f
1
H l u i s r s.
ie teclieieeis
Jntlifichc pentassfii.
Zondag 6 Sept. 1903.
47ste Jaargang.
TWEEDE BLAD.
Binnenlandse!! Nieuws.
FEUILLETON.
12.
Fragmenten
Michiel Kroek.
A rron (lissements-Kecb t-
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 1 Sept 1903.
4
van
Vergadering van den Raad der
Gemeente HOOGWOUD, gehonden op Dinsdag 1 Sept.
1903, des voormiddags 10 ure.
Tegenwoordig alle leden.
De Voorzitter, de heer C. Pijper, burgemeester,
opent de vergadering. Hierna volgt de voorleziug
der notulen vaD de verg., gehouden op 11 Aug. j.1.,
welke worden goedgekeurd.
De heer Viju informeert, of reeds is onderzocht, of
de heer O. Schatter op de kiezerslijst is geplaatst,
op welke informatie spr. ontkennend antwoord
erlangt.
Dat de heer Sch. [die al jaren lang grondlasten
heeft betaald,] op genoemde lijst niet voorkomt, noemt
de heer Vijn een abuis van den ontvanger. „Ja, dat
moet je dan maar bij den ontvanger zoeken", zegt
de Voorz.
De heer Vijn: „Nn, dat zal ik ook doen."
De Secr. biedt den heer Vijn de lijst aan. De
Voorz. verzoekt, dit maar voor kennisgeving aan te
nemen
Vervolgens worden de heeren Schermer en Hartog
als gemeenteraadsleden beëedigd, waarna zij door
alle aanwezigen van harte worden gefeliciteerd.
Nadat deze plechtigheid is afgeloopen, komen de
gemeente» en de armenbegrooting in behandeling. Eerst
wordt de armenbegrooting behandeld.
De huur vsn gebouwen en landerijen, de erfpacht
en verschillende andere posten vormen te zamen een
ontvangst van f 3032.71'/j.
Het onderhoud van gebouwen, hekken, enz. i 50
Belasting ad I 300.— administratie f 90.begra
feniskosten f 75.—, geneeskundige hulp en medicpnen
f 200.—bestedingen f 250.—, bedeeling in geld
f 400.—, idem in brandstoffen f 400.—, bedeeling
armhuis f 375.en nog andere posten vormen te
zamen in uitgaaf precies 't bedrag van f 3032.71'/»
zoodat dat dan, zegt de Secr., weer quitte is. Op
des Voorzitters vraag, of deze begrooting de alge
meene goedkeuring kan wegdragen, antwoordt de heer
Vijn, dat 't hem verwondert, dat de belasting zoo
boog is. i 300.'t beduidt nogal! „Ja,
grond- en polderlaslen", zegt de Secr.
De heer Vijn vindt 't echter toch maar wat
hoog! In 1902 toch is f 250.— voor belasting
gegeven
Ook de f 375.voor armhui.sbedeelicg kan de
goedkeuring des heeren Vijn maar gansch niet weg
dragen, daar deze som moet worden besteed ten
behoeve van slechts één persoon, die toch, naar 't
ooi deel van den heer Vijn, zóóveel niet noodig zal
hebben, want, vervolgt Bpr., hoe zon 't dan moeten
met een groot arbeidersgezin, waar de inkomsten
dikwjjls ook niet groot zijn Overigens heeft de
heer Vjjn geene aanmerkingen. Spr. wilde alleen
maar even deze paar „opmerkingen" maken.
Ze zullen den Armenmeesters in overweging
worden gegeven, belooft men den heer Vijn.
Laatstgenoemde zegtdie bedeelde behoeft natuurlijk
geen armoede te lijden, dat is Spr's bedoeling geens
zins, maar, dit herhaalt Spr. nogeens: hij (bsdeelde)
alléén heeft toch geen f 375.noodig. De
gemeentebegrooting komt thans aan de orde, sluitende
in ontvangst en uitgaven op een bedrag van f 21051 81.
De heer Vjjn vindt ook op deze begrooting sommige
posten „wat hoog". Om te beginnen 't Staatsblad,
provinciaal- en dagbladen 150.wel, 't vorige jaar
slechts f 38.dus f 12.minder.
Voorz. „Alweêr-an, 't is begrooting
De heer Vijn„Ja, maar dan moest zoo'n bedrag
van 112.b.v. liever in de rubriek onvoorziene
uitgaven voorkomen. Voor tijdschriften (geene dag
bladen zijnde) f20.—, is ook wat hoog, waDt verleden
jaar is hiervoor f 9.10 betaald. Spr. vindt 't werke
lijk heter, dit een en ander liever als onvoorziene uit
gaven te rekenen; anders blijft het af» en over
schrijven, hetgeen volgens Spr. altijd „een potjesreke
ning" is. Verder vindt de heer Vijn de kosten van
plaatselijke gezondheids-politie zeer hoog, ui.
1317.81. Doch, de „Boeman" van de begrooting,
(zooals de lieer Vijn zegt,) is wel de f500.voor
schrjjf» en bureaubehoeften. De gem. Winkel had,
voert Spr. aan, in de begrooting voor 1902 hiervoor
f 275.— ea in 1903 f 175.—. De Seeret. licht in,
dat 't allemaal geen drnk- en bindwerken zijn,
neen, er zal wel wat bijbehooren, maar de heer
Vijn vindt 'ttoch hoog. 't Moet volgens dezen
niet zoo „hoogscheeps".
De Voorz „Maar wat we noodig hebben, moet er
toch zijn! En we hebben 't toch zeker noodig gehad,
want 't is er voor uitgegeven."
De heer Vijn „Ja, dat zal wel zoo wezen, maar
't moet toch zooveel doenlijk worden bezuinigdde
gemeentenaren zouden gaan zeggen„wat doen ze
daar toch wel met dat geld P (die f500.Voorz.:
„Daaromtrent heb ik nooit iets gehooid." De heer
V(jn„Nu, men mag dat nn juist niet tegen n zeg
gen, maar 't zou toch worden opgenoemd"Verdere
aanmerkingen heeft de heer Vijn niet op de begroo
ting. De andere heeren ook niet. De Secr. vraagt:
„Moet ik uwe aanmerkingen nog aanteekenen
„Ja", zegt de heer Vijn „zet 't maar in de notulen 1
De schrijf- en bnrean-behoelten vooral bovenaan. Die
„Boeman" van de begrooting.' Hierna vraagt
Voorz. af- en overschrijving van kosten van de ge-
zondheidscomm. over 1903, (waarvoor f 83.63 moet
worden betaald, terwijl hiervoor op de begrooting
f 10.voorkomt), zoodat meet worden afgeschreven
van de onvoo ziece nitgaven.
'Vervolgens stellen B. en W vcor, eenige bepalingen j
betreffende 't herhalingsonderwjjs, luidendeI.a. uit te
keeren aan onderwijzers bij verlof, vacantie of
ziekte, voor den tijd van 2 maanden of minder,
evengoed het volle salaris.
b. voor een tijd, langer daB 2 maanden en korter
dan 4 maanden, voor de eerste 2 maanden 't volle
salaris en voor den tijd na de eerste twee maanden
NO. 3868. 't halve salaris.
c- voor een tjjd. langer dan 4 maanden, voor de
eerste 2 maanden 't volle salaris, voor de volgende
2 maanden 't halve salaris, en daarna niets meer.
d. Wat N. Niedorp aangaat, betieftande de ge
meenschappelijke school aan de Langereis de goed
keuring van N. Niedorp vragen.
II. a. betreffende 't openb. lager onderwijs (de
dagschool): bij ongesteldheid enz. van onderwijzers:
gedurende den tijd van een half jaar of minder, uit»
keering van 't volle salaris.
b. gedurende een tijd, lsnger dan een half jaar
en korter dan een jaar, voor 'teerste halfjaar 't volle
salaris en voor den verderen tjjd 't halve salaris.
o. gedurende een tijd, langer dan een jaar, voor
't eerste haltjaar 't volle salaris, voor 't tweede
halfjaar 't halve salaris en voor den verderen tjjd niets.
Deze bepalingen worden goedgekeurd en het besluit
zal zoo aan Ged. Staten ter goedkeuring worden toe
gezonden.
Te Hoogwoud wordt 't herhalingsonderwijs betaald
met 80 ct. per nnr, aan de Langereis met 60 ct.
per uur, zegt de heer Kooij. Spr. wil aan de Lan
gereis ook gaarne 80 ct. per uur aan den onderwijzer
De Jong zien uitbetaald. Na eenige bespreking vindt
men, dat dit niet best kanmen komt hieromtrent
nog tot geen vast besluit. Verder meent de heer
Schermer zich te herinneren, dat er besloten is, de
school eens te laten verven. De school aan de
Langereis is verleden jaar nog geverfd, zegt de Voorz.
„Ja, van buiten waarschijnlijk", meent de heer
Vijn, „maar de scholen moeten van binnen ook goed
worden onderhouden. Bijv. de school in de Weere
staat reeds ongeveer 20 jaar, en van binnen is er nog
nooit iets aan gedaan. Spr. vindt, dat de banken etc
noodig eens moesten worden opgeknapt.
't Was 8 weken geleden trouwens al besproken,
zegt de heer Vijn, maar dan moet 't Dagel. Bestuur
er ook uitvoering aan geven. Voorz. „Ja, 't had
in de vacantie moeten gebeuren, maar 't is mij zeker
door 't hoofd gegaan. Nu kan 't niet best meer, want
de school slniten, dat gaat niet."
„U zou dan in 't vervolg zooiets moeten aanteeke
nen", zegt de beer Vijn tot den Voorz.
De heer Hartog vindt 't aanplakbord aan de Gouw
in slechten staat, 't Ia wel van vlechtwerk voorzien,
maar daar haalt „men" 't mes wel eens door en nogal
met succes, zoodat de aanplakbiljetten enz. achter
genoemd vlechtwerk niet voldoende beschermd geacht
kunnen worden te zjjn, Nu wilde Spr. dit verbeterd
zien, door overlangs ijzeren staafjes aan te brengen
in plaats van 't vlechtwerk. De heer Koojj zou
't beter vinden, die dan ook overdwars aan te bren
gen, zoodat men kleine vakjes kreeg, tengevolge waar
van 't aangeplakte beter beschermd zon zijn. De
heer Vijn vindt het ten slotte 't beate, in deze 't
oordeel van een Bmid te vragenvaklui weten toch
't beste wat aanbevelenswaardig is. Er wordt dan
besloten, 't aanplakboid aan de Gouw van ijzeren
staafjes te voorzien en 't oordeel van een vakman in
deze in te winnen.
Verder niets meer aan de orde zijnde, sluit de
Voorz. de vergadering.
Roman van
IDA BOY-ED,
00000
Niet alléén lijden Dat was een weldaad.
Hennegall was niet voor de eenzaamheid
bestemd. Evenals zjjn gansche wezen hem
drong, kennis op te garen en het in ande
ren vorm de wereld weder meê te deelen,
zoo had hij ook in smart en leed een mede
voelende ziel noodig, waardoor hij de
zelfbeheersching vond, zijn ongeluk uit de
sfeer van het persoonlijke noodlot te ver
heffen tot het algemeen menschelijk lijden.
Dankbaar en zeer verliefd dacht hij ge
durende de spoorreis aan Siddy. Wat was
ze goed geweestWat echt mede
voelend
En dan haar teeder temperament.
Haar tot zich op te heffen, moest licht
en gemakkelijk zjjn, en de moeite loonen.
Wel kwam de verschijning van Olga
hem weer voor den geest. Maar hij zag
haar zóó ver van zich, zooals men de ge
stalte van een koninklijke prinses ziet. Die
leeft op een heel andere wereld. Daarvoor
heeft men alleen bewondering. Maar wen-
schen gaan niet zoo ver.
Gedurende den vervelenden nacht, die
er op den eersten dag reizen volgde, dacht
Wigus Hennegall aan niets anders dan aan
het wederzien thuis.
Hjj moest overstappen. Eenmaal te mid
dernacht. Dan weder, na twee uur. Zjjn
Vergadering van den Raad der
Gemeente WIERINGEN, gehouden op Dinsdag
1 September 1903, v.m. 10 uur.
Aanwezig alle leden.
Na opening, leggen de nienwgekozen leden, de
beeren Koorn en Peereboom, de hij de wet vereischte
eeden in handen des Voorzitters af, waarna de Voorz.
de heeren feliciteert en hoopt prettig met hen te mogen
samenwerken tot bloei dezer gemeente. Hierna wor
den door den Secretaris de notulen der vorige
vergadering gelezen en onveranderd goedgekeurd.
1. Voorz. doet mededeeling, dat de volgende
stukken van Gedeputeerde Staten goedgekeurd zijn
terugontvangen Ie de derde suppletoire begrooting
voor 't dienstjaar 1902. 2e Het suppl. Kohier
Hoofd. Omslag voor 't dienstjaar 1903, 3e De
Verordening tot wering en beteugeling der mazelen
op de O.L. scholen.
2e. Dat de gemeente-rekening dienst 1902, 14 dagen
op de secretarie heeft ter visie gelegen, en geen recla
mes waren ingekomen. De heeren Kuut en Tijsen
hadden de rekening nagekeken en alles in orde
bevonden, zoodat zij tot goedkeuring rapporteerden.
Dienovereenkomstig werd besloten. De rekening
sloot in ontvang op f 24 743 68, in uitgaaf op
f 24.155 47, batig saldo f 588.21.
3e. Dat door B en W. de levering, het lossen
en rijden van grint is aanbesteed. Laagste inschrij
vers waren: voor de levering de heer D. Lont ad
f 1.90 per M8., voor 't lossen de heer J. Doves ad
0.42 per M', voor 't rijden vanaf de Haukes de
heer Huijbers ad t 0.49 per M8., eu vanaf den
Oever de heer Jac. Doves ad f 0 68'/3 per M8.
De heer Koorn zegt, dat er noodzakelijk aan de
Haukes een grinthok wezen moest Voorz. ant
woordt, dat de gemeente daar geen terrein heeft.
Dan moet daar eens naar uitgekeken worden, meent
de heer Koorn. De heer Peereboom acht een hok
ook hoog noodig, daar er bij de tegenwoordige berging
te veel verloren gaat. De heer Obreen dacht, aan
het heemraadschap te verzoeken, om bij de vuur
baken een hok te mogen makendaar is de ligging
voor de grint wel goed. De heer Heijhlok acht
deze plaats ook het meest geschikt en zal er met het
bestuur van 't.Heemraadschap over spreken. Voorz.
vraagt, of het dan de bedoeling der heeren is, om nog
dit jaar een hok te laten bouwen. Daar dit echter al
wat laat is, wordt besloten dit het volgend jaar in
orde te maken.
Rondvraag. De heer Hermans vestigt er de aan
dacht op, dat er bij het brandspuithuisje aan Den
Oever een lantaarn geplaatst moest worden. Met
algemeene stemmen'wordt hiertoe besloten.
De heer Peereboom vraagt, hoe het met de brand
spuitkwestie is gegaan. Gaarne zag hij de brandspuit
nit zijn ansjoviszouterij vervoerd naar het daarvoor
gemaakte huisje.
De Voorz. antwoordt, dat zij naar het huisje gaat,
doch hij wilde eerst met de brandweermannen van
Westerland vergadering houden en hen op bun plich
ten enz. wijzen.
Ook zou de heer Peereboom het zeer gewenscht
achten, dat de brandspnithuisjes eens geverfd werden;
zjj zijn thans te veel aan regen en wind blootge
steld. V'oerz. belooft, hiervoor te zullen zorgen.
Verder vraagt de heer Peereboom, waar hjj inlich
tingen kan bekomen omtrent de Zeegras-Exploitatie.
Voorz. antwoordt, dat dit op de Secretarie kan ge
schieden, waar de noodige stukken berusten.
Verder niemand meer het woord verlangende, wordt
de vergadering gesloten.
UIT
15.
Het is in het voorjaar van 1573. Een
groote volksmenigte heeft zich nabij het oude
slot te Schagen opeengehoopt, dat thans
Oranje's stadhouder Sonoy tot verblijfplaats
strekt.
„Wat is er toch aan de hand?1' vragen
we aan een der omstanders.
„Wel, sinjeurs," is het antwoord, „de
woeste geuzenkapitein Michiel Krock zal
op hot slotplein onthoofd worden 1"
,,'t Werd dan ook meer dan tijd," laat
een ander zich hooren, „want dat heer
heeft al aardig wat op zijn kerfstok! Wel
werd hij herhaaldelijk door Sonoy aan
gemaand om zich wat te matigen, en dan
beloofde hij ook wel beterschap, maar het
is altijd bij beloften gebleven. Zoo komt
hij onderlaatst met eanig volk van Schagen
door den Langedijk trekken. Ouder
gewoonte stom dronken, grijpt de kerel
onderweg een priester en snijdt hem in
Oudkarspel schandelijk het eene oor af,
het andere bij de Kromme Brug en bij de
Zuiderbrug zijn neus.
„Maar dat alles was den ellendeling nog
niet genoeg.
„Hij bindt een oogenblik later den onge
lukkige aan den staart van zjjn paard en
sleept hem zoo langs de straat voort.
„En nóg met die boosaardige folteringen
niet voldaan, rukt het dronken zwijn ten
leste zijn degen uit en doorsteekt den on-
geluklrigen priester in Broek op Langendijk.
„Zijn eigen officieren waren over al die
wreedheid zóó verontwaardigd, dat zij zich,
in Schagen teruggekomen, bij Sonoy over
hem beklaagden en gladweg bedankten
om nog langer onder zóó'n kapitein te
staan.
„Sonoy verzamelde toen onmiddellijk de
compagnie, herinnerde aan zijn tallooze
vermaningen, beriep zich op zijn geduld
en verklaarde, gedwongen te zijn tot straf
over te gaan. Tot eens anders waarschu
wend exempel wilde hij hem nu in den
kring van zijn soldaten onmiddellijk een
kop kleiner maken. Daartegen kwamen
echter de officieren in verzet. Niet, omdat
zij zijn daden onstrafwaardig achtten, maar
omdat hij zoolaDg hun kapitein was ge
weest. Ze verzochten daarom, dat het in
hun afwezigheid zou gebeuren, en dat zal
dan nu geschieden."
„Gelukkig, dat er dan toch eindelijk
eens een voorbeeld gesteld wordt", zegt
een landman, wiens kleedtDg aanduidt, dat
hij aan den Langedijk thuisbehoort,
„want het is gewoonweg verschrikkelijk
zooveel als wij buitenmeuschen van het
krijgsvolk van den Prins van Oranje heb
ben te verduren.
„Ik woon te Zuidseharwoude, moet je
weten. Welnu, terwijl ik op zekeren avond
met Jan Garbrantsz. en nog een paar an
dere buren in den maneschijn wat sta te
praten, zien we eea stuk of wat van die
ruwe klanten door ons dorp maroheeren.
„Daar waron we al niet zoo bijster op
gesteld, want we kenden dat volkje al van
vroeger.
„OpeeDS komt er zoo'n soldaat tusschen
de huizen door naar ons toe en zegt tegen
Jan Garbrantsz„Allo, boerbreng me
eens gauw met je schuitje naar mijn ge-
destineerde plaats!"
Jan deed of hij het riet hoorde en ook
geen van óns zei een enkel woord.
Maar toen neemt de onverlaat zijn mus
ket en slaat buurman Garbrantsz met de
kolf tegen den slaap van zijn hoofd.
reis ging dwars door een net van zij banen
heen, naar den versten hoek van Silezië.
Eindelijk was hij er. Wigus steeg
uit. Als spaarzaam reiziger had hij al zijn
bagage bij zich in den vorm van een hand
koffer. Zwaar van de boeken, die er in
zaten, bon hij hem niet alleen dragen. Hij
liet zijn bagage daarom aan het station en
liep langzaam de laan langs, die van het
station naar de stad voerde.
Eindelijk de poort van het aardige
stadje. Nog een echte poort. Een paar
straten door, en daar het huishet
ouderlijk huis.
Zijn knieën knikten.
„Moeder," dacht hij, „moeder."
Door een groengeschilderdo deur kwam
hij in het eenvoudige huisje.
De deur had een bel, die tweemaal tiDge-
ling liet hooren.
O, die vertrouwde klank sedert jaren
niet gehoord en nu het oor zoo bekend,
als had het zijn gehoorvlies eiken
dag getroffen.
De vloer was met roode babsteenen be
legd. Rechts twee kamertjes, links twee
kamertjes en achter een keuken. Boven
een dienstbodekamer. Dat was alles.
In de eerste kamer rechts had men het
tingeling bij het openen van de huisdeur
gehoord.
Zware, moede schreden werden hoorbaar
en door de kier van de deur keek een gezicht.
„Moederriep Wigus.
En zij liet zich door hem omhelzen en
verborg haar hoofd aan zijn borst.
Zij weende zacht.
„U is reeds wakker, moeder?" vroeg
Wigus.
„Het is vannacht afgeloopenant-
„De arme man valt neer zonder een kik
te geven en wij dragen liem bewusteloos
in huis. Twee uur later gaf hjj den geest."
„Nu," zegt een ander, „onder Hoorn
houdt het krijgsvolk van den Prins niet
minder huisDoordat ze dikwijls geen
soldij ontvangen, teren zij op den huisman
en zuigen hem uit tot op het been. Met
gewonen huismanskost vaak niet tevreden,
dwingen zij den boer soms, eer zij eten
willen, voor ieder man een gulden daags
af te dokken*). Wil iemand dat niet doet),
dan komen zij met geheele rotten tegelijk
zijn huis in, slaan kisten en kasten open
en ntmen daaruit, wat van hun gading is.
„Ja, allerlei practijken houden zij er op
na, om geld af te persen. Zoo komen zij
vaak met een rot of twee, drie in een
dorp, halen de rijksten uit hun huis en
dreigen die naar het leger te brengen of
naar hun schansen en aldaar te doen op
hangen, als zij niet zekere som gelds ba
talen. Natuurlijk doen zij dat onder allerlei
voorwendsels, zoodat hun daad een schijn
van recht verkrijgt. Zoo heet het van den
één, dat hjj kwaad van den prins gespro
ken heett, van een ander, dat hij voor de
Spanjaarden aan hun schansen gewerkt
heeft, een derde weer verwijten zij, dat
hij den vijand van levensmiddelen heeft
voorzien. Wie ontkennen mocht, weten ze
door allerlei folteringen wel zóó ver te
brengen, dat hij alles toestemt, al is de
arme man er ook zoo onschuldig aan als
een pasgeboren kind.
„En dat alles gebeurt zonder straffen en
zonder dat er eenig onderzoek naar de
misdadigers wordt gedaan
„Nu", zegt een burger uit Hoorn, „die
losbandigheid begint onze stad dan ook
gruwelijk te vervelen en een van onze
burgemeesters, te weten Jan Berkhout,
heelt laatst een scherpen brief aan Sonoy
geschreven, waarin hij den gouverneur
vroeg, wat hij toch wel hkd op onze stad,
dat hij zoo geheel en al haar verderf
zocht. Want, schreef hij, het verderf van
de dorpen was genoegzaam het verderf
van de stad. Of hij dan niet wist, wat die
van Hoorn gedaan hadden tot uitrusting
der schepen Wat zjj nog dagelijks deden
tot onderhoud van het scheepsvolk en wel
onder zwaren druk der schamele gemeente,
zoo in stad als in dorpen
„De dorpen," schreef hij, „hebben meer in
de gemeene lasten op te brengen dan de
gansche opbrengst van hun land bedraagt.
Óf de gouverneur dan nooit eens bedacht,
dat dit niet góan kon op den duur, als de
luiden nog dagelijks van de soldaten uit
gemergeld werdea. Hij verzekerde hem, dat
de meeste huisluiden, als hjj geen anderen
koers nam, eerlang het land zouden ver
laten. Hij moest het krijgsvolk den vijand
liever tegemoet voeren daar was het voor
aangenomen en niet om vrienden te ver
derven."
„Kranig van jullie burgemeester
zegt een Schager. „Da's een man naar mijn
hartMaar ook enkele predikanten heb
ben laatst een vertoog bij den gouverneur
ingediend. Daarin klagen zij onder meer
<lat één vaandel, ia zeker dorp liggende,
binnen don tijd van 10 degen over de
f300.heeft verteerd. De predikanten
verklaarden nu, dat zóó'n zware last voor
de huisluiden niet te dragen was en dat
vele boeren er al over dachten om hun
dorpen maar in brand te steken en zich
weg te maken, elk zoo bij 't best kon en
waar hem God en zijn avontuur geleidde."
Uit al deze mededeelingen blijkt ods
genoeg, hoe zeer de plattelandsbevolking
in Sezen tijd door de krijgsbenden van
Oranje werd uitgezogen en afgeperst.
Straffeloos kon dat alles tot nog toe ge
schieden en daarom is deze terechtstelling
op het slotplein te Schagen een feit van
groote beteekenis
De onthoofding van Michiel Krock is
bet begin van krijgstucht in het geuzen-
leger
S. J. van Heystervblt.
Men bedenke daarbij, hoe duur het geld
toen was.
E. Kaaij, Oost-Graftdijk, diefstal, ontslagen
van rechtsvervolgingplaatsing in Rijks
opvoedingsgesticht tot zij den leeftijd van
18 jaren heeft bereikt, (vonnis 14 dag. gev.j
P. Buis, Berkhout, mish., f 7 boete, subs.
7 dagen hecht.
W. Mulder, Den Helder, mish., f 6 boete,
subs. 6 d. hecht.
woordde zij.
Hij schrikte.
Toch te laat gekomen
En vader dood. Een vader, dien hij
niet geacht en liefgehad had. En toch - -
zjjn vader.
Een siddering ging hem door de leden.
Hij sloot de oogen. Zijn mond bleet stom.
De lippen op elkaar gedrukt. Hij kwam zich
zelf als een misdadiger voor, een mensch,
die den dood zijns vaders niet betreuren kon
ontzettend uur, dat iemand aanklaagt,
richt, dreigt, dat den levende of den doode
verdoemt
Hoe vreeselijk werkte deze dood op hem.
Hard als een slag, door een ijzeren vuist
toegebracht. Want de smart, de tranen
ontbraken, en het ontbreken daarvan gat
aan het oogenblik iets onmenscheljjks.
„Kom meê," zeida de moeder, „wil je
hem niet zien
„Later," sprak hij zacht.
„Kom toch," smeekte ze nog eens en
deed alle moeite, hem in de voorkamer te
trekken.
Hjj volgde haar.
De oude vrouw was evenwel reeds met
allerlei dingen bezig. En het waren die
dingen, waarmede ze haar schuwe vreugde
over het komen van haar zoon wilde uit
drukken. Alles ging haar door elkander in
dat arme hoofd
Ach ja, die arme vader. Nu was hij weg.
Dat alles had zoo moeten komen.
En hoe jammer, dat Wigus hem niet
levend had gezien.
Maar die groote jongen zat als versteend
daar. Hij weende niet. Wanneer de tranen
maar eens wilden komen Dat doet goed.
Wigus was bepaald moede en hongerig. Hjj
UITSPRAKEN:
H. Rankema, Enkbuizen, mish., f 6 boete
subs. 4 dagen hechtenis.
P. Laan, Abbekerk, wedersp., 5 d. gev.
had een nacht doorgereisd.
Een geluk, dat ze juist koffie had gezet
en dat er versche zemelen waren. Hij moest
dadelijk wat gebruiken. Juist als meu ver
driet heeft, moet men eten.
Hij zag er uit als een heer. Dat
mooie fijne pak. En welk een mooie jonge
man was hij geworden hij leek niemendal
meer op dien laDgen, bleeken jongen.
En zij zeltmijn God, met de nacht
muts op en dat gestreepte katoenen jak
aan, met die gestikte blauwe onderrok
Dat was toch te gek, nu Wigus zulk een
heer geworden was.
„Kom Wigus, ik zal je wat geven
drink watna zulk een nacht."
Zjj liep naar de kast, haalde er een grooten
kop uit, dien baar buurvrouw Tholo haar
geschonken had bij haar vijf-entwintig-jarig
huweljjk.
„Hoe zal ik hem dat overgeven.hoe
zal ik dat doen.dacht ze dan weder.
Dat hjj nu niet sprak, noch weende, dat
was haar onbegrijpelijk en maakte haar zoo
angstig.
„Trek het je nu niet zoo erg aan." bad
zij. „Lena houdt zich ook goed, en Sophie
en haar man geloof ik ookhet is zóó
het beste en we moeten ons naar Gods wil
voegen."
„Waar is Lena vroeg hij, zich van
zijn sombere gedachten losrukkend.
„Ja, Lena," zeide de moeder, „die is
overdag in de zaak en dan moet ze 's nachts
slapen. En daarom mocht ik haar niet
wekken. Datdat vader dood is, weet
zjj nog niet."
„Moeder 1" riep hij, opspringend. „Moe
der zij heeit u alleen gelaten dezen
nacht
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
XXVI.
Wees ik in de vorige Penkrassen nog eens
weêr op de onverschilligheid in het moeder
land, thans is 't mij een genot U op een
grootsch voorbeeld te kunnen wijzen van
drie landgenooten, die toonden hart te heb
ben voor den bruinen broeder.
Die drie mannen van de daad zijn de
heeren P. W. Janssen, J. Nienhuijs en
H. C. van den Honert, de stichters van do
nieuwgebouwde School tot Opleiding van
Inlandsche Geneeskundigen, in de wandeling
Dokter-djawa-school genoemd.
Het duurde tot 1866, alvorens de Regeering
inzag, dat er toch iets gedaan moest worden,
om der bevolking vau Neérlandsch Indië ge
neeskundigen bijstand te verschaffen. Het
was als 't ware een begin, hoe zwak dan
ook nog, van de erkenning onzer zedelijke
verantwoordelijkheid tegenover den onmon-
digen overheerschte. In dat jaar toch werd
door het Gouvernement in de drie groote
militaire hospitalen van Batavia, Semarang
en Soerabaja aan inlandsche jongelui gelegen
heid gegeven, om een soort cursus in de ge
neeskunde te volgen. Het doel was toen nog
slechts om practisch eenigszins bruikbare
mannen te vormen, die bij eenvoudige ziekte
gevallen hulp zonden kunnen verleenen.
Aanvankelijk werd het aantal leerlingen
op slechts 10 gesteld voor elk der hospitalen.
De jongelui genoten er vrije huisvesting, een
klein zakgeld en voeding. Die cursus nu
duurde 3 jaar en het onderwijs bepaalde zich
tot de meest voorkomende ziekten en kwalen.
Na afgelegd eind-examen kregen de leerlingen
dan eene plaatsing als dokter-djawa en wel
in Gouvernementsdienst en zooveel mogelijk
in de streek, vanwaar ze afkomstig waren.
Yeel medische kennis hadden die „dokters"
natuurlijk niet. Ze waren er primo niet vol
doende wetenschappelijk voor onderlegd, en
secnndo konden de heeren docenten, officieren
van gezondheid, zich over het algemeen
maar zeer slecht in het Maleisch verstaan
baar maken.
Langzamerhand bracht de Regeering ech
ter verbetering in het onderwijs. Reeds in
1859 werden de drie cursussen te Batavia
vereenigd en dit mag zeker wel als de eerste
stap in de goede richting worden beschouwd.
In die dagen bestond er intusschen maar
weinig lust om voor dokter-djawa te worden
opgeleid. Het onderwijs, waarbij natuurlijk
sectie's op menschenlijken, faeces en andere
viezigheden te pas kwamen, stuitte vooral
den rechtzinnigen Muzelman tegen de borst
en dat er tegenwoordig juist zoo veel animo
bestaat inlandsch arts te worden, bewijst wel,
dat ook de Mohammedaan met zijn tijd
méégaat. De adspirant-dokters moesten vol
gens de bepalingen feitelijk uit de best
onderlegde en fatsoenlijkste leerlingen der
inlandsche lagere scholen getrokken worden,
doch bij gebrek aan liefhebbers, behielp men
zich met minder geschikte elementen, ja
werden zelfs gewone handlangers uit de
hospitalen voor dokter-djawa opgeleid
Dit gesukkel duurde zoo tot 1876.
Toen werd de school opnieuw gereorgani
seerd en werd gelijktijdig ook het Nederlandsch
als leertaal bij het onderwijs aangewezen. De
van de inlandsche school afkomstige jonge
lieden moesten nu eerst een 3-jarigen cursus
in de Hollaudsche taal doorloopen en girigen
pas, na voldoend afgelegd examen, bij de z. g.
geneeskundige afdoeling over, die dan nog 5
jaren duurde.
Een groote vooruitgang dus
Iu 1890 eindelijk werd de eisch tot toelating
bij de voorbereidende afdeeling aanmerkelijk
verzwaard, daar van toen af alleen die Inland
sche knapen worden aangenomen,die behoorlijk
onderwijs hadden genoten op een Europeesche
school.Het voorbereidend onderricht op de Dok
ter-djawa-school kon nu zeer worden uitgebreid
en vooral werd toen voortaan veel werk ge
maakt van de wiskunde, de wetenschap zoo
noodig toch om logisch te leeren denken.
Het gehalte der leerlingen verbeterde hier
door zeer en 't zijn thans voornamelijk de
zonen der Inlandsche aristocratie, die naar
de betrekking van dokter-djawa dingen.
Ik kom zeer veel in aanraking met onze
aanstaande inlaudsche artsen en vind 't wer
kelijk een genot op te merken, hoe gun
stig de westersche kenni3 en beschaving op
hun karakter en optreden heeft ingewerkt.
Er zijn op de school leerlingen nit alle
doelen van den Archipel. Voor mij was 't
daarom al bijzonder nuttig, de verschillende
bijzonderheden van land en volk te kunnen
vernemen uit den mond van jongelingen, die
„Mijn God, Wiguszij moet toch
overdag in de zaak zijn verontschuldigde
de oude vrouw, die in 't geheel niet be
greep, waarom Wigus zulk een toon aan
sloeg.
Plotseling viel haar blik op het plaatselijk
blad. Het lag samengevouwen op tafel.
Dat moest hij toch niet lezen. Neen, liever
niet.
De schande, de schande
„Zaakzaakriep Wigus, „in zulke
tijden spaart men zijn krachten niet. U
alleen te laten, in zulk een nacht
„Lena is een goed kind", zeide de moe
der, beleedigd. „Dat begrijp jij zoo niet.
Maar drink nu
,.Kom hier naast me en vertel alles,"
Hij begreep plotseling, dat hij nog niets
wist, eu dat deze lieve, oude vrouw alleen
de moeilijkste uren doorleefd bad,
„Spreek, moeder, stort je hart eens uit."
En hij trok haar naast zich op de oudo
sofa en legde zijn arm om haar schouder.
Maar dat wilde de oude vrouw niet, zoo
naast haar zoon te zitten. Ze bleef kaars
rechtop, streek steeds met haar vingers
door keur haar en legde de andere hand
op het nieuwsblad.
„Spreek nu eens uit", vroeg hij nog een
maal.
Haar hart was niet zoo licht; ze had
j niet genoeg woordenkeus. Hoe zou ze hem
i alles zeggen En er was zoo veel te
zeggen. En het warrelde haar zoo door het
hoofd.
En toen deed ze juist wat ze niet
j wilde zij schoof hem de courant toe. Zjj
deed het in haar hulpeioozen angsteven
als een vertwijfelde, die juist dat tegemoet
snelt, wat hjj wil ontwjjken.