INGEZONDEN. Zondag 14 Juni 1903. 47ste Jaargang. No. 3844. TWEEDE BLAO. Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 9 Juni 1903. F F 1 L LETO N. DE VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. Plaatselijk Nieuws. r l van UITSPRAKEN: K. de Geus. Warmenhuizen, het door eigen schuld oorzaak zijn van eens anders dood, niet wettig bewezen, ergovrijgesproken. A. Vlaar en P. Burger, beiden te Andijk, beleed, van ambtenaren inde uitoef, van hun ambt, elk 1 maand gev. J. Bood. Oudcirspel, mish., 2 mnd. gev. G. Bakker, huisvr. van G. Schoen, Aven- horn, verduistering, 14 dagen gev. G. v. Duin en Joh. Steenman, beiden te Castricum, mish., de le. 14 dagen gev., de 2e niet voldoende bewezen, vrijgesproken. G. Bot, Obdam, le. het opzett. en weder- recht. vernielen van eens anders goed, en 2e. diefst., f26.boete, subs. 14 dagen hecht. 't Was ons heden, na de in de Pinkster- vacantie gedane zomerreisjes en pleizierritten, weer eens recht aangenaam te moede, den WelEd. heer J. G. Klein, deurwaarder aan de arr.-rechtb. te Alkmaar, met zijne welluidende stentorstem den naam van zondaar No. 1 te hooren afroepen, welke naam luidde Augusti- nus de Smet. In spanning werd er naar de deur gestaard, toen de deurwaarder voor noemd kwam berichten, dat monsieur De Smet niet, present was. We waren al nieuws gierig, welken smet deze De Smet zichzelf mogelijk op den naam had geworpen't was nog wel een verzetzaakje, (hij was dus blijk baar met den gang van zaken niet tevreden geweest,) doch door bekl.'s afwezigheid kreeg 't „sakie" geenen voortgang en werd uitge steld, zoodat tot ons leedwezen de nadere bijzonderheden voor ons in 't duister zijn gebleven. In 't volgende zaakje was door een ver oordeelde ook al weer verzet aangeteekend. Hier was 't Martinus Spel, wien 'tniet naar den zin is gegaan. Tinus is dat dartele kereltje, dat op 12 April jl. zich zoo gewel dig tegen 2 Hoornsche politie-agenten heeft verzet. Zooals onze geachte lezers zich zullen herinneren, was hij op genoemden datum in kennelijken staat van dronkenschap thuis gekomen, zeer woest en onhandelbaar, ter wijl hij spoedig weer als 'n razende de straat opvloog, waarna hij door de agenten met veel moeite naar 't „bero" werd gebonsjourd. Toen zijne zaak de eerste maal werd be handeld, schitterde Spelletje door afwezigheid, doch nu was ZEd. present en wat netjes ookMoesten we 't signalement van 'm geven, dan zou 't zijn lengte gewoon haar pikzwart, kleur frisch mond, neus ooren, enz. hebben we niet goed bekeken, maar 't toilet, (licht zomerpak, keurig gesteven hooge boord en manchetten), was onberispelijk. Voila tout „De zaak" hebben we destijds al nauw keurig omschreven, dus daaroverbasta 1 We 'zullen alleen in herinnering brengen, dat Martinne in Mei jl. werd veroordeeld tot 2 maanden gev. De als getuige a décharge ge hoorde 68-jarige Arie Vos brengt waarlijk niet veel licht in de zaak. De O. v. J. [deze maal de WelEd. Gestr. heer Mr. Karstende gewoonlijk zitting hebbende substituut-Officier van Justitie, Mr. A. A. Cnopius, scheen eene lichte ongesteldheid te hebben, of althans verhinderd te zijn] verklaarde in zijn requisitoir, dat bekl., hoewel nog jeugdig, reeds 5 malen met de gevangenis heeft kennis gemaakt, [dat kan nogal knapjes toe, hè en 't eind van 't zaakje is, dat de eisch [evenals in Mei jl.] luidt 2 maanden gev.-straf. Om ons met de derde zaak bezig te houden, moeten we ons in gedachten verplaatsen in de stad Alkmaar, op de Gedempte Nieuwe- sloot. 't Aldaar op 28 April jl. afgespeelde drama, ft is echter volstrekt geen „bloedig" drama, hoor!] zouden we eigenlijk beter een teoneelstukje kunnen noemen, getiteld „Nieuwerwetsche nachtelijke - portemonnaie- weggappersmethode",Schets „aus demKellners- leben", jn twee tafereelen. Eerste tafereel: „Demisdaad." Tweede tafereelDe bekentenis", of „eind goed al goed." Plaats der handeling Het bekende sociëteitsgebouw, genaamd „de Har monie", van ouds „De ijzeren Baan", be woond door den heer De Lange en staande op de Gedempte Nieuwesloot, hoek Lombard- steeg. PersonenAnthonius van den Bergh, be klaagd van diefstalde heer Van der Geest, Roman van A. 0. KLAUSZMANN [benadeelde], en C. J. Brouwer, [politie-agent, die 't vermiste in beslag heeft genomen.] liet tooneel verbeeldt eene sluapkamer in „Harmonie". 'tig nacht; ongeveer half twaalfde kamer bovenbedoeld wordt door Van den Bergh broederlijk met Van der Geest als slaapkamer gedeeld. Van der Geest beeft zijne vermoeide ledematen rust gegund, (hij is kellner, evenals vriend Van den Bergh] en slaapt den slaap des rechtvaardigen, teneinde den volgenden dag verkwikt en gesterkt z'n dagtaak te hervatten. Toch zou die volgende dag, [de gedenkwaardige 29ste April van 't jaar onzes Heeren 1903,] niet erg pleizierig voor hem zijn, daar hij tot de ontdekking moest komen, dat men z'n portemonnaie, [welke ongeveer tennaastebai f20 moet heb ben bevat,] had weggekaapt. De agent van politie Brouwer toonde op 29 April aan v. d. Geest de portemonnaie, welke hij [Brou wer] na ingesteld onderzoek, in beslag had genomen. Hoe had deze agent dat zoo gauw klaar gespeeld? Wel, de bekl. had 't hem nog al gemakkelijk gemaakt. Hij [bekl.] had de gestolen portemonnaie eerst verborgen rechts achter 't tooaeel van „Harmonie", onder stoelen, enz. [Op hem was dus de zin snede „hij steekt 't onder geen stoelen of banken", niet toepasselijk]. Vervolgens heeft hij (bekl.) de plaats aangewezen, waar 't ge- stolene was, [toen Br. onderzoek instelde] en ook 't feit aan laatstgenoemde bekend. 'tls overigens nogal rondborstig van Van den Bergh, dat hij zelf de plaats aanwees, waar 't gestolene zich bevond en dat hij 't ge pleegde volmondig bekende. Doch zich met eens andermans goed verrijken, blijft toch altijd maar 'n verbazend leelijke misstap. Leuk was 't eigenlijk nog, dat Van der Geest, als getuige gehoord zullende worden, even als de ezel van Buridan, (die verhongerde tusschen twee mooie schelven hooi, omdat hij maar niet wist, aan welke 't eerst te beginnen,] twijfelde, of hij de twee voorste vingers van zijn linker-, dan wel de twee voor ste vingers zijner rechterhand zou bezigen voor den eed. We willen echter gaarne aan nemen, dat hij overigens volstrekt geene eigenschappen met genoemd ezelken ge meen heeft. Er zal wel geldgebrek ir 'tspel zijn geweestbekl. heeft echter maar eon rijksdaalder van 't geroofde gebruikt, teneinde zich een paar pantoffels aan te schaffen, om, netjes geschoeid, zooals dat een knap kellner betaamd, „de loopbaan te gaan, die hem is voorgeschreven." Jammer voor Van den B. dat hij nog al een paar malen met de gevangenis heeft kennis gemaakt. Dit maakte 't voor hem waarlijk niet beter. De O. v. J. heeft dan ook de eer, tegen bekl. te requi- reeren 8 maanden gevangenisstraf. Als verdediger van bekl. komt op de prop pen Mr. J. P. Bosman, die, na te hebben omschreven, hoe bekl. een heele poos zonder werk is geweest en 't toen van de mensch- lievendheid eens vriends moest hebben, enz eene zeer lichte straf voor zijn cliënt vraagt. Nu komt aan de beurtFranciscus Antonius Fortuin (gedetineerde) die maar bij Kris en Kras beweert, in 1872 te zijn geboren, terwijl de president hem zegt, dat hij in '71 't levenslicht aanschouwde. Hoewel hij overigens vandaag voor den pres. Mr. v. Houweningen veel achting en ontzag aan den dag legde, ('t was zeker tot 200 keer toe, achtbare voor en achtbare na) wilde hij toch per sé in 1872 geboren heeten. Dat lijkt Fortuin zeker een fortuinlijk jaartje toe, terwijl hij '71 mogelijk voor een minder geluk- aanbrengend jaar houdt. Enfin, eindelijk gaf F. A. F. dan toch toe. Zijne misdrijven (ja, 't meervoud dient hier te worden gebezigd) zijn echter gauw genoemd. Op 28 April jl. kwam Dirkje Verberne, eene „levende" of onbestorven weduwe, bij Trijntje de Vries, bierhuishoudster te Den Helder. Dirkje had een lap „goed" meê voor een bloesje. Ze legde dit in de gelagkamer op een stoel neder en ging zelve naar binnen bij Trijntje om 'n kopke koffie. Toen kwam Fortuin in de gelagkamer een potteken bier drinken en, een poosje alleen in dit vertrek vertoefd hebbende, vertrok hij, 't stuk goed meê- nemende. Dit heeft hij later verkocht voor 877i cent. Na dien verkoop is de lap door den ag. v. pol. Groen in beslag genomen. Ook heeft Franciscus nog een oliejekker gekaapt. Naar aanleiding van dezen dubbelen diefstal eischt de O. v. J. tegen bekl. 3 mnd. gev De verdediger, Mr. A. Prins, verklaart onder meer, dat 't hoofdzakelijk zucht tot 't gebruiken van sterken drank is, die bekl. tot zulke handelingen heeft aangezet, enz. Mr. Prins eindigt z'n pleidooi door voor bekl. eene geringe straf te vragen. Een heel aardig reisje werd vanmorgen gedaan door den Weledelen heer Christianus Anthonius Blom, vroeger gewoond hebbende aan den Koepoortsweg te Hoorn en destijds „journalist", later vandaar naar Hilversum zijnde vertrokken, terwijl hij thans, naar we vernemen, bezig is een jaartje gevangenis straf uit te zitten in Rotterdam. Waaraan Z.Ed. dit laatste buitenkansje heeft te danken, is ons overigens niet juist bekend. Enfin, hij arriveerde onder gratis geleide [van een paar o-o-o 26. Had Hermice reeds van ^eQ beginne af, of schoon ze haar vriendelijk f^Semoe^ kwam, een afkeer voor haar schoot*##".'**1] gevoeld, dat gevoel had zich lang'fttJtfRSPd tot haat ontwikkeld, Sedert bet uur, dat ze voor het venster het vertrouwelijk afscheid der twee had aanschouwd, was het voor haar een onomstootelijke waarheid geworden, dat zij op aarde geen wezen kende, dat ze zóó verafschuwde als haar schoonzuster. Zij noemde haar in haar hart een valsch, coquet persoontje, die met groote handigheid de deugdzame wist uit to hangen, terwijl ze in waarheid allerlei middeltjes te baat nam om den advocaat in haar net te lokken. Zy nam zich vanaf dat uur voor, Martha's plan nen te verijdelen tot eiken prijs. Wat zij Schröder meêgedeeld had vaD een liefdes verhouding tusschen haar broeder George en Martha, was de eerste practische bevestiging van dat plan geweest. En zij had tevreden kunnen zijn met het bereikte gevolg. De innig deelnemende brief, dien haar de advocaat geschreven had na het bekend worden der catastrnphe, was haar een ge lukkige bevestiging toegeschenen van haar vurig verlangende hoop. Toon zij hem dan een paar dagen later om zyo bezoek gevraagd had, was het met het bepaalde plan geschied, een verklaring uit te lok ken, die over haar toekomst zou beslissen. Aan een geschikte inleiding daartoe had zij het heusch niet laten ontbreken. En nog stoeds hield zij zich ervan overtuigd, dat het haar in dat uur zou zpn gelukt, zjjn al te teere gewetensvragen tot zwijgen te brengen, wanneer die gehate Martha maar niet weer d°or haar binnenkomen haar plannen had verijdeld. Onder alle kwellin gen der ijverzucht h«d ze moeten zien. hoe Marth.t ontwijfelbaar nog steeds een zekere macht op hem uitoefende, ofschoon hij vol gens haar mededeelingen toch denken moest, dat haar liefde aan een ander be hoorde. En meer nog dan vroeger had ze I jn haar schoonzuster haar doodsvijandin i gezien. Maar zij was, trots die waarneming, er ver van verwijderd, haar wenschen te ver- stikker, of haar hoopte begraven. Van dag tot dag wachtte zij op het wederverschjj- 1 men van den advocaat, die, zooals zij meende, eerst een klein tijdsverloop wilde laten verstrijken, eer hij zijn bezoek bij de verlaten vrouw hervatte. En toen hij na I verloop van een tiental dagen nog steeds niet gekomen was, nam zij het besluit, den aarzelende nog eenmaal de behulpzame j hand te bieden en aan dat wachten een einde te maken, al was het dan ook ten 1 koste barer vrouwelijke waardigheid. Zjj schreef hem een brief, die aan dui delijkheid niets meer te wenschen overliet. Zij herhaalde, dat zij onherroepelijk beslo ten was, haar scheidiDg van den zonder liefde gehuwden man aan te vragen, en zij smeekte hem, al was het dan niet haar officiëelen raadsman, dan tooh haar vriend rijksvéMwafhters vermoede!ijk] te Alkmaar en was op tijd present in de rechtszaal. Blom heeft e6ne aanklacht ingediend tegen den heer L. H. Obdam, redacteur-uitgever van het weekblad „De Alkmaarder." In dit blad heeft Obdam id Juni 1902 een schrijven geplaatst, hetwelk (van Obdam's eigen hand zijnde) naar de meening van C. A. Blom, voor hem beleedigend was. Blom, voor de rechters staande, laat zich al tamelijk spoedig door zijn drift meêslepen in zijne verklaringen contra Obdam, zoodat hij (Blom) eene vermaning krijgt van den president, om zich kalm te houden. De als getuige opgeroepen Hoornsche stadsomroeper en aanplakker Jan Folten antwoordt op de vraag van den pres.„of hij Blom vroeger wel gekend heeft," dat ie Blom wel degelijk héél goed gekend heeft. Deze stadsomroeper en aanplakker [tevens nog conciërge] was in Juni 1902 agent van „De Alkmaarder," uitg. Obdam, en verspreidde te Hoorn als zoodanig verscheidene exemplaren van genoemd week blad. Betreffende Blom verklaart Folten nog, dat hij dezen vroeger als handelsreiziger had hooren beschrijven, terwijl Blommetje zijne clientèle toen juist niet erg comme il faut schijnt te hebben bediend. Obdam verklaart, dat 't bewuste stukje in „De Alkmaarder" als antwoord diende op een eerder geplaatst stuk van Blom in een Hoornsche Courant en ook in 't algemeen belang, èn omdat Blom Obdam lang niet netjes heeft behandeld, èn hem financieel heeft benadeeld. Obdam heeft nn toch dat succes, dat Blom uit 't arron dissement Alkmaar is verdwenen en zich te Hilversum heeft neergezet. 't Einde van de historie is, dat er tegen Obdam wegens eenv. beleed, volgens art. 266 v. 't W. v. S. wordt geëischt f 6 boete of 4 dag. hecht. Nadat we een half uurtje zalige rust hebben genoten, krijgen we als bekl. Gerardus Ad miraal, een 21-jarig arbeider te Egmond Binnen die zich in den avond van 18 April in de herberg van J. Mooi aldaar niet netjes aan stelde. Hij heeft den gem.-veldw. H. Leverink en den onbez. rijksv. Schuit beleedigd en mits dien requireert de 0. v. J. tegen hem eene boete van f3, te vervangen door 6 dagen hechtenis. Adrianus Terpoort, ook van Egm. Binnen, heeft op denzelfden avond den onbez. rijksv. Schuit beleedigd naar 't schijnt, doch 't wettig en overtuigend bewijs in deze is niet geleverd, zoodat de O. v. J. er zich bij be paalt, geen eisch in te stellen en vrijspraak te vragen. Uit baldadigheid heeft de jongeh. Theod. Joh. de Groot, bij Hendrik Noot, (die in dienst is bij de Holl. Spoorw. Maatsch. en te Schagen woont,) eenige glasruiten gebroken, door met zijne voeten tegen de roeden der ramen te schoppen. Ook hij den timmerman D. Kramer heeft bekl. een rnit verbrijzeld. In gezelschap van eenige kameraden „wandelende" in Scha gen in den nacht van 26 op 27 April jl., zijn de snoode daden door hem bedreven, waarvoor er tegen hem 15 dagen gevangenisstraf werd geëischt. Gerrit Zomerdijk, een 15-jarige loopjongen te Alkmaar, is al een zeer vrijmoedig ventje, dat met de handen in de zijde doodgewoon tegen de rechters stond te redeneeren, alsof 't zijns gelijken waren, 't Kereltje, hoewel jong, was als bekl. opgeroepen en wel ter zake, dat hi] bij een op 29 April te Alkmaar plaats gehad hebbenden volksoploop, dapper meê hielp den sigarenfabrikant De Erenne uit te jouwen.De agent van pol.P.Yellinga heeft hem toen met moeite te pakken gekregen, (want bekl. pleegde nogal wat verzet,) ge holpen door de agenten Visser en Siewerts. Bekl. beweert, dat hij erg mishandeld is en dat agent Vellinga, toen hij (bekl.) vroeg, waarom hij werd gepakt, hem niet eens de reden wilde opgeven. Echter, de eisch tegen Zomerdijk luidt 2 mnd. gev. [welke eisch naar bekl.'s geëerde meening „wat hoog" is]. „Alweer 'n glas stik" dat zal gauw de algemeen geuite verzuchting worden, als't zoo doorgaat. Laatst waren 't de gemeentelantaarnruiten te Castricum, die 't moesten ontgelden, nu weer eenige vensterruiten te Schagen, en als toegift nog 'n exemplaar te Hoorn, 't Schijnt wel, of er werkverschaffing wordt gedaan aan glazenmakers. Nu heeft de glasstukbrekende vuist van J. A. de Rooij te Hoorn een slachtoffer ge maakt bij den heer Ligthart aldaar. Naar aanleiding daarvan eischt de O v. J. tegen bekl. 15 dagen gevangenis. Tot slot nog een tooneeltje van ongeregeld heden te Schagen, waarin Arie Kater van Kolhorn de hoofdrol speelde, door den politie agent Jan Posthumus te bemoeilijken, toen deze op 26 April jl., 's avonds te 11 uur, de herberg van W. Bleeker op 't Noord te Schagen kwam sluiten. Eisch: 21 dagen gev. Uitspraken heden over 8 dagen. Vergadering van de Afdeeling Noordhollandvan Het Nedeklandsch Paabdf.n- stamboek, op Donderdag tl Jnni 1903, des middags ten 12 ure, in het lokaal van den heer J. Vader alhier. Voorzitter, de heer J. Breebaart Kz.. opent met welkom de vergadering, waarna de heer W. Teengs de notulen leest, welke on veranderd worden goedgekeurd. Namens de Commissie, met het nazien der rekening en verantwoording belast, doet de heer Colijn van Nieuweramstel verslag en adviseert tot goedkeuring, waartoe de ver gadering besluit. De heer Colijn geeft in overweging, den leden van de Commissie, belast met het nazien der rekening, in den vervolge vergoe ding te geven van reiskosten. Voorzitter oordeelt dat niet onbillijk, maar wijst er op, dat ook de bestuursleden en de afgevaardigden geen vergoediDg ontvangen en alles uit eigen beurs betalen. De kas der vereeniging kon die uitgaven niet dragen. Alleen den laatsten tijd is de kas verbeterd, doordat 3 leden van de regelingscommissie van het rijk reis- en verblijfkosten vergoed krijgen on dus de afdeeling die heeren niet meer behoeft te betalen. Men is algemeen van oordeel, den toestand te laten zooals die is. De heeren H. F. Bultman, G. C. Hulst en P. Olij werden als bestuursleden herkozen. Tot afgevaardigde naar de Algemeene Ver gadering te Rotterdam werden gekozen dehrn.: Biesheuvel, Haarlemmermeer, Jb. Hout- kooper, Ursem, en K. Breebaart Jz., Winkel. Het bestuur stelt voor, hoogstens f 200 beschikbaar te stellen ter tegemoetkoming in de kosten van eventuëele inzendingen uit de provincie op de Nationale Paardenten- toonstelling te 's-Gravenhage. Het idéé van het bestuur is, uit elk deel der provincie, noorderdeel, middendeel en zniderdeel, één hengst en 3 merriën te zenden, dus in 't geheel 3 hengsten en 9 merriën, en dan f 200 uit te trekken voor de kosten, die zullen moeten worden gemaakt door de eigenaars. Het bestuur zou met de gewone keuringscommissie in overleg treden, welke hengsten en merriën er voor in aanmerking kwamen. Het bestuur vindt het noodig, dat Noordholland zijn beste fokmateriëel heen zendt, om te zien, of het met andere provincies kan concurreeren. Kan het dat niet, dan is het zaak, dat men zich hier op verbetering toelegt. De heer Colijn juicht het voorstel toe, maar acht ,f 200 te gering. Spr. zou gaarne meer dan éen hengst uit elk deel heenzenden en, om allen twist te vermijden, een hengst van zwaar wagenslag en een hengst van licht wagenslag, een rijtuigpaard. De heer Bultman Sr. acht dat bezwaarlik voor de kas. Hij oordeelt, dat Noordholland geen prijzen met zijn hengsten zal behalenj en dat men alleen acte de prèsence moet geven en daarvoor f 200 uit te trekken, is voldoende. Spr. wilde, als het noodig blijkt, 2 hengsten uit één deel te zenden, dan een merrie minder nemen. Voorzitter is daar beslist niet voor; 6 merriën acht spr. waarlijk niet te veel. Maar wel zou hij er zich mede kunnen vereenigen, dat het j bestuur vrijheid kreeg, er nog een hengst aan toe te voegen zoo dit noodig bleek. De heer Olij zou niet den leeftijd van „niet jonger dan 3 jaar" genoemd wenschen te zien, omdat hij zich sterk maakt dat Noordholland juist met de 2-jarige meriën een uitstekend figuur zal maken. Voorzitter is daar ook niet voor; een 2-jarig paard kan nog te veel veranderen. De heer Bultman Jr. gelooft, dat Noord holland met zijn hengsten geen kans op prijzen heeft en wil alleen merriën heenzenden. Het voorstel-Colijn, om f300 uit te trek ken in plaats van f 200, werd verworpen. Het voorstel-Bultman Jr., om alleen merriën te zenden, eveneens. Er wordt f200 voor uitgetrokken en de regeling aan het bestuur, gehoord de keurings commissie, overgelaten. De heer Colijn merkt op, dat de keurmees ters de merriën nu aanstonds op de premie keuringen zullen zien, maar de hengsten hebben de heeren reeds een tijd geleden gezien. Voorzitter zegt dat eigenaren van hengsten hun dieren, die daarvoor in aanmerking komen, op de keuringen kunnen voorbrengen. De heer K. Kaan dringt aan op een aparte premiekeuring van koudbloedige paar den spr. meent, dat koud- en warmbloedige paarden niet met elkaar behooren te con curreeren. Voorz. zegt, dat voor de hengsten reeds een aparte keuring is gehouden voor het koudbloedig paard, maar om dat al geheel in te voeren, daarvoor acht hij den tijd nog niet gekomen. De koudbloedigen kunnen ook premies krijgen. De heer E. E. Stoel oordeelt, dat op Maandag a.s. te veel paarden op één dag zullen moeten worden gekeurd. De taak acht hij voor de keuringscommissie te zwaar. Gaarne zag spr. twee dagen. Voorz. zegt, voor volgend jaar deze opmer king te zullen overwegen. Hierna sluiting. en steun te zijn. daar ze geen ander mensch op aarde had, dien ze kon vertrouwen, dan hem. En zij zou de ongelukkigste aller vrouwen zijn, wanneer hij het van zich kon verkrijgen, haar nu te verlaten. Voor den volgenden dag reeds wenschte zij zjjn bezoek, want het was haar onmogelijk, langer dezen toestand te verdragen, zonder tot vertwijfeling of waanzin te vervallen. Zij telde de kwartieren, die er verliepen tot het oogenblik, waarop zjjn antwoord inkomen kon. En hjj moest oogenblikkeljjk na ontvangst van haar schrijven het ant woord hebben afgezonden. Want nog eerder dan ze gedacht had, bracht haar de post bode den brief. Maar het was een briet, die de vreeselijkste ontgoocheling van haar leven bevatte en die met de kracht van een vernietigenden slag op haar werkte. Want bij alle beleefd heid in vorm beteekende het toch niets anders dan een bondige weigering van groote, en geen twijfel overlatende. Hjj moest haar tot zijn spjjt berichten, zoo schreef Hermann Schröder, niet als haar raadsman te kunnen optreden. Want afgescheiden van zijn meening, die haar besluit niet billijkte, had hij nog vele redenen, die bet hem ver boden Het was hem nooit in den zin ge komen, haar over het verleden een verwjjt temaken, want bij zjjn terugkeer in Breslau was dat verleden voor hem dood en afge daan geweest. En wat dood is, laat zich niet tot nieuw leven opwekken. Hij zou zich aan een zwaar onrecht schuldig maken, als hij ten opzichte van dit punt niet de grootste helderheid verschafte. Niet onder den invloed van de herinnering aan wat eens tusschen hen bestaan had, maar als oprecht vriend vaD haar man en slechts als zoodanig had hjj gemeend haar zijn bescherming in haar tegenwoordige beklagenswaardige omstandigheden te mogen en moeten aanbieden. Maar vanaf het oogen blik echter, dat hij tot zijn smarteljjke ver rassing bjj haar op van de zjjne zoo zeer afwjjkende opvatting gestooten was, moest hij aan een onatwijsbaar gebod van eer ge hoorzamen en zich terugtrekken, voor zoover het een persoonlijk verkeer tot gevolg zou moeten hebben. Wat hij verder, zonder een enkele persoonlijke ontmoeting, voor haar doen kon en waar er geen sprake was, noch direct, noch indirect, van hare scheiding, kon zjj beslist op hem rekenen en hjj verzocht haar dringend,geheel over hem te beschikken. Als gruwzamen, snijdenden hoon had Hermine deze laatste toevoeging, zooiets als was hjj haar vertrouwde rechtsgeleerde, gevoeld. Zij moest den onbarmhartigen brief voor de tweede en derde maal lezen, eer zjj het volkomen begrepen had, dat hjj werkelijk het eind van al haar hopen beteekende. Want hier was geen mogeljjkheid meer van een vergissing, geen plaats meer voor onduidelijkheid, w»araan zjj zich in ijdel zelfbedrog nog eenmaal had kunnen vastklemmen. Het was den schrijver er blijkbaar beslist om te doen geweest, haar niet alleen voor het tegenwoordige, maar ook voor de -toe komst iedere illusie te ontnemen, welke zjj aan zjjn persoon voor zich had vastgeknoopt. Zjj had wel blind moeten zjjn om deze j bedoeling niet te doorzien. „Hij heeft mjj niet meer lief," zeide zjj zichzelf met die bittere, borende smart, die zulk een bekentenis steeds voor een versmade vrouw beteekent. „Want dat is niet de taal van een al te angstig (Niet geplaatste ingezonden stukken worden nimmer teruggegeven Mijnheer de Redacteur Sta mij s. v. p. een klein plaatsje af in het Nommer van Donderdag a. s., als antwoord aan den heer Brugman. Als jongens in den winter, vooral bij schaarschte van het artikel, een hoopje sneeuw hebben gevonden, wordt onmiddellijk de oor log verklaard en de strijd begonnen, en dan regent het projectielen in alle richtingen, maar als de heer Brugman, die zoo vreeseüjk bang voor vuil en slijk schijnt te zijn, een hoopje vuil meent te hebben ontdekt, werpt hij dat slijk, nog vermengd met wat eigen vuil, met beide handen niet in alle richtin gen, maar liefst in ééne richting, om in die richting nog maar wat meer vuil te kunnen toedienen. Of meent of verlangt de heer Brugman, dat zijn Heilige, in deze de heer Eeisser, buiten Nieuwe Niedorp overal en door ieder een voor heilig behoort te worden verklaard In dat geval vergist hij zich, want ik kan hem verklaren, dat er in verschillende plaat sen, ook onder de liberalen, besliste tegen standers van den heer Eeisser worden aan getroffen, die zich nu vermoedelijk ten deele zullen onthouden. Met het slot van het stukje van den heer Brugman zijn we het eens, waar hij wiist op het groote aantal stemmen te Schagen, Zijpe, Barsingerhorn, enz., waar men den heer Feisser beter kent dan elders, op dezen uit gebracht. Onbekend maakt onbemind, en hetzelfde zon men kunnen zeggen van den heer Van der Stok, die op plaatsen, waar men dezen het beste kent, als b. v. te Nienwe Niedorp, Winkel, Oude Niedorp, Oudkarspel enz., zijn meeste stemmen verwierf en op allé plaatsen, behalve Petten, alwaar men den man in 't geheel niet kent, nog een meer of minder beduidend aantal stemmen op zich uitge bracht zag. Tenslotte wil ik den heer Brugman nog wel even wijzen op een ander hoopje modder en slijk, door hem misschien niet opgemerkt, omdat zijn candidaat er niet door werd be vuild, maar waardoor, voor een groot deel, het door den heer Brugman bedoelde slijk wel zal zijn ontstaan. Van dat vuil kunnen wij natuurlijk den heer Brugman niet beschuldigen, maar het is ontegenzeggelijk toch het werk van een onbekend gebleven geestverwant. Ik bedoel het ongeteekend artikel in de Schager van ik meen 21 Mei, pag 1, 1ste kolom, waarin eenvoudig werd verklaard, dat de keuze in dit geval zeer gemakkelijk was, want feitelijk was er maar één ernstig can didaat, en dat was natuurlijk de heer Feisser. De beide andere heeren Bos en Van der Stok konden geen ernstige candidaten zijn, want dat waren Burgemeesters en dezen konden door den aard hunner betrekking geen geschikte leden zijn. Heb ik van mijn levenwat een gezocht idée. Omdat ze met den heer Commissaris der Koningin en H.H. Gedeputeerde Staten in correspondentie staan, kunnen ze geen ernstige candidaten of geschikte leden van de Provinciale Staten zijn Maar wat bedoelt nu de schrijver van dat artikel Is karakterloosheid en het spelen van den kruipenden dienaar een eigenschap en karak tertrek van alle burgemeesters, of enkel van de candidaten Bos en Van der Stok Zie, mijnheer Brugman, dat noemen wij vuile ver dachtmakingen. En als de schrijver van dat artikel soms meent, of wel eens heeft hooren zeggen, dat de fiscus niets met het dagelijksch bestuur van de provincie te maken heeft, dan is hij slecht op de hoogte en heeft hij zeker nooit iets geweten van de wet op de Colleges van Zetters, de wet op de personeels belasting, waar het de raden van beroep betreft, de wet op de bedrijfsbelasting, de grondbelas ting, enz., enz., en zoo iemand achten wij niet geschikt om tot het kiezen van candi daten mede te werken, maar wij zullen den heer Eeisser niet beschuldigen van karak terloosheid of van aanleg te bezitten om den kruipenden dienaar te spelen, en zijn Rijks- ambtenaarschap achten wij dus geen bezwaar. Dankend vooi de plaatsruimte, J. KUILMAN. Nieuwe Niedorp, 9 Juni 1903. cmooouz: In bovenstaande vinden we een paar op merkingen aan ons adres, met tevens een geduchte, dikke beschuldiging. De heer J. Kuilman spreekt over een artikel in ons nummer van 21 Mei. Wij merken den heer Kuilman op, dat dit moet zijn 24 Mei. In ons nummer van 21 Mei staat geen enkel artikel over de verkiezing. We zeggen dadelijk, dat dit 21 of 24 weinig afdoet aan de zaak, maar we vonden het eenigszins opmerkelijk, dat in het schoone verkiezingsblaadje voor den candidaat Van der Stok, dezelfde fout voorkwam. Ook daar wordt in het lste artikel genoemd ons eergevoel en van overdreven eerbaarheid, maar de taal der onverschilligheid. Ik heb mjj hem aangeboden, en hij wijst me terugniet omdat ik nog steeds de vrouw ben van zjjn zoogenaamden vriend, maar omdat ik niets voor hem beteeken." Zij verscheurde den brief tot snippèrs en wierp zich in grenzenlooze jammer op de sofa. Maar de tranen, die zjj brandend heet op haar wangen voelde, waren nog meer tranen van woede, dan van smart. Want volgens haar vrouwenlogica was er hier maar ééne verklaring: „Hij heeft mij niet meer lief, omdat zijn hart aan een ander behoorten deze andere is Martha Zij alleen heeft hem mij ontstolen. Zjj zal triomfeeren, terwijl ik lig, verstikkend onder den last van mijn dubbelen smaad". Wanneer met haat vervulde menschen de macht hadden, daarmede een mensch te dooden dan zou de jonge onderwijzeres dit uur moeilijk overleefd hebben. En wanneer een boos toeval Martha in dö kamer van Her- mine had gevoerd, dan zou haar de tot waanzinnig toe opgewonden vrouw bepaald een geduchte scène hebben gemaakt. Maar zij J was gelukkig uitgegaan en toen ze na verloop van uren terugkeerde, had Her mine tijd gehad, tenminste uiterlijk haar bedaardheid terug te winnen. Haar gevoelens hadden evenwel nog niets van hun hartstochtelijke heftigheid verlorenslechts de doodelijke bleek heid van haar gelaat en de nerveuse on rust harer bewegingen hadden misschien een scherpkykend menschenkenner den toestand van haar binnenste verraden. Zij wilde zich beheerschen, opdat haar gehate medeminnares niet nog de gelegenheid zou hebben, zich over haar onmachtige^

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 9