feuilleton.
de vrouw van
den boekhouder.
47ste Jaargang No. 3855.
Donderdag 23 Juli 19G5
Uit en voor de Pers.
Het stakingsjaar.
Binneiilandsch Nieuws.
WORDT VERVOLGD.
1
Nieuws-
Aiurteüie- LsiSliiillil.
en
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag-
Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden
ADVERTKNTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger.
fSureauHCHAGlSül, Laan, IJ 4.
UitgeverP. TRAPMAN.
MedewerkerJ. W I X R E L.
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.26 iedere regel meer 5ct.
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
NATIONALE MILITIE.
Oproeping van Verlofgangers in werkelijken dienst.
De Burgemeester van Schagen maakt bekend, dat de in deze Gemeente gevestigde verlofgangers, wier
namen hieronder zijn vermeld, ieder tegen het achter zijnen naam aangegeven tijdstip, by deze in wer
kelijken dienst worden opgeroepen.
Dagteekening, Korpsen
voor de Lichting. en
opkomst bepaald. Onderdeelen.
Kamen en voornamen
der
Verlofgangers.
Geel Arie 3
Schut Gerrit 3
Hontkooper MartinuB 10
Castricum Jacobus Johannes 10
Graaf de Pieter 10
Keet Theodorus Andreas Joaeph 10
Sentveld Jan 10
Smit Cornelis 10
Ploeger Nicolaas Joaeph 12
Dekker Johannes 12
Woudenberg Gerardus Johannes 1
Deutekom Hendericns 1
Vink Willem Frederik Hendrik 1
Zwaag Arie 1
Kossen Arie 1
Paarlberg Jan 1
Leeuwen van Johan Adrianns 1
Spreeuw Jan 8
Twnijver van Willem 1
Garnizoensplaats.
Ang. 1903 1900 2e Regiment Huzaren Venlo.
1898 Pantaerfort Artillerie Helder.
1897 Torpedisten
1897 4e Reg. Vesting Artillerie
1897 4e n
1897 4e u v
1897 4e
1897 4e n n
1898 4e
ti n 1898 4c it ti ti H
Sept. 1898 Grenadiers en Jagers 's-Gravenhage.
1898 ,1e Reg. Infanterie Helder.
1898 7e Amsterdam.
1900 4e Vesting Artillerie Helder.
1900 4e
n u 1900 4e ii 0 0
0 n 1900 4e 0 0 -
Pantaerfort Artillerie r
le Reg. Infanterie n
ieder op den voor hem aangegeven dag, in
Ang. 1898
Sept. 1898
De opgeroepen verlofgangers zullen zorg dragen, dat zy
uniform gekleed en voorzien van hunne verlofpassen, alamede van al de bij hun vertrek met groot verlof
medegenomen voorwerpen van kleeding en uitrusting, by hunne korpsen zijn aangekomen des namiddags
vóór vier uren of, zoo dit niet mogelijk is, op het uur, door den Burgemeester te bepalen. De verlofgangers,
voor wie de opkomst op een Maandag is gesteld, behoeven echter, indien zy gevestigd zjjn in gemeenten,
vanwaar zy niet in ée'n dag hun garnizoen kunnen bereiken, zich eerst op den voor de opkomst bepaalden
dag op marsch te begeven, en moeten den volgenden dag, zoo vroegtijdig mogelijk, bij hun korps aankomen
de Israëlieti8cke verlofgangers, voor wie de dag van opkomst op een Zaterdag is gesteld, behoeven zich eerst
den Maandag daaraanvolgende naar hun korps te begeven.
Het is wenschelijk, dat de opgeroepeaen zich op den ia&tsten werkdag vóór hun vertrek, dea voormiddags
tnsBchen 10 en 12 uren, ter Gemeente-secretarie aanmelden, voorzien van hunne verlofpassen, tot het in ont
vangst nemen van daggeld en ten einde in het bezit te worden gesteld van de noodige vervoer- of passage-
biljetten, een en ander voor zoover zy daarop recht hebben, en tevena om, zoo zy die gewenscht achten,
inlichtingen aangaande de reis te bekomen.
Degenen, die per Bpoor reizen, moeten zich ten minste een half nnr vóór het vertrek van den trein
aan het station aanmelden.
Ingeval ziekte of gebreken hunne opkomst mochten verhinderen, moet hiervan zooara doenlijk door over
legging van eene op gezegeld papier geschreven en gelegaliseerde geneeskundige verklaring ter Gemeente
secretarie blijken. Geldt het verlofgangers, aan wie wegens onvermogen eene ongezegelde verklaring is
afgegeven, dan kan deze aldus, ter verzending aan wien behoort, ter Gemeente-secretarie worden ingeleverd.
Betreft het verlofgangers, aan wie, in verhand met eene vorige oproeping in werkelijken dienst, door den
zelfden geneeskundige reeds eene verklaring is uitgereikt, dan kan ook voor niet-onver mogeoden met eene
ongezegelde en niet-gelegaliseerde verklaring worden volstaan.
Den verlofgangers, die vermeenen in de termen te verkeeren tot het erlangen van ontheffing van voren-
bedoelden werkelijken dienst op grond van de vierde, in verband met de derde zinsnede, van art. 113 der
Militiewet 1901, of van eene geldelijke vergoeding ais bedoeld in de laatste zinsnede van dat wetsartikel,
wordt in hun belang aangeraden, daartoe spoedig aan de Koningin het verzoek te doen. Dat ver
zoek kan op ongezegeld papier worden geschreven en moet rechtstreeks aan Hare Majesteit worden
gezonden. Frankeering is niet noodig.
Het niet-ontvangen eener bijzondere oproeping ontheft den verlofganger geenszins van zijne verplichting
tot opkomst onder de wapenen, daar deze openbare kennisgeving eenig en alleen als b e w ij s
geldt, dat de verlofganger behoorlijk is opgeroepen.
6 Schagen, den 21 Juli 1903.
De Burgemeester voornoemd, H. J. POT.
Gemeente Sclmgen.
BEKENDMAKINGEN.
KENNISGEVING.
Burgemeester en Wethouders van Schagen;
gelet op art. 264 der Gemeentewet,
brengen ter kennis van belanghebbenden, dat het
door Heeren Gedeputeerde Staten op den 8 Juli 1908
goedgekeurde kohier voor de belasting op de honden,
dienst 1903, gedurende vijf maanden ter Secretarie
der gemeente voor een ieder ter lezing ia nederge-
legd.
Bezwaren tegen den aanslag kunnen binnen 3
-maanden na den dag der uitreiking van het aanslag
biljet, by den Raad, op ongezegeld papier, worden
ingebracht.
Schagen, den 21 Jnli 1903.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
H. J. POT.
De Secretaris,
ROGGEVEEN 1. s.
In het Handelsblad van Zaterdagavond be
ziet de Haagsche correspondent de parlemen
taire geschiedenis van bet afgeloopen jaar in
vogelvlucht. Na aangetoond te hebben, dat ook
dit jaar het ministerie-Kuyper nog weinig
principieels beeft ge'geven (de stakingswetten
dan uitgezonderd), wordt van verschillende
ministers de bonding geschetst.
Wat eindelijk den premier betreft de
andere ministers kwamen in een minder sterk
licht uit voor hem is het stakingsjaar mis
schien een van de beste van zijn leven. De
heer Kuyper moge weken lang in zware
zorgen hebben gezeten, na hij er uit is, zal
hij dien tijd wel niet verwenschen. Buitenge-
i wone, sterke naturen voelen zich op den
langen duur in gewone omstandigheden niet
in hun elementen al zon de heer Kuyper
ook zonder de Zaidafrikaansche quaestie en
de spoorwegstaking vermoedelijk wel kans
gezien hebben, zijn naam ook als minister een 1
bijzondere plaats in 's lands geschiedenis te
verschaffen, de omstandigheden hebben hem
bij uitstek gediend. Leidde zijn optreden in de
zaak der Boeren ook tot geen triomf, de
tweede spoorwegstaking stelde hem daarvoor
schadeloos. Zijn succes, in en buiten de Kamer
in die zaak behaald, heeft, ook door het tijdig
toegeven aan de ernstige bezwaren tegen de
oorspronkelijke ontwerpen, het gucscho
Kabinet zeer wezenlijk bevestigd. Er zijn altijd
veel menschen die een sterke bicebs bewon
deren, zonder te vragen of 't wel het rechte
oogenblik was om toe te slaan.
Tegenover een zekere mate van kracht, in
't bijzonder door generaal Bergansius en dr.
Kuyper ontwikkeld, treft de slapte van de
rechterzijde der Tweede Kamer. Aangetoond
wordt, hoe, achtereenvolgens bij verschillende
belangrijke wetsontwerpen, het debat door
leiders van links beheerscht werd, terwijl de
rechterzijde öf niets, öf weinig beteekenende
redevoeringen deed hooren. Behoudens deze
eene, hoogst belangrijke, uitzondering
Alleen de heer Lohman behield zijn be-
heerschende stelling.
Maar des te meer werd, bij ons, in 't afge
loopen zittingjaar do indruk sterk, dat heel
de meerderheid v»n dit ministerie en dus
het ministerie zelf afhankelijk is van dien
éénen man. Zoodra de heer Lohman opstaat
en aan de rechterzijde don weg wijst, wordt
zij sterk. Maar als de heer Lohman zwijgend
zitten blijft en meesmuilt, luisterend naar 't
debat, dan lijkt de rechterzijde opeens verslapt.
Niemand, behalve de Goesche afgevaardigde,
geeft, als hij spreekt, kracht aan de rechterzij.
De heer Heemskerk zou 't wellicht doen als hij
meer tijd had, de heer Talma,als de politiek van
het Kabinet hem meer in zijn element bracht,
maar daar noch 't een, noch 't ander het geval
schijnt, komt de afhankelijkheid van den heer
Lohman, waarin do meerderheid en de regee
ring blijken te leven, steeds meer uit. Het
zwijgen van den heer Lobman als hij zwijgt,
het spreken van den heer Lobman als hij,
ingrijpend in een debat, den doorslag geeft,
of als hij openlijk zijn beschermende hand
over dr. Knyper uitstrekt om den heer Staal
man af te weren, of wel ook door zijn blad
de denkbeelden aangeeft, die dan in stakings
wetten worden belichaamd 't doet alles
zien, hoe heel do meerderheid draait om hem
en hoe de regeering hem naar de oogen
ziet.
De zwakte van de rechterzij maakt de fa
tale afhankelijkheid der regeering van één
Kamerlid zeer groot. En die afhankelijkheid
is, al zou natuurlijk geen blad van rechts het
willen erkennen, de worm, die aan dit minis
terie knaagt.
Roman van
A. O. KLAUSZMANN.
0-0-0
37.
Ofschoon het een kunstslot was, dat, toen
het vervaardigd werd, in dien tijd voor een
model van volkomenheid gold, stond er nu
aan het openen van de kast toch niets
meer in don weg. Met een uit koperdraad
vervaardigden haak, die de functie van
sleutel moest vervullen, gelukte^ het na
eenige moeite het slot open te kragen.
„Ziezoo dat hebben we klaargespeeld,"
aeïde de meester bevredigd, terwijl hij
het zweet van zyn voorhoofd wischte.
„Wanneer het den heeren goed is, zullen
we de deur nu openen."
Door e6n zekere nieuwsgierigheid ge
dreven, grepen de politie-commissaris en de
directeur-generaal gelijktijdig naar den
knop van de deur en gelijktijdig deinsden
beiden met een uitroep van ontzetting terug.
Een sterke, bijna bedwelmende stank was
hun tegengeslagen en zij hadden in het
geelbleeke, verschrompelde gelaat van
een lijk gekeken, dat in de oude brandkast
als in een graf rustte.
„Almachtige God... dat is Winter!"
riep de directeur-generaal, die zich aan een
der smeden moest vastgrijpen, omdat hij in
den eersten schrik dreigde ineen te zakken.
HOOFDSTUK XXI.
De dokter uit het ziekenhuis had den
toestand van George Miller als hopeloos
.aangegeven en ook hij had er zich toe be
paald, den kranke zooveel mogelijk ver
lichting te geven.
Misschien was hot daaraan te danken, dat
de toestand tegen den laten namiddag iets
scheen te verbeteren.
De dokters, die hem hadden bezocht,
zeiden tot twee in het zwart gekleede
heeren„Hij is nu zonder twijfel wel in
staat, om ondervraagd te worden hij is goed
bij kennis. Maar dat het verhoor hem niet
zal schaden, kan ik niet verzekerende
verantwoording daarvan neem ik niet op
me. Alleen dit gevolg kan het hebben,
dat de dood oen dag vroeger komt dan
anders. Want hij is reddeloos verloren. De
kwetsuren en wonden, die hy inwendig heeft,
sluiten elke mogelijkheid op beterschap uit."
Na deze woorden gingen de rechter vau
instructie en zijn griffier naar het ziek
bed van den ongelukkige. Zij verdachten
hem, van in gemeenschap met Bartel mijn
heer Winter vermoord en daarna den buit
gedeeld te hebben. Op besliste wijze en met
de meest indrukmakende woorden waar
over by kon beschikken,vermaande de rechter
GeorgeMiller,zijn geweten door een volledige
bekentenis te verlichten. Alhoewel de zieke
eerst zweeg, schenen ten slotte de vader-
i lijke woorden van den ouden heer uitwer
king te hebben.
„Nu goed," zeide George. „Ik wil alles
bekennen, al was het alleen daarom, dat ik
niet bij de moordenaars gerangschikt wil
worden, en opdat niet langer onschuldigen
behoeven te lijden voor hetgeen ik heb ge
daan. Ik zal u dus uitvoerig de gan-
sche geschiedenis vertellen. Maar ge moet
me niet zondér noodzaak in de rede vallen
en mij ook geen onnoodige vragen stel
len, opdat ik nog hier op aarde met mijn
laatste biecht klaar kom.
De grootste draaibrug van
Europa.
Men meldt uit VELZEN
Het is een reuzenwerk, dot hior zoo goed
als geheel tot stand is gebracht. Als gebaarde
duivels zagen zij er nit, de werklieden van
den heer John Cocquerlll te Seralng, toen zij
bij het begin van den bouw rondliepen met
de wit gloeiende bouten en thans, nn zij
bovenop bezig zijn, er de laatste hand aan te
leggen, lijken zij zelf wel kabouters en hun
draagbare smidsen doofpotjes. De grootste
draaibrug van Europa te hebben, zal deze
gemeente misschien even beroemd maken als
de stoomponten aan de voetbrug haar berucht
„Toen ik uit Amerika terugkeerde, was
ik bijna geheel zonder middelen. Ik kwam
te weten, dat mijn zuster goed getrouwd
was en zette er al mijn hoop op, dat ik
van haar wat hulp zou ontvangen. Maar
de wantrouwende wijze, waarop ze mij aan
het station ontving, beroofde mjj dadelijk
van die hoop. Ik zag, dat ze mijn bedoelingen
wantrouwde en dat ze vast besloten was,
de vervulling mijner wenschen tegen te
gaan 1 Waarschijnlijk was ik weer spoedig
vertrokken, wanneer ik niet in mijn zwager
een goedhartig en zwak mensc.h had ge
vonden, van wien ik, zoo meende ik, wel
eens zou kunnen leeneD, wanneer het mij
gelukte achter den rug mijner zusier om met
hem in betrekking te komen. Daar'oe bood
zich evenwel bij mijn eerste verblijf hier
de gelegenheid niet aan en ik keerde onver-
ricliterzake naar Berlijn terug. Dat ik
daarbij den sleutel van de poort medenam,
geschiedde heel toevallig, met niet de minste
bedoeling. Mijn zwager had mij dien sleutel
gegeven ora het mij mogelijk te maken
thuis te komen als mij dat gelegen kwam.
Ik had hem in den zak gedragen en ver
geten terug te geven toen ik vertrok.
„In Berlijn leed ik steeds onder het gebrek
aan geld en daar ik in korten tijd aan da
armoede zou worden overgeleverd en ik
geen anderen uitweg zag, gaf ik op 30 Juli
het laatste geld, dat ik bezat, uit om nog
maals naar Breslau te gaan. Iit hoopte nu
op een beter suoces, daar ik wist dat mijn
zuster op reis was en ik haar vijandely ken
invloed dus niet meer te vreezen had.
Doordat ik in Gaben den wogon verliet en
door een toeval verzuimde vroeg genoeg weer
in te stappen, kwam ik niet in Breslau aan
zooals ik van plan was 's avonds, maar eerst
tusschen twee en drie uur 's morgens. Ik
deden zijn.
Honderdachtentwintig meter is het gevaarte
lang en slechts in Amerika is te Omada de
Interstatebrng grooter van lengtedie meet
U>8.50 meter. De bruggen over het Keizer-
Wilhelm-kanaal in Dnitschland zijn kleiner
dan deze brug te Velsen. Heeft de firma
Cocquerlll de brug gemaakt, de eer haar te
hebben geconstrueerd, komt gelukkig een
Nederlander toe en wel den ingenieur J. W.
Th. van Schaïk, die er verschillende nieuwe
vindingen op heeft toegepast.
Daar b.v. allereerst het rusten van de brug
op den pijler. Dit geschiedt door haar te
vatten in een ring met rollen.
Wordt nu de Brug. gedraaid, dan rust zij
niet alleen op den draaipijler, doch in dien
ring, die een middellijn heeft van goed 10
meter, waardoor natuurlijk meer stabiliteit
is verkregen dan bij het rusten alleen op den
dracipijler mogelijk zou zijn. Wat die ring
moet kunnen presteeren, blijkt wel het best
hieruit, dat hy tijdens het draaien een zwaarte
heeft te torsen van 1400 ton, dus 1.400.000
K.G., en als de brug gesloten is en de volle
belasting heeft, 2100 ton, dus 2.100.000 K.G.
Om de belasting behoorlijk aan te brengen
op alle deelen van den ring, als er b.v. een
trein loopt op hot ééne deel van de brug, is
gezorgd, dat deze op den ring kan balanceeren.
De biug heeft een los en een vast deel.
Als zij geopend staat, is er een door vaart
wijdte van ruim 50 meter.
Zij is zoo Ingericht, dat er twee sporen
kunnen overgaan.
Zij ligt zoo hoog boven het water, dat
sleepbooten er met staanden schoorsteen on
derdoor kunnen. Maar voor alle andore
booten zal opendraaien noodig zijn.
Be deelen waaruit zf werd samengesteld,
werden zoo goed als kant en klaar naar hier
gebracht. Grootendeels bestond het werk hier
dus in het opzetten, aanoenzetten en aan el
kaar klinken.
De aannemlngssom van de brug (boven
bouw) bedroeg f 825.200. Iadien men nagaat,
dat bij den gebeelen duur vau den bouw, die
toch heoft geëischt het werken Tan tal van
arbeiders 1520 meter boven den grond, niet
één ongeluk is voorgevallen, kan wel gespro
ken worden van gelukkig arbeiden, al is de
tijd van opleveren dan ook reeds overschreden.
Een oord van verschrikking!
De heer H. van Kol, die van zijn West-
Indische reis terug ia en die tijdens zijn tocht
quarantaine moest houden, geeft van de tijde
lijke verblijfplaats, door het Gouvernement
den reizigers aangewezen, in Het Volk een
beschrijving, waaraan wij het volgende ont-
leenen
„Den dag vóór ik besloten was te blijven,
had ik een kort bezoek gebracht aan het
quarantaine-oord, post Leydea.
,,'t Was een groot veld, met ruw gras be
dekt, omgeven door kreupelhout en poelen,
waarin myriaden muskieten huisden. In een
sombere woning werden zieken en gezonden
bijeengebracht; een kamer met vier bedden
dieude voor mannen als vrouwen waren er
wat veel passagiers, dan kon de warme, be
nauwde zolder nog in gebruik worden ge
nomen, met den vloer als springmatras
„De afsluiting van de overige wereld was
er volkomen. Gelukkig ik wil dit al dade
lijk vermelden met groote dankbaarheid
hebben zij, die konden helpen, mijn verblijf
daar wat minder ondraaglijk to maken, hun
uiterste best gedaan, en wel met succes. Voorts
hielpen mij m'n boeken en schrijfwerk en de
aanwezigheid van een lotgenoot, een ontwik
keld man, den' heer Dressler, agent der
b-.sloot, mijn zwager op te schellen, want
ik bad nog maar een paar mark op zak
zood&t ik er tegen opzag naar een hotel te
gaan. Toen herinnerde ik mij den sleutel
van de poort, die mij toegang gat tot
het huis, zonder dat ik verplicht wrs den
portier op te schellen. Met de inrichting
van het huis was ik door mijn eerste ver
blijf uitstekend op de hoogte. En toen ik
dus, in den tuin gekomen, een paar ven
sters nog helder verlicht zag, twijfelde ik
er geen oogenblik ar.n, of mijn ijverige
zwager was nog aan den arbeid. Ik ging
de ongesloten tuindeur binnen en naar het
kantoor, waar mijn zwager zat, en nadat ik
op myn herhaald kloppen geen antwoord
ontving, trad ik binnen.
„Myn zwager zat voor zijn lessenaar, maar
hij had het hoofd op de armen gelegd en
verroerde zich evenmin bij mijn roepen, als
toen ik hem krachtig heen en weer schudde.
Een Dadere beschouwing overtuigde mij, dat
hg dood was. Eu daar ik wist, dat de dok
ter bg zijn zwaar hartlijden een plotselingen
dood voor mogelijk bad gehouden, werd
het mij dadelijk duidelijk, dat hij hier by
7,{jn nachtelijk werk door den dood was
overvallen. Ik was zeer ontsteld en juist
van plan alarm te maken, toen mijn blik op
de openstaande brandkast viel en het mg
bliksemsnel door het hoofd schoot, dat
de aangeboden gedegenheid te gunstig was
om er geen nut van te trekken. Ik weet
nauwelijks, waar ik de kalmte en het
overleg vandaan haalde, waarmede ik deze
gedachte ten uitvoer bracht. Genoeg echter,
dat ik het deed. Ik nam al het baar geld
uit de kast en liet alleen de papieren van
waarde liggen, waarvan het bezit mjj wel
licht gevaarlijk had kunDen worden. Eerst
toen ik gereed stond, mg met dezen buit
Fransche kabelmaatschappij.
„Al heel spoedig bemerkten we dat we ocao
woning moesten deelen me allerlei lastig en
vies gediertegroote wespen, nestelend
onder den vloer vlak onder onze bedden,
kakkerlakken, 's avonds en's nachts heirlegers
muskieten ter afwisseling overdag tallooze
„mompirs", haast onmerkbaar kleine zwarte
vliegjeswaar zij zich neerlieten, kreeg men
een gevoel, of het kooltjes vuur op de huid
regende. Daarbij vlogen des nachts vleermuizen
van allerlei soort in en uit. Aan variatie
dus geen gebrekmaar aan kwellingen
al evenmin. Waarlijk, had üante in dit oord
ook maar één nacht doorgebracht, in zijn
„Hel" zouden de sporen ervan wat duidelijk
aan den dag zijn getreden 1
„Om het onophoudelijk prikken van al
dit ontnig voor eon moment te vergeten,
was wandelen het eenige middel. Goot de
maan bij wijlen haar zilverglans nit over
het schier rimpelooze watervlak, dan smaak
ten we zelfs eenige oogenblikken van waar
natuurgenot. Maar in dit zwoele, vochtige
klimaat werden we dra loomdan tracht
ten we wat te lezen, of wel zette ik mij tot
schrijven. Doch spoedig was ook dit me
onmogelijkin het donker zitten, 't bleek al
evenmin een middel om onze kwelduivel*
van ons te hondenof we wilden of niet,
we moesten wel het harde, mufriekende
nachtleger opzoeken, al wisten we bij erva
ring, dat van rust geen sprake kon zyn, hoe
afgetobd we ook waren, 't Gordijn voor ons
bed, zóó dicht, dat het daarachter van de
benauwde hitte schier niet uit te houden
was, hield de muskieten niet tegen geen
middel, dat we aanwendden, bevrijdde ons
van onze folteraars. Bij nader onderzoek
was geheel ons lichaam gekwetst, vrij Wat
bloed vloeidesloegen we er een dood, raa
namen tien andere de leeggekomen plaats
in. Haalden we eens heel diep adem, dan
kregen we de keel vol van dit helsche on
gedierte, dat ook niet zelden het binnenste
van neus en ooren koos tot doelwit der
nooit falende aanvallen. Met brandende
huid, gezwollen voeten en pijnlijke handen,
wandelden we wanhopig rond. Hoe gaar
ne zouden we nu een bad nemen. Maar
dan liepen we de kans, ten prooi te vallen
aan haai, electrlschen viseb, zaagvisch,
krokodil, „pireng". „Doux pays, va
„Voeg daarbij nn nog de brandwonden,
toegebracht door de reeds genoemde „mon-
pirs", die in zoo grooten getale rondvliegen,
dat hoe klein elk op zichzelf zij de
landen er totaal swart van zien. Gelukkig,
dat ze met groote slurf enkel de
blootgedragen lichaamsdeelen kunnen teiste
ren Ja, teisteren 1 Ik, die aan hiun kwel
ling heb blootgestaan, ban me de wanhoops
daad voorstellen van den matroos die ten
einde raad van de „Nickerie" in de rivier
sprong. Hij werd er uit gehaald, maar was
door een zaagvisch dermate tcegetakeld, dat
hij spoedig daarna aan de bekomen wonden
overleed.
„Ik wil maar met een enkel woord reppen
van schorpioenen en duizend pooten, van
wespen van allerlei slag (waarvan de roode
soort, die onder onze bedden huisde, pijn
lijke en gevaarlijke steekwonden toebrengt,
en die soms ook ingewandskrampen veroor
zaakt), van de St. Jansvlieg, die u zweren
bezorgt en u ook huidziekten, ja bloedvergifti
ging kan doen krijgen van die vliegen, welke
eieren leggen in nw neus, waardoor krank
zinnigheid, zelfs de dood kan intreden, van
de zandvloo, dien grootsten vijand der barre-
voetsgaanden ln onze kolonie.
„Alles, wat in de dierenwereld vies, akelig,
lllllllllllll.^.WP'-WgMM
te verwijderen, kwam de gedachte bg mg
op, het lijk te verbergen, om de verdenking
van den diefstal op mijn zwager te ves
tigen en myzell dus tegen iedere vervolging
te beveiligen. Tegelyk dacht ik ook san
de groote oude brandkast, die op den gang
stond en die mij door myn zwager te koop
was aangeboden.
„Ik wist dat bet ding van binnen ruim
genoeg was om etn lyk te kunnen ber
gen. Ik wist, waar de sleutel was en zoo
doende sleepte ik het lijk de kamer uit,
duwde het in de kast, die ik weer zorg
vuldig sloot. Toen ik het lijk niet meer zag,
werd het mij veel lichter om het hart e*
kon ik gemakkelijker en kalmer overleggen,
wat mij verder te doen stond. Ik geloofde
niets verzuimd te hebben om den schyn op
te wekken, dat mijn zwager met bet geld
van de vennootschap op do vlucht was ge
gaan. Daarna ging ik naar de woning van
mgn zwager, om daar alles zóó te maken,
alsoi hg haastig op reis was gegaan, en ten
tweede om een tasch of koffer te zoeken
om myn schat te herbergen, daar ik den
bundel onmogelijk in mijn zak kon bergen.
Tijdverlies wss voor mij geen bezwaar, daar
ik toch eerst over eenige uren met den
eersten morgentrein kon vertrekken. Ik
wist bovendien, dat mg geen onaangename
ontmoeting van een der huisgenooten wachtte,
daar mijn zuster bet dienstmeisje had mee
genomen en juffrouw Martha eveneens op
reis was."