Brieven uit de Maasstad. TWEEDE BLAD. Plaatselijk Nieuws. Zondag 24 Mei 1903. 47ste Jaargang. No. 3838. Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 19 Mei 1903. FEUILLETON. DE VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. Mier Cn( van UITSPRAKEN: Joh. Kuit, Alkmaar, heling, 2 maanden gevangenisstraf. M. Spel, Hoorn, wederspannigheid, 2 maan den gevangenisstraf. C. M. v. d. Steen, Winkel, mishandeling, fl boete, subs. 1 dag hechtenis. J. Dekker, Andijk, mishandeling, f5 boete, subs. 7 dagen hechtenis. G. Molenaar, Hoogkarspel, mishandeling, f 16 boete of 10 dagen hechtenis. 't Moet ons van 't harte, En we zeggen 't niet met smarte heel veel was er vandaag juist niet te verhapscheeren. Ook werd de zitting zeer Iaat geopend, zoodat we, toen ze eindelijk te elf uur ruim begon, al brandden van nieuws gierigheid om te zien, wat er alzoo op de proppen zou komen. Doch laten we nu ook maar een begin maken aan de zaakjes, gedach tig aan de zinsnede „De hand aan den ploeg, dan zal het beter met ons gaan worden (De lievelingsuitdrukking van zekeren zeer welgedanen kanselredenaar, die overigens ook vooral met 't oog op z'n corpulentie, ver moedelijk juist dan den meesten indruk maakte, wanneer hij in de sneeuw viel.] We zouden ons eerst kunnen verdiepen in beschouwingen over 't feit, dat lantaarnruiten hoe onschuldig menigeen dit artikel ook moge vinden toch aan enkele menschen nog een doorn in 't oog kunnen zijn. Onder die enkelen behoort ook een zekere Cornelis van Duin, een 21-jarig inwoner van de gemeen te Castricnm. Toen in den avond van Zondag 19 April jl. Van Duin, in gezelschap van Ereek Stuifbergen, Toon de Graaf en mis schien nog een of twee anderen, den Kennis weg in de gemeente Castricum passeerde, kreeg hij het in 't hoofd, (in navolging van zekeren Jacob Beentjes) eens een ruit kapot te slaan van een der gemeente-lantaarns. Om dat schoone voornemen naar behooren ten uitvoer te kunnen brengen, getroostte ZEd. zich de moeite, om bij den lantaarnpaal op te klimmen [aangezien hij er van den beganen grond af niet bij kon] en vervolgens sloeg hij met z'n hand een glasruit kapot. Welk een onuitsprekehjken heldenmoed moet zoo'n kereltje toch bezitten, om zulke bewijzen van dapperheid te kunnen geven Toen hij dit staaltje van z'n onversaagdheid had laten zien, zeide hij met zelfvoldoening„Zoo zal Beentjes 't ook ongeveer hebben gedaan Ook bood hij aan, zijn kameraden nog meer deren moed te toonen, door te zeggen „wil ik er nog maar een paar stukslaan Denkje dat ik niet durf?" Aan zijn „durf" zullen z'n kameraden vermoedelijk wel niet hebben ge twijfeld [hoe zou dat na zoo'n heldendaad ook kunnen!] Doch Van Duin heeft zich toch in tijds nog bedacht on het bij één ruit gelaten. Toch heeft de rijksveldw. P. Koelowijn hiervan proces-verbaal opge maakt tegen Cornelis en daar de jonge heer wel eens meer dergelijke grapjes schijnt uit te halen en ook deze zaak naar de meening van den O. v. J. een baldadig karakter draagt, eischte Z.Ed. Gestr. een nog al ernstige straf noodig en requireerde mitsdien14 dagen gevangenisstraf. 't Was winter; 't vroor, dat 't kraakte. Ieder, die geen garnalen-geheugen heeft, zal zich herinneren, dat men zulks omstreeks St. Nicolaas in 't vorige jaar met 't volste recht mocht zeggen. De 30-jarige Heldersche visscher Maarten de Vries dacht zeker, met 't oog op de heerschende kou 't visschen levert tegenwoordig met zoo'n ijskorst in de wateren ook al bitter weinig op, we zullen eens wat anders gaan doen. Toen is De Vries zoo vindingrijk geweest, om een ge deelte van een tros, toebehoorende aan zekeren A. Bos, uit het ijs los te kappen en vervol gens meê te kapen. Dezelve was met 't eene einde aan een meerpaal bij de Zeedoksluis, nabij de buiten haven bevestigd, (de tros, wel te verstaan, niet de heer Boa.) terwijl 't andere einde in 't ijs vastzat. Eigenlijk had de 48-jarige visscher Hendrik Riemers hem op dezen lumineuzen inval gebracht. Laatstgenoemde kwam n.1. op Vrijdag 12 December j.1. bij bekl. vertellen, dat er een tros bij de Zeedok sluis bij een paal gedeeltelijk in 't ijs vast lag. Ze zijn gezamenlijk daar ter plaatse geweest en De Vries heeft toen vergeefsche pogingen aangewend, om, met een mes en Roman van A. O. KLAUSZMANN. 20. —o-o-o— Bij alle sympathie, die de rechter voor het jonge meisje voelde, steeg er nü toch wantrouwen in zijn hart op. Dat zij by een zoo vernietigend bewijs als deze brief toch was, nog aan zijn onschuld bleef ge- looven, en daarvoor dadelijk een uitvlucht gereed had, dat maakte op den rechter een zeer onaangenamen indruk. Hij liet haar laatste opmerking onbeantwoord en vroeg haar op koelen toon, hem bij haar schoonzuster aan te dienen. Ook Hermine herkende het schrift dade lijk als van haar man. Martha, die achter den rechter de kamer was binnengekomen, vroeg haar verwijtend„Twijfel je dan volstrekt niet Hebt ge hem dan nooit oprecht liefgehad, dat ge het nu over uw hart kunt verkrijgen, dadelijk hem een dief te noemen Toen riep Hermine haar met groote hef tigheid toe„Nu dan neen neen als ge het dan weten wilt, ik heb hem nooit liefgehad, dien armzaligen zwakkeling, die mjj listig mjjn levensgeluk ontstolen heeft en die me nu nog in smaad en schande stort. Hij heeft me tegengestaan, van den eersten dag van ons huwelijk af. En nu o, hoe ik hem haat! hoe ik hem ba&t!u Zonder een enkel woord te antwoorden een hamer gewapend, 't dingetje uit zijn benarde positie te bevrijden. Vervolgens zijn beiden weggegaan en heeft De Vries, iets later, van een bijl voorzien, 't werk opnieuw hervat en den tros losgehakt en meê naar z'n woning in de Wagenstraat genomen. [Riemers woont heel broederlijk vlak naast De Vries in genoemde straat Naderhand is Riemers by den Koffiehuishouder Jan Cornelis Klein geweest als afgevaardigde, wien hij beduidde dat er 'n stuk staaldraad, of wel een gedeelte van een stalen tros voor hem te koop was. Ongeveer een half uurtje later kwam De Vries in persoon bij Klein en ze „rooiden" het zoo danig, dat Klein voor f 3.50 't stuk van den tros kocht, welk bedrag door Klein's weder helft aan De Vries werd uitbetaald. Klein heeft maar niet van die lastige vragen gedaan, b.v.waar 't aangebodene vandaan kwam, hoe 't voor zoo'n lagen prijs van de hand werd gedaan, eDZ. Dat vond hij zeker minder noodig.Toch brengt dePres. hem [Klein] onder 't oog, dat 't onvoorzichtig is, zulke waar te koopen. Immers, Klein kon toch wel begrijpen, dat 't met iets, zoover beneden waarde aangeboden, niet in den haak was, en spreker drukt Klein ernstig op 't hart, zulke koopjes voortaan te weigeren. De heer A. Bos, de eigenaar van den ge deeltelijk gegapten tros, verklaart, dat dezel ve (in zijn geheel 150 M. lang zijnde, en in deze volle lengte nog op 10 Dec. j.1. door Bos gezien,) door de „operatie" van „Dokter" de Vries, tennaastebij 40 M. korter is gewor den, hetwelk Bos op 15 Dec. j.1. heeft ont dekt. 't Artikel is zoowat 34 c. per M. waard zoodat Bos eene schade van bijna f 14 lijdt. Klein beweert echter, dat er heelemaal geen waarde van dat goedje te bepalen is en voor den handel is 't volgens spreker weinig waardig. De onnoozele drie-en-een-halve gulden, die 't opbracht, hebben De Vries en Riemers netjes verteerd en verzopen, 't Stuk van den tros is naderhand bij Klein in beslag genomen. De getuige Grietje Hardebol ver klaart althans, dat R. 'n paar malen in een zoogenaamd „Heemskerkje" voor een paar dubbeltjes sterken drank heeft gehaald van Klein, 't welk de twee mannetjes thuis samen lekker hebben opgeslobberd. De 83-jarige Grietje [met haar pruikje op, zoo 't ons toescheen, al zou men 't bijna voor eigen haar verslijten,) 't zij in 't voor bijgaan opgemerkt, is een vrijmoedige, zeer „gebekte" jonge dame, die volgens hare verklaring, met M. de Vries in de Wagen straat samen leefde. Met dien met haar samenlevenden Do Vries was Grietje 's avonds laat nog op 't ijs, (om oefeningen in 't schoon- of kunstrijden te houden en toen heeft De Vries aan Riemers, die baangeveegd had, nog een dubbeltje ge geven, waarvoor R. dan nog 'n slokkie mocht koopen. 't Is fraaiiets weg te pakken met 't doel om van de opbrengst samen eens 'n gezelligen avond te hebben. De O. v. J. verklaart, dat de zaak op zich- zelve eigenlijk eenvoudig is 't motief toch was, om uit de opbrengst 'n gezelligen avond te bekostigen, terwijl get. Klein hierin de behulpzame hand heeft geboden, wel ver moedende, dat 't mes voor hem van twee kanten zou snijden, daar 't door hem (Klein) betaalde geld grootendeels wel weer voor sterken drank aan hem zou worden terug betaald. Wegens diefstal wordt tegen bekl. De Vries de eisch gesteld 2 mnd. gev.-straf Thans worden de blaadjes omgekeerd nu is Hendrik Riemers beklaagde en de andere, hierboven genoemde Heldersche luidjes treden op als getuigen. We zullen nu maar kort zijn. Riemers had o.m. best kunnen bemerken, dat 't geld, waarvoor hij drank had gehaald en 't welk hij hiervoor van De Vries ontving, hoogstwaarschijnlijk uit de opbrengst van den bewusten tros afkomstig was. 't Was aan R. bovendien bekend, dat De Vries een poos zonder werk was geweest, enz. Nu, dan zit men niet zoo best in z'n slappe was I Wol brengt R. in 't midden, dat hij De Vries' financiëelen toestand niet kent, dat hij niet bij z'n buren in de kas kijkt en meer zulke praatjes, doch op deze smoesjes wordt niet veel regard geslagen en er werd tegen het 48-jarige Riemertje wegens het opzettelijk uit door diefstal verkregen goederen voordeel trekken, geëischt2 mnd. gevangenisstraf. Aangenaam was het ons, kennis te maken, (zij 't dan ook van verre en zonder voorgesteld te zijn), met den jongeheer Pieter van Pel, een 17-jarigen Egmond-aan-Zeeër.Dit manneke kan n.1. zulke prachtige epistels opstellen, dat men er werkelijk verbaasd over staat. Het kennismaken met Van Pel 's stijl heeft echter nog eenig nutmen kan er n.1. uit zien, hoe men niet moet doen. Omdat de 34-jarige visscher Willem Wijker van Van Pel leelijke dingen heeft gezegd, [zooals laatstgenoemde tenminste verklaart], heeft Pieter zich gewroken, door aan Wijker op 19 April j.1. een briefkaart te zenden, waarvan de inhoud ongeveer deze was Leelijke slechte bandiet['n mooie aanhef Durf jij zóó een mensch te veroordeelen, terwijl je nergens van weet en je eigen schande niet eens kunt verzwijgen En nu ga je van een ander kwaadsprekendat komt, omdat je zelf niet deugt, leelijke bandiet ging Martha de kamer uit. En ook de rechter, wien het er alleen maar om te doen was geweest, van de dames te vernemen, of zij het schrift als dat van Winter her kenden, deed geen enkele vraag meer tot Hermine en ging heen. Hy was nog niet lang in zijn werkkamer, of de commissaris meldde zich weêr aan. „Er is dadelijk een telegram naar Ham burg gezonden," berichtte hij, „en als Winter werkelijk de ongelooflijke dwaasheid heeft begaan, ons met dezen brief de door hem ingeslagen richting te verraden, dan kan u er zeker op rekenen, dat hy spoedig ge pakt zal zijn." „Maar u gelooft toch zeker niet, dat hij zoo dwaas is geweest. Nu, eerlijk gezegd, ik ook niet, ofschoon ik moet aan nemen, dat hy helpers heeft, waarvan ei een naar Hamburg ia gegaan, om daar den brief op de post te doen. Maar hoe het daar ook meê staat, een andere dwaasheid heeft hij in elk geval begaan en die komt me al even onbegrijpelijk voor. Het is de oude geschiedenis van de eene groote dom heid, die bijna elke inbreker begaat. Deze slimme spitsboef was voorzichtig genoeg, de papieren van waarde achter te laten, het verkoopen of bezit daarvan had hem lastig kunnen wordenmaar hij beging tegelijk de jongensachtige onvoorzichtigheid, om een papier achter te laten, waarop alle nummers geschreven Rtaan van het papieren geld, dat in de brandkast was." De commissaris zette een ODgeloovig gezicht. „Wat? Hy zou werkelijk „A's een zorgvuldig en accuraat beambte, wat zijn beste hoedanigheid schijnt te zijn geweest, had de heer Winter de loffelijke gewoonte aangenomen, alle avonden de nurn- Dat moetje dan iemand in z'n sm.... zeg gen, maar dan heb je mooie praatjes, stroop smeerder Nu, dag schurk De briefkaart was wel wat gescheurd, (dit kwam, zei Wijker, doordat zijn kleine „maid" er meê espeuld had), maar de briefkaart was „heel thuisekomme" van de post. Enfin, het corpus delicti was nog niet in zóó defecten staat, of 't kon wel worden gelezen en als bewijsstuk dienen. Nu, 't „rooit" al zoo'n beetje op beleediging in geschrifte, zulk moois Wijker heeft zich dan ook terdege belee- digd gevoeld en tengevolge hiervan een aan klacht ingediend. Volgens de meening van den O. v. J. komt de handeling van bekl. natuurlijk niet te pas, doch Wijker had, naar Spr.'s meenicg, over dit kwajongenswerk maar met minachting de schouders moeten ophalen, en de briefkaart vernietigen. Nu echter eischt Z.Ed.Gestr., wegens een voudige beleediging, naar aanleiding van art. 266 v. 't W. v. S., f2.boete subs. 2 dagen hecht. Op den avond van den 3en April jl. waB 't in de Havensteeg te Hoorn 'n herrie. Er was een heele massa volk samengeschoold. En waarom Omdat de 17-jarige stoom- verversknecht Willem Kramer ('n zoon van zijn vader Jacob Kramer], tamelijk „kachel" zijnde, de openbare orde verstoorde en verzet pleegde tegen de inmiddels gewaarschuwde politie-agenten v. d. Woning, Do Rooij en Pizar. Toen dezen hem wilden overbrengen naar 't politiebureau, beet en schopte hij naar hen en werd 't den agenten nog moei lijker gemaakt door bekl.'s moeder en door zijn „maisie", Mina Maria de Greeuw ge naamd, (welke laatste vandaag niet present was]. Moeder de vrouw kregen we echter wel te zien. Ze heet van d'r eigen- zelvers Pietertje Mantel en is getrouwd met Jacob Kramer. Ze had 't zoo met haar jongske te doen [o. a. omdat hij 'n mooi pak aan had, 't welk wel 18 gulden kostte 1], dat ze, geholpen door 't maisie, de agenten trachtte te beletten, Willem naar 't „bero" te brengen. Wegens wederspannigheid eischte de O. v. J. volgens art. 182 van 't W. v. S. tegen Wil lem Kramer 21 dagen gevangenisstraf en tegen zijne moeder en zijn liefje elk 5 dagen gevang. Uitspraken in alle zaken vandaag over 8 dagen. Rotterdam 20 Mei. Het is rustig binnen Rotterdam. Rustig en koud. We zijn uit de winterjas, maar nog steeds niet in 't zomerpak. We leven in een Mei, die zelfs Gorter verlegen zou maken. Zijn zonnekind is in haar huidig bestaan een grillige gure meid met niets sympathieks in haar hebben en houwen, We kleumen onder hare gaven weg. Natuurlijk hebben oude menschen aan kranten verklaard, dat zij in jaren zóó'n Mei niet hebben bijgewoond. Die nieuwtjes-ver schaffende wijzen weten zoo iets van elk jaar, elk getij en elke maand, die onze lieve beer geeft, van elke regenbui, elk onweer, elke droogte, elke warmte en elke guurte te beweren. Zou ik, vraag 'k mezelf wel eens af, ook op mijn ouwen dag zooveel autoriteit hebben? Zouden b. v. b. in 1944 de dagbladen als mijn opinie publiceeren dat 't sedert 1903 niet meer zoo'n gure Mei is geweest? We mogen dan wel een register gaan aanleggen, 't geen waarschijnlijk de ouden van heden in hun jonkheid óók gedaan hebben. Want in zijn geheugen alleen bewaart men zulke dingen niet. Al moest ik ervoor sterven, ik zou mo menteel niet kunnen mededeelen wat voor zomer we zeven jaren geleden hebben gehad, laatstaan vijftien,acht-en-twintig of méér jaren terug. Ik veronderstel, dat al die ervaringmenschen er maar op los jokken, omdat vele herinne ringen iemand op leeftijd goedstaan. En de kranten die altijd zoo uiterst voorzichtig zijn in hare publicaties, die evenmin als armen zorg iets geven zonder onderzoek, moesten die oudjes niet zoo blindelings vertrouwen. Met de herinneringen aan zonnige voorjaara van 't verleden, maakt men ons maar onte vreden en er is al ontevredenheid genoeg op deze in vele opzichten zoo schoone aarde. Hebt ge een oud mensch eens hooren ver tellen, hoeveel beter het gesteld was in zijn tijd met menschen en toestanden, dan heden toch óók nog wel zijn tijd dan zijt ge allicht geneigd hem te benijden om het beleefd geluk van zóóveel vrede. Maar er zijn voor vele gevallen alsnog bescheiden voorhanden, die u bewijzen hoe schromelijk er door den ouderdom dik wijls op los gelogen wordt. Ik herinner me, dat één mijner beide groot vaders, een braaf man, zeer schamper van een tooneelprogram een verzoek van de directie aan de dames las„De dames wor den beleefd verzocht haar hoeden af te zetten mers van de groote bankbiljetten, die in de brandkast waren, in een boekje te noteeren en dit boekje naar zijn woning mêe te nemen, waar hij het in zijn schryf- tatel wegsloot. Deze omslachtige arbeid had tot doel, by een diefstal goede diensten te kunnen bewijzen, en het was daarom uitstekend, dat Winter het boekje niet op het kantoor leggen liet, waar het mèt het geld den dieven in handen had kunnen vallen. Aan alle mogelijke dingen schynt de boekhouder bij zijn vlucht te hebben gedacht, maar niet aan dit boekje, dat ik gisteren by het doorsnuffelen van zyn schrijftafel heb gevonden. De laatste notee ring dateert van den avond van 29 Juli. En daar volgens het zeggen van den heer Bartel den 30sten bijna geen betalingen zijn geschied, zyn de nummers zoo goed als volledig. Nu, wat zegt u daarvan, com missaris De indruk van deze vondst was op den ervaren politie-beambte niet zoo ge weldig, als de rechter had gedacht. Hij had al een paar maal geknikt en zeide dan „Jawel, het is de spreekwoordelijke domheid van alle slimmen. Maar ik weet niet, of we veel succes zullen hebben met deze vondst. Wij kunnen het wel laten verveelvuldigen en naar alle kanten zenders, maar niet een van de kassiers der baDken zal zich de moeite getroosten, om de bil jetten, die zy ter inwisseling ontvangen, met de lijst te controleeren. Dat zou voor de meesten een reusachtige en ondoenlijke taak zijn. Bovendien zal de slimme myn- heer Winter niet met elke banknoot naar een bank gaan. Dat kan hij straks buiten Duitschland veel gemakkelijker doen, in een of ander Lötel, of in een winkel." op plaatsen waar die hinderlijk zijn voor anderen. De medewerking der heeien wordt vriendelijk verzocht." Beleefder kan het al niet, zou ik denken. Maar mijn grootvader hoonde deze tijden, waarin een dergelijke publicatie noodig was. „In mijn tyd, (o, die tijd van mijn grootvader), in mijn tijd zouden de dames zulks zonder verzoek gedaan hebben, omdat zij wijs genoeg waren, te begrijpen, dat een breede hoed het uitzicht belemmerde. Wat is dat voor een beschaving, die dergelijke verzoeken noodig heeft," smaadde hij. Ik had hem kunnen antwoorden, .dat op het program zonder bezwaar deze onberispe lijk hoffelijke frase zou kunnen worden ge mist, omdat het toch geen dame meer in 't hoofd komt, op het hoofd een hoed te houden, wanneer zij in stalles of parket zit; ik had hem kunnen vragen, hoe in den crinolinentijd, zijn tijd asjeblieft, de dames haar breed rondende koepelrokken buiten bezwaar van buurman's beenen wisten te houden, maar ik zweeg. Totdat ik in Haverkorn's boek over den ouden Rotterdamschen Schouwburg vermeld vond, dat op de biljetten van de Schouwbnrgtent van Erkelens de volgende „waarschuwing" was afgedrukt „Niemand zal in den Schouwburg Flesschen met Wijn of anderen Drank mogen brengen, Tabak Rooken, of eenige Baldadigheden plegen, hetzij met zingen, schreeuwen, razen, schelden, fluiten of met notedoppen en eenige andere vuiligheden op den Aanschouwer te werpen, op verbeurte van drie Guldens, ten behoeve van den Armen en daarenboven uit den Schouwburg geleid te worden." Wat is dat voor een beschaving, vroeg ik hem, die dergelijke verzoeken noodig heeft. Hij las de tirade en zei zonder blikken of blozen, dat de „waarschouwing" opgenomen was, omdat het misschien wel eens zou kun nen hebben voorkomen, dat iemand, enz., maar het nog nooit voorgekomen was. En ik lees daar dan toch niet, dat de dames haar hoeden op het hoofd hielden. Ik was toen zeer volkomen uitgepraat. Zoo'n spoorwegstaking, zoo'n spoorweg staking 1 klaagde dezelfde oude heer hoofd schuddend. In mijn tijd zou men niet over een spoorwegstaking hebben gedacht. Ik maakte er hem opmerkzaam op, dat er in zijn tijd nog geen spoorwegen waren, waarop hij dadelijk verklaarde, dat, als er spoorwegen waren geweest in zijn tijd, zeker niemand 't bestaan zou hebben, te staken. Maar dat is de ontevredenheid redeneerde hij resoluut voort, de ontevredenheid, die jullie met je vooruitgangsfrasen aanmoedigen. In mijn tijd kon een werkman met zes kinderen royaal van vijf, zes gulden in de week rond komen en hij eerde zijn patroon en lei nog wat over voor den ouden dagdat was een tijd zonder socialisme, weet je. Grootvader zelf is stellig nooit in de nood zakelijkheid geweest, mijn grootmoeder, vader en vijf ooms van zes gulden per week te onderhouden, en even stellig zou hij geen kans zien, een werkman van heden voor te rekenen, hoe hij het wonder van het voorgeslacht werklieden moest nadoen. Trouwens ik geloof van al die tevredenheid onder de werklieden van voorheen al evenmin, als ik aan grootvader's warme zomers en mooie winters geloof. Aan al dat niet te contróleeren optimisme is een luchtje, opa En hij vertelde verder, hoe 'n genot het was in zijn tijd, des Zondags de werklieden te zien wandelen in het zwarte pak, waarin zij getrouwd waren, met hun vrouw aan den arm en hun kinderen aan de hand. Hoe eensgezind zy over het nieuwe werk gingen en hoe voldaan zij waren als zij, op een af stand, mochten luisteren naar de muziek der blauw jat »en voor Leygraaf en hoe eerbiedig zij de gegoede burgers betrachten, die bij Leygraaf hun fleschje wijn dronken. Een werkman ging voor je opzij, en hij leerde zijn kinderen genegenheid en eerbied voor hen, die beter met aardacbe goederen bedeeld waren, vertelde grootvader,zij namen hun hoeden af en de kinderen hun petjes voor de werkgevers. Toen had een werkgever dan ook wat voor zijn arbeiders over. Ik vroeg hem wat zij dan alzoo over had den en hij antwoordde beslist„alles 1" wat stellig zeer veel is. Van ongevallenwetten, pensionneering en dergelijke stappen op den verkeerden weg zooals Dr. Van Rijckevorsel indertijd zeer terecht in den raad genoemd heeft, wist men niet. Ieder begreep, dat hij voor zichzelven te zorgen had. Maar het gevoel van verant woordelijkheid is er uit. De staat en de stad moeten er maar voor zorgen, en je ont neemt den werkman het besef, dat hij een persoonlijkheid is. En met éen of twee kin deren weet hij nog minder raad, dan vroeger iemand met zes. Ik heb gezinnen gekend, waar veertien, zestien, ja twintig en méér kinderen waren, en je genoot van de eensge zindheid, die er heerschte, van den onderlin- gen vrede en liefde en van al bet geluk. Verdiende zoo'n vader vap een paar dozijn kinderen óók maar vijf of zes gulden vroeg ik, en grootvader antwoordde„zeker, geen cent meer." En daar hoef je niet ongeloovig bij te kijken, want je moet niet vergeten dat De rechter, die voelde hoe waar deze opmerkingen waren, trok een verdrietig gezicht. „Nu ja, het toeval moet ons ter hulpe komen, dat geef ik toe, maar het is in elk geval toch beter dan niets, en ik heb dade lijk order gegeven, er afdrukken van te laten makeD." „Mag ik u een raad geven?" „Zeker." „Ik zou u dringend aanbevelen, de zaak van dit notitieboekje voorloopig voor elk geheim te houden; zelfs den directeur-gene raal. die zijn mond nog al eens voorbijpraat, zou ik er geen woord over zeggen." „Ik heb geen reden met hem of met een ander erover te praten. Maar ik begrijp uw beweegredenen niet best. Daar ge aan dit boekje met nummers zoo weinige waarde hecht „Pardon ik heb gezegd, dat het ons waarschijnlijk weinig zal helpen, den dief te vatten. Maar het kan ons best nog goede diensten bewijzen, vooral met het oog op de medeschuldigen en de helpers." „U gelooft dus, dat die er zijn hier?" „Ik houd het tenminste niet voor onmo gelijk. Mijn nasporingen hebbeD mij er steeds meer van overtuigd, dat Winter een zwakke en bange natuur had, die moeilyk lot een daad als deze zou zijn gekomen geheel uit zichzelf. Ik vermoed, dat de een of ander hem daartoe heeft gedreven en dat hij niet aan de ingeving van een oogenblik gehoor heeft gegeven, maar te werk is gegaan volgens een vooraf beraamd plan. Juist de brief aan den directeur- generaal heeft me in dit opzicht veel te denken gegeven. De schynbare haast, waarmede de vlucht heeft plaats gehad, in een gezin van twintig kinderen, de oudste allicht twintig jaar oud is en de jongste één of een half jaar, zoodat zoo'n ondiste ook geld kon verdienen. Wel, het was een genot. Moeder zat 's Zaterdag» met haar schort op en daar gooiden vader en de jongens en meis jes die werkten, hun weekgeld in. Er wa» rijkdom in zoo'n gezin. Hoe zag zoo'n moeder er wel uit? dorst ik vragen. O, om in te bijten, zei grootvader. Eén en al gezondheidEen kleur op 'r gezicht, een stoere, fiksche vrouw. In mijn tijd leden de vrouwen niet van het zooveel kinderen krijgen. Daar stelden zij haar trots in en de vaders waren gelukkig, voor zoo'n groot gezin te kannen werken U zult toe moeten geven, dat er met zoo'n verledens-optimist niet veel aan te vangen is. Ik vroeg hem dus maar, hoe lang het al geleden is dat we zoo'n gure Mei hadden ge had. Hij dacht even na en zei toen wel, dat is geweest in '63. Toen hadt je 't net eender, want ik weet nog, dat je grootmoeder op Hemelvaartsdag met een warme stoof zat Ik hoor ouwe menschen liever snoeven op zulke onschuldigheden, dan op socialistische toestanden in het verleden D- Sc hagen, 23 Mei 1903. De vergadering van de Afd. Noordholland der Ver. Het Ne- derlandsch Paarden-Stamboek zal ge houden worden op Donderdag 11 Juni 1903, bij den heer J. Vader alhier. De punten van beschrijving luiden Notulen. Ingekomen stukken, en Mededeelingen. Rekening en Verantwoor ding over 1902, sluitende met een ba tig saldo van f 498.21. Rekening Provin ciaal Subsidie, sluitende met een batig saldo van f 165.Verkiezing van drie leden van het Bestuur; de heeren II. F. Bultman, G. C. Hulst en P. Olij treden af, doch zijn herkiesbaar. Verkiezing van drie afgevaardigden naar de Alge- meene Vergadering der Vereeniging te Rotterdam. Voorstel van het Bestuur, om een bedrag van hoogstens f 200. beschikbaar te stellen, ter tegemoet koming in de kosten van eventuëele inzendingen uit de provincie op de Natio nale Paardententoonstelling te 's-Ilage. Op te geven voorstellen ter opname onder de punten van beschrijving voor de Algemeene Vergadering. Hetgeen verder aan de orde zal worden gebracht. Het Bestuur maakt bekend, dat de keuringen van Merriën en van één-jarige Hengsten zullen worden gehouden,telkens des voormiddags 9 ure precies, te SCIIAGEN op Maandag 15 Juni, te Beverwijk op Dinsdag 16 Juni en te Hoofddorp op "Woensdag 17 Juni en Donderdag 18 Juni. Beschikbaar zijn Voor achtjarige en oudere merriën met veulen 14 premiën van f 40. voor vijf-, zes- en zevenjarige merriën 14 premien van f 100.voor drie-en vierjarige inerrien 14 premien van f75. voor tweejarige inerrien 36 premiën van f 40.voor éénjarige merriën 20 pre mien van f 10.voor éénjarige hengsten 6 premiën van f 100. Bovendien zijn beschikbaar vier pre miën van f 50.elk, voor volgens het oordeel der Keurings-commissie uit stekende fokmerriën, aangevende het gewenschte type om uit te fokken. Deze premiën kunnen slechts eenmaal aan dezelfde merrie, die daardoor pre ferent is verklaard, worden toegewezen ze worden alleen bij drachtigheid uitge keerd, ook al heeft deze niet in 1904, doch in volgende jaren plaats. De premiën, toegekend aan tweejarige merriën, worden in 1904 uitbetaald, na overlegging der sprongbewijzen. Te Behagen zal vóór de premiekeu ringen gelegenheid worden gegeven tot inschrijving van merriën in het Stamboek. Volgorde der Keuringen: Te Schageu van 9 tot 12 ure merriën van 3, 4, van 5, 6, 7 jaar en van 8-jarige en oudere merriën met veulen. Na één ure, 2-jarige en 1-jarige merriën, daar na 1-jarige hengsten. De aangifte ter mededinging is ver. acht ik niet echt en ook geloof ik, dat Winter den dokter heeft bedrogen over den aard van zijn ziekte. Daardoor werd het hem mogelijk, verlof te krijgen." „Dat is me niet heel duideljjk. Om er met de kas vandoor te kunnen gaan, had hy toch eerst geen verlof noodig „Neen, maar het was het voorwendsel, om de beide dames uit huis te krijgen. Want hare aanwezigheid by de vlucht zou zeer lastig zijn geweest, tenminste wilde men haar niet verdacht maken." „Met andere woorden u gelooft, dat de dames met hem de zaak eens zyn, dat ze met hem in verbinding staan en dat zy weten, waar hij op dit oogenblik is „Ja. Ik vind, dat de omstandigheden voor deze opvatting spreken." „Nog gisteren hadt ge een andere mee ning, commissaris. Ik beken u eerlyk, dat ik u zoo maar zonder meer niet volgen kan. De vrouw van Winter moet een tooneelspeelster van den eersten rang zijn, wanneer haar onmacht, haar ziekte en hare ontroostbare vertwijfeling, niets dan comedie is geweest." „Ik heb van het talent van dames in zulke gevallen een zeer hooge meening. En dan is er nog iets, dat tot dusverre aan onze opmerkzaamheid is ontgaan. „Winter was eerst sedert eenige jaren gehuwd en leefde, zooals allen beweren, dien ik er naar heb gevraagd, zeer geluk kig met zijn vrouw. Ook de verhouding tot zijn zuster moet zeer innig zijn geweest, zoo zelfs, als men maar zelden by vol wassen broers en zusters aantreft. Trots dat, heeft hij het niet voor noodig gehou den, één enkelen regel aan de dames achter te laten, of vanuit Hamburg aan haar te

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5