feuilleton. de vrouw van den boekhouder. 47ste Jaargang No. 3855. Donderdag 23 Juli 19G5 Uit en voor de Pers. Het stakingsjaar. Binneiilandsch Nieuws. WORDT VERVOLGD. 1 Nieuws- Aiurteüie- LsiSliiillil. en Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag- Zaterdagavond. Bij inzending tot 's morgens 9 ure, worden ADVERTKNTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. fSureauHCHAGlSül, Laan, IJ 4. UitgeverP. TRAPMAN. MedewerkerJ. W I X R E L. Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cent. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.26 iedere regel meer 5ct. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. NATIONALE MILITIE. Oproeping van Verlofgangers in werkelijken dienst. De Burgemeester van Schagen maakt bekend, dat de in deze Gemeente gevestigde verlofgangers, wier namen hieronder zijn vermeld, ieder tegen het achter zijnen naam aangegeven tijdstip, by deze in wer kelijken dienst worden opgeroepen. Dagteekening, Korpsen voor de Lichting. en opkomst bepaald. Onderdeelen. Kamen en voornamen der Verlofgangers. Geel Arie 3 Schut Gerrit 3 Hontkooper MartinuB 10 Castricum Jacobus Johannes 10 Graaf de Pieter 10 Keet Theodorus Andreas Joaeph 10 Sentveld Jan 10 Smit Cornelis 10 Ploeger Nicolaas Joaeph 12 Dekker Johannes 12 Woudenberg Gerardus Johannes 1 Deutekom Hendericns 1 Vink Willem Frederik Hendrik 1 Zwaag Arie 1 Kossen Arie 1 Paarlberg Jan 1 Leeuwen van Johan Adrianns 1 Spreeuw Jan 8 Twnijver van Willem 1 Garnizoensplaats. Ang. 1903 1900 2e Regiment Huzaren Venlo. 1898 Pantaerfort Artillerie Helder. 1897 Torpedisten 1897 4e Reg. Vesting Artillerie 1897 4e n 1897 4e u v 1897 4e 1897 4e n n 1898 4e ti n 1898 4c it ti ti H Sept. 1898 Grenadiers en Jagers 's-Gravenhage. 1898 ,1e Reg. Infanterie Helder. 1898 7e Amsterdam. 1900 4e Vesting Artillerie Helder. 1900 4e n u 1900 4e ii 0 0 0 n 1900 4e 0 0 - Pantaerfort Artillerie r le Reg. Infanterie n ieder op den voor hem aangegeven dag, in Ang. 1898 Sept. 1898 De opgeroepen verlofgangers zullen zorg dragen, dat zy uniform gekleed en voorzien van hunne verlofpassen, alamede van al de bij hun vertrek met groot verlof medegenomen voorwerpen van kleeding en uitrusting, by hunne korpsen zijn aangekomen des namiddags vóór vier uren of, zoo dit niet mogelijk is, op het uur, door den Burgemeester te bepalen. De verlofgangers, voor wie de opkomst op een Maandag is gesteld, behoeven echter, indien zy gevestigd zjjn in gemeenten, vanwaar zy niet in ée'n dag hun garnizoen kunnen bereiken, zich eerst op den voor de opkomst bepaalden dag op marsch te begeven, en moeten den volgenden dag, zoo vroegtijdig mogelijk, bij hun korps aankomen de Israëlieti8cke verlofgangers, voor wie de dag van opkomst op een Zaterdag is gesteld, behoeven zich eerst den Maandag daaraanvolgende naar hun korps te begeven. Het is wenschelijk, dat de opgeroepeaen zich op den ia&tsten werkdag vóór hun vertrek, dea voormiddags tnsBchen 10 en 12 uren, ter Gemeente-secretarie aanmelden, voorzien van hunne verlofpassen, tot het in ont vangst nemen van daggeld en ten einde in het bezit te worden gesteld van de noodige vervoer- of passage- biljetten, een en ander voor zoover zy daarop recht hebben, en tevena om, zoo zy die gewenscht achten, inlichtingen aangaande de reis te bekomen. Degenen, die per Bpoor reizen, moeten zich ten minste een half nnr vóór het vertrek van den trein aan het station aanmelden. Ingeval ziekte of gebreken hunne opkomst mochten verhinderen, moet hiervan zooara doenlijk door over legging van eene op gezegeld papier geschreven en gelegaliseerde geneeskundige verklaring ter Gemeente secretarie blijken. Geldt het verlofgangers, aan wie wegens onvermogen eene ongezegelde verklaring is afgegeven, dan kan deze aldus, ter verzending aan wien behoort, ter Gemeente-secretarie worden ingeleverd. Betreft het verlofgangers, aan wie, in verhand met eene vorige oproeping in werkelijken dienst, door den zelfden geneeskundige reeds eene verklaring is uitgereikt, dan kan ook voor niet-onver mogeoden met eene ongezegelde en niet-gelegaliseerde verklaring worden volstaan. Den verlofgangers, die vermeenen in de termen te verkeeren tot het erlangen van ontheffing van voren- bedoelden werkelijken dienst op grond van de vierde, in verband met de derde zinsnede, van art. 113 der Militiewet 1901, of van eene geldelijke vergoeding ais bedoeld in de laatste zinsnede van dat wetsartikel, wordt in hun belang aangeraden, daartoe spoedig aan de Koningin het verzoek te doen. Dat ver zoek kan op ongezegeld papier worden geschreven en moet rechtstreeks aan Hare Majesteit worden gezonden. Frankeering is niet noodig. Het niet-ontvangen eener bijzondere oproeping ontheft den verlofganger geenszins van zijne verplichting tot opkomst onder de wapenen, daar deze openbare kennisgeving eenig en alleen als b e w ij s geldt, dat de verlofganger behoorlijk is opgeroepen. 6 Schagen, den 21 Juli 1903. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. Gemeente Sclmgen. BEKENDMAKINGEN. KENNISGEVING. Burgemeester en Wethouders van Schagen; gelet op art. 264 der Gemeentewet, brengen ter kennis van belanghebbenden, dat het door Heeren Gedeputeerde Staten op den 8 Juli 1908 goedgekeurde kohier voor de belasting op de honden, dienst 1903, gedurende vijf maanden ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing ia nederge- legd. Bezwaren tegen den aanslag kunnen binnen 3 -maanden na den dag der uitreiking van het aanslag biljet, by den Raad, op ongezegeld papier, worden ingebracht. Schagen, den 21 Jnli 1903. Burgemeester en Wethouders voornoemd, H. J. POT. De Secretaris, ROGGEVEEN 1. s. In het Handelsblad van Zaterdagavond be ziet de Haagsche correspondent de parlemen taire geschiedenis van bet afgeloopen jaar in vogelvlucht. Na aangetoond te hebben, dat ook dit jaar het ministerie-Kuyper nog weinig principieels beeft ge'geven (de stakingswetten dan uitgezonderd), wordt van verschillende ministers de bonding geschetst. Wat eindelijk den premier betreft de andere ministers kwamen in een minder sterk licht uit voor hem is het stakingsjaar mis schien een van de beste van zijn leven. De heer Kuyper moge weken lang in zware zorgen hebben gezeten, na hij er uit is, zal hij dien tijd wel niet verwenschen. Buitenge- i wone, sterke naturen voelen zich op den langen duur in gewone omstandigheden niet in hun elementen al zon de heer Kuyper ook zonder de Zaidafrikaansche quaestie en de spoorwegstaking vermoedelijk wel kans gezien hebben, zijn naam ook als minister een 1 bijzondere plaats in 's lands geschiedenis te verschaffen, de omstandigheden hebben hem bij uitstek gediend. Leidde zijn optreden in de zaak der Boeren ook tot geen triomf, de tweede spoorwegstaking stelde hem daarvoor schadeloos. Zijn succes, in en buiten de Kamer in die zaak behaald, heeft, ook door het tijdig toegeven aan de ernstige bezwaren tegen de oorspronkelijke ontwerpen, het gucscho Kabinet zeer wezenlijk bevestigd. Er zijn altijd veel menschen die een sterke bicebs bewon deren, zonder te vragen of 't wel het rechte oogenblik was om toe te slaan. Tegenover een zekere mate van kracht, in 't bijzonder door generaal Bergansius en dr. Kuyper ontwikkeld, treft de slapte van de rechterzijde der Tweede Kamer. Aangetoond wordt, hoe, achtereenvolgens bij verschillende belangrijke wetsontwerpen, het debat door leiders van links beheerscht werd, terwijl de rechterzijde öf niets, öf weinig beteekenende redevoeringen deed hooren. Behoudens deze eene, hoogst belangrijke, uitzondering Alleen de heer Lohman behield zijn be- heerschende stelling. Maar des te meer werd, bij ons, in 't afge loopen zittingjaar do indruk sterk, dat heel de meerderheid v»n dit ministerie en dus het ministerie zelf afhankelijk is van dien éénen man. Zoodra de heer Lohman opstaat en aan de rechterzijde don weg wijst, wordt zij sterk. Maar als de heer Lohman zwijgend zitten blijft en meesmuilt, luisterend naar 't debat, dan lijkt de rechterzijde opeens verslapt. Niemand, behalve de Goesche afgevaardigde, geeft, als hij spreekt, kracht aan de rechterzij. De heer Heemskerk zou 't wellicht doen als hij meer tijd had, de heer Talma,als de politiek van het Kabinet hem meer in zijn element bracht, maar daar noch 't een, noch 't ander het geval schijnt, komt de afhankelijkheid van den heer Lohman, waarin do meerderheid en de regee ring blijken te leven, steeds meer uit. Het zwijgen van den heer Lobman als hij zwijgt, het spreken van den heer Lobman als hij, ingrijpend in een debat, den doorslag geeft, of als hij openlijk zijn beschermende hand over dr. Knyper uitstrekt om den heer Staal man af te weren, of wel ook door zijn blad de denkbeelden aangeeft, die dan in stakings wetten worden belichaamd 't doet alles zien, hoe heel do meerderheid draait om hem en hoe de regeering hem naar de oogen ziet. De zwakte van de rechterzij maakt de fa tale afhankelijkheid der regeering van één Kamerlid zeer groot. En die afhankelijkheid is, al zou natuurlijk geen blad van rechts het willen erkennen, de worm, die aan dit minis terie knaagt. Roman van A. O. KLAUSZMANN. 0-0-0 37. Ofschoon het een kunstslot was, dat, toen het vervaardigd werd, in dien tijd voor een model van volkomenheid gold, stond er nu aan het openen van de kast toch niets meer in don weg. Met een uit koperdraad vervaardigden haak, die de functie van sleutel moest vervullen, gelukte^ het na eenige moeite het slot open te kragen. „Ziezoo dat hebben we klaargespeeld," aeïde de meester bevredigd, terwijl hij het zweet van zyn voorhoofd wischte. „Wanneer het den heeren goed is, zullen we de deur nu openen." Door e6n zekere nieuwsgierigheid ge dreven, grepen de politie-commissaris en de directeur-generaal gelijktijdig naar den knop van de deur en gelijktijdig deinsden beiden met een uitroep van ontzetting terug. Een sterke, bijna bedwelmende stank was hun tegengeslagen en zij hadden in het geelbleeke, verschrompelde gelaat van een lijk gekeken, dat in de oude brandkast als in een graf rustte. „Almachtige God... dat is Winter!" riep de directeur-generaal, die zich aan een der smeden moest vastgrijpen, omdat hij in den eersten schrik dreigde ineen te zakken. HOOFDSTUK XXI. De dokter uit het ziekenhuis had den toestand van George Miller als hopeloos .aangegeven en ook hij had er zich toe be paald, den kranke zooveel mogelijk ver lichting te geven. Misschien was hot daaraan te danken, dat de toestand tegen den laten namiddag iets scheen te verbeteren. De dokters, die hem hadden bezocht, zeiden tot twee in het zwart gekleede heeren„Hij is nu zonder twijfel wel in staat, om ondervraagd te worden hij is goed bij kennis. Maar dat het verhoor hem niet zal schaden, kan ik niet verzekerende verantwoording daarvan neem ik niet op me. Alleen dit gevolg kan het hebben, dat de dood oen dag vroeger komt dan anders. Want hij is reddeloos verloren. De kwetsuren en wonden, die hy inwendig heeft, sluiten elke mogelijkheid op beterschap uit." Na deze woorden gingen de rechter vau instructie en zijn griffier naar het ziek bed van den ongelukkige. Zij verdachten hem, van in gemeenschap met Bartel mijn heer Winter vermoord en daarna den buit gedeeld te hebben. Op besliste wijze en met de meest indrukmakende woorden waar over by kon beschikken,vermaande de rechter GeorgeMiller,zijn geweten door een volledige bekentenis te verlichten. Alhoewel de zieke eerst zweeg, schenen ten slotte de vader- i lijke woorden van den ouden heer uitwer king te hebben. „Nu goed," zeide George. „Ik wil alles bekennen, al was het alleen daarom, dat ik niet bij de moordenaars gerangschikt wil worden, en opdat niet langer onschuldigen behoeven te lijden voor hetgeen ik heb ge daan. Ik zal u dus uitvoerig de gan- sche geschiedenis vertellen. Maar ge moet me niet zondér noodzaak in de rede vallen en mij ook geen onnoodige vragen stel len, opdat ik nog hier op aarde met mijn laatste biecht klaar kom. De grootste draaibrug van Europa. Men meldt uit VELZEN Het is een reuzenwerk, dot hior zoo goed als geheel tot stand is gebracht. Als gebaarde duivels zagen zij er nit, de werklieden van den heer John Cocquerlll te Seralng, toen zij bij het begin van den bouw rondliepen met de wit gloeiende bouten en thans, nn zij bovenop bezig zijn, er de laatste hand aan te leggen, lijken zij zelf wel kabouters en hun draagbare smidsen doofpotjes. De grootste draaibrug van Europa te hebben, zal deze gemeente misschien even beroemd maken als de stoomponten aan de voetbrug haar berucht „Toen ik uit Amerika terugkeerde, was ik bijna geheel zonder middelen. Ik kwam te weten, dat mijn zuster goed getrouwd was en zette er al mijn hoop op, dat ik van haar wat hulp zou ontvangen. Maar de wantrouwende wijze, waarop ze mij aan het station ontving, beroofde mjj dadelijk van die hoop. Ik zag, dat ze mijn bedoelingen wantrouwde en dat ze vast besloten was, de vervulling mijner wenschen tegen te gaan 1 Waarschijnlijk was ik weer spoedig vertrokken, wanneer ik niet in mijn zwager een goedhartig en zwak mensc.h had ge vonden, van wien ik, zoo meende ik, wel eens zou kunnen leeneD, wanneer het mij gelukte achter den rug mijner zusier om met hem in betrekking te komen. Daar'oe bood zich evenwel bij mijn eerste verblijf hier de gelegenheid niet aan en ik keerde onver- ricliterzake naar Berlijn terug. Dat ik daarbij den sleutel van de poort medenam, geschiedde heel toevallig, met niet de minste bedoeling. Mijn zwager had mij dien sleutel gegeven ora het mij mogelijk te maken thuis te komen als mij dat gelegen kwam. Ik had hem in den zak gedragen en ver geten terug te geven toen ik vertrok. „In Berlijn leed ik steeds onder het gebrek aan geld en daar ik in korten tijd aan da armoede zou worden overgeleverd en ik geen anderen uitweg zag, gaf ik op 30 Juli het laatste geld, dat ik bezat, uit om nog maals naar Breslau te gaan. Iit hoopte nu op een beter suoces, daar ik wist dat mijn zuster op reis was en ik haar vijandely ken invloed dus niet meer te vreezen had. Doordat ik in Gaben den wogon verliet en door een toeval verzuimde vroeg genoeg weer in te stappen, kwam ik niet in Breslau aan zooals ik van plan was 's avonds, maar eerst tusschen twee en drie uur 's morgens. Ik deden zijn. Honderdachtentwintig meter is het gevaarte lang en slechts in Amerika is te Omada de Interstatebrng grooter van lengtedie meet U>8.50 meter. De bruggen over het Keizer- Wilhelm-kanaal in Dnitschland zijn kleiner dan deze brug te Velsen. Heeft de firma Cocquerlll de brug gemaakt, de eer haar te hebben geconstrueerd, komt gelukkig een Nederlander toe en wel den ingenieur J. W. Th. van Schaïk, die er verschillende nieuwe vindingen op heeft toegepast. Daar b.v. allereerst het rusten van de brug op den pijler. Dit geschiedt door haar te vatten in een ring met rollen. Wordt nu de Brug. gedraaid, dan rust zij niet alleen op den draaipijler, doch in dien ring, die een middellijn heeft van goed 10 meter, waardoor natuurlijk meer stabiliteit is verkregen dan bij het rusten alleen op den dracipijler mogelijk zou zijn. Wat die ring moet kunnen presteeren, blijkt wel het best hieruit, dat hy tijdens het draaien een zwaarte heeft te torsen van 1400 ton, dus 1.400.000 K.G., en als de brug gesloten is en de volle belasting heeft, 2100 ton, dus 2.100.000 K.G. Om de belasting behoorlijk aan te brengen op alle deelen van den ring, als er b.v. een trein loopt op hot ééne deel van de brug, is gezorgd, dat deze op den ring kan balanceeren. De biug heeft een los en een vast deel. Als zij geopend staat, is er een door vaart wijdte van ruim 50 meter. Zij is zoo Ingericht, dat er twee sporen kunnen overgaan. Zij ligt zoo hoog boven het water, dat sleepbooten er met staanden schoorsteen on derdoor kunnen. Maar voor alle andore booten zal opendraaien noodig zijn. Be deelen waaruit zf werd samengesteld, werden zoo goed als kant en klaar naar hier gebracht. Grootendeels bestond het werk hier dus in het opzetten, aanoenzetten en aan el kaar klinken. De aannemlngssom van de brug (boven bouw) bedroeg f 825.200. Iadien men nagaat, dat bij den gebeelen duur vau den bouw, die toch heoft geëischt het werken Tan tal van arbeiders 1520 meter boven den grond, niet één ongeluk is voorgevallen, kan wel gespro ken worden van gelukkig arbeiden, al is de tijd van opleveren dan ook reeds overschreden. Een oord van verschrikking! De heer H. van Kol, die van zijn West- Indische reis terug ia en die tijdens zijn tocht quarantaine moest houden, geeft van de tijde lijke verblijfplaats, door het Gouvernement den reizigers aangewezen, in Het Volk een beschrijving, waaraan wij het volgende ont- leenen „Den dag vóór ik besloten was te blijven, had ik een kort bezoek gebracht aan het quarantaine-oord, post Leydea. ,,'t Was een groot veld, met ruw gras be dekt, omgeven door kreupelhout en poelen, waarin myriaden muskieten huisden. In een sombere woning werden zieken en gezonden bijeengebracht; een kamer met vier bedden dieude voor mannen als vrouwen waren er wat veel passagiers, dan kon de warme, be nauwde zolder nog in gebruik worden ge nomen, met den vloer als springmatras „De afsluiting van de overige wereld was er volkomen. Gelukkig ik wil dit al dade lijk vermelden met groote dankbaarheid hebben zij, die konden helpen, mijn verblijf daar wat minder ondraaglijk to maken, hun uiterste best gedaan, en wel met succes. Voorts hielpen mij m'n boeken en schrijfwerk en de aanwezigheid van een lotgenoot, een ontwik keld man, den' heer Dressler, agent der b-.sloot, mijn zwager op te schellen, want ik bad nog maar een paar mark op zak zood&t ik er tegen opzag naar een hotel te gaan. Toen herinnerde ik mij den sleutel van de poort, die mij toegang gat tot het huis, zonder dat ik verplicht wrs den portier op te schellen. Met de inrichting van het huis was ik door mijn eerste ver blijf uitstekend op de hoogte. En toen ik dus, in den tuin gekomen, een paar ven sters nog helder verlicht zag, twijfelde ik er geen oogenblik ar.n, of mijn ijverige zwager was nog aan den arbeid. Ik ging de ongesloten tuindeur binnen en naar het kantoor, waar mijn zwager zat, en nadat ik op myn herhaald kloppen geen antwoord ontving, trad ik binnen. „Myn zwager zat voor zijn lessenaar, maar hij had het hoofd op de armen gelegd en verroerde zich evenmin bij mijn roepen, als toen ik hem krachtig heen en weer schudde. Een Dadere beschouwing overtuigde mij, dat hg dood was. Eu daar ik wist, dat de dok ter bg zijn zwaar hartlijden een plotselingen dood voor mogelijk bad gehouden, werd het mij dadelijk duidelijk, dat hij hier by 7,{jn nachtelijk werk door den dood was overvallen. Ik was zeer ontsteld en juist van plan alarm te maken, toen mijn blik op de openstaande brandkast viel en het mg bliksemsnel door het hoofd schoot, dat de aangeboden gedegenheid te gunstig was om er geen nut van te trekken. Ik weet nauwelijks, waar ik de kalmte en het overleg vandaan haalde, waarmede ik deze gedachte ten uitvoer bracht. Genoeg echter, dat ik het deed. Ik nam al het baar geld uit de kast en liet alleen de papieren van waarde liggen, waarvan het bezit mjj wel licht gevaarlijk had kunDen worden. Eerst toen ik gereed stond, mg met dezen buit Fransche kabelmaatschappij. „Al heel spoedig bemerkten we dat we ocao woning moesten deelen me allerlei lastig en vies gediertegroote wespen, nestelend onder den vloer vlak onder onze bedden, kakkerlakken, 's avonds en's nachts heirlegers muskieten ter afwisseling overdag tallooze „mompirs", haast onmerkbaar kleine zwarte vliegjeswaar zij zich neerlieten, kreeg men een gevoel, of het kooltjes vuur op de huid regende. Daarbij vlogen des nachts vleermuizen van allerlei soort in en uit. Aan variatie dus geen gebrekmaar aan kwellingen al evenmin. Waarlijk, had üante in dit oord ook maar één nacht doorgebracht, in zijn „Hel" zouden de sporen ervan wat duidelijk aan den dag zijn getreden 1 „Om het onophoudelijk prikken van al dit ontnig voor eon moment te vergeten, was wandelen het eenige middel. Goot de maan bij wijlen haar zilverglans nit over het schier rimpelooze watervlak, dan smaak ten we zelfs eenige oogenblikken van waar natuurgenot. Maar in dit zwoele, vochtige klimaat werden we dra loomdan tracht ten we wat te lezen, of wel zette ik mij tot schrijven. Doch spoedig was ook dit me onmogelijkin het donker zitten, 't bleek al evenmin een middel om onze kwelduivel* van ons te hondenof we wilden of niet, we moesten wel het harde, mufriekende nachtleger opzoeken, al wisten we bij erva ring, dat van rust geen sprake kon zyn, hoe afgetobd we ook waren, 't Gordijn voor ons bed, zóó dicht, dat het daarachter van de benauwde hitte schier niet uit te houden was, hield de muskieten niet tegen geen middel, dat we aanwendden, bevrijdde ons van onze folteraars. Bij nader onderzoek was geheel ons lichaam gekwetst, vrij Wat bloed vloeidesloegen we er een dood, raa namen tien andere de leeggekomen plaats in. Haalden we eens heel diep adem, dan kregen we de keel vol van dit helsche on gedierte, dat ook niet zelden het binnenste van neus en ooren koos tot doelwit der nooit falende aanvallen. Met brandende huid, gezwollen voeten en pijnlijke handen, wandelden we wanhopig rond. Hoe gaar ne zouden we nu een bad nemen. Maar dan liepen we de kans, ten prooi te vallen aan haai, electrlschen viseb, zaagvisch, krokodil, „pireng". „Doux pays, va „Voeg daarbij nn nog de brandwonden, toegebracht door de reeds genoemde „mon- pirs", die in zoo grooten getale rondvliegen, dat hoe klein elk op zichzelf zij de landen er totaal swart van zien. Gelukkig, dat ze met groote slurf enkel de blootgedragen lichaamsdeelen kunnen teiste ren Ja, teisteren 1 Ik, die aan hiun kwel ling heb blootgestaan, ban me de wanhoops daad voorstellen van den matroos die ten einde raad van de „Nickerie" in de rivier sprong. Hij werd er uit gehaald, maar was door een zaagvisch dermate tcegetakeld, dat hij spoedig daarna aan de bekomen wonden overleed. „Ik wil maar met een enkel woord reppen van schorpioenen en duizend pooten, van wespen van allerlei slag (waarvan de roode soort, die onder onze bedden huisde, pijn lijke en gevaarlijke steekwonden toebrengt, en die soms ook ingewandskrampen veroor zaakt), van de St. Jansvlieg, die u zweren bezorgt en u ook huidziekten, ja bloedvergifti ging kan doen krijgen van die vliegen, welke eieren leggen in nw neus, waardoor krank zinnigheid, zelfs de dood kan intreden, van de zandvloo, dien grootsten vijand der barre- voetsgaanden ln onze kolonie. „Alles, wat in de dierenwereld vies, akelig, lllllllllllll.^.WP'-WgMM te verwijderen, kwam de gedachte bg mg op, het lijk te verbergen, om de verdenking van den diefstal op mijn zwager te ves tigen en myzell dus tegen iedere vervolging te beveiligen. Tegelyk dacht ik ook san de groote oude brandkast, die op den gang stond en die mij door myn zwager te koop was aangeboden. „Ik wist dat bet ding van binnen ruim genoeg was om etn lyk te kunnen ber gen. Ik wist, waar de sleutel was en zoo doende sleepte ik het lijk de kamer uit, duwde het in de kast, die ik weer zorg vuldig sloot. Toen ik het lijk niet meer zag, werd het mij veel lichter om het hart e* kon ik gemakkelijker en kalmer overleggen, wat mij verder te doen stond. Ik geloofde niets verzuimd te hebben om den schyn op te wekken, dat mijn zwager met bet geld van de vennootschap op do vlucht was ge gaan. Daarna ging ik naar de woning van mgn zwager, om daar alles zóó te maken, alsoi hg haastig op reis was gegaan, en ten tweede om een tasch of koffer te zoeken om myn schat te herbergen, daar ik den bundel onmogelijk in mijn zak kon bergen. Tijdverlies wss voor mij geen bezwaar, daar ik toch eerst over eenige uren met den eersten morgentrein kon vertrekken. Ik wist bovendien, dat mg geen onaangename ontmoeting van een der huisgenooten wachtte, daar mijn zuster bet dienstmeisje had mee genomen en juffrouw Martha eveneens op reis was."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 1