Brieven uit de Maasstad.
TWEEDE BLAD.
Plaatselijk Nieuws.
Zondag 24 Mei 1903.
47ste Jaargang. No. 3838.
Arrondissements - Recht
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 19 Mei 1903.
FEUILLETON.
DE VROUW VAN
DEN BOEKHOUDER.
Mier Cn(
van
UITSPRAKEN:
Joh. Kuit, Alkmaar, heling, 2 maanden
gevangenisstraf.
M. Spel, Hoorn, wederspannigheid, 2 maan
den gevangenisstraf.
C. M. v. d. Steen, Winkel, mishandeling,
fl boete, subs. 1 dag hechtenis.
J. Dekker, Andijk, mishandeling, f5 boete,
subs. 7 dagen hechtenis.
G. Molenaar, Hoogkarspel, mishandeling,
f 16 boete of 10 dagen hechtenis.
't Moet ons van 't harte,
En we zeggen 't niet met smarte
heel veel was er vandaag juist niet te
verhapscheeren. Ook werd de zitting zeer
Iaat geopend, zoodat we, toen ze eindelijk te
elf uur ruim begon, al brandden van nieuws
gierigheid om te zien, wat er alzoo op de
proppen zou komen. Doch laten we nu ook
maar een begin maken aan de zaakjes, gedach
tig aan de zinsnede „De hand aan den ploeg,
dan zal het beter met ons gaan worden
(De lievelingsuitdrukking van zekeren zeer
welgedanen kanselredenaar, die overigens ook
vooral met 't oog op z'n corpulentie, ver
moedelijk juist dan den meesten indruk
maakte, wanneer hij in de sneeuw viel.]
We zouden ons eerst kunnen verdiepen in
beschouwingen over 't feit, dat lantaarnruiten
hoe onschuldig menigeen dit artikel ook
moge vinden toch aan enkele menschen
nog een doorn in 't oog kunnen zijn. Onder
die enkelen behoort ook een zekere Cornelis
van Duin, een 21-jarig inwoner van de gemeen
te Castricnm. Toen in den avond van Zondag
19 April jl. Van Duin, in gezelschap van
Ereek Stuifbergen, Toon de Graaf en mis
schien nog een of twee anderen, den Kennis
weg in de gemeente Castricum passeerde,
kreeg hij het in 't hoofd, (in navolging van
zekeren Jacob Beentjes) eens een ruit kapot te
slaan van een der gemeente-lantaarns. Om
dat schoone voornemen naar behooren ten
uitvoer te kunnen brengen, getroostte ZEd.
zich de moeite, om bij den lantaarnpaal op
te klimmen [aangezien hij er van den beganen
grond af niet bij kon] en vervolgens sloeg
hij met z'n hand een glasruit kapot. Welk
een onuitsprekehjken heldenmoed moet zoo'n
kereltje toch bezitten, om zulke bewijzen
van dapperheid te kunnen geven Toen hij
dit staaltje van z'n onversaagdheid had laten
zien, zeide hij met zelfvoldoening„Zoo zal
Beentjes 't ook ongeveer hebben gedaan
Ook bood hij aan, zijn kameraden nog meer
deren moed te toonen, door te zeggen „wil
ik er nog maar een paar stukslaan Denkje
dat ik niet durf?" Aan zijn „durf" zullen z'n
kameraden vermoedelijk wel niet hebben ge
twijfeld [hoe zou dat na zoo'n heldendaad
ook kunnen!] Doch Van Duin heeft zich
toch in tijds nog bedacht on het bij
één ruit gelaten. Toch heeft de rijksveldw.
P. Koelowijn hiervan proces-verbaal opge
maakt tegen Cornelis en daar de jonge heer
wel eens meer dergelijke grapjes schijnt uit
te halen en ook deze zaak naar de meening
van den O. v. J. een baldadig karakter draagt,
eischte Z.Ed. Gestr. een nog al ernstige straf
noodig en requireerde mitsdien14 dagen
gevangenisstraf.
't Was winter; 't vroor, dat 't kraakte.
Ieder, die geen garnalen-geheugen heeft, zal
zich herinneren, dat men zulks omstreeks
St. Nicolaas in 't vorige jaar met 't volste
recht mocht zeggen. De 30-jarige Heldersche
visscher Maarten de Vries dacht zeker, met
't oog op de heerschende kou 't visschen
levert tegenwoordig met zoo'n ijskorst in de
wateren ook al bitter weinig op, we zullen
eens wat anders gaan doen. Toen is De
Vries zoo vindingrijk geweest, om een ge
deelte van een tros, toebehoorende aan zekeren
A. Bos, uit het ijs los te kappen en vervol
gens meê te kapen.
Dezelve was met 't eene einde aan een
meerpaal bij de Zeedoksluis, nabij de buiten
haven bevestigd, (de tros, wel te verstaan,
niet de heer Boa.) terwijl 't andere einde in
't ijs vastzat. Eigenlijk had de 48-jarige
visscher Hendrik Riemers hem op dezen
lumineuzen inval gebracht. Laatstgenoemde
kwam n.1. op Vrijdag 12 December j.1. bij
bekl. vertellen, dat er een tros bij de Zeedok
sluis bij een paal gedeeltelijk in 't ijs vast
lag. Ze zijn gezamenlijk daar ter plaatse
geweest en De Vries heeft toen vergeefsche
pogingen aangewend, om, met een mes en
Roman van
A. O. KLAUSZMANN.
20. —o-o-o—
Bij alle sympathie, die de rechter voor
het jonge meisje voelde, steeg er nü toch
wantrouwen in zijn hart op. Dat zij by
een zoo vernietigend bewijs als deze brief
toch was, nog aan zijn onschuld bleef ge-
looven, en daarvoor dadelijk een uitvlucht
gereed had, dat maakte op den rechter
een zeer onaangenamen indruk. Hij liet
haar laatste opmerking onbeantwoord en
vroeg haar op koelen toon, hem bij haar
schoonzuster aan te dienen.
Ook Hermine herkende het schrift dade
lijk als van haar man. Martha, die achter
den rechter de kamer was binnengekomen,
vroeg haar verwijtend„Twijfel je dan
volstrekt niet Hebt ge hem dan nooit
oprecht liefgehad, dat ge het nu over uw
hart kunt verkrijgen, dadelijk hem een
dief te noemen
Toen riep Hermine haar met groote hef
tigheid toe„Nu dan neen neen
als ge het dan weten wilt, ik heb hem
nooit liefgehad, dien armzaligen zwakkeling,
die mjj listig mjjn levensgeluk ontstolen
heeft en die me nu nog in smaad en
schande stort. Hij heeft me tegengestaan,
van den eersten dag van ons huwelijk af.
En nu o, hoe ik hem haat! hoe ik
hem ba&t!u
Zonder een enkel woord te antwoorden
een hamer gewapend, 't dingetje uit zijn
benarde positie te bevrijden. Vervolgens zijn
beiden weggegaan en heeft De Vries, iets
later, van een bijl voorzien, 't werk opnieuw
hervat en den tros losgehakt en meê naar z'n
woning in de Wagenstraat genomen. [Riemers
woont heel broederlijk vlak naast De Vries
in genoemde straat Naderhand is Riemers
by den Koffiehuishouder Jan Cornelis Klein
geweest als afgevaardigde, wien hij beduidde
dat er 'n stuk staaldraad, of wel een gedeelte
van een stalen tros voor hem te koop was.
Ongeveer een half uurtje later kwam De Vries
in persoon bij Klein en ze „rooiden" het zoo
danig, dat Klein voor f 3.50 't stuk van den
tros kocht, welk bedrag door Klein's weder
helft aan De Vries werd uitbetaald.
Klein heeft maar niet van die lastige vragen
gedaan, b.v.waar 't aangebodene vandaan
kwam, hoe 't voor zoo'n lagen prijs van de
hand werd gedaan, eDZ. Dat vond hij zeker
minder noodig.Toch brengt dePres. hem [Klein]
onder 't oog, dat 't onvoorzichtig is, zulke
waar te koopen. Immers, Klein kon toch
wel begrijpen, dat 't met iets, zoover beneden
waarde aangeboden, niet in den haak was,
en spreker drukt Klein ernstig op 't hart,
zulke koopjes voortaan te weigeren.
De heer A. Bos, de eigenaar van den ge
deeltelijk gegapten tros, verklaart, dat dezel
ve (in zijn geheel 150 M. lang zijnde, en in
deze volle lengte nog op 10 Dec. j.1. door
Bos gezien,) door de „operatie" van „Dokter"
de Vries, tennaastebij 40 M. korter is gewor
den, hetwelk Bos op 15 Dec. j.1. heeft ont
dekt. 't Artikel is zoowat 34 c. per M. waard
zoodat Bos eene schade van bijna f 14 lijdt.
Klein beweert echter, dat er heelemaal geen
waarde van dat goedje te bepalen is en voor
den handel is 't volgens spreker weinig
waardig. De onnoozele drie-en-een-halve
gulden, die 't opbracht, hebben De Vries en
Riemers netjes verteerd en verzopen, 't Stuk
van den tros is naderhand bij Klein in beslag
genomen. De getuige Grietje Hardebol ver
klaart althans, dat R. 'n paar malen in een
zoogenaamd „Heemskerkje" voor een paar
dubbeltjes sterken drank heeft gehaald van
Klein, 't welk de twee mannetjes thuis samen
lekker hebben opgeslobberd.
De 83-jarige Grietje [met haar pruikje op,
zoo 't ons toescheen, al zou men 't bijna
voor eigen haar verslijten,) 't zij in 't voor
bijgaan opgemerkt, is een vrijmoedige, zeer
„gebekte" jonge dame, die volgens hare
verklaring, met M. de Vries in de Wagen
straat samen leefde.
Met dien met haar samenlevenden Do Vries
was Grietje 's avonds laat nog op 't ijs, (om
oefeningen in 't schoon- of kunstrijden te
houden en toen heeft De Vries aan Riemers,
die baangeveegd had, nog een dubbeltje ge
geven, waarvoor R. dan nog 'n slokkie mocht
koopen. 't Is fraaiiets weg te pakken met
't doel om van de opbrengst samen eens 'n
gezelligen avond te hebben.
De O. v. J. verklaart, dat de zaak op zich-
zelve eigenlijk eenvoudig is 't motief toch
was, om uit de opbrengst 'n gezelligen avond
te bekostigen, terwijl get. Klein hierin de
behulpzame hand heeft geboden, wel ver
moedende, dat 't mes voor hem van twee
kanten zou snijden, daar 't door hem (Klein)
betaalde geld grootendeels wel weer voor
sterken drank aan hem zou worden terug
betaald. Wegens diefstal wordt tegen bekl.
De Vries de eisch gesteld 2 mnd. gev.-straf
Thans worden de blaadjes omgekeerd nu
is Hendrik Riemers beklaagde en de andere,
hierboven genoemde Heldersche luidjes treden
op als getuigen. We zullen nu maar kort zijn.
Riemers had o.m. best kunnen bemerken, dat
't geld, waarvoor hij drank had gehaald en
't welk hij hiervoor van De Vries ontving,
hoogstwaarschijnlijk uit de opbrengst van den
bewusten tros afkomstig was. 't Was aan R.
bovendien bekend, dat De Vries een poos
zonder werk was geweest, enz. Nu, dan zit
men niet zoo best in z'n slappe was I Wol
brengt R. in 't midden, dat hij De Vries'
financiëelen toestand niet kent, dat hij niet bij
z'n buren in de kas kijkt en meer zulke
praatjes, doch op deze smoesjes wordt niet
veel regard geslagen en er werd tegen het
48-jarige Riemertje wegens het opzettelijk
uit door diefstal verkregen goederen voordeel
trekken, geëischt2 mnd. gevangenisstraf.
Aangenaam was het ons, kennis te maken,
(zij 't dan ook van verre en zonder voorgesteld
te zijn), met den jongeheer Pieter van Pel,
een 17-jarigen Egmond-aan-Zeeër.Dit manneke
kan n.1. zulke prachtige epistels opstellen,
dat men er werkelijk verbaasd over staat.
Het kennismaken met Van Pel 's stijl heeft
echter nog eenig nutmen kan er n.1. uit
zien, hoe men niet moet doen. Omdat
de 34-jarige visscher Willem Wijker van
Van Pel leelijke dingen heeft gezegd, [zooals
laatstgenoemde tenminste verklaart], heeft
Pieter zich gewroken, door aan Wijker op
19 April j.1. een briefkaart te zenden, waarvan
de inhoud ongeveer deze was Leelijke slechte
bandiet['n mooie aanhef
Durf jij zóó een mensch te veroordeelen,
terwijl je nergens van weet en je eigen
schande niet eens kunt verzwijgen En nu
ga je van een ander kwaadsprekendat komt,
omdat je zelf niet deugt, leelijke bandiet
ging Martha de kamer uit. En ook de
rechter, wien het er alleen maar om te doen
was geweest, van de dames te vernemen,
of zij het schrift als dat van Winter her
kenden, deed geen enkele vraag meer tot
Hermine en ging heen.
Hy was nog niet lang in zijn werkkamer,
of de commissaris meldde zich weêr aan.
„Er is dadelijk een telegram naar Ham
burg gezonden," berichtte hij, „en als
Winter werkelijk de ongelooflijke dwaasheid
heeft begaan, ons met dezen brief de door
hem ingeslagen richting te verraden, dan kan
u er zeker op rekenen, dat hy spoedig ge
pakt zal zijn."
„Maar u gelooft toch zeker niet,
dat hij zoo dwaas is geweest. Nu, eerlijk
gezegd, ik ook niet, ofschoon ik moet aan
nemen, dat hy helpers heeft, waarvan ei
een naar Hamburg ia gegaan, om daar den
brief op de post te doen. Maar hoe het
daar ook meê staat, een andere dwaasheid
heeft hij in elk geval begaan en die komt
me al even onbegrijpelijk voor. Het is de
oude geschiedenis van de eene groote dom
heid, die bijna elke inbreker begaat. Deze
slimme spitsboef was voorzichtig genoeg,
de papieren van waarde achter te laten,
het verkoopen of bezit daarvan had hem
lastig kunnen wordenmaar hij beging
tegelijk de jongensachtige onvoorzichtigheid,
om een papier achter te laten, waarop alle
nummers geschreven Rtaan van het papieren
geld, dat in de brandkast was."
De commissaris zette een ODgeloovig
gezicht. „Wat? Hy zou werkelijk
„A's een zorgvuldig en accuraat beambte,
wat zijn beste hoedanigheid schijnt te zijn
geweest, had de heer Winter de loffelijke
gewoonte aangenomen, alle avonden de nurn-
Dat moetje dan iemand in z'n sm.... zeg
gen, maar dan heb je mooie praatjes, stroop
smeerder
Nu, dag schurk
De briefkaart was wel wat gescheurd, (dit
kwam, zei Wijker, doordat zijn kleine „maid"
er meê espeuld had), maar de briefkaart was
„heel thuisekomme" van de post. Enfin, het
corpus delicti was nog niet in zóó defecten
staat, of 't kon wel worden gelezen en als
bewijsstuk dienen. Nu, 't „rooit" al zoo'n
beetje op beleediging in geschrifte, zulk
moois
Wijker heeft zich dan ook terdege belee-
digd gevoeld en tengevolge hiervan een aan
klacht ingediend. Volgens de meening van
den O. v. J. komt de handeling van bekl.
natuurlijk niet te pas, doch Wijker had, naar
Spr.'s meenicg, over dit kwajongenswerk
maar met minachting de schouders moeten
ophalen, en de briefkaart vernietigen.
Nu echter eischt Z.Ed.Gestr., wegens een
voudige beleediging, naar aanleiding van
art. 266 v. 't W. v. S., f2.boete subs. 2
dagen hecht.
Op den avond van den 3en April jl. waB
't in de Havensteeg te Hoorn 'n herrie. Er
was een heele massa volk samengeschoold.
En waarom Omdat de 17-jarige stoom-
verversknecht Willem Kramer ('n zoon van
zijn vader Jacob Kramer], tamelijk „kachel"
zijnde, de openbare orde verstoorde en verzet
pleegde tegen de inmiddels gewaarschuwde
politie-agenten v. d. Woning, Do Rooij en
Pizar. Toen dezen hem wilden overbrengen
naar 't politiebureau, beet en schopte hij
naar hen en werd 't den agenten nog moei
lijker gemaakt door bekl.'s moeder en door
zijn „maisie", Mina Maria de Greeuw ge
naamd, (welke laatste vandaag niet present
was]. Moeder de vrouw kregen we echter
wel te zien. Ze heet van d'r eigen-
zelvers Pietertje Mantel en is getrouwd
met Jacob Kramer. Ze had 't zoo met haar
jongske te doen [o. a. omdat hij 'n mooi pak
aan had, 't welk wel 18 gulden kostte 1], dat
ze, geholpen door 't maisie, de agenten
trachtte te beletten, Willem naar 't „bero"
te brengen.
Wegens wederspannigheid eischte de O. v. J.
volgens art. 182 van 't W. v. S. tegen Wil
lem Kramer 21 dagen gevangenisstraf en
tegen zijne moeder en zijn liefje elk 5 dagen
gevang.
Uitspraken in alle zaken vandaag over
8 dagen.
Rotterdam 20 Mei.
Het is rustig binnen Rotterdam. Rustig en
koud. We zijn uit de winterjas, maar nog
steeds niet in 't zomerpak. We leven in een
Mei, die zelfs Gorter verlegen zou maken. Zijn
zonnekind is in haar huidig bestaan een
grillige gure meid met niets sympathieks in
haar hebben en houwen, We kleumen onder
hare gaven weg.
Natuurlijk hebben oude menschen aan
kranten verklaard, dat zij in jaren zóó'n Mei
niet hebben bijgewoond. Die nieuwtjes-ver
schaffende wijzen weten zoo iets van elk jaar,
elk getij en elke maand, die onze lieve beer
geeft, van elke regenbui, elk onweer, elke
droogte, elke warmte en elke guurte te
beweren.
Zou ik, vraag 'k mezelf wel eens af, ook
op mijn ouwen dag zooveel autoriteit hebben?
Zouden b. v. b. in 1944 de dagbladen als mijn
opinie publiceeren dat 't sedert 1903 niet meer
zoo'n gure Mei is geweest? We mogen dan
wel een register gaan aanleggen, 't geen
waarschijnlijk de ouden van heden in hun
jonkheid óók gedaan hebben. Want in zijn
geheugen alleen bewaart men zulke dingen
niet. Al moest ik ervoor sterven, ik zou mo
menteel niet kunnen mededeelen wat voor
zomer we zeven jaren geleden hebben gehad,
laatstaan vijftien,acht-en-twintig of méér jaren
terug.
Ik veronderstel, dat al die ervaringmenschen
er maar op los jokken, omdat vele herinne
ringen iemand op leeftijd goedstaan. En de
kranten die altijd zoo uiterst voorzichtig zijn
in hare publicaties, die evenmin als armen
zorg iets geven zonder onderzoek, moesten
die oudjes niet zoo blindelings vertrouwen.
Met de herinneringen aan zonnige voorjaara
van 't verleden, maakt men ons maar onte
vreden en er is al ontevredenheid genoeg op
deze in vele opzichten zoo schoone aarde.
Hebt ge een oud mensch eens hooren ver
tellen, hoeveel beter het gesteld was in zijn
tijd met menschen en toestanden, dan heden
toch óók nog wel zijn tijd dan zijt ge
allicht geneigd hem te benijden om het beleefd
geluk van zóóveel vrede.
Maar er zijn voor vele gevallen alsnog
bescheiden voorhanden, die u bewijzen
hoe schromelijk er door den ouderdom dik
wijls op los gelogen wordt.
Ik herinner me, dat één mijner beide groot
vaders, een braaf man, zeer schamper van
een tooneelprogram een verzoek van de
directie aan de dames las„De dames wor
den beleefd verzocht haar hoeden af te zetten
mers van de groote bankbiljetten, die in
de brandkast waren, in een boekje te
noteeren en dit boekje naar zijn woning
mêe te nemen, waar hij het in zijn schryf-
tatel wegsloot. Deze omslachtige arbeid
had tot doel, by een diefstal goede diensten
te kunnen bewijzen, en het was daarom
uitstekend, dat Winter het boekje niet op
het kantoor leggen liet, waar het mèt het
geld den dieven in handen had kunnen
vallen. Aan alle mogelijke dingen schynt
de boekhouder bij zijn vlucht te hebben
gedacht, maar niet aan dit boekje, dat ik
gisteren by het doorsnuffelen van zyn
schrijftafel heb gevonden. De laatste notee
ring dateert van den avond van 29 Juli.
En daar volgens het zeggen van den heer
Bartel den 30sten bijna geen betalingen
zijn geschied, zyn de nummers zoo goed
als volledig. Nu, wat zegt u daarvan, com
missaris
De indruk van deze vondst was op
den ervaren politie-beambte niet zoo ge
weldig, als de rechter had gedacht. Hij
had al een paar maal geknikt en zeide
dan „Jawel, het is de spreekwoordelijke
domheid van alle slimmen. Maar ik weet
niet, of we veel succes zullen hebben met
deze vondst. Wij kunnen het wel laten
verveelvuldigen en naar alle kanten zenders,
maar niet een van de kassiers der baDken
zal zich de moeite getroosten, om de bil
jetten, die zy ter inwisseling ontvangen, met
de lijst te controleeren. Dat zou voor de
meesten een reusachtige en ondoenlijke
taak zijn. Bovendien zal de slimme myn-
heer Winter niet met elke banknoot naar
een bank gaan. Dat kan hij straks buiten
Duitschland veel gemakkelijker doen, in
een of ander Lötel, of in een winkel."
op plaatsen waar die hinderlijk zijn voor
anderen. De medewerking der heeien wordt
vriendelijk verzocht."
Beleefder kan het al niet, zou ik denken.
Maar mijn grootvader hoonde deze tijden,
waarin een dergelijke publicatie noodig was.
„In mijn tyd, (o, die tijd van mijn grootvader),
in mijn tijd zouden de dames zulks zonder
verzoek gedaan hebben, omdat zij wijs genoeg
waren, te begrijpen, dat een breede hoed het
uitzicht belemmerde. Wat is dat voor een
beschaving, die dergelijke verzoeken noodig
heeft," smaadde hij.
Ik had hem kunnen antwoorden, .dat op
het program zonder bezwaar deze onberispe
lijk hoffelijke frase zou kunnen worden ge
mist, omdat het toch geen dame meer in
't hoofd komt, op het hoofd een hoed te
houden, wanneer zij in stalles of parket zit;
ik had hem kunnen vragen, hoe in den
crinolinentijd, zijn tijd asjeblieft, de dames
haar breed rondende koepelrokken buiten
bezwaar van buurman's beenen wisten te
houden, maar ik zweeg.
Totdat ik in Haverkorn's boek over den ouden
Rotterdamschen Schouwburg vermeld vond,
dat op de biljetten van de Schouwbnrgtent
van Erkelens de volgende „waarschuwing"
was afgedrukt
„Niemand zal in den Schouwburg Flesschen
met Wijn of anderen Drank mogen brengen,
Tabak Rooken, of eenige Baldadigheden
plegen, hetzij met zingen, schreeuwen, razen,
schelden, fluiten of met notedoppen en eenige
andere vuiligheden op den Aanschouwer te
werpen, op verbeurte van drie Guldens, ten
behoeve van den Armen en daarenboven uit
den Schouwburg geleid te worden."
Wat is dat voor een beschaving, vroeg
ik hem, die dergelijke verzoeken noodig heeft.
Hij las de tirade en zei zonder blikken of
blozen, dat de „waarschouwing" opgenomen
was, omdat het misschien wel eens zou kun
nen hebben voorkomen, dat iemand, enz., maar
het nog nooit voorgekomen was. En ik lees
daar dan toch niet, dat de dames haar hoeden
op het hoofd hielden.
Ik was toen zeer volkomen uitgepraat.
Zoo'n spoorwegstaking, zoo'n spoorweg
staking 1 klaagde dezelfde oude heer hoofd
schuddend. In mijn tijd zou men niet over
een spoorwegstaking hebben gedacht.
Ik maakte er hem opmerkzaam op, dat er
in zijn tijd nog geen spoorwegen waren,
waarop hij dadelijk verklaarde, dat, als er
spoorwegen waren geweest in zijn tijd, zeker
niemand 't bestaan zou hebben, te staken.
Maar dat is de ontevredenheid redeneerde
hij resoluut voort, de ontevredenheid, die jullie
met je vooruitgangsfrasen aanmoedigen. In
mijn tijd kon een werkman met zes kinderen
royaal van vijf, zes gulden in de week rond
komen en hij eerde zijn patroon en lei nog
wat over voor den ouden dagdat was een
tijd zonder socialisme, weet je.
Grootvader zelf is stellig nooit in de nood
zakelijkheid geweest, mijn grootmoeder, vader
en vijf ooms van zes gulden per week te
onderhouden, en even stellig zou hij geen kans
zien, een werkman van heden voor te rekenen,
hoe hij het wonder van het voorgeslacht
werklieden moest nadoen.
Trouwens ik geloof van al die tevredenheid
onder de werklieden van voorheen al evenmin,
als ik aan grootvader's warme zomers en mooie
winters geloof. Aan al dat niet te contróleeren
optimisme is een luchtje, opa
En hij vertelde verder, hoe 'n genot het
was in zijn tijd, des Zondags de werklieden
te zien wandelen in het zwarte pak, waarin
zij getrouwd waren, met hun vrouw aan den
arm en hun kinderen aan de hand. Hoe
eensgezind zy over het nieuwe werk gingen
en hoe voldaan zij waren als zij, op een af
stand, mochten luisteren naar de muziek der
blauw jat »en voor Leygraaf en hoe eerbiedig
zij de gegoede burgers betrachten, die bij
Leygraaf hun fleschje wijn dronken.
Een werkman ging voor je opzij, en hij
leerde zijn kinderen genegenheid en eerbied
voor hen, die beter met aardacbe goederen
bedeeld waren, vertelde grootvader,zij namen
hun hoeden af en de kinderen hun petjes
voor de werkgevers. Toen had een werkgever
dan ook wat voor zijn arbeiders over.
Ik vroeg hem wat zij dan alzoo over had
den en hij antwoordde beslist„alles 1"
wat stellig zeer veel is.
Van ongevallenwetten, pensionneering en
dergelijke stappen op den verkeerden weg
zooals Dr. Van Rijckevorsel indertijd zeer
terecht in den raad genoemd heeft, wist men
niet. Ieder begreep, dat hij voor zichzelven
te zorgen had. Maar het gevoel van verant
woordelijkheid is er uit. De staat en de
stad moeten er maar voor zorgen, en je ont
neemt den werkman het besef, dat hij een
persoonlijkheid is. En met éen of twee kin
deren weet hij nog minder raad, dan vroeger
iemand met zes. Ik heb gezinnen gekend,
waar veertien, zestien, ja twintig en méér
kinderen waren, en je genoot van de eensge
zindheid, die er heerschte, van den onderlin-
gen vrede en liefde en van al bet geluk.
Verdiende zoo'n vader vap een paar dozijn
kinderen óók maar vijf of zes gulden vroeg
ik, en grootvader antwoordde„zeker, geen
cent meer." En daar hoef je niet ongeloovig
bij te kijken, want je moet niet vergeten dat
De rechter, die voelde hoe waar deze
opmerkingen waren, trok een verdrietig
gezicht.
„Nu ja, het toeval moet ons ter hulpe
komen, dat geef ik toe, maar het is in elk
geval toch beter dan niets, en ik heb dade
lijk order gegeven, er afdrukken van te
laten makeD."
„Mag ik u een raad geven?"
„Zeker."
„Ik zou u dringend aanbevelen, de zaak
van dit notitieboekje voorloopig voor elk
geheim te houden; zelfs den directeur-gene
raal. die zijn mond nog al eens voorbijpraat,
zou ik er geen woord over zeggen."
„Ik heb geen reden met hem of
met een ander erover te praten. Maar ik
begrijp uw beweegredenen niet best. Daar
ge aan dit boekje met nummers zoo
weinige waarde hecht
„Pardon ik heb gezegd, dat het ons
waarschijnlijk weinig zal helpen, den dief
te vatten. Maar het kan ons best nog
goede diensten bewijzen, vooral met het
oog op de medeschuldigen en de helpers."
„U gelooft dus, dat die er zijn hier?"
„Ik houd het tenminste niet voor onmo
gelijk. Mijn nasporingen hebbeD mij er
steeds meer van overtuigd, dat Winter een
zwakke en bange natuur had, die moeilyk
lot een daad als deze zou zijn gekomen
geheel uit zichzelf. Ik vermoed, dat de
een of ander hem daartoe heeft gedreven
en dat hij niet aan de ingeving van een
oogenblik gehoor heeft gegeven, maar te
werk is gegaan volgens een vooraf beraamd
plan. Juist de brief aan den directeur-
generaal heeft me in dit opzicht veel te
denken gegeven. De schynbare haast,
waarmede de vlucht heeft plaats gehad,
in een gezin van twintig kinderen, de oudste
allicht twintig jaar oud is en de jongste één
of een half jaar, zoodat zoo'n ondiste ook
geld kon verdienen. Wel, het was een genot.
Moeder zat 's Zaterdag» met haar schort op
en daar gooiden vader en de jongens en meis
jes die werkten, hun weekgeld in. Er wa»
rijkdom in zoo'n gezin.
Hoe zag zoo'n moeder er wel uit? dorst
ik vragen.
O, om in te bijten, zei grootvader. Eén
en al gezondheidEen kleur op 'r gezicht,
een stoere, fiksche vrouw. In mijn tijd leden
de vrouwen niet van het zooveel kinderen
krijgen. Daar stelden zij haar trots in en de
vaders waren gelukkig, voor zoo'n groot
gezin te kannen werken
U zult toe moeten geven, dat er met zoo'n
verledens-optimist niet veel aan te vangen
is. Ik vroeg hem dus maar, hoe lang het al
geleden is dat we zoo'n gure Mei hadden ge
had. Hij dacht even na en zei toen wel, dat
is geweest in '63. Toen hadt je 't net eender,
want ik weet nog, dat je grootmoeder op
Hemelvaartsdag met een warme stoof zat
Ik hoor ouwe menschen liever snoeven op
zulke onschuldigheden, dan op socialistische
toestanden in het verleden
D-
Sc hagen, 23 Mei 1903.
De vergadering van de
Afd. Noordholland der Ver. Het Ne-
derlandsch Paarden-Stamboek zal ge
houden worden op Donderdag 11 Juni
1903, bij den heer J. Vader alhier. De
punten van beschrijving luiden
Notulen. Ingekomen stukken, en
Mededeelingen. Rekening en Verantwoor
ding over 1902, sluitende met een ba
tig saldo van f 498.21. Rekening Provin
ciaal Subsidie, sluitende met een batig
saldo van f 165.Verkiezing van drie
leden van het Bestuur; de heeren II. F.
Bultman, G. C. Hulst en P. Olij treden
af, doch zijn herkiesbaar. Verkiezing
van drie afgevaardigden naar de Alge-
meene Vergadering der Vereeniging te
Rotterdam. Voorstel van het Bestuur,
om een bedrag van hoogstens f 200.
beschikbaar te stellen, ter tegemoet
koming in de kosten van eventuëele
inzendingen uit de provincie op de Natio
nale Paardententoonstelling te 's-Ilage.
Op te geven voorstellen ter opname
onder de punten van beschrijving voor
de Algemeene Vergadering. Hetgeen
verder aan de orde zal worden gebracht.
Het Bestuur maakt bekend, dat de
keuringen van Merriën en van één-jarige
Hengsten zullen worden gehouden,telkens
des voormiddags 9 ure precies,
te SCIIAGEN op Maandag 15 Juni,
te Beverwijk op Dinsdag 16 Juni en te
Hoofddorp op "Woensdag 17 Juni en
Donderdag 18 Juni. Beschikbaar zijn
Voor achtjarige en oudere merriën
met veulen 14 premiën van f 40.
voor vijf-, zes- en zevenjarige merriën
14 premien van f 100.voor drie-en
vierjarige inerrien 14 premien van f75.
voor tweejarige inerrien 36 premiën van
f 40.voor éénjarige merriën 20 pre
mien van f 10.voor éénjarige hengsten
6 premiën van f 100.
Bovendien zijn beschikbaar vier pre
miën van f 50.elk, voor volgens het
oordeel der Keurings-commissie uit
stekende fokmerriën, aangevende het
gewenschte type om uit te fokken.
Deze premiën kunnen slechts eenmaal
aan dezelfde merrie, die daardoor pre
ferent is verklaard, worden toegewezen
ze worden alleen bij drachtigheid uitge
keerd, ook al heeft deze niet in 1904,
doch in volgende jaren plaats.
De premiën, toegekend aan tweejarige
merriën, worden in 1904 uitbetaald, na
overlegging der sprongbewijzen.
Te Behagen zal vóór de premiekeu
ringen gelegenheid worden gegeven tot
inschrijving van merriën in het Stamboek.
Volgorde der Keuringen:
Te Schageu van 9 tot 12 ure merriën
van 3, 4, van 5, 6, 7 jaar en van 8-jarige
en oudere merriën met veulen. Na één
ure, 2-jarige en 1-jarige merriën, daar
na 1-jarige hengsten.
De aangifte ter mededinging is ver.
acht ik niet echt en ook geloof ik, dat
Winter den dokter heeft bedrogen over
den aard van zijn ziekte. Daardoor werd
het hem mogelijk, verlof te krijgen."
„Dat is me niet heel duideljjk. Om er
met de kas vandoor te kunnen gaan, had
hy toch eerst geen verlof noodig
„Neen, maar het was het voorwendsel,
om de beide dames uit huis te krijgen.
Want hare aanwezigheid by de vlucht zou
zeer lastig zijn geweest, tenminste wilde
men haar niet verdacht maken."
„Met andere woorden u gelooft, dat de
dames met hem de zaak eens zyn, dat ze
met hem in verbinding staan en dat zy
weten, waar hij op dit oogenblik is
„Ja. Ik vind, dat de omstandigheden
voor deze opvatting spreken."
„Nog gisteren hadt ge een andere mee
ning, commissaris. Ik beken u eerlyk, dat
ik u zoo maar zonder meer niet volgen
kan. De vrouw van Winter moet een
tooneelspeelster van den eersten rang
zijn, wanneer haar onmacht, haar ziekte en
hare ontroostbare vertwijfeling, niets dan
comedie is geweest."
„Ik heb van het talent van dames in
zulke gevallen een zeer hooge meening. En
dan is er nog iets, dat tot dusverre aan
onze opmerkzaamheid is ontgaan.
„Winter was eerst sedert eenige jaren
gehuwd en leefde, zooals allen beweren,
dien ik er naar heb gevraagd, zeer geluk
kig met zijn vrouw. Ook de verhouding
tot zijn zuster moet zeer innig zijn geweest,
zoo zelfs, als men maar zelden by vol
wassen broers en zusters aantreft. Trots
dat, heeft hij het niet voor noodig gehou
den, één enkelen regel aan de dames achter
te laten, of vanuit Hamburg aan haar te