zelfmoord leidt. Wanneer u
met wat algemeenheden gediend was, zou ik
u wel wat wijsheden hebben kunnen verkon
digen en u zeggen, dat een mqt een zwaar
chronisch ljjden behept mensch zeer dik
wijls anders handelt eu denkt, dan een ge
zond mensch. Maar deze goedkoope wijs
heid heeft voor de beoordeeling van dit
geval nauwelijks eenige waarde. Want
of Winter eenige oogenblikken door zijn
hartlijden de controle op zijn hoofd en
wil is kwijt kunnen raken, daarover kan
ik u geen inlichtingen geven."
De rechter had niets meer te vragen en
met een beleefd woord van dank voor
zyn bereidwilligheid, werd de dokter uit
gelaten.
HOOFDSTUK IX.
Tegen negen uur 's avonds kwam de
beklagenswaardige mevrouw Winter thuis,
die inderdaad den eersten den besten trein
genomen had en in een rijtuig naar huis ge
reden was.
Zij was in de grootste opgewondenheid
en angst. Want ze had op haar vraag om
inlichtingen geen antwoord ontvangen en
wist dus niets van al hetgeen er gedu
rende hare afwezigheid was gebeurd. Haar
eerste vraag aan den portier, die naer
buiten gekomen was om haar te helpen,
bestond uit de haastig uitgestootten woorden:
„Waar is mijn man En wat is er met
hem gebeurd
De oude mijnwerker was goedmoedig
van natuur, maar erg teergevoelig was hij
nu juist niet. Misschien had hij tegen de
hoogmoedige vrouw van den boekhouder
wel in stilte het land gehad, dat hij haar
zoo plompweg antwoordde.
„Uw heer gemaal is verdwenen", zeide
hij zonder eenige inleiding, „en men be
weert, dat hij de duiten heeft meêgenomen".
Hermine schreeuwde luid en in haar
oogen weerspiegelde zich zulk een naam-
looze ontzetting, dat de oude dadelijk be
greep, hoe onverantwoordelijk hij had ge
handeld.
„Maar ik kan er nog niet aan gelooven",
voegde bjj er zachtkens aan toe. „Mijnheer
de boekhouder was altijd zulk een eerljjk
man".
Zij had zijn laatste woorden ni uwelijks
meer geboord. Als een razende was ze hem
voorbij het huis ingesneld eD had de eerste
de beste kantoordeur opengescheurd. Het
was de kamer, die de heeren van het
gerecht in gebruik laadden en dezen
waren juist bezig met Bartel nog eens
aau een verhoor te onderwerpen. De rech
ter had maar één blik op deze doodsbleeke
vrouw te werpen, om te weten wie hij
daar voor zich zag.
Door harteljjk medelijden bewogen,
stoDd hjj op en zeide zeer goedig„U is
mevrouw Winter, niet waar Ik ben de
rechter van instructie Harrius. Mag ik u
verzoeken, nader te treden.... of zou het
u aangenamer zijn, in uw woning de noo
dige vragen te beantwoorden
Hermine, die door den vreezelijken schrik
na de uienlange onzekerheid en angst tot
het uiterste was gebracht, schudde het
hoofd. ..Hier of daar.... het is rnjj het-
zelide. Maar eer u rnjj iets vraagt, zeg mij
toch om Godswilwat is er gebeurd? Waar
is mijn man
„Wjj zouden er een lief ding voor
geven, mevrouw, wanneer we" het wisten.
Wjj hadden gehoopt, van u eenige ophel
dering te zullen ontvangen. Uw echtgenoot
is sedert hedenmorgen vroeg verdwenen,
zonder dat bjj iemand over bet doel van
zjjn reis eenige inlichting heeft gegeven."
„En dat anderedat andere, wat mij
1 de portier zooeven zeide die schrikke
lijke beschuldiginghet is immers on
mogelijk ondenkbaar, dat mjjn man
zoo iets zou hebben gedaan?!"'
„Het staat vast, dat met hem tegelijk
de geheele inhoud van de brandkast, een
1 som van meer dan drie maal honderddui
zend mark, is verdwenen. En alle om
standigheden wijzen er op, dat uw man
i het is, die het geld heett meêgenomen."
Weder kwam er een gillende kreet van
de lippen van mevrouw Hermine en haar
handen grepen in de lucht, alsof ze naar