Anjelifir's Ochteadïreugde.
I u i s l e r s.
Zondag *0 Sept. I(J03.
47ste Jaargang.
No. 3872.
TWEEDE BLAD.
FEU1LI E T O N.
Arrondissements- Recht
bank te Alkmaar.
Zitting van Dinsdag 15 Sept 1903.
r
t
van
UIT HET SOHOTSCH
van
S. R. CROCKETT.
Vervolg.
Op zes-en-twintig-jarigen leeftijd was
Anjelier May bal d nog steeds Anjelier May
bald. Tocb was er geen breuk gekomen in
de standvastigheid van de jeugdige genegen
heid, die John Charles Morrison den stof-
figen weg had opgezonden om de groen
lederen schooltasch te dragen. Maar de prijs-
winner keerde niet meer naar de hoogeschool
terug. In het vroege schemeruur van October
brak zijn vader Gawain Moriison zjjn nek,
toen hij een weinig aangeschoten van de
markt té Cairn Edward over den hobbeligen
weg naar huis reed.
Daar zijn moeder een zwakke vrouw was,
ofschoon nog jong en mooi, moest John
Charles wel thuisblijven en het bestuur op
zich nemen over een boerderjj van tweedui
zend bunders, waarvan tweemaal per jaar te
Cairn Edward een pacht van 800 pond be
taald moest worden.
Het was een zware last voor zulke jonge
schouders, maar er zat geest in John Charles,
en wat zijn hart bovendien verblijdde, was,
dat hij al het werk kon doen in het gezicht
van een zeker huisje, waar het meisje woonde
met een blauw lint om den hals.
Er was om twee goede redenen geen uit
zicht op een huwelijk, ja zelfs geen sprake
ervan tusschen hen beiden.
Gawain IViorrison was gestorven, schulden
achterlatende. Hij was ten achter met het
betalen zijner rente aan de bank. De boer
derij en de veestapel waren aan zijn vrouw
vermaakt, tenzij zij zou hertrouwen, dan zou
alles aan zijn zoon komen, op dit oogenblik
student aan de hoogeschool te Edinburg. Het
testament was gemaakt gedurende dien eenen
winter, dat John Charles van huis was
geweest.
Het moeilijkste uur voor John Charles, dat
aan de bank van Cairn Edward, werd ver
zacht door de vriendelijkheid van Henry
Marchbank, die, een van de beste menschen-
kenners in Schotland zijnde, reden meende te
hebben, te verwachten dat deze jonge man
al de verplichtingen van zijn vader zou
nakomen.
Op zijn vijf-en-twintigste jaar was hij weer
een vrij man, en stond er een batig saldo
voor zijn moeder in de bank. Voor al die
vijfjaren arbeid had hij zelf nog niets gekregen.
Juffrouw Morrison behoorde tot de dwaze
vrouwen die, oud zijnde, nog jong willen
schijnen. Zij had een sterken afkeer opgevat
tegen de jeugdige bewoonster van het wit
gepleisterde huis, dat vlak aan haar grond
grensde, en zij raakte niet uitgeput in het be
spotten van haar gewaande schoonheid en
haar luchthartigheid evenzoo moesten de hof
makers het ontgelden, die hun paarden lieten
stilstaan om een woord of een bloem te ont
vangen van over de doornenheg van Anjelier
Maybald's huisje.
Maar John Charles, die volhardend in alles
was, was bijzonder te bewonderen in zijn
zwijgen. Hij 'liet zijn moeder praten en ging
's avonds in het stille schemeruur naar het
paadje, dat hun woningen scheidde, om een
woordje te wisselen. Hij ging Anjelier's
woning nooit binnen, ja hij kwam zelfs niet
verder dan de doornenheg. Op één plek was
de heining wat laag. En naar dit plekje ging
de kalme, standvastige minnaar John Charles
Morrison iederen avond gedurende al die jaren,
om de hand aan te raken van zijn meisje.
Altijd was zij er niet. Soms had zij vrien
dinnen bij zich, of wel, zij was naar een
feestje te Cairn Edward, vanwaar ze dan onder
goed geleide 's avonds thuis kwam.
Zij gevoelde zich volkomen veilig, want
sinds een bewusten avond was zij er zeker
van, dat zij in oogenblikken van gevaar haar
stem slechts behoefde te verheffen om een
zekeren breedgeschouderden, langen geest
met groote herdersbonden tot haar bevrijding
te zien opdagen.
Op dien bewusten avond had een landlooper,
aan wien een aalmoes was geweigerd, haar
op eenigen afstand van haar huis reeds bij
den arm gevat. Op het hooren van haar
doordringenden kreet, was een andere John
Charles te voorschijn gekomen, dan zij ooit te
voren had gezien. Als een wervelwind viel
hij op haar aanrander aan. Maar zoo geheim-
hóudend is de landelijke minnaar, dat weini-
Roman van
IDA BOY-ED.
00000
16
Zijne moeder en Lena hadden het echter
van begin at aan niet anders gedacht. „Drie
dagen moet een Ijjk staan Dat was een
soort geloofswet voor de moeder. „Hem
wegbrengen, als hadden we er haast mee,
dat willen we niet," zeide zij weenend.
Wigus stond ook aan het bed van den
doode.
Maar alles in hem bleef stil. Hij had
zjjn vader reeds verloren in zjin jongens
dagen, toen hjj hem niet langer kon achten.
En het treurspel van zijn donkere jeugd,
waarin de poging tot zelfmoord wel het
hoogtepunt was, dat was misschien slechts
de onbewuste, niet-erkende vorm van droef
heid om het verlies van zijn vader geweest....
Deze man, die daar vaal en ongevoelig
nederlag, wachtend op zijn laatste, plechtige
bed, die man was een vreemde voor hem. -
Den volgenden morgen kwam de brief
van Carolyne Wallraven.
Hoe wonderlijk greep hem dat aan, dat
zij dezelfde woorden gebruikte, die Schradin
had gezegd neen, niet een slaaf had hij
zich willen koopen, maar een menschenleven
redden.
Hy moest dadelijk aan deze geëerde
vrouw schrijven, alles wat er was gebeurd.
Heel bekend en vertrouwd scheen hem ook
de persoon van Olga toe, ofschoon hjj nog
gen, uitgezonderd misschien een paar herders,
de vriendschap, die tusschen hen beiden be
stond, vermoedden.Anjelier werd veel gevraagd
op concerten en bazaars, zelfs ging zij een
paar maal per winter onder geleide van een
getrouwde vriendin naar een plaatselijke ver-
eeniging.
John Charles danste niet, dus werd hij niet
gevraagd. Men vond hem wat heel ernstig
steeds bezig met zijn boerderij en zijn boeken.
Niemand dacht or aan, zijn naam met dien
van. zijn mooi, levendig buurmeisje te vereeni
gen.
Maar hoe het zij, ofschoon zij het menig
maal had kunnen doen, trouwde Anjelier
Maybald niet. Zij was vroolijk, innemend,
ontwikkeld en zeker de mooiste van de gan-
sche omgeving.
„Wacht je op een prins?" had de kleine
juffrouw George Walter, haar getrouwde
vriendin, haar dikwijls gevraagd.
„Ja", antwoordde Anjelier glimlachend, „op
den waren prins".
„Ik vermoed, dat je daarom altijd dat
blauwe lint draagt," vervolgde haar vriendin.
„Laat mij eens zien, wat er aan hangt,
o, mag ik niet Ik vind het leelijk van je,
Anjelier. Alles is tusschen ons uit. Ik heb
jou wèl dadelijk verteld, toen George wat
heeft gezegd."
„Maar misschien heeft m ij n George nog
niets gezegd," vervolgde Anjelier kalm.
„Wel, waarom laat je hem dan niet spre
ken zei haar vriendin heftig„waarvoor
heb je anders zulke oogen gekregen
„Ik heb dit bijna tien jaar gedragen," zei
Anjelier een beetje peinzend.
„Anjelier Maybald"! riep haar vriendin,
„je moest je schamen. Het is dus om die
meisjesgril, datje HarryEoster, wiens vader
een eigen hoeve heeft, hebt geweigerd, en
Kenneth Walker, den opzichter. O, ik kan
zulke dwaze gevoeligheden niet goed dulden."
Anjelier glimlachte rustig. „Gracie," zei ze
„als ik tevreden ben, dan begrijp ik niet,
wat het jou kan schelen."
„Je moest getrouwd zijn je moest niet
alleen wonen met een oude vrouw om voor
je te zorgen, je verspilt de beste jaren van je
leven."
„Lieve Gracie," zei Anjelier, „je meent het
goed, maar spreek hier alsjeblieft niet meer
over. Er kunnen een vrouw erger dingen ge
beuren, dan dat zij moet wachten en wachten
ja, al moest zij al wachtende sterven."
Het was do avond van den Augustusdag,
waarop juffrouw Walter tot Anjelier had
gesproken, dat John Charles langzaam en
somber peinzend naar het witgepleisterde
huisje kwam. Hij had sombere gedachten
gehad en een besluit genomen, dat hem blijk
baar veel kostte. In het warme avondlicht
leek het meisje, dat aan de andere zijde van
de opening in de heg stond, buitengewoon
mooi. De uitdrukking van het schoolmeisje
was lang voorbij. De frissche rose kleur op
de wangen, de diepte in de oogen (die er
uitzagen alsof er een wolk over lag) en de
bevallige houding waren dezelfde gebleven.
Het haar was gevlochten en lag in een edele
wrong om haar hoofd. De lippen, evenals
vroeger welgevormd, waren stiller en de
glimlach er op rustiger.
„Anjelier, ik kan je niet langer aan je
belofte houden I"
„En waarom niet, John heb je genoeg
van me
„Tot dezulken behoor ik niet, liefste." De
jonge man sprak zacht, niemand dan het
jonge meisje kon hem verstaan. „Mij zal het
wachten nooit te veel worden, dat weet je
wel. Maar ik bederf je beste jaren. Je bent
mooi en de tijd gaat voorbij. Je zoudt iemand
anders kunnen trouwen."
„Heb je iemand op het oog
De vraag verschrikte hem. Hij schoof on
rustig met zijn voet op het zachte gras van
het weiland op en neer.
„Ja, Anjelier, moeder sprak mij vanavond
over Harry Foster van Carnsalloch. Zijn vader
heeft baar van zijn liefde voor je verteld. Zij
zegt, dat ik je verhinder hem te nemen.
Anjelier, ik ben nu gekomen om je van je
belofte, uitgesproken of bedoeld, te ontheffen."
„John, er is geen belofte, maar ik heb
je lief en zal nooit iemand anders trouwen."
„Maar als ik ergens anders heenging, zou
je misschien van gedachte veranderen. Ik
denk over West-Australië. Hier kom ik toch
niet vooruit. Alles is nog van mijn moeder,
als bij mijns vaders dood. Ik kan naar een
goeden opzichter voor haar uitzien en in het
voorjaar gaan."
Het meisje beefde een weinig, maar sprak
een oogenblik geen woord.
„Wel," zei ze eindelijk. „Je moet doen, wat
je het beste vindt. Ik zal blijven wachten.
Goddank is er geen wet, die aan de vrouw
het wachten verbiedt."
„Anjelier, meen je het
Het gat in de heg was er nog, maar beiden
stonden nu aan denzelfden kanthet was
donker om hen heen, maar ze stonden zoo
dicht bij elkaar, dat ze geen licht noodig
hadden.
„Als ik ga, dan zal ik een tehuis voor je
bereiden."
„Hoe lang het nog moge duren, ik zal
klaar zijn als je mij roept."
„Anjelier
„John 1"
En zoo werd de oude geschiedenis weer
verteld onder het geritsel van de boomen van
den boomgaard, evenals het van den beginne
af werd gedaan.
Toch waren hun harten bedroefd, toen zij
scheidden, want het voorjaar was zoo gauw
op handen en het tehuis waar zij naar ver
langden, scheen nog zoo ver verwijderd.
maar slechts een half uurtje met haar samen
was geweest.
Wanneer zij, dat gelukskind van
het leven een oog wilde slaan in
zijn arm bestaan Carolyne mocht
haar gaarne de geschiedenis zijner jeugd
meedeelen.
Deze vrouwen zouden dan ook weten,
en ook begrjjpen, hoe Siddy voor
hem was geweest een beetje licht in het
donkere van zijn bestaan.
Met hartstochtelijken ijver begon hjj te
schrijven.
In deze bezigheid werd hij evenwel spoe
dig gestoord. Het feit, dat Sophie Machin
en haar man op het gistermorgen verzonden
telegram niet hadden geantwoord, vond
zijn verklaring in de komst van het jonge
echtpaar, in den vroegen voormiddag van
dien dag, en Lena kwam zoodoende de
trap opgestormd met den uitroep„Sophie
en Frits zjjn er!"
Nu moest hij wel ophouden en naar be
neden komen. Moeder en Lena waren zeer
gelukkig, en verwonderd zag Wigus, hoe
de komst van schoonzoon en zuster door
haar als een eer werd aangerekend, en dat
zij zich voor buren en bekenden verheven
gevoelden. Onder tranen werden woorden
gesproken, die geen twijfel aan deze ge
voelens van moeder en dochter over
lieten.
„Nu kan men hier toch eeDS zien, dat jy
je niet voor ons schaamtDe Möller's
vroegen zoo spottendwat zegt je schoon
zoon wel van dit alles God, wanneer
vader het wist, dat ge hem nog deze eer
aandeedt."
Frits Machin liet deze woorden gewillig
over zich heengaan, met een soort van
Anjelier sliep op een klein zolderkamertje.
Zij had het gekozen, omdat het uitzag op de
velden van John en op de plek, waar hij
altijd op haar wachtte.
De maan was last opgekomen en Anjelier
ontkleedde zich zonder licht. Na haar gebed
gedaan te hebben, ging zij naar bed. Maar
de slaap wilde niet komen en daar haar hart
bedroefd was, welden de tranen in haar oogen.
Zij lag bitter te snikken, omdat John weg
ging. Maar door haar tranen heen kwamen
de woorden haar in de gedachten, die zij
Zondag op het koor had meêgezongen
„Tranen mogen een nacht duren,
Maar vreugde komt in den ochtend."
Anjelier moet toch zijn ingeslapen, want
het begon te schemeren, toen zij door het
geregeld getik tegen haar venstertje wakker
werd. Het kon geen vogel zijn, daar was het
te scherp en te regelmatig voor.
„Kon het
„Onmogelijk."
Hij was nog nooit op zoo'n tijd gekomen.
Indien hij het werkelijk was, dan moest er
iets vreeselijks te vertellen zijn.
Anjelier stond haastig op en sloeg een
mantel om haar schouders. Daarna opende
zij het venster. De schemering begon langzaam
in het Oosten te komende grijze velden
kregen een rose tint.
Een donkere gestalte stond op de oude
plaats.
„Anjelier, ik heb je wat te vertellen."
„Is het slecht nieuws O, dan kan ik het
niet hooren."
„Neen, het beste nieuws dat er is. Ik ga
Pinksterzondag niet naar Australië. Moeder
vertelde mij gisteravond, dat zij met Nieuw
jaar gaat trouwen. Hij is rijk, het is de vader
van Harry Foster. Zij gaat op Carnsalloch
wonen."
„Maar!" zei Anjelier aarzelend, niet begrij
pend wat voor invloed dat op hen had.
„Wel, mijn liefste," de stem van John
trilde van aandoening, „daarna kunnen wij
trouwen zoo gauw als we maar willen. De
boerderij en alles wat er op is, is nu van ons,
van jou en van mij."
Anjelier duizelde zij kon geen woorden
vinden. Het geluid van een blij gezang klonk
slechts in haar ooren.
„Vreugde komt in den ochtend vreugde
komt in den ochtend!"
„Waarom zeg je niets, Anjelier? Ben je
niet blij?"
De stem beneden was angstig.
„Ik ben te ver van je vandaan om iets te
zeggen, maar ik ben blij, heel blij, beste
John."
„Zul je met Pinksterzondag klaar zijn?"
„Ik zal met Pinksterzondag klaar zijn."
Daarna volgde een stilte. Het werd lichter
in het Oosten. John Charles kon het blanke
gezichtje van het meisje zien, dat nog scher
per tegen den donkeren mantel uitkwam.
„Anjelier, ik wou dat ik je een kus kon
geven.
„Kan dit je tevreden stellen?" vroeg zij,
door haar tranen heen glimlachende.
Zij lichtte de oude medaille op, die zij zoo
lang aan het blauwe lint had gedragen, en
drukte er openlijk een kus op.
En John Charles was wel genoodzaakt,
er tenminste voor dat oogenblik tevreden mede
te zijn. Hbld.
UITSPRAKEN:
C. Vlaming, Den Helder [gedetin.], diefstal,
3 maanden gev.
Y. Ligthart, Enkhuizen, wederspann. en
beleed van een dienstd. ambt., 21 dagen gev.
J. Blom, Enkhuizen, mish. en wedersp.,
16 dagen gev.
M. Oosterbroek, Heer Hugowaard, mish.
7 dagen gev.
A. D. Klomp, Alkmaar, (appèlzaak),
iemand op hinderlijke wijze op straat volgen,
niet wettig en overtuigend bewezen,
ergovrijgespr.
J. D. M. Schuijl, Ginnekom, wedersp., f30
boete, subs. 8 dagen hecht.
C. Stet, Heer Hugowaard, wederspniet
wett. bew., vrijgesproken.
B. v. Crefeld, Hoorn, opzett. en wederr.
verniel., f 10 boete, subs 10 dagen hecht.
Dachten we heden eens een vroegertje te
zullen hebben, daar er, naar we vernamen,
slechts twee zaakjes in behandeling zouden
worden genomen, hierin vonden we ons dan
lachende grootmoedigheid Hij schudde zijn
zwager Wigus ook vriendelijk beschermend
j de hand.
De mannen hadden elkaar nog nooit
gezien. Toen Sophie trouwde, was Wigus
nog op het gymnasium. Toen reisde Machin
voor een wijnfirma in Leipzig. Juist was
I Wigus naar Berlijn gegaan, toen Machin
een plaats in Breslau kreeg. Ook Sophie
j had hij dus in geen jaren gezien,
j Zij was een jaar ouder dan Lena, maar
in een gelukkig huwelijk levend, zonder
zorg voor het dagelijksch brood, was zij in
haar uiterlijk veel jeugdiger gebleven en
zag er niet ouder uit dan een vijf-en-twin
tig-jarige.
Aan haars broeders hals hangend, weende
zij, deels van vreugde, omdat zij hem weer-
j zag, deels door het gevoel, dat er bjj een
doode ook tranen passen.
I Frits Machin was een lang mensch, met
rijzig voorkomen en zeer zorgvuldig ge-
kleed. Zijn blauwe oogen waren een weinig
i flauw, en het spaarzame blonde haar, angst
vallig nauwkeurig gescheiden, liet een
bovenmatig hoog voorhoofd vrjjverder
droeg hjj dunne bakkebaarden.
Toen men allen bjj de koffie zat, de
drie vrouwen druk naaiend om moeders
I japon nog klaar te maken voor de begra-
1 fenis, nam Frits vanuit den hoek der sofa,
met het gezicht en de beweging van een
autoriteit, de leiding van het gesprek.
Hjj was voor de vrouwen de groote man.
j Wigus zag het.
Het bloote feit, dat hjj Sophie getrouwd
had zonder eenige huweljjksgift of uitzet
en dat hjj zijn inkomen van drieduizend
mark op vijfduizend had weten te brengen,
gat hem de plaats van een onfeilbare,
al eens terdege bedrogen, daar, hoewel de
opgave van 't aantal juist was, de benaming
„zaakjes" eigenlijk minder juist kon geacht
worden te zijn. Onzes inziens kan 't ver
kleinwoord best worden gemist: 't waren
heusch wel zaken, géén kleintjes hoorDe
Pres. (Mr. Mulder,) gaf al spoedig te kennen,
dat de Rechtbank zich had voorgenomen, de
beide zaken tot ééne zaak te combineeren.
Alzoo geschiedde dan. Nu we toch de
ruimte eenigermate beschikbaar hebben, door
dat er vandaag verder niets viel te ver-
hapscheeren, zullen we deze historie eens
op ons gemak vertellen. Vóór alles zullen
we eerst de handelende personen, of juister
gezegdde beide beklaagden, eventjes voor
stellen, volgenderwijzebeklaagde in zaak
no. 1de heer W. Stuifbergen, boekhande
laar te Castricum, tevens hoofdagent van het
„Nieuwe Ochtendblad", (DirecteurJ. J. de
Die te Amsterdam), die is beschuldigd van een
misdrijf, 't welk hem met art. 225 van 't
Wetboek van Strafrecht in aanraking zou
kunnen brengen, n.1.valschheid in ge
schrifte. Beklaagde in zaak no. 2J. J.
Altenkirch, [colporteur van 'tzelfde blad,
waarvan Stuifbergen hoofdagent is) een ge
boren Zwollenaar, wonende te Amsterdam,
Boomstraat 40, die beschuldigd is van op
lichting. Thans dienen we ons te ver
plaatsen in 't eind des jaars 1902, zoo wat
„om-en-nebai" Sint-Nicolaas. 't Was koud,
bar koud. Op 't gevaar af, dat de inkt
hem aan de pen zou vastvriezen, heeft ge
noemde W. Stuifbergen toch zoowat eene
aanvraag op schrift gesteld en verzonden aan
den heer D. den Otter te 's-Gravenhage. Deze
aanvraag behelsde 't verzoek om een 30-tal
loten aan hem [S.] af te zenden bedoelde
loten werden uitgegeven voor de groote Zuid-
Hollandsche verloting, gehouden door de
Naamlooze Vennootschap „Maatschappij tot
exploitatie van roerende en onroerende goede
ren in Nederland", waarvan bovengenoemde
mijnheer Den Otter, [een bouwkundige te
's-Hage] directeur was. Naar aaffleidirig
van dit schrijven heeft de heer Den Otter de
loten nummers 70861 70880 aan Stuif
bergen afgezonden, die ze allen op één no.
na, ('t no. 70859] heeft geretourneerd aan
Den Otter voor de verloting plaats
vond. Nu trachtte Stuifbergen, die de
loten toch ook niet uit „gekheid" had laten
komen, aan den man te brengen en
hoewel dit, [denkelijk door „groote konke-
rensie" als anderszins] wel niet hard opsneed,
toch wilde godin Fortuna don waardigen
debutant niet met den heelen boel laten zit
ten, zoodat ze een harer trawanten naar
hem afzond in den persoon van Klaas Floris,
boerenknecht bij zekeren Dijkman te Castri
cum. Floris kocht dan een lot, No. 70859.
Op den 2en Dec. '02 zou de verloting, [zoo was
vastgesteld,] plaatsvinden. Eenige dagen
na de verloting kwam K. Floris, vergezeld
van een anderen boerenknecht, Hannes Gil-
demeier genaamd (óók van Castricum,) bij
Stuifbergen in z'n boekwinkel't was op
Zondag 7 Dec., na uitgang der kerk, tennaas-
tebij te 3 ure in den namiddag. Stuifbergen
had op dit uur toevallig binnen, in zijne wei-
verwarmde woonkamer, een paar bezoekers
zitten, n.1. zijn plaatsgenoot, den landbouwer
Cornelis Bakker, (van wien S. weieens
winter-„eereppels" koopt], en den reeds
genoemden J. J. Altenkirch, op welke bezoe
kers juffr. Stuifbergen niet kon letten, zóó
druk scheen ze 't toen te hebben met
kachelstoken, etc. Vanwege dit feit zal de
heer des huizes zelf zijne beide bezoekers
binnen wel hebben moeten bezighouden.
Evenwel, als volijverig boekenwinkelier
kwam hij op 't hooren van het welbekende
geluid zijner winkelschel met bekwamen
spoed achter de toonbank, om zijn cliëntèle
met woord en daad ten dienste te zijn.
Floris wilde doodeenvoudig eens hooren, of
hij ook iets op zijn lot had gewonnen. Hij en
Stuifbergen keken toen de trekkingslijst na
en na inzage daarvan zei S.„jongen, 't
scheelt maar 9 nummers, dan hadt je een
prijs gehad." Toen veranderde hij in 't bijzijn
van F. en diens metgezel 't eindcijfer 9 van
F.'s lot met potlood in een nul, zoodat 't
lot toen 't No. 70850 droeg. „Zie, als 't zóó
was geweest", zei S. tegen Floris, „d a n hadt
je een paaad of f350 gewonnen." De beide
jongens verklaarden op de desbetreffende
vraag van den Pres., dat ze deze handelwijze
voor „een grapje" hadden gehouden. F. ver
trok dan ook spoedig met z'n metgezel, het
lot bij S. op de toonbank achterlatende, daar
hij dit nu toch waardeloos achtte. Na hun
vertrek spoedde S. zich weder naar zijne
binnenkamer, teneinde bij zijne vrienden ver
der de honneurs waar te nemen.
Altenkirch zei tegen S. „Wel, wat deden
die boerenjongens bij je in den winkel
waarop S. antwoordde, dat de eene boeren
jongen een lot van hem had. Toen nu Stuif
bergen, naar aanleiding van Altenkirch's
vraag, de trekkingslijst uit den winkel gehaald
had en 't lot door den boekhandelaar, Alten
kirch en Bakker met de trekkingslijst was
vergeleken, hadden de beide laatsten 't ge
knoei aan 't lot niet gemerkt en kregen den
indruk, dat Floris op lot no. 70850 een paard
of f 350.— had gewonnen. Zoo'n gelukkige
naar wiens wil men zich heeft te voegen,
omdat men dien wil als-vanzelf voor den
waren houdt.
Frits Machin zette uiteen, dat hij ook
gekomen was ter wille van zijn zwager,
omdat hij dezen eindelijk toch eens wilde
leeren kennen. Hij merkte zoo eventjes aan,
dat Sophie en hij het niet aardig hadden ge
vonden, dat Wigus hen niet geseind had
dat hij Breslau aandeed dan had men even
aan het station kunnen komen en kennis
maken. Alle drie de vrouwen keken hierop
Wigus verwijtend aan.
Deze maakte slechts een zenuwachtige
beweging. Zeker, hy had daaraan moeten
denken. Maar de toon, waarop zjjn zwager
het zeide, verhinderde hem zich te ver
ontschuldigen.
Frits Machin ging voort met te zeggen,
dat hij, als hooggeacht man, ook hier in de
stad zeer bekend en gezien, gemeend had,
met zijn persoon zijn zwager zeer van dienst
te kunnen zjjn.
Ook tegenover Schradin, opdat deze het
niet al te zeer als een genadegeschenk
zijnerzijds zou aanmerken, dat hij den zoon
van een ontrouw beambte in een verant
woordelijke betrekking aanstelde. Die moest
vooral voelen, dat er ook in de familie
Hennegall persoonlijkheden waren die
De klank van deze welgekozen woorden,
die plechtstatig werden uitgesproken, werd
in Wigus' oor tot een hol bruisen.
Het steeg hem warm naar het hoofd
dat was de toornzijn oude jongens
opgewondenheid, die hjj reeds lang ge
storven waande. Ter wille van moeder,
kalm bly'ven 1 Uit achting voor den doode
die nog in huis waskalm blijven.
En reeds begonnen de vrouwen met een
boerenknechtDie ontboezeming deed Bakker
naderhand thuis ook bjj zijne vrouw hooren,
wie hij 't nieuwtje vertelde. Wat 'n rare
vent was die Floris echter, zei Stuifb.hij
[F.) dacht, dat 't bewuste gewonnen paard
wel 'n „hobbelpaard" zou zijn. Ook 'n idéé!?
Floris ontkende heden echter, dit te hebben
gezegd.
De heer S. deed vandaag ook alle moeite,
om het zaakje als een grap voor te stellen.
Hij heeft die „grap" doorgezet, door Alten
kirch met 't bewuste lot, benevens de trek
kingslijst, naar Den Haag te sturen, omdat
deze wat beter praten kon dan hijzelf en ook
daar hij [S.] naar Heemstede moest. Alten
kirch wist niet, dat Floris, de boerenknecht,
overtuigd was, op zijn lot niets gewonnen te
hebben en ging dus, als 't ware „onbewust",
te werk. S. moest dus naar Heemstede en
en A. naar Den Haag met het lot en men
zou elkaar te Haarlem ontmoeten, aan het
station.
Maar nu wachtte St. mijnheer Altenkirch
niet in Haarlem, maar in Amsterdam, om
zoodoende zekerder te zijn hem te zullen ont
moeten. Hij durfde zelfs Amsterdam niet in-
loopen, uit vrees A. te missen en bleef dus
als een schildwacht aan 't Centraal-Station.
Hier aan de Rechtbank leek 't wel, of St.
het wilde doen voorkomen dat hij daar stond
om Altenkirch voor het lot te waarschuwen,
maar de President brscht hem onder het oog,
dat hij dan beter gedaan had, te Haarlem te
wachten.
De Pres. bracht den boekhandelaar zijne
handelwijze goed onder 't oog„Bekl., je hebt
Altenkirch een vervalscht lot meegegeven, zoo
duidelijk, vervalscht, dat ten uwen huize door
Altenkirch en Bakker de vervalsching niet
eens is opgemerkt, terwijl je Altenkirch met
't lot naar Den Haag liet gaan, hoewel je
zijn adres in de Boomstraat te Amsterdam
wist en hem toch niet ronduit schreef.
ZEdA. vond 't allesbehalve „comme-il-faut"
van St., van wien ZEdA. verklaarde, dat hij
drommels goed wist, hoe de vork in den steel
stak en er in zekeren zin Altenkirch toch ge
vaarlijk in betrok. Maar ook achtte spreker
't spreekwoord hier van toepassing„Twee
joden weten, wat een bril kostMijnheer
Altenkirch toch heeft bij den heer Mulder,
den grootsten loten-debutant van heel Amster
dam nog inlichtingen gevraagd betreffende
't lot, want de soliditeit der loterij scheen A.
eigenlijk wel wat twijfelachtig voor te komen.
Toch is hij naar Den Haag geweest en ver
voegde zich bij den heer D. den Otter met
't lot no. 70859, hetwelk door de „reparatie"
van St. was gemetamorphoseerd in lot no.
70860. Mijnheer Den Otter, geen onraad ver
moedende, Altenkirch gaf trouwens zijn
naam en adres zeer bereidwillig op gaf
aan dezen den prijs van f350.in geld, die
op 't lot was gevallen, (nadat hij, O., op
de trekkingslijst het no. had nagezien), daar
mijnheer toch wel 't liefst contanten zou
hebben. Altenkirch gaf hem f 10.als fooi
en kocht naderhand van 't resteerende bedrag
een winterjas en deed nog eenige diverse
uitgaven, terwijl hij zijne zuster Gezina, te
Amsterdam met een huisknecht getrouwd,
f200.in bewaring gaf.Woensdag 10 Dec.
kwam er uit 's-Hage bij Gezina een brief,
behelzende de jobstijding, dat 't lot valsch
was. Dien brief heeft Gezina den 11 Dec.
's morgens aan haar broer afgezonden.
Vervolgens kwam St. bij Gezina vragen, of
Altenkirch al thuis was en werd daar verrast
en aangenaam verrast
Gezina zeide n.1., dat haar broer niet thuis
was, maar dat ze een brief had uit Den Haag
uit welks inhoud bleek, dat 't lot vervalscht
was. Door deze verrassing ontstelde de boek
handelaar wel eenigszins. Gezina vertelde
hem verder, dat er f 200.bij haar in be
waring berustte, afkomstig van haar broeder,
omdat Stuifbergen zjjn deel, zijnde f 175.
moest hebben.
Zoo ontsteld was nu ons boekhandelaartje
en loten-debutant je niet, of hij had nog tegen
woordigheid van geest genoeg, om Gezina op
't hart te drukken, vooral te zorgen dat
hij (St.) zijn portie kreeg. Ook een aardigheid I
Schelvisch, de man van Gezina, wilde niet
langer meer op de f200.— passen, 'tgeen
hij, na kennis te hebben gekregen van den
inhoud van den bewusten Haagschen brief,
zeker een leelijk baantje vond en heeft het
geld zonder complimenten naar de politie
gebracht.
De zaak kreeg natuurlijk ruchtbaarheid en
St. had zich dan ook spoedig voor den Bur
gemeester van Castricum en den rechercheur
van politie te Den Haag, den heer Van Beek,
te verantwoorden.
Onder de getuigen was heden een candidaat
in de pharmacie, C. J. van Ledder Hulzebos,
die als deskundige was beëedigd en die nu
van zijne bevindingen betreffende het ver-
valschte lot, verslag moest doen.
Deze had op 't lot een microscopisch on
derzoek ingesteld waarbij hem is gebleken,
dat op de plaats van 't eindcijfer van 't lot
is geradeerd tot tweemaal toe en met inkt
bijgewerkt, en dat op de linkerhelft van het
eindcijfer van het getal 70869 't welk in
70850 herschapen was inkt zat, gelijksoortig
aan den in beslag genomen inkt.
nieuw gejammer en geklaag. De heele
litariie begon men weer van voren af.
„Het zekere brood weggestooten. Het
zekere brood
Bijna als een wanhoopskreet kwam het
over de lippen van de moeder.
Sophie keek haar man vreesachtig aan.
Wat zou hij welzeggen? Hjj zou met recht
heel erg boos op Wigus worden
Wat een geluk, dat zij gekomen waren,
want haar man zou Wigus wel aan zijn
verstand brengen, dat het anders moesten
hem desnoods bevelen, weer naar Schradin
te gaan en vergiffenis te vragen.
„Wees bedaard, moeder. Laat het maar
aan Frits over," fluisterde zjj.
Naar het gladde, blanke voorhoofd van
den man was het rood van den toorn ge
stegen.
Inderdaad dat was
Hjj dacht een oogenblik na. Deze ver
rassing had hem zoo eensklaps de genoeg
doening ontnomen, eindeljjkin den „fabrieks
directeur Doctor Hennegall'" een bloedver
want te bezitten, met wien hjj eens kon
pronken.
Hjj was alleen hierheen gekomen, om
zich met dien zwager op een vriendschap-
peljjken voet te stellen. En ten slotte was
nu die Wigus niets anders dan een verboe
meld genie.
Hjj moest hem eens even op den tand
voelen, en eens informeeren, wat hjj dacht
j te beginnen. Maar voorzichtig, niet hem
boos maken en den boel zoodoende beder-
j ven.
Frits Machin bezat de kunst, langs een
omweg aan zjjn doel te komen, dat had
zijn vak hem wel geleerd. Hjj had steeds
zjjn klanten bestudeerd. Hjj zag en hoorde