Zondag 21 JUNI 1iMJ3. 47sic Jaargang No. 3840 TWEEDE BLAD. FË UI L 1. E TON. DE VROUW VAN DEN BOEKHOUDER. Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. COURANT. Jndiück §entasfn. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XV. In mijn vorigen Penkras beloofde ik u een en ander van het feest bij mijn vriend Ankoe Dja Endar Moeda te vertellen. De lezers zullen zich immers uit PenkrasXIII nog wel herinneren, dat zijn dochter Alima- toes Saadiah in het huwelijk trad met den jongbenoemden dokter-djawa of Inlandschen arts Haroen Al Rasid. 2 April 's morgens vroeg nu kwam Dja Endar Moeda mij in het Atjehhotel opzoeken en kreeg ik als correspondent van het Pers- Syndicaat eene doorloopende uitnoodiging. Ik nam die natuurlijk gretig aan, het alleen be treurende, dat de Hassan-Hoessinfeesten me zouden noodzaken mijn tijd te verdeelen. Die veertien daagjes tePadang zijn vermoeiend ge weest, dat verzeker ik u. Ik had bijna geen oogenblik vrij om te slapen en te eten Dja Endar Moeda is een der meest bekende en meest invloedrijke Inlanders op Sumatra'sWest kust en wel als Redacteur van het Maleiscbe nieuwsblad „Pertja-Barat", het maandschrift „Insulinde" en het Bataksche tijdschrift „la- pian na Oeli". Thans 42 jaar oud, zag hij te Padang Sidempoean het levenslicht en is hij een Batakker van geboorte. Die lezers, welke op school wel eens van Batakkers hebben gehoord, zullen nu zeker dadelijk denken aan menscheneters, bloeddor stige wilden en wat dies meer zij. Laat ik daarom al dadelijk meêdeelen, dat de Batakkeis over 't algemeen menschen zijn van zeer veel aanleg en meestal met veel meer energie be- zield dan menig Maleier. Zeker, in de diepste binnenlanden van Sumatra worden nog wel kannibalenstammen aangetroffen, doch mag men daarom de overgroots meerderheid der tegenwoordige Batakkers hiervan een verwijt maken Ik heb tal van familieleden van Dja Endar Moeda en van dokter Haroen Al Rasid gesproken. Ze kwamen uit verschillende stre- ken der z.g. Bataklanden en het deed dien goeden menschen werkelijk leed te moeten hooren, dat zij nog steeds in de Hollandsche schoolboeken worden afgeschilderd als een vuil, dom en dierlijk ras van menscheneters. Dit aan het adres van de schrijvers dier boeken Dja Endar Moeda was vroeger Inlandsch onderwijzer. Hij spreekt onze taal vrij goed en is een warm vereerder van het Oranjehuis. Met de Kroning van Hare Majesteit zond hij aan de Koningin een pfachtigen geweven doek, ter waarde van driehonderd gulden, ecu doek, die alleen door vorsten gedragen mag worden 1 Ik ben gedurende de feestdagen herhaalde malen in den familiekring ontvangen en mocht met genoegen opmerken, hoe gunstig de kennis onzer taal op het Inlandsch gezin, de Inlandsche woning, enz., inwerkt. De jonge dokter spreekt het Nederlandsch vloeiend, eveneens zijn schoonbroeder Ibrahim galar Soetan Goeroe en ook zijn vrouwtje heelt de Hollandsche school bezocht en i3 eene Europeesch denkende jonge dame geworden, terwijl nog tal van Bataksche familieleden en Maleische huisvrienden het Nederlandsch zeer goed machtig bleken te zijn. De gesprek ken in dien kring gevoerd, waren voor mij zeer belangwekkend en ik werd er door ver sterkt in mijn heilige overtuiging, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond niet krachtig genoeg kan arbeiden aan de verspreiding onzer taal in de Koloniën. Helaas zijn er hier in Indie nog steeds Droogstoppels te over, die in hun domme minachting voor al wat Inlander is, maar met kunnen dulden, dat de bruine broeder Hol- landsch spreekt. Ik kreeg er weer bedroevende staaltjes van te hooren Als correspondent van vele Hollandsche bladen, werd ik te Padang overstelpt met gegevens voor mijne Penkrassen, en het kostte mij moeite om de verschillende luidjes te overtuigen, dat mijn bezoek aan Padang al leen de feesten gold, dat Java eerst op programma stond en dat ik later gaarne van hunne inlichtingen gebruik zou maken. Dja Endar Bongso, de jongere broer van den Padangschen journalist, was zoo welwillend mij zijn geleide door de Bataklanden aan te bieden „U moet zelf maar eens komen kijken, ja En mijnheer moet dan zóó in die krant schrijven, dat de Hollanders ons niet meer voor menscheneters uitschelden, wilt U Ik heb beloofd mijn landgenooten beter in te lichten. En nu gauw over de feesten zelf begonnen, want ik merk tot mijn schrik, dat ik nog maar weinig plaats heb Ze begonnen 1 April en duurden tot en met den 13den. 't Is een typische, doch zeer goede gewoonte der meer gegoede Inlanders en Chineezen, om ook „de kleine luiden" gratis van hun hoog tijden te doen genieten. Naast het huis van Dja Endar Moeda was daartoe een tooneel opgeslagen en nu konden bijna iederen avond honderden Maleiers en vreemde Oosterlingen uit de volksklasse van een openlucht-voorstelling profiteeren. De Maleische komedie is voor Europeanen wel minder begrijpelijk, doch daarom volstrekt nog niet ongenietbaar. Een kiekje van de acteurs zond ik naar „de Prins", waarin ook het portret van Dja Endar Moeda en een feestmaaltijd zullen worden opgenomen. Het waren stukken uit de Duizend en Een nacht, die werden opgevoerd, vreeselijke stukken vol van moord en van liefde. Er werd bepaald met veel toewijding gespeeld en het publiek was één en al gehoor, vooral als een paar komieken het dramatische spel een oogenblik kwamen opvroo- lijken met de gewone clownsgrappen. Dan steeg er telkens een luid gejuich en gelach uit de menigte op en dan blonk ook steeds het gezicht van Dja Endar Moeda, gelukkig als hij was, dat het volk zich zoo amuseerde. Een Maleisch stuk bestaat uit wel 80 snel op elkaar volgende bedrijven. Een vóórscherm ontbreekt en het wisselen wordt daarom alleen kenbaar door het laten zakken van een nieuw décor, dat nu eens een bosch, dan weer een kasteel, tuin, gevangenis, grot of zoo iets voorstelt. Evenals bij ons in eene operette, wordt het gesproken woord nu en dan nader door een lied toegelicht, een lied meestal op een echte Maleische ligoe [wijs] gezongen, alhoewel men er, jammer genoegook nu en dan een Hol landsche straatmop doorheenmengt, wat natuurlijk aan het eigenaardig Oostersche karakter schade doet. ik voor mij houd veel meer van die droomerige inlandsche lagoe's, ze passen zoo volkomen bij het kostuum der spelers, bij den inhoud van het stuk en de Indische omgeving. Later kom ik vanzelf meer uitvoerig op het Maleische tooneelspel terug. Dja Endar Moeda heeft eer van zijn werk gehad. Zelden werd er op Padang zóó door een Inlander feest gevierd. Zjjn huis was ge heel versierd met groen en vlaggen en met het oog op de vele gasten was er nog een voorstuk van bamboe bijgebouwd. Op de avonden der komedie verzamelden zich daar verschillende Inlandsche ambtenaren en koop lieden, we zouden zeggen de „upper ten" van de plaats, om onder het genot van een fijn sigaartje en een glas limonade met ijs naar het spel te kijken. De vrouwen en meisjes zaten, naar Oostersch gebruik, afgescheiden van de mannen. Er waren heel wat lieve kopjes onder, kopjes, die men anders als Europeaan zoo niet te zien krijgt. Enkele dagen waren speciaal bestemd om te eten en de heer Dja Endar Moeda, die ziju vrienden zoowel onder Europeanen, als onder Inlanders en Chineezen telt, heeft de bokken van de schapen gescheiden. Zoo kwamen 10 April eerst de In landers aan de beurt, 's Middags om 3 uur was het fuif voor ongeveer 160 Maleiers uit de volksklasse. Er waren b. v. alle letterzetters en drukkers van de krant present, die bij die gelegenheid ook een mooi huwelijksge schenk aanboden. 'sAvonds kwamen de Inlandsche ambtenaren en aanzienlijken, allen deftig in het zwart en werd het een formeel diner. Den llden April waren de Chineezen en 12 April de Europeanen uitgenoodigd, zoodat alle naties tevreden konden zijn. Ik heb den totaal-indruk gekregen, dat Dja Endar Moeda een zeer populair man is,gezien bij blanken,gelen en bruinen,een van die Inlanders, die, na zichzelf te hebben ontwikkeld, een brug vormen over de diepe kloof, die er helaas! nog altijd gaapt tusschen „overheer- Roman van A. O. KLAUSZMANN. 0-0-0 28 Men zal wel alles aanwenden, om Martba tot" een bekentenis te brengen, en het is eigenlijk jammer, dat we niet meer in een tijd leven, dat daarvoor de pijnbank te baat werd genomen. Zij is een van die verdor ven naturen, die het booze doen alleen uit neiging tot het booze en by wie met hard heid evenmin iets is te bereiken, als met zachtmoedigheid en goedheid. Zij zal by haar liegen volharden, met de gedachte, dat men haar ten slotte niet voor altijd in de gevangenis zal kunnen houden en dus met de hoop, na haar vrijlating gemeen schappelijk met haar broeder de vruchten van deze edele standvastigheid te kunnen genieten. Mij staat natuurlijk weer veel te wachten, zoodat alle wonden van mijn arm hart opnieuw zullen worden opengescheurd. En ik ben heel alleenik heb geen mensch, tot wien ik vluchten kan; geen, die mij een vriendelijk troostwoord toevoegt, wanneer de vertwijfeling mij overweldigt. Ik maak je geen verwijt, lieve Georgo, want ik weet wel, dat je den besten wil hebt, om alles voor mij te doen, wat in je vermogen is. Maar het bedroeft mij zoo zeer, dat je zaken je geen tijd laten, mij, al is het ook maar één enkelen dag, te be zoeken. Ik kan je niet zeggeD, welk een verlichting het mij schenken zou, voor den scher en overheerschte". Moge die kloof een maal nog eens gedempt worden. En nu moet ik eindigen, want ik heb van daag nog veel te doen Morgen wordt hier de boot voor Batavia verwacht en verlaat ik Padang. Lt., Clockeneb Brousson, b. b. Padang, 16 April 1903. Zitting van Dinsdag 16 Juni 1903. UITSPRAKEN: Anth. v. d. Bergh, (gedetin.) Alkmaar, diefstal, 6 maand, gevangenisstraf. E. A. Fortuin, Den Helder, [gedetin.] dief stal, 2 maal gepleegd, 2 maand, gevang. L. H. Obdam, Alkmaar, eenv. bel., f 5 boete of 4 dagen hechtenis. G. Admiraal, Egmond-Binnen, eenv. bel. v. e ambt., f3 boete, subs. 3 d. hecht. Adr. Tervoort, Egmond-Binnen, eenv. bel. v. e. ambt., niet wett. bewez., vrijgesproken. T. J. de Groot, Schagen, vernieling, 7 d. gevang. G. Zomerdijk, Alkmaar, wederspannigb. vrijgespr. J. A. de Rooij, Hoorn, vern., 5 d. gevang. A. Kater, Kolborn, gem. Barsingerborn, wederspannigheid, 10 d. gevang. M. Spel, Hoorn, [verzetzaakje], wederspan nigheid, het vonnis v. 19 Mei j.1. bevestigd, [luidende 2 mnd. gevang.] De 33-jarige Willem Gouda, een veeltijds op zee eu ook wel te land zwervende, vol gens zijne opgave wel 8 talen sprekende, vertegenwoordiger van 't mannelijk geslacht, heeft het aan zijne nette handelingen te danken, dat hij heden vóór moest komen. Z.Ed. is geboren te Egmond aan Zee en leeft den laatsten tijd zonder vaste woonplaats zoodoende „zwerft" hij, als hy den vasten wal weer onder de voeten heeft, ook wel eens de rechtzaal binnen, [zooals de O. v. J., nu weer Mr. Cnopius, aan 't slot van zijn requisitoir zeer terecht opmerkte.) Als zwer ver te land en ter zee zou men hem zeer goed met een amphibie kunnen vergelijken, (al is hij niet zoo onschadelijk als de meeste dezer dieren), en daarom zou hij b.v. in Artis in onze merkwaardige Amstelstad, zeer goed geplaatst zijn. Doch aangezien hij 't nogal „bont" heeft gemaakt, is de kans om in Artis te worden geplaatst, zoo uiterst klein geworden voor sinjeur, dat we bij die mogelijkheid maar niet langer zullen stilstaan en ons knaapje zijn zoudenregister eens liever zullen aflezen, want Wimpie zal veel kans maken, dat hij in plaats van in Artis, in do „yor" terechtkomt. We hadden natuurlijk niet kunnen vermoeden (daar we niet de hooge eer hadden, hem te kermen,) dat Gouda zoo'n „pijp" zou zijn, [maar geen „Goudsche pijp" waarlijk,] doch vandaag vernamen we, wat bekl. al zoo op z'n kerfstok heeft. Teneinde goed van bekl.'s identiteit te zijn overtuigd, vraagt de Pre sident hem, bij wijze van inleiding, of hij de zelfde persoon is, die in Jan. j.1. wegens oplichting met den O. v. J. te 's-Hertogenbosch „kennismaakte" zullen we maar zeggen. Jawel, hij is dezelfde. Nu dan, op 22Mei j.1. kwam hij bij de huisvrouw van P. Halfi te Hoorn, (Maria Wilholmina Boelens genaamd,] nadat hij al bij verschillende luidjes was geweest, teneinde te vragen, of hij hier „in den kost" kon komen. Ja, men moet weten, mijnheer was zoekende naar een hem passend kosthuis. [Nu, dat zal hy misschien in de „gribus" wel kunnen vinden, daar hoeft hy bovendien niet eens kostgeld te betalen.] Zooals Gouda opgaf, verdiende hij wel f 15 of f 15.50 per week, want mijnheer was,zooals bij te kennen gaf aan vr. Halff, aangesteld als opzichter bij, de spoorlijn en overgeplaatst nit Amsterdam naar Hoorn, alwaar hij nu in functie zou treden. Toen nu Willempie, na overnacht te hebben bij Halff en 's morgens willende vertrekken, juffr. Halff nog om 'n paar gulden te leen vroeg, had deze niet 't minste bezwaar, om aan een, zoo'n nette betrekking bekleedenden, 15 gulden per week verdienenden, extra-ordinairen en zeer „betrouwbaren spoorlijnopzichter" zulk een eenigen mensch op aarde, dien ik mijn volle vertrouwen schenken kan, mijn hart eens uit te storten en met hem eens over mijn toekomst te spreken. Wanneer het je mogelijk is, kom dan toch eens, al is het maar weinige uren. Ook de langste brief en ik meen dat deze weer lang genoeg is kan in dit moeilijke oogen blik geen voldoenden troost schenken. En «r is nog zoo veel. zoo oneindig veel, dat ik je heb te vertellen. In de hoop, dat je eens heel spoedig myn vurigsten wensch in vervulling zult brengeD, groet en om helst je je odgelukkige Zuster," Nog denzelfden avond van den dag, waarop de huiszoeking en de gevangen neming van Martha had plaats gehad, zond mevrouw Winter dezen uitvoerigen brief, een werk van vele uren, aan haar broeder af. Wat hij aan vermelding van daadzaken inhield, was volkomen waarheid. En de genoegdoening van Hermine zou bepaald nog grooter zijn geweest, als ze had geweten, welk een beteekenis de rechter van instructie aan dat bankbiljet hechtte. Het nummer ervan vond hij als een der eerste in de aanteekeningen van Gerard Winter, dus er kon geen twijfel mogelijk zjjn dit bankbiljet was van den buit af komstig. En wanneer onder zulke omstandigheden de rechter zich niet meer liet beïnvloeden door den gunstigen indruk, dien de jonge onderwijzeres persoonlijk op hem gemaakt had en haar dus niet met welwillende vriendeljjkheid, maar met eenige hardheid behandelde, dan mocht hem dat niet kwalijk worden genomen. Dat zou ieder ernstig luttel bedrag te leenen, ergoaldus geschied de, terwijl Gouda nog de belofte deed, 't geleende „spoedig" te zullen teruggeven. Maar zulke beloften worden wat al te dik wijls vergeten. Willem heeft tenmin ste de duitjes niet teruggegeven, maar er eens heerlijk zijn dorst mee gelescht of, an ders gezegd, 't geld besteed om zich knapjes „kachel" te lurken aan de „ouwe Schiedam mer" of welk ander geestrijk vocht dan ook. Hij haalt dit tenminste, bij wijze van verontschuldiging, voor de Rechtbank aan. Bekl. is, zegt hij, dronken geweest en weet zich 't hem ten laste gelegde bijna niet te herinneren, enz. 't Is toch opvallend, dat al zulk gespuis doorgaans maar tot veront schuldiging gaat aanvoorenik was onder den invloed van sterken drank ik was dron ken, stapeldronkeneDZ. enz. Waarlijk prachtige uitvluchtenMoge het al vele malen voorkomen, dat de voor de rechtbank in behandeling genomen feiten in drockenscbap worden gepleegd, toch wil 't ons toeschijnen, dat 't dikwijls een „smoesje" van de be klaagden mag geacht worden te zijn en als zoodanig niet bijster geloofwaardig is. De getuige mej. C. P. v. d. Berg, wed. H. Hel ling, een 76-jarig, zeer spraakzaam vrouwtje, vertelde aan den Pres. met de grootste vriendelijkheid, dat ze eene tante was van juffr. Halff, dat ze heel van Amsterdam was moeten komen, en meer van die „gewichtige bijzon heden", die door den waardigen ambtenaar echter niet zeer lang geaooepteerd werden, daar Z.E.G. haar aan 't verstand bracht, nu werkelijk „voldoende" te zijn ingelicht, na welke waardeerende loftuiting mej. de wed. Helling met hare korte beentjes kon opmar- cheeren naar de getuigenbank, juist nadat ze nog aan 't slot harer zeer woordenrijke explicatie had vermeld, dat bekl. bij hare „tantezegster" had opgegeven, Willem Koster te heeten. De heer D. v. Wageningen, stationschef te Hoorn, verklaart, dat er geen sprake van is, dat bekl. als opzichter bij de spoorlijn te Hoorn in dienst zou komen en evenmin, dat hij f 15.per week zou verdienen. Allemaal leugentjes alzoo. Nadat de O. v. J, kortelijk heeft uiteengezet, wat men wel onder verdicht sels of leugentjes* dient te verstaan en nadat Z E.G. aangehaald heeft, dat Gouda in Jan. jl. veroordeeld is wegens oplichting te 's-Her togenbosch, vervolgens te Haarlem zoo go- kig was, den dans te ontspringen, nu hier weer als bekl. present is, terwijl hij morgen weer eventjes naar den rechter-commissaris te 's-Gravenhage mag reizen, [wie weet, welk een reusachtige, belangstellende menschendrom dezen merk waardigen Egmond Zeeër morgen ochtend aan den trein in de residentiestad verwelkomt!], eischt spr. tegen bekl. wegens deze oplichterij eene gevangenisstraf van 6 maanden. Bekl.'s verdediger, mr. A. Dorbeck, verzocht aan 't eind van zijn voor ons minder belangrijk pleidooi, dat zijn cliënt van rechtsvervolging werd ontslagen. Gerrit Makelaar van Den Helder let ook niet erg op 't toch zoo in acht te nemen voorschrift: „Bescherm de dieren." 't Is of hij denkt„Martel de dieren." Hy rekent in ieder geval, dat de vogels althans 't wel buiten bescherming kunnen redden. Anders zon tenminste genoemd 17-jarig arbeidertje op 26 April jl. niet een zwaan van een zjjner gemeentenaren met een boomtak tot bloedens toe hebben geslagen. Voor dit feit toch stond de jongeheer vandaag terecht, naar aanleiding van een proces-verbaal, door den onb.-rijks- veldw. G. Volmer opgemaakt, tengevolge van deze dierenmishandeling, 't Hoofdmotief tot deze misselijke handelwijze schijnt te zijn, dat vroeger de twee zwanen, toebehoorende aan Klaas Hoogendoorn, [een Heldersche, Japansch- of Chineescb-verlakker, buis-, rijtuig- en decoratie-schilder, glazenmaker, behanger, vergulder, enz. enz broedden op 't land van beklaagde'» ouden heer. Deze I kreeg daarvoor dau f 5 vergoeding. Van l't jaar wilden de zwanen echter niet ou papa Makelaar's land broeden (een „langnek1' heeft ook 'n kopj en tengevolge daarvan j zag Makelaar Sr. de gebruikelijke 2 achter- wieleljes in tergeade vaart ziju neus voorbij schieten, iets wat hem [evenals vele makelaars in zulke gevallen] met spijt vervulde. Toen werd ook de (vroegor goede) ver houding tusschen Makelaar en Hoogendoorn koeler. Papa M. zon op wraak en zijn 17-jarig zoontje heeft voor den oude revanche genomen. Het optreden van dit kereltje wordt door den 0. v. J. al» niet sympathiek beschreven, zoomin hier in de rechtszaal, als tegen den onb.-rijksv. Volmer, wien hij brataal-weg weigerde zijn naam op te geven. Deze dierenmishandeling is oorzaak, dat bekl. naar aanleiding van art. 264 van 't W. t. S. tegen zich hoort eischen f 15 boete, subs. 10 dagen hecht. De 26-jarige Jochem v. Wiering, een koop man in vodden, enz. enz., laten we maar zeggen een koopman in „allee," kwam op 8 Mei jl. 's middags met z'n kar bij den 76- jarigen Dirk Groet te Berkhout om vodden te koopen. Antje Hoek, volgens hare opgave 77'/2 jaar, [als men oud wordt, beginnen de „halfjes" ook te tellen] echtgenoote van Groet, hielp den koopman en kreeg van dezen 20 cent voor de verhandelde vodden in betaling. Toen onze Jochem nu met een opgeruimd koopmanshart en een gevulden voddenzak, benevens een zeer ruim geweten en voorzien van een 10-tal ietwat langs vingers, langs een op 't erf van Groet staanden koperen ketel passeerde, [welken Groet bezigde om „peerdevet" in te bewaren) nam hij dezen zoo en passant mee. Naar des voddenkoopers geëerde meening hadden ze bij Groet toch niks meer aan zoo'n oud ding en zoodoende dacht Jochem misschien Dog wel een menschlievende daad te ver richten, door de heele paardenvetbewaar- plaats van deze stok-onde lui maar stilletjes meê te pakken. De President herinnert hem tenminste even, dat hij dan wel aan Groet had kunnen vragen, of hij 't ding mocht hebben, doch Jochem zegt„Ze zijn zoo doof 1" Zoo'n goeie, beste Jochem 1 Hoewol 't echtpaar Groet den bekl. wer kelijk als een overigens eerlijken vent be schreef, was dit toch niet in den haak. Groat's paardevetketel fungeerde, (hoe wel in een deerniswaardigen, 't medelijden van den eigenaar opwekkenden toestand) als corpus delicti in de rechtszaal en werd door den ouden Dirk als de zijne herkend, 't Vet zat er trouwens nog aan, zoodat de herkenning in dsze niet moeilijk was. Berouwvol keerde Jochem de zondaar 's avonds naar Groet terug, en zei dat bij veel spjjt over 't gebeurde had. Wat echter de zaak geen mooi aanzien gaf, was ditJochem heeft den ketel (dien hij inmiddels platgetrapt had om hem beier op z'n propvolgeladen wagen te kunnen houden) aan H. D. Polak, uitdrager en opkooper te Hoorn, verkocht voor f 1.60. Hiervan heeft bekl. niets tegen Groet gezegd, maar alleen bood hij den bestolene f 1.50 aan voor den keteL (Ook al niet erg eerlijk, om in zoo'n geval nog dat dubbeltje in te houden.) Groet zei echter, „ik wil m'n ketel terug hebben." 't Eind van 't liedje was, dat bekl. met al zjjn schyu van groot berouw [misschien nog wel onder 't plengen van oprechte krokodillen-tranen] een eiscb tegsn zich hoorde instellen, luidende21 dag. gev. Klaas en Jan Zweet, te Hem, zweetten er „boie twei" van, toen ze op 1 Mei jl. Piet Snoek, na dezen eerst even te hebben „behan deld", vervolgens de deur uitgeduwd hadden. Dit kwam „an de veert" als volgtOp boven genoemden datnm kwam Snoek,voorheen woonachtig in de Hout, gem. Hoogkarspel, in 't huis bewoond door Zweet. Snoek had met ingang van 1 Mei dit huis gehuurd, zoodat hij van Hoogkarspel ging verhuizen naar 't tot 1 Mei door Zweet bewoonde perceel te Hem, bij Venhui zon. De beide Zweetem hadden den „bokkepruik" op, toen ze ruimte zouden moeten geven voor Snoek en dezen met eenige koeien ziende arriveeren, gingen ze met leeuwenmoed, (den Snoek zijn scherp gebit heelemaal niet vreezende) dezen eenige meppen toedienen en zooals gezegd, de deur uitmoffelen. 't Grapje is door oen paar getuigen gezien en, hoewel de beklaagden volstrekt geen roem op hunne heldendaden willen dragen, doch ze, zeer nederig waarlijk, nog pogen te ontkennen, acht dé O. v. J. 't feit wettig en overtuigend bewezen en heeft mitsdien de eer, tegen elk der beklaagden een eisch in te stellen, welke neerkomt op 't verzoek om ieder 15 pop te offeren, of, wanneer de heeren dit liever niet mochten willen doen, elk 7 daagjes in de gevangenis te komen brommen. rechter, in zij'n plaats staande, hebben gedaan. Ook hij zag nu in Martha een ongewoon handige oplichtster. Zijn opmer kingen en uitdrukkingen waren gedurende de urenlange verhoeren, die hij haar liet ondergaan, van dien aard, dat, hoe moedig zij ook was, haar de tranen langs de wan gen liepen van schaamte. Het maakte hem boos, dat al zjjn vragen en nog eens vra gen niet het minste uit haar konden krijgen en toen ze op zijn vragen steeds hetzelfde antwoord gaf, dat ze niet wist, van wien de banknoot was, en ook niet, hoe die er was gekomen, toen voer de rechter ten- slotte heftig uit„Maar begrijpt u dan j niet, dat dit onzinnige liegen de grootste 1 dwaasheid is, die ge kunt begaan? Zelfs indien ge, niet door de mededeelingen van uw schoonzuster, maar door uw eigen gedrag alleen, u al niet verdacht gemaakt hadt, was j het vinden vai deze' banknoot een kraeh- i tig bewijs, dat door het loochenen alleen niet is weg te cijfereD. Wie ter wereld kan u gelooven, dat iemand uit pure boos- i heid het geld zonder uw medeweten in uw schrijftafel geborgen zal hebben U 1 moet ons werkelijk al voor zeer onnoozel houden, dat ge tot dat afgezaagde sprookje i uw toevlucht neemt. Wanneer ik u een welgemeenden raad geven mag, is het deze: overdenk uw positie eens ernstig tot morgen en besluit na dat nadenken tot eon volledige bekentenis. Slechts wanneer het gelukt, den vluchteling met uw hulp te pakken, (want ge weet beslist waar hij is.) dan zult ge kunnen rekenen op een mil dere straf voor eigen misdrijf." Zonder zich te bewegen, met opeen ge knepen lippen, had Martha hem aangeboord. Zij had zich voorgenomen onder Jen last van het ongeluk, dat over haar was los gekomen, niet te bezwijken maar zij voelde nu toch, dat haar weerstandsvermogen niet sterk genoeg was, zulk een onwaardige be handeling langer te verdragen. Slechts het bewustzijn harer onschuld gaf haar moed om te protesteeren. „Ik zal u morgen geen ander antwoord kunnen geven dan vandaag," zeide zij, haar tranen met geweld inslikkend en met vaste stem, „en daar ik u terstond het recht ontzeg, my als een misdadigster toe te spreken en te behandelen, zal ik op vragen, die op dien toon tot mij worden gericht, niet antwoorden, vandaag noch morgeD, noch welken dag ook „Ik kan u natuurlijk niet tot spreken dwingen," antwoordde de rechter, op wien haar antwoord zeker toch eenigen indruk had gemaakt, op even meer welwillenden toon, „want ik geloof niet, dat een dergelijke houding uw positie verbeteren zal. In elk geval geef ik u vier-en-twin tig uur bedenk tijd, om m9t uzelf te rade te gaan en ik wil om uwentwille hopen dat wij het morgen beter eens zullen zjjn." Hij belde en gaf bevel de gevangene weg te voeren. Martha echter moest, toen de deur van de aangewezen cel geopend was, al haar krachten inspannen om niet van jam mer en vertwijfeling is elkaar te zakken, want ze gevoelde al de zwaarte en de schandelijkheid van den haar aangedanen smaad, HOOFDSTUK XVI. Op den avond van denzelfden dag kwam Bartel voor de eerste maal in zijn leven stomdronken thuis, tot ontzetting van zijn hospita die hem de deur had moeten opendoen, omdat hij gods onmogelijk het sluetelgat had kunnen vinden. Bijna had ze, by het zien van haar commensaal in zulk een toestand, de lamp laten valleD. Wat zag me dat mensch er uit 1 Zyn hoed achterover, doodsbleek en het zwarte haar sluik langs zijn voorhoofd. „NouWat is er vroeg hij met zware tong, toen hij ondanks zyn roes, haar schrik ontdekte. „Waarom gaap je me zoo aan? Houdt je my misschien voor een inbreker De angstige vrouw deed alle moeite hem door eon vriendelijk woord in zijn humeur te houden, maar ze nam zich in stilte voor hem de kamer op te zeggen, wanneer dit fijns zich nog eens herhaalde. Zy haalde diep adem toen do deur van zijn kamertje achter hem dichtviel. Maar eerst ver na middernacht kwam ze weer tot rust, omdat toeu eerst de wilde, onverstaanbare alleen spraken van haar huurder verstomden. ,Wat er toch 'niet hom gebeurd mag zyn dacht zo. „Hy is toch, zoolang ik hem ken, Let netste mensch van de wereld geweest. Zeker is bij in slecht gezelschap geraakt. Maar ik zal hem morgen vroeg eens geducht onder handen nemen. Dat heeft hij verdiend voor den schrik, dien hy mij heeft aangojaagd." Maar de brave vrouw kwam Diet tot uit voering van haar voornemen, want toen ze den volgenden morgen den boekhouder zyn kotfie bracht, scheen het haar na een blik op zijn gelaat toch geraden de straf predikatie achterwege te laten. Dat een mensch door de onaangename gevolgen van oen roes zoo verbazend kon veranderen, dat had ze nooit voor mogelijk gehouden. De man zag eruit, alsof hij dozen nacht twintig jaar ouder was geworden, en al sprak hy haar zooals gisteren, toen hij drookon was,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5