f 1 H l u i s r s. ie teclieieeis Jntlifichc pentassfii. Zondag 6 Sept. 1903. 47ste Jaargang. TWEEDE BLAD. Binnenlandse!! Nieuws. FEUILLETON. 12. Fragmenten Michiel Kroek. A rron (lissements-Kecb t- bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 1 Sept 1903. 4 van Vergadering van den Raad der Gemeente HOOGWOUD, gehonden op Dinsdag 1 Sept. 1903, des voormiddags 10 ure. Tegenwoordig alle leden. De Voorzitter, de heer C. Pijper, burgemeester, opent de vergadering. Hierna volgt de voorleziug der notulen vaD de verg., gehouden op 11 Aug. j.1., welke worden goedgekeurd. De heer Viju informeert, of reeds is onderzocht, of de heer O. Schatter op de kiezerslijst is geplaatst, op welke informatie spr. ontkennend antwoord erlangt. Dat de heer Sch. [die al jaren lang grondlasten heeft betaald,] op genoemde lijst niet voorkomt, noemt de heer Vijn een abuis van den ontvanger. „Ja, dat moet je dan maar bij den ontvanger zoeken", zegt de Voorz. De heer Vijn: „Nn, dat zal ik ook doen." De Secr. biedt den heer Vijn de lijst aan. De Voorz. verzoekt, dit maar voor kennisgeving aan te nemen Vervolgens worden de heeren Schermer en Hartog als gemeenteraadsleden beëedigd, waarna zij door alle aanwezigen van harte worden gefeliciteerd. Nadat deze plechtigheid is afgeloopen, komen de gemeente» en de armenbegrooting in behandeling. Eerst wordt de armenbegrooting behandeld. De huur vsn gebouwen en landerijen, de erfpacht en verschillende andere posten vormen te zamen een ontvangst van f 3032.71'/j. Het onderhoud van gebouwen, hekken, enz. i 50 Belasting ad I 300.— administratie f 90.begra feniskosten f 75.—, geneeskundige hulp en medicpnen f 200.—bestedingen f 250.—, bedeeling in geld f 400.—, idem in brandstoffen f 400.—, bedeeling armhuis f 375.en nog andere posten vormen te zamen in uitgaaf precies 't bedrag van f 3032.71'/» zoodat dat dan, zegt de Secr., weer quitte is. Op des Voorzitters vraag, of deze begrooting de alge meene goedkeuring kan wegdragen, antwoordt de heer Vijn, dat 't hem verwondert, dat de belasting zoo boog is. i 300.'t beduidt nogal! „Ja, grond- en polderlaslen", zegt de Secr. De heer Vijn vindt 't echter toch maar wat hoog! In 1902 toch is f 250.— voor belasting gegeven Ook de f 375.voor armhui.sbedeelicg kan de goedkeuring des heeren Vijn maar gansch niet weg dragen, daar deze som moet worden besteed ten behoeve van slechts één persoon, die toch, naar 't ooi deel van den heer Vijn, zóóveel niet noodig zal hebben, want, vervolgt Bpr., hoe zon 't dan moeten met een groot arbeidersgezin, waar de inkomsten dikwjjls ook niet groot zijn Overigens heeft de heer Vjjn geene aanmerkingen. Spr. wilde alleen maar even deze paar „opmerkingen" maken. Ze zullen den Armenmeesters in overweging worden gegeven, belooft men den heer Vijn. Laatstgenoemde zegtdie bedeelde behoeft natuurlijk geen armoede te lijden, dat is Spr's bedoeling geens zins, maar, dit herhaalt Spr. nogeens: hij (bsdeelde) alléén heeft toch geen f 375.noodig. De gemeentebegrooting komt thans aan de orde, sluitende in ontvangst en uitgaven op een bedrag van f 21051 81. De heer Vjjn vindt ook op deze begrooting sommige posten „wat hoog". Om te beginnen 't Staatsblad, provinciaal- en dagbladen 150.wel, 't vorige jaar slechts f 38.dus f 12.minder. Voorz. „Alweêr-an, 't is begrooting De heer Vijn„Ja, maar dan moest zoo'n bedrag van 112.b.v. liever in de rubriek onvoorziene uitgaven voorkomen. Voor tijdschriften (geene dag bladen zijnde) f20.—, is ook wat hoog, waDt verleden jaar is hiervoor f 9.10 betaald. Spr. vindt 't werke lijk heter, dit een en ander liever als onvoorziene uit gaven te rekenen; anders blijft het af» en over schrijven, hetgeen volgens Spr. altijd „een potjesreke ning" is. Verder vindt de heer Vijn de kosten van plaatselijke gezondheids-politie zeer hoog, ui. 1317.81. Doch, de „Boeman" van de begrooting, (zooals de lieer Vijn zegt,) is wel de f500.voor schrjjf» en bureaubehoeften. De gem. Winkel had, voert Spr. aan, in de begrooting voor 1902 hiervoor f 275.— ea in 1903 f 175.—. De Seeret. licht in, dat 't allemaal geen drnk- en bindwerken zijn, neen, er zal wel wat bijbehooren, maar de heer Vijn vindt 'ttoch hoog. 't Moet volgens dezen niet zoo „hoogscheeps". De Voorz „Maar wat we noodig hebben, moet er toch zijn! En we hebben 't toch zeker noodig gehad, want 't is er voor uitgegeven." De heer Vijn „Ja, dat zal wel zoo wezen, maar 't moet toch zooveel doenlijk worden bezuinigdde gemeentenaren zouden gaan zeggen„wat doen ze daar toch wel met dat geld P (die f500.Voorz.: „Daaromtrent heb ik nooit iets gehooid." De heer V(jn„Nu, men mag dat nn juist niet tegen n zeg gen, maar 't zou toch worden opgenoemd"Verdere aanmerkingen heeft de heer Vijn niet op de begroo ting. De andere heeren ook niet. De Secr. vraagt: „Moet ik uwe aanmerkingen nog aanteekenen „Ja", zegt de heer Vijn „zet 't maar in de notulen 1 De schrijf- en bnrean-behoelten vooral bovenaan. Die „Boeman" van de begrooting.' Hierna vraagt Voorz. af- en overschrijving van kosten van de ge- zondheidscomm. over 1903, (waarvoor f 83.63 moet worden betaald, terwijl hiervoor op de begrooting f 10.voorkomt), zoodat meet worden afgeschreven van de onvoo ziece nitgaven. 'Vervolgens stellen B. en W vcor, eenige bepalingen j betreffende 't herhalingsonderwjjs, luidendeI.a. uit te keeren aan onderwijzers bij verlof, vacantie of ziekte, voor den tijd van 2 maanden of minder, evengoed het volle salaris. b. voor een tijd, langer daB 2 maanden en korter dan 4 maanden, voor de eerste 2 maanden 't volle salaris en voor den tijd na de eerste twee maanden NO. 3868. 't halve salaris. c- voor een tjjd. langer dan 4 maanden, voor de eerste 2 maanden 't volle salaris, voor de volgende 2 maanden 't halve salaris, en daarna niets meer. d. Wat N. Niedorp aangaat, betieftande de ge meenschappelijke school aan de Langereis de goed keuring van N. Niedorp vragen. II. a. betreffende 't openb. lager onderwijs (de dagschool): bij ongesteldheid enz. van onderwijzers: gedurende den tijd van een half jaar of minder, uit» keering van 't volle salaris. b. gedurende een tijd, lsnger dan een half jaar en korter dan een jaar, voor 'teerste halfjaar 't volle salaris en voor den verderen tjjd 't halve salaris. o. gedurende een tijd, langer dan een jaar, voor 't eerste haltjaar 't volle salaris, voor 't tweede halfjaar 't halve salaris en voor den verderen tjjd niets. Deze bepalingen worden goedgekeurd en het besluit zal zoo aan Ged. Staten ter goedkeuring worden toe gezonden. Te Hoogwoud wordt 't herhalingsonderwijs betaald met 80 ct. per nnr, aan de Langereis met 60 ct. per uur, zegt de heer Kooij. Spr. wil aan de Lan gereis ook gaarne 80 ct. per uur aan den onderwijzer De Jong zien uitbetaald. Na eenige bespreking vindt men, dat dit niet best kanmen komt hieromtrent nog tot geen vast besluit. Verder meent de heer Schermer zich te herinneren, dat er besloten is, de school eens te laten verven. De school aan de Langereis is verleden jaar nog geverfd, zegt de Voorz. „Ja, van buiten waarschijnlijk", meent de heer Vijn, „maar de scholen moeten van binnen ook goed worden onderhouden. Bijv. de school in de Weere staat reeds ongeveer 20 jaar, en van binnen is er nog nooit iets aan gedaan. Spr. vindt, dat de banken etc noodig eens moesten worden opgeknapt. 't Was 8 weken geleden trouwens al besproken, zegt de heer Vijn, maar dan moet 't Dagel. Bestuur er ook uitvoering aan geven. Voorz. „Ja, 't had in de vacantie moeten gebeuren, maar 't is mij zeker door 't hoofd gegaan. Nu kan 't niet best meer, want de school slniten, dat gaat niet." „U zou dan in 't vervolg zooiets moeten aanteeke nen", zegt de beer Vijn tot den Voorz. De heer Hartog vindt 't aanplakbord aan de Gouw in slechten staat, 't Ia wel van vlechtwerk voorzien, maar daar haalt „men" 't mes wel eens door en nogal met succes, zoodat de aanplakbiljetten enz. achter genoemd vlechtwerk niet voldoende beschermd geacht kunnen worden te zjjn, Nu wilde Spr. dit verbeterd zien, door overlangs ijzeren staafjes aan te brengen in plaats van 't vlechtwerk. De heer Koojj zou 't beter vinden, die dan ook overdwars aan te bren gen, zoodat men kleine vakjes kreeg, tengevolge waar van 't aangeplakte beter beschermd zon zijn. De heer Vijn vindt het ten slotte 't beate, in deze 't oordeel van een Bmid te vragenvaklui weten toch 't beste wat aanbevelenswaardig is. Er wordt dan besloten, 't aanplakboid aan de Gouw van ijzeren staafjes te voorzien en 't oordeel van een vakman in deze in te winnen. Verder niets meer aan de orde zijnde, sluit de Voorz. de vergadering. Roman van IDA BOY-ED, 00000 Niet alléén lijden Dat was een weldaad. Hennegall was niet voor de eenzaamheid bestemd. Evenals zjjn gansche wezen hem drong, kennis op te garen en het in ande ren vorm de wereld weder meê te deelen, zoo had hij ook in smart en leed een mede voelende ziel noodig, waardoor hij de zelfbeheersching vond, zijn ongeluk uit de sfeer van het persoonlijke noodlot te ver heffen tot het algemeen menschelijk lijden. Dankbaar en zeer verliefd dacht hij ge durende de spoorreis aan Siddy. Wat was ze goed geweestWat echt mede voelend En dan haar teeder temperament. Haar tot zich op te heffen, moest licht en gemakkelijk zjjn, en de moeite loonen. Wel kwam de verschijning van Olga hem weer voor den geest. Maar hij zag haar zóó ver van zich, zooals men de ge stalte van een koninklijke prinses ziet. Die leeft op een heel andere wereld. Daarvoor heeft men alleen bewondering. Maar wen- schen gaan niet zoo ver. Gedurende den vervelenden nacht, die er op den eersten dag reizen volgde, dacht Wigus Hennegall aan niets anders dan aan het wederzien thuis. Hjj moest overstappen. Eenmaal te mid dernacht. Dan weder, na twee uur. Zjjn Vergadering van den Raad der Gemeente WIERINGEN, gehouden op Dinsdag 1 September 1903, v.m. 10 uur. Aanwezig alle leden. Na opening, leggen de nienwgekozen leden, de beeren Koorn en Peereboom, de hij de wet vereischte eeden in handen des Voorzitters af, waarna de Voorz. de heeren feliciteert en hoopt prettig met hen te mogen samenwerken tot bloei dezer gemeente. Hierna wor den door den Secretaris de notulen der vorige vergadering gelezen en onveranderd goedgekeurd. 1. Voorz. doet mededeeling, dat de volgende stukken van Gedeputeerde Staten goedgekeurd zijn terugontvangen Ie de derde suppletoire begrooting voor 't dienstjaar 1902. 2e Het suppl. Kohier Hoofd. Omslag voor 't dienstjaar 1903, 3e De Verordening tot wering en beteugeling der mazelen op de O.L. scholen. 2e. Dat de gemeente-rekening dienst 1902, 14 dagen op de secretarie heeft ter visie gelegen, en geen recla mes waren ingekomen. De heeren Kuut en Tijsen hadden de rekening nagekeken en alles in orde bevonden, zoodat zij tot goedkeuring rapporteerden. Dienovereenkomstig werd besloten. De rekening sloot in ontvang op f 24 743 68, in uitgaaf op f 24.155 47, batig saldo f 588.21. 3e. Dat door B en W. de levering, het lossen en rijden van grint is aanbesteed. Laagste inschrij vers waren: voor de levering de heer D. Lont ad f 1.90 per M8., voor 't lossen de heer J. Doves ad 0.42 per M', voor 't rijden vanaf de Haukes de heer Huijbers ad t 0.49 per M8., eu vanaf den Oever de heer Jac. Doves ad f 0 68'/3 per M8. De heer Koorn zegt, dat er noodzakelijk aan de Haukes een grinthok wezen moest Voorz. ant woordt, dat de gemeente daar geen terrein heeft. Dan moet daar eens naar uitgekeken worden, meent de heer Koorn. De heer Peereboom acht een hok ook hoog noodig, daar er bij de tegenwoordige berging te veel verloren gaat. De heer Obreen dacht, aan het heemraadschap te verzoeken, om bij de vuur baken een hok te mogen makendaar is de ligging voor de grint wel goed. De heer Heijhlok acht deze plaats ook het meest geschikt en zal er met het bestuur van 't.Heemraadschap over spreken. Voorz. vraagt, of het dan de bedoeling der heeren is, om nog dit jaar een hok te laten bouwen. Daar dit echter al wat laat is, wordt besloten dit het volgend jaar in orde te maken. Rondvraag. De heer Hermans vestigt er de aan dacht op, dat er bij het brandspuithuisje aan Den Oever een lantaarn geplaatst moest worden. Met algemeene stemmen'wordt hiertoe besloten. De heer Peereboom vraagt, hoe het met de brand spuitkwestie is gegaan. Gaarne zag hij de brandspuit nit zijn ansjoviszouterij vervoerd naar het daarvoor gemaakte huisje. De Voorz. antwoordt, dat zij naar het huisje gaat, doch hij wilde eerst met de brandweermannen van Westerland vergadering houden en hen op bun plich ten enz. wijzen. Ook zou de heer Peereboom het zeer gewenscht achten, dat de brandspnithuisjes eens geverfd werden; zjj zijn thans te veel aan regen en wind blootge steld. V'oerz. belooft, hiervoor te zullen zorgen. Verder vraagt de heer Peereboom, waar hjj inlich tingen kan bekomen omtrent de Zeegras-Exploitatie. Voorz. antwoordt, dat dit op de Secretarie kan ge schieden, waar de noodige stukken berusten. Verder niemand meer het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten. UIT 15. Het is in het voorjaar van 1573. Een groote volksmenigte heeft zich nabij het oude slot te Schagen opeengehoopt, dat thans Oranje's stadhouder Sonoy tot verblijfplaats strekt. „Wat is er toch aan de hand?1' vragen we aan een der omstanders. „Wel, sinjeurs," is het antwoord, „de woeste geuzenkapitein Michiel Krock zal op hot slotplein onthoofd worden 1" ,,'t Werd dan ook meer dan tijd," laat een ander zich hooren, „want dat heer heeft al aardig wat op zijn kerfstok! Wel werd hij herhaaldelijk door Sonoy aan gemaand om zich wat te matigen, en dan beloofde hij ook wel beterschap, maar het is altijd bij beloften gebleven. Zoo komt hij onderlaatst met eanig volk van Schagen door den Langedijk trekken. Ouder gewoonte stom dronken, grijpt de kerel onderweg een priester en snijdt hem in Oudkarspel schandelijk het eene oor af, het andere bij de Kromme Brug en bij de Zuiderbrug zijn neus. „Maar dat alles was den ellendeling nog niet genoeg. „Hij bindt een oogenblik later den onge lukkige aan den staart van zjjn paard en sleept hem zoo langs de straat voort. „En nóg met die boosaardige folteringen niet voldaan, rukt het dronken zwijn ten leste zijn degen uit en doorsteekt den on- geluklrigen priester in Broek op Langendijk. „Zijn eigen officieren waren over al die wreedheid zóó verontwaardigd, dat zij zich, in Schagen teruggekomen, bij Sonoy over hem beklaagden en gladweg bedankten om nog langer onder zóó'n kapitein te staan. „Sonoy verzamelde toen onmiddellijk de compagnie, herinnerde aan zijn tallooze vermaningen, beriep zich op zijn geduld en verklaarde, gedwongen te zijn tot straf over te gaan. Tot eens anders waarschu wend exempel wilde hij hem nu in den kring van zijn soldaten onmiddellijk een kop kleiner maken. Daartegen kwamen echter de officieren in verzet. Niet, omdat zij zijn daden onstrafwaardig achtten, maar omdat hij zoolaDg hun kapitein was ge weest. Ze verzochten daarom, dat het in hun afwezigheid zou gebeuren, en dat zal dan nu geschieden." „Gelukkig, dat er dan toch eindelijk eens een voorbeeld gesteld wordt", zegt een landman, wiens kleedtDg aanduidt, dat hij aan den Langedijk thuisbehoort, „want het is gewoonweg verschrikkelijk zooveel als wij buitenmeuschen van het krijgsvolk van den Prins van Oranje heb ben te verduren. „Ik woon te Zuidseharwoude, moet je weten. Welnu, terwijl ik op zekeren avond met Jan Garbrantsz. en nog een paar an dere buren in den maneschijn wat sta te praten, zien we eea stuk of wat van die ruwe klanten door ons dorp maroheeren. „Daar waron we al niet zoo bijster op gesteld, want we kenden dat volkje al van vroeger. „OpeeDS komt er zoo'n soldaat tusschen de huizen door naar ons toe en zegt tegen Jan Garbrantsz„Allo, boerbreng me eens gauw met je schuitje naar mijn ge- destineerde plaats!" Jan deed of hij het riet hoorde en ook geen van óns zei een enkel woord. Maar toen neemt de onverlaat zijn mus ket en slaat buurman Garbrantsz met de kolf tegen den slaap van zijn hoofd. reis ging dwars door een net van zij banen heen, naar den versten hoek van Silezië. Eindelijk was hij er. Wigus steeg uit. Als spaarzaam reiziger had hij al zijn bagage bij zich in den vorm van een hand koffer. Zwaar van de boeken, die er in zaten, bon hij hem niet alleen dragen. Hij liet zijn bagage daarom aan het station en liep langzaam de laan langs, die van het station naar de stad voerde. Eindelijk de poort van het aardige stadje. Nog een echte poort. Een paar straten door, en daar het huishet ouderlijk huis. Zijn knieën knikten. „Moeder," dacht hij, „moeder." Door een groengeschilderdo deur kwam hij in het eenvoudige huisje. De deur had een bel, die tweemaal tiDge- ling liet hooren. O, die vertrouwde klank sedert jaren niet gehoord en nu het oor zoo bekend, als had het zijn gehoorvlies eiken dag getroffen. De vloer was met roode babsteenen be legd. Rechts twee kamertjes, links twee kamertjes en achter een keuken. Boven een dienstbodekamer. Dat was alles. In de eerste kamer rechts had men het tingeling bij het openen van de huisdeur gehoord. Zware, moede schreden werden hoorbaar en door de kier van de deur keek een gezicht. „Moederriep Wigus. En zij liet zich door hem omhelzen en verborg haar hoofd aan zijn borst. Zij weende zacht. „U is reeds wakker, moeder?" vroeg Wigus. „Het is vannacht afgeloopenant- „De arme man valt neer zonder een kik te geven en wij dragen liem bewusteloos in huis. Twee uur later gaf hjj den geest." „Nu," zegt een ander, „onder Hoorn houdt het krijgsvolk van den Prins niet minder huisDoordat ze dikwijls geen soldij ontvangen, teren zij op den huisman en zuigen hem uit tot op het been. Met gewonen huismanskost vaak niet tevreden, dwingen zij den boer soms, eer zij eten willen, voor ieder man een gulden daags af te dokken*). Wil iemand dat niet doet), dan komen zij met geheele rotten tegelijk zijn huis in, slaan kisten en kasten open en ntmen daaruit, wat van hun gading is. „Ja, allerlei practijken houden zij er op na, om geld af te persen. Zoo komen zij vaak met een rot of twee, drie in een dorp, halen de rijksten uit hun huis en dreigen die naar het leger te brengen of naar hun schansen en aldaar te doen op hangen, als zij niet zekere som gelds ba talen. Natuurlijk doen zij dat onder allerlei voorwendsels, zoodat hun daad een schijn van recht verkrijgt. Zoo heet het van den één, dat hjj kwaad van den prins gespro ken heett, van een ander, dat hij voor de Spanjaarden aan hun schansen gewerkt heeft, een derde weer verwijten zij, dat hij den vijand van levensmiddelen heeft voorzien. Wie ontkennen mocht, weten ze door allerlei folteringen wel zóó ver te brengen, dat hij alles toestemt, al is de arme man er ook zoo onschuldig aan als een pasgeboren kind. „En dat alles gebeurt zonder straffen en zonder dat er eenig onderzoek naar de misdadigers wordt gedaan „Nu", zegt een burger uit Hoorn, „die losbandigheid begint onze stad dan ook gruwelijk te vervelen en een van onze burgemeesters, te weten Jan Berkhout, heelt laatst een scherpen brief aan Sonoy geschreven, waarin hij den gouverneur vroeg, wat hij toch wel hkd op onze stad, dat hij zoo geheel en al haar verderf zocht. Want, schreef hij, het verderf van de dorpen was genoegzaam het verderf van de stad. Of hij dan niet wist, wat die van Hoorn gedaan hadden tot uitrusting der schepen Wat zjj nog dagelijks deden tot onderhoud van het scheepsvolk en wel onder zwaren druk der schamele gemeente, zoo in stad als in dorpen „De dorpen," schreef hij, „hebben meer in de gemeene lasten op te brengen dan de gansche opbrengst van hun land bedraagt. Óf de gouverneur dan nooit eens bedacht, dat dit niet góan kon op den duur, als de luiden nog dagelijks van de soldaten uit gemergeld werdea. Hij verzekerde hem, dat de meeste huisluiden, als hjj geen anderen koers nam, eerlang het land zouden ver laten. Hij moest het krijgsvolk den vijand liever tegemoet voeren daar was het voor aangenomen en niet om vrienden te ver derven." „Kranig van jullie burgemeester zegt een Schager. „Da's een man naar mijn hartMaar ook enkele predikanten heb ben laatst een vertoog bij den gouverneur ingediend. Daarin klagen zij onder meer <lat één vaandel, ia zeker dorp liggende, binnen don tijd van 10 degen over de f300.heeft verteerd. De predikanten verklaarden nu, dat zóó'n zware last voor de huisluiden niet te dragen was en dat vele boeren er al over dachten om hun dorpen maar in brand te steken en zich weg te maken, elk zoo bij 't best kon en waar hem God en zijn avontuur geleidde." Uit al deze mededeelingen blijkt ods genoeg, hoe zeer de plattelandsbevolking in Sezen tijd door de krijgsbenden van Oranje werd uitgezogen en afgeperst. Straffeloos kon dat alles tot nog toe ge schieden en daarom is deze terechtstelling op het slotplein te Schagen een feit van groote beteekenis De onthoofding van Michiel Krock is bet begin van krijgstucht in het geuzen- leger S. J. van Heystervblt. Men bedenke daarbij, hoe duur het geld toen was. E. Kaaij, Oost-Graftdijk, diefstal, ontslagen van rechtsvervolgingplaatsing in Rijks opvoedingsgesticht tot zij den leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, (vonnis 14 dag. gev.j P. Buis, Berkhout, mish., f 7 boete, subs. 7 dagen hecht. W. Mulder, Den Helder, mish., f 6 boete, subs. 6 d. hecht. woordde zij. Hij schrikte. Toch te laat gekomen En vader dood. Een vader, dien hij niet geacht en liefgehad had. En toch - - zjjn vader. Een siddering ging hem door de leden. Hij sloot de oogen. Zijn mond bleet stom. De lippen op elkaar gedrukt. Hij kwam zich zelf als een misdadiger voor, een mensch, die den dood zijns vaders niet betreuren kon ontzettend uur, dat iemand aanklaagt, richt, dreigt, dat den levende of den doode verdoemt Hoe vreeselijk werkte deze dood op hem. Hard als een slag, door een ijzeren vuist toegebracht. Want de smart, de tranen ontbraken, en het ontbreken daarvan gat aan het oogenblik iets onmenscheljjks. „Kom meê," zeida de moeder, „wil je hem niet zien „Later," sprak hij zacht. „Kom toch," smeekte ze nog eens en deed alle moeite, hem in de voorkamer te trekken. Hjj volgde haar. De oude vrouw was evenwel reeds met allerlei dingen bezig. En het waren die dingen, waarmede ze haar schuwe vreugde over het komen van haar zoon wilde uit drukken. Alles ging haar door elkander in dat arme hoofd Ach ja, die arme vader. Nu was hij weg. Dat alles had zoo moeten komen. En hoe jammer, dat Wigus hem niet levend had gezien. Maar die groote jongen zat als versteend daar. Hij weende niet. Wanneer de tranen maar eens wilden komen Dat doet goed. Wigus was bepaald moede en hongerig. Hjj UITSPRAKEN: H. Rankema, Enkbuizen, mish., f 6 boete subs. 4 dagen hechtenis. P. Laan, Abbekerk, wedersp., 5 d. gev. had een nacht doorgereisd. Een geluk, dat ze juist koffie had gezet en dat er versche zemelen waren. Hij moest dadelijk wat gebruiken. Juist als meu ver driet heeft, moet men eten. Hij zag er uit als een heer. Dat mooie fijne pak. En welk een mooie jonge man was hij geworden hij leek niemendal meer op dien laDgen, bleeken jongen. En zij zeltmijn God, met de nacht muts op en dat gestreepte katoenen jak aan, met die gestikte blauwe onderrok Dat was toch te gek, nu Wigus zulk een heer geworden was. „Kom Wigus, ik zal je wat geven drink watna zulk een nacht." Zjj liep naar de kast, haalde er een grooten kop uit, dien baar buurvrouw Tholo haar geschonken had bij haar vijf-entwintig-jarig huweljjk. „Hoe zal ik hem dat overgeven.hoe zal ik dat doen.dacht ze dan weder. Dat hjj nu niet sprak, noch weende, dat was haar onbegrijpelijk en maakte haar zoo angstig. „Trek het je nu niet zoo erg aan." bad zij. „Lena houdt zich ook goed, en Sophie en haar man geloof ik ookhet is zóó het beste en we moeten ons naar Gods wil voegen." „Waar is Lena vroeg hij, zich van zijn sombere gedachten losrukkend. „Ja, Lena," zeide de moeder, „die is overdag in de zaak en dan moet ze 's nachts slapen. En daarom mocht ik haar niet wekken. Datdat vader dood is, weet zjj nog niet." „Moeder 1" riep hij, opspringend. „Moe der zij heeit u alleen gelaten dezen nacht Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XXVI. Wees ik in de vorige Penkrassen nog eens weêr op de onverschilligheid in het moeder land, thans is 't mij een genot U op een grootsch voorbeeld te kunnen wijzen van drie landgenooten, die toonden hart te heb ben voor den bruinen broeder. Die drie mannen van de daad zijn de heeren P. W. Janssen, J. Nienhuijs en H. C. van den Honert, de stichters van do nieuwgebouwde School tot Opleiding van Inlandsche Geneeskundigen, in de wandeling Dokter-djawa-school genoemd. Het duurde tot 1866, alvorens de Regeering inzag, dat er toch iets gedaan moest worden, om der bevolking vau Neérlandsch Indië ge neeskundigen bijstand te verschaffen. Het was als 't ware een begin, hoe zwak dan ook nog, van de erkenning onzer zedelijke verantwoordelijkheid tegenover den onmon- digen overheerschte. In dat jaar toch werd door het Gouvernement in de drie groote militaire hospitalen van Batavia, Semarang en Soerabaja aan inlandsche jongelui gelegen heid gegeven, om een soort cursus in de ge neeskunde te volgen. Het doel was toen nog slechts om practisch eenigszins bruikbare mannen te vormen, die bij eenvoudige ziekte gevallen hulp zonden kunnen verleenen. Aanvankelijk werd het aantal leerlingen op slechts 10 gesteld voor elk der hospitalen. De jongelui genoten er vrije huisvesting, een klein zakgeld en voeding. Die cursus nu duurde 3 jaar en het onderwijs bepaalde zich tot de meest voorkomende ziekten en kwalen. Na afgelegd eind-examen kregen de leerlingen dan eene plaatsing als dokter-djawa en wel in Gouvernementsdienst en zooveel mogelijk in de streek, vanwaar ze afkomstig waren. Yeel medische kennis hadden die „dokters" natuurlijk niet. Ze waren er primo niet vol doende wetenschappelijk voor onderlegd, en secnndo konden de heeren docenten, officieren van gezondheid, zich over het algemeen maar zeer slecht in het Maleisch verstaan baar maken. Langzamerhand bracht de Regeering ech ter verbetering in het onderwijs. Reeds in 1859 werden de drie cursussen te Batavia vereenigd en dit mag zeker wel als de eerste stap in de goede richting worden beschouwd. In die dagen bestond er intusschen maar weinig lust om voor dokter-djawa te worden opgeleid. Het onderwijs, waarbij natuurlijk sectie's op menschenlijken, faeces en andere viezigheden te pas kwamen, stuitte vooral den rechtzinnigen Muzelman tegen de borst en dat er tegenwoordig juist zoo veel animo bestaat inlandsch arts te worden, bewijst wel, dat ook de Mohammedaan met zijn tijd méégaat. De adspirant-dokters moesten vol gens de bepalingen feitelijk uit de best onderlegde en fatsoenlijkste leerlingen der inlandsche lagere scholen getrokken worden, doch bij gebrek aan liefhebbers, behielp men zich met minder geschikte elementen, ja werden zelfs gewone handlangers uit de hospitalen voor dokter-djawa opgeleid Dit gesukkel duurde zoo tot 1876. Toen werd de school opnieuw gereorgani seerd en werd gelijktijdig ook het Nederlandsch als leertaal bij het onderwijs aangewezen. De van de inlandsche school afkomstige jonge lieden moesten nu eerst een 3-jarigen cursus in de Hollaudsche taal doorloopen en girigen pas, na voldoend afgelegd examen, bij de z. g. geneeskundige afdoeling over, die dan nog 5 jaren duurde. Een groote vooruitgang dus Iu 1890 eindelijk werd de eisch tot toelating bij de voorbereidende afdeeling aanmerkelijk verzwaard, daar van toen af alleen die Inland sche knapen worden aangenomen,die behoorlijk onderwijs hadden genoten op een Europeesche school.Het voorbereidend onderricht op de Dok ter-djawa-school kon nu zeer worden uitgebreid en vooral werd toen voortaan veel werk ge maakt van de wiskunde, de wetenschap zoo noodig toch om logisch te leeren denken. Het gehalte der leerlingen verbeterde hier door zeer en 't zijn thans voornamelijk de zonen der Inlandsche aristocratie, die naar de betrekking van dokter-djawa dingen. Ik kom zeer veel in aanraking met onze aanstaande inlaudsche artsen en vind 't wer kelijk een genot op te merken, hoe gun stig de westersche kenni3 en beschaving op hun karakter en optreden heeft ingewerkt. Er zijn op de school leerlingen nit alle doelen van den Archipel. Voor mij was 't daarom al bijzonder nuttig, de verschillende bijzonderheden van land en volk te kunnen vernemen uit den mond van jongelingen, die „Mijn God, Wiguszij moet toch overdag in de zaak zijn verontschuldigde de oude vrouw, die in 't geheel niet be greep, waarom Wigus zulk een toon aan sloeg. Plotseling viel haar blik op het plaatselijk blad. Het lag samengevouwen op tafel. Dat moest hij toch niet lezen. Neen, liever niet. De schande, de schande „Zaakzaakriep Wigus, „in zulke tijden spaart men zijn krachten niet. U alleen te laten, in zulk een nacht „Lena is een goed kind", zeide de moe der, beleedigd. „Dat begrijp jij zoo niet. Maar drink nu ,.Kom hier naast me en vertel alles," Hij begreep plotseling, dat hij nog niets wist, eu dat deze lieve, oude vrouw alleen de moeilijkste uren doorleefd bad, „Spreek, moeder, stort je hart eens uit." En hij trok haar naast zich op de oudo sofa en legde zijn arm om haar schouder. Maar dat wilde de oude vrouw niet, zoo naast haar zoon te zitten. Ze bleef kaars rechtop, streek steeds met haar vingers door keur haar en legde de andere hand op het nieuwsblad. „Spreek nu eens uit", vroeg hij nog een maal. Haar hart was niet zoo licht; ze had j niet genoeg woordenkeus. Hoe zou ze hem i alles zeggen En er was zoo veel te zeggen. En het warrelde haar zoo door het hoofd. En toen deed ze juist wat ze niet j wilde zij schoof hem de courant toe. Zjj deed het in haar hulpeioozen angsteven als een vertwijfelde, die juist dat tegemoet snelt, wat hjj wil ontwjjken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 5