Anjelifir's Ochteadïreugde. I u i s l e r s. Zondag *0 Sept. I(J03. 47ste Jaargang. No. 3872. TWEEDE BLAD. FEU1LI E T O N. Arrondissements- Recht bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 15 Sept 1903. r t van UIT HET SOHOTSCH van S. R. CROCKETT. Vervolg. Op zes-en-twintig-jarigen leeftijd was Anjelier May bal d nog steeds Anjelier May bald. Tocb was er geen breuk gekomen in de standvastigheid van de jeugdige genegen heid, die John Charles Morrison den stof- figen weg had opgezonden om de groen lederen schooltasch te dragen. Maar de prijs- winner keerde niet meer naar de hoogeschool terug. In het vroege schemeruur van October brak zijn vader Gawain Moriison zjjn nek, toen hij een weinig aangeschoten van de markt té Cairn Edward over den hobbeligen weg naar huis reed. Daar zijn moeder een zwakke vrouw was, ofschoon nog jong en mooi, moest John Charles wel thuisblijven en het bestuur op zich nemen over een boerderjj van tweedui zend bunders, waarvan tweemaal per jaar te Cairn Edward een pacht van 800 pond be taald moest worden. Het was een zware last voor zulke jonge schouders, maar er zat geest in John Charles, en wat zijn hart bovendien verblijdde, was, dat hij al het werk kon doen in het gezicht van een zeker huisje, waar het meisje woonde met een blauw lint om den hals. Er was om twee goede redenen geen uit zicht op een huwelijk, ja zelfs geen sprake ervan tusschen hen beiden. Gawain IViorrison was gestorven, schulden achterlatende. Hij was ten achter met het betalen zijner rente aan de bank. De boer derij en de veestapel waren aan zijn vrouw vermaakt, tenzij zij zou hertrouwen, dan zou alles aan zijn zoon komen, op dit oogenblik student aan de hoogeschool te Edinburg. Het testament was gemaakt gedurende dien eenen winter, dat John Charles van huis was geweest. Het moeilijkste uur voor John Charles, dat aan de bank van Cairn Edward, werd ver zacht door de vriendelijkheid van Henry Marchbank, die, een van de beste menschen- kenners in Schotland zijnde, reden meende te hebben, te verwachten dat deze jonge man al de verplichtingen van zijn vader zou nakomen. Op zijn vijf-en-twintigste jaar was hij weer een vrij man, en stond er een batig saldo voor zijn moeder in de bank. Voor al die vijfjaren arbeid had hij zelf nog niets gekregen. Juffrouw Morrison behoorde tot de dwaze vrouwen die, oud zijnde, nog jong willen schijnen. Zij had een sterken afkeer opgevat tegen de jeugdige bewoonster van het wit gepleisterde huis, dat vlak aan haar grond grensde, en zij raakte niet uitgeput in het be spotten van haar gewaande schoonheid en haar luchthartigheid evenzoo moesten de hof makers het ontgelden, die hun paarden lieten stilstaan om een woord of een bloem te ont vangen van over de doornenheg van Anjelier Maybald's huisje. Maar John Charles, die volhardend in alles was, was bijzonder te bewonderen in zijn zwijgen. Hij 'liet zijn moeder praten en ging 's avonds in het stille schemeruur naar het paadje, dat hun woningen scheidde, om een woordje te wisselen. Hij ging Anjelier's woning nooit binnen, ja hij kwam zelfs niet verder dan de doornenheg. Op één plek was de heining wat laag. En naar dit plekje ging de kalme, standvastige minnaar John Charles Morrison iederen avond gedurende al die jaren, om de hand aan te raken van zijn meisje. Altijd was zij er niet. Soms had zij vrien dinnen bij zich, of wel, zij was naar een feestje te Cairn Edward, vanwaar ze dan onder goed geleide 's avonds thuis kwam. Zij gevoelde zich volkomen veilig, want sinds een bewusten avond was zij er zeker van, dat zij in oogenblikken van gevaar haar stem slechts behoefde te verheffen om een zekeren breedgeschouderden, langen geest met groote herdersbonden tot haar bevrijding te zien opdagen. Op dien bewusten avond had een landlooper, aan wien een aalmoes was geweigerd, haar op eenigen afstand van haar huis reeds bij den arm gevat. Op het hooren van haar doordringenden kreet, was een andere John Charles te voorschijn gekomen, dan zij ooit te voren had gezien. Als een wervelwind viel hij op haar aanrander aan. Maar zoo geheim- hóudend is de landelijke minnaar, dat weini- Roman van IDA BOY-ED. 00000 16 Zijne moeder en Lena hadden het echter van begin at aan niet anders gedacht. „Drie dagen moet een Ijjk staan Dat was een soort geloofswet voor de moeder. „Hem wegbrengen, als hadden we er haast mee, dat willen we niet," zeide zij weenend. Wigus stond ook aan het bed van den doode. Maar alles in hem bleef stil. Hij had zjjn vader reeds verloren in zjin jongens dagen, toen hjj hem niet langer kon achten. En het treurspel van zijn donkere jeugd, waarin de poging tot zelfmoord wel het hoogtepunt was, dat was misschien slechts de onbewuste, niet-erkende vorm van droef heid om het verlies van zijn vader geweest.... Deze man, die daar vaal en ongevoelig nederlag, wachtend op zijn laatste, plechtige bed, die man was een vreemde voor hem. - Den volgenden morgen kwam de brief van Carolyne Wallraven. Hoe wonderlijk greep hem dat aan, dat zij dezelfde woorden gebruikte, die Schradin had gezegd neen, niet een slaaf had hij zich willen koopen, maar een menschenleven redden. Hy moest dadelijk aan deze geëerde vrouw schrijven, alles wat er was gebeurd. Heel bekend en vertrouwd scheen hem ook de persoon van Olga toe, ofschoon hjj nog gen, uitgezonderd misschien een paar herders, de vriendschap, die tusschen hen beiden be stond, vermoedden.Anjelier werd veel gevraagd op concerten en bazaars, zelfs ging zij een paar maal per winter onder geleide van een getrouwde vriendin naar een plaatselijke ver- eeniging. John Charles danste niet, dus werd hij niet gevraagd. Men vond hem wat heel ernstig steeds bezig met zijn boerderij en zijn boeken. Niemand dacht or aan, zijn naam met dien van. zijn mooi, levendig buurmeisje te vereeni gen. Maar hoe het zij, ofschoon zij het menig maal had kunnen doen, trouwde Anjelier Maybald niet. Zij was vroolijk, innemend, ontwikkeld en zeker de mooiste van de gan- sche omgeving. „Wacht je op een prins?" had de kleine juffrouw George Walter, haar getrouwde vriendin, haar dikwijls gevraagd. „Ja", antwoordde Anjelier glimlachend, „op den waren prins". „Ik vermoed, dat je daarom altijd dat blauwe lint draagt," vervolgde haar vriendin. „Laat mij eens zien, wat er aan hangt, o, mag ik niet Ik vind het leelijk van je, Anjelier. Alles is tusschen ons uit. Ik heb jou wèl dadelijk verteld, toen George wat heeft gezegd." „Maar misschien heeft m ij n George nog niets gezegd," vervolgde Anjelier kalm. „Wel, waarom laat je hem dan niet spre ken zei haar vriendin heftig„waarvoor heb je anders zulke oogen gekregen „Ik heb dit bijna tien jaar gedragen," zei Anjelier een beetje peinzend. „Anjelier Maybald"! riep haar vriendin, „je moest je schamen. Het is dus om die meisjesgril, datje HarryEoster, wiens vader een eigen hoeve heeft, hebt geweigerd, en Kenneth Walker, den opzichter. O, ik kan zulke dwaze gevoeligheden niet goed dulden." Anjelier glimlachte rustig. „Gracie," zei ze „als ik tevreden ben, dan begrijp ik niet, wat het jou kan schelen." „Je moest getrouwd zijn je moest niet alleen wonen met een oude vrouw om voor je te zorgen, je verspilt de beste jaren van je leven." „Lieve Gracie," zei Anjelier, „je meent het goed, maar spreek hier alsjeblieft niet meer over. Er kunnen een vrouw erger dingen ge beuren, dan dat zij moet wachten en wachten ja, al moest zij al wachtende sterven." Het was do avond van den Augustusdag, waarop juffrouw Walter tot Anjelier had gesproken, dat John Charles langzaam en somber peinzend naar het witgepleisterde huisje kwam. Hij had sombere gedachten gehad en een besluit genomen, dat hem blijk baar veel kostte. In het warme avondlicht leek het meisje, dat aan de andere zijde van de opening in de heg stond, buitengewoon mooi. De uitdrukking van het schoolmeisje was lang voorbij. De frissche rose kleur op de wangen, de diepte in de oogen (die er uitzagen alsof er een wolk over lag) en de bevallige houding waren dezelfde gebleven. Het haar was gevlochten en lag in een edele wrong om haar hoofd. De lippen, evenals vroeger welgevormd, waren stiller en de glimlach er op rustiger. „Anjelier, ik kan je niet langer aan je belofte houden I" „En waarom niet, John heb je genoeg van me „Tot dezulken behoor ik niet, liefste." De jonge man sprak zacht, niemand dan het jonge meisje kon hem verstaan. „Mij zal het wachten nooit te veel worden, dat weet je wel. Maar ik bederf je beste jaren. Je bent mooi en de tijd gaat voorbij. Je zoudt iemand anders kunnen trouwen." „Heb je iemand op het oog De vraag verschrikte hem. Hij schoof on rustig met zijn voet op het zachte gras van het weiland op en neer. „Ja, Anjelier, moeder sprak mij vanavond over Harry Foster van Carnsalloch. Zijn vader heeft baar van zijn liefde voor je verteld. Zij zegt, dat ik je verhinder hem te nemen. Anjelier, ik ben nu gekomen om je van je belofte, uitgesproken of bedoeld, te ontheffen." „John, er is geen belofte, maar ik heb je lief en zal nooit iemand anders trouwen." „Maar als ik ergens anders heenging, zou je misschien van gedachte veranderen. Ik denk over West-Australië. Hier kom ik toch niet vooruit. Alles is nog van mijn moeder, als bij mijns vaders dood. Ik kan naar een goeden opzichter voor haar uitzien en in het voorjaar gaan." Het meisje beefde een weinig, maar sprak een oogenblik geen woord. „Wel," zei ze eindelijk. „Je moet doen, wat je het beste vindt. Ik zal blijven wachten. Goddank is er geen wet, die aan de vrouw het wachten verbiedt." „Anjelier, meen je het Het gat in de heg was er nog, maar beiden stonden nu aan denzelfden kanthet was donker om hen heen, maar ze stonden zoo dicht bij elkaar, dat ze geen licht noodig hadden. „Als ik ga, dan zal ik een tehuis voor je bereiden." „Hoe lang het nog moge duren, ik zal klaar zijn als je mij roept." „Anjelier „John 1" En zoo werd de oude geschiedenis weer verteld onder het geritsel van de boomen van den boomgaard, evenals het van den beginne af werd gedaan. Toch waren hun harten bedroefd, toen zij scheidden, want het voorjaar was zoo gauw op handen en het tehuis waar zij naar ver langden, scheen nog zoo ver verwijderd. maar slechts een half uurtje met haar samen was geweest. Wanneer zij, dat gelukskind van het leven een oog wilde slaan in zijn arm bestaan Carolyne mocht haar gaarne de geschiedenis zijner jeugd meedeelen. Deze vrouwen zouden dan ook weten, en ook begrjjpen, hoe Siddy voor hem was geweest een beetje licht in het donkere van zijn bestaan. Met hartstochtelijken ijver begon hjj te schrijven. In deze bezigheid werd hij evenwel spoe dig gestoord. Het feit, dat Sophie Machin en haar man op het gistermorgen verzonden telegram niet hadden geantwoord, vond zijn verklaring in de komst van het jonge echtpaar, in den vroegen voormiddag van dien dag, en Lena kwam zoodoende de trap opgestormd met den uitroep„Sophie en Frits zjjn er!" Nu moest hij wel ophouden en naar be neden komen. Moeder en Lena waren zeer gelukkig, en verwonderd zag Wigus, hoe de komst van schoonzoon en zuster door haar als een eer werd aangerekend, en dat zij zich voor buren en bekenden verheven gevoelden. Onder tranen werden woorden gesproken, die geen twijfel aan deze ge voelens van moeder en dochter over lieten. „Nu kan men hier toch eeDS zien, dat jy je niet voor ons schaamtDe Möller's vroegen zoo spottendwat zegt je schoon zoon wel van dit alles God, wanneer vader het wist, dat ge hem nog deze eer aandeedt." Frits Machin liet deze woorden gewillig over zich heengaan, met een soort van Anjelier sliep op een klein zolderkamertje. Zij had het gekozen, omdat het uitzag op de velden van John en op de plek, waar hij altijd op haar wachtte. De maan was last opgekomen en Anjelier ontkleedde zich zonder licht. Na haar gebed gedaan te hebben, ging zij naar bed. Maar de slaap wilde niet komen en daar haar hart bedroefd was, welden de tranen in haar oogen. Zij lag bitter te snikken, omdat John weg ging. Maar door haar tranen heen kwamen de woorden haar in de gedachten, die zij Zondag op het koor had meêgezongen „Tranen mogen een nacht duren, Maar vreugde komt in den ochtend." Anjelier moet toch zijn ingeslapen, want het begon te schemeren, toen zij door het geregeld getik tegen haar venstertje wakker werd. Het kon geen vogel zijn, daar was het te scherp en te regelmatig voor. „Kon het „Onmogelijk." Hij was nog nooit op zoo'n tijd gekomen. Indien hij het werkelijk was, dan moest er iets vreeselijks te vertellen zijn. Anjelier stond haastig op en sloeg een mantel om haar schouders. Daarna opende zij het venster. De schemering begon langzaam in het Oosten te komende grijze velden kregen een rose tint. Een donkere gestalte stond op de oude plaats. „Anjelier, ik heb je wat te vertellen." „Is het slecht nieuws O, dan kan ik het niet hooren." „Neen, het beste nieuws dat er is. Ik ga Pinksterzondag niet naar Australië. Moeder vertelde mij gisteravond, dat zij met Nieuw jaar gaat trouwen. Hij is rijk, het is de vader van Harry Foster. Zij gaat op Carnsalloch wonen." „Maar!" zei Anjelier aarzelend, niet begrij pend wat voor invloed dat op hen had. „Wel, mijn liefste," de stem van John trilde van aandoening, „daarna kunnen wij trouwen zoo gauw als we maar willen. De boerderij en alles wat er op is, is nu van ons, van jou en van mij." Anjelier duizelde zij kon geen woorden vinden. Het geluid van een blij gezang klonk slechts in haar ooren. „Vreugde komt in den ochtend vreugde komt in den ochtend!" „Waarom zeg je niets, Anjelier? Ben je niet blij?" De stem beneden was angstig. „Ik ben te ver van je vandaan om iets te zeggen, maar ik ben blij, heel blij, beste John." „Zul je met Pinksterzondag klaar zijn?" „Ik zal met Pinksterzondag klaar zijn." Daarna volgde een stilte. Het werd lichter in het Oosten. John Charles kon het blanke gezichtje van het meisje zien, dat nog scher per tegen den donkeren mantel uitkwam. „Anjelier, ik wou dat ik je een kus kon geven. „Kan dit je tevreden stellen?" vroeg zij, door haar tranen heen glimlachende. Zij lichtte de oude medaille op, die zij zoo lang aan het blauwe lint had gedragen, en drukte er openlijk een kus op. En John Charles was wel genoodzaakt, er tenminste voor dat oogenblik tevreden mede te zijn. Hbld. UITSPRAKEN: C. Vlaming, Den Helder [gedetin.], diefstal, 3 maanden gev. Y. Ligthart, Enkhuizen, wederspann. en beleed van een dienstd. ambt., 21 dagen gev. J. Blom, Enkhuizen, mish. en wedersp., 16 dagen gev. M. Oosterbroek, Heer Hugowaard, mish. 7 dagen gev. A. D. Klomp, Alkmaar, (appèlzaak), iemand op hinderlijke wijze op straat volgen, niet wettig en overtuigend bewezen, ergovrijgespr. J. D. M. Schuijl, Ginnekom, wedersp., f30 boete, subs. 8 dagen hecht. C. Stet, Heer Hugowaard, wederspniet wett. bew., vrijgesproken. B. v. Crefeld, Hoorn, opzett. en wederr. verniel., f 10 boete, subs 10 dagen hecht. Dachten we heden eens een vroegertje te zullen hebben, daar er, naar we vernamen, slechts twee zaakjes in behandeling zouden worden genomen, hierin vonden we ons dan lachende grootmoedigheid Hij schudde zijn zwager Wigus ook vriendelijk beschermend j de hand. De mannen hadden elkaar nog nooit gezien. Toen Sophie trouwde, was Wigus nog op het gymnasium. Toen reisde Machin voor een wijnfirma in Leipzig. Juist was I Wigus naar Berlijn gegaan, toen Machin een plaats in Breslau kreeg. Ook Sophie j had hij dus in geen jaren gezien, j Zij was een jaar ouder dan Lena, maar in een gelukkig huwelijk levend, zonder zorg voor het dagelijksch brood, was zij in haar uiterlijk veel jeugdiger gebleven en zag er niet ouder uit dan een vijf-en-twin tig-jarige. Aan haars broeders hals hangend, weende zij, deels van vreugde, omdat zij hem weer- j zag, deels door het gevoel, dat er bjj een doode ook tranen passen. I Frits Machin was een lang mensch, met rijzig voorkomen en zeer zorgvuldig ge- kleed. Zijn blauwe oogen waren een weinig i flauw, en het spaarzame blonde haar, angst vallig nauwkeurig gescheiden, liet een bovenmatig hoog voorhoofd vrjjverder droeg hjj dunne bakkebaarden. Toen men allen bjj de koffie zat, de drie vrouwen druk naaiend om moeders I japon nog klaar te maken voor de begra- 1 fenis, nam Frits vanuit den hoek der sofa, met het gezicht en de beweging van een autoriteit, de leiding van het gesprek. Hjj was voor de vrouwen de groote man. j Wigus zag het. Het bloote feit, dat hjj Sophie getrouwd had zonder eenige huweljjksgift of uitzet en dat hjj zijn inkomen van drieduizend mark op vijfduizend had weten te brengen, gat hem de plaats van een onfeilbare, al eens terdege bedrogen, daar, hoewel de opgave van 't aantal juist was, de benaming „zaakjes" eigenlijk minder juist kon geacht worden te zijn. Onzes inziens kan 't ver kleinwoord best worden gemist: 't waren heusch wel zaken, géén kleintjes hoorDe Pres. (Mr. Mulder,) gaf al spoedig te kennen, dat de Rechtbank zich had voorgenomen, de beide zaken tot ééne zaak te combineeren. Alzoo geschiedde dan. Nu we toch de ruimte eenigermate beschikbaar hebben, door dat er vandaag verder niets viel te ver- hapscheeren, zullen we deze historie eens op ons gemak vertellen. Vóór alles zullen we eerst de handelende personen, of juister gezegdde beide beklaagden, eventjes voor stellen, volgenderwijzebeklaagde in zaak no. 1de heer W. Stuifbergen, boekhande laar te Castricum, tevens hoofdagent van het „Nieuwe Ochtendblad", (DirecteurJ. J. de Die te Amsterdam), die is beschuldigd van een misdrijf, 't welk hem met art. 225 van 't Wetboek van Strafrecht in aanraking zou kunnen brengen, n.1.valschheid in ge schrifte. Beklaagde in zaak no. 2J. J. Altenkirch, [colporteur van 'tzelfde blad, waarvan Stuifbergen hoofdagent is) een ge boren Zwollenaar, wonende te Amsterdam, Boomstraat 40, die beschuldigd is van op lichting. Thans dienen we ons te ver plaatsen in 't eind des jaars 1902, zoo wat „om-en-nebai" Sint-Nicolaas. 't Was koud, bar koud. Op 't gevaar af, dat de inkt hem aan de pen zou vastvriezen, heeft ge noemde W. Stuifbergen toch zoowat eene aanvraag op schrift gesteld en verzonden aan den heer D. den Otter te 's-Gravenhage. Deze aanvraag behelsde 't verzoek om een 30-tal loten aan hem [S.] af te zenden bedoelde loten werden uitgegeven voor de groote Zuid- Hollandsche verloting, gehouden door de Naamlooze Vennootschap „Maatschappij tot exploitatie van roerende en onroerende goede ren in Nederland", waarvan bovengenoemde mijnheer Den Otter, [een bouwkundige te 's-Hage] directeur was. Naar aaffleidirig van dit schrijven heeft de heer Den Otter de loten nummers 70861 70880 aan Stuif bergen afgezonden, die ze allen op één no. na, ('t no. 70859] heeft geretourneerd aan Den Otter voor de verloting plaats vond. Nu trachtte Stuifbergen, die de loten toch ook niet uit „gekheid" had laten komen, aan den man te brengen en hoewel dit, [denkelijk door „groote konke- rensie" als anderszins] wel niet hard opsneed, toch wilde godin Fortuna don waardigen debutant niet met den heelen boel laten zit ten, zoodat ze een harer trawanten naar hem afzond in den persoon van Klaas Floris, boerenknecht bij zekeren Dijkman te Castri cum. Floris kocht dan een lot, No. 70859. Op den 2en Dec. '02 zou de verloting, [zoo was vastgesteld,] plaatsvinden. Eenige dagen na de verloting kwam K. Floris, vergezeld van een anderen boerenknecht, Hannes Gil- demeier genaamd (óók van Castricum,) bij Stuifbergen in z'n boekwinkel't was op Zondag 7 Dec., na uitgang der kerk, tennaas- tebij te 3 ure in den namiddag. Stuifbergen had op dit uur toevallig binnen, in zijne wei- verwarmde woonkamer, een paar bezoekers zitten, n.1. zijn plaatsgenoot, den landbouwer Cornelis Bakker, (van wien S. weieens winter-„eereppels" koopt], en den reeds genoemden J. J. Altenkirch, op welke bezoe kers juffr. Stuifbergen niet kon letten, zóó druk scheen ze 't toen te hebben met kachelstoken, etc. Vanwege dit feit zal de heer des huizes zelf zijne beide bezoekers binnen wel hebben moeten bezighouden. Evenwel, als volijverig boekenwinkelier kwam hij op 't hooren van het welbekende geluid zijner winkelschel met bekwamen spoed achter de toonbank, om zijn cliëntèle met woord en daad ten dienste te zijn. Floris wilde doodeenvoudig eens hooren, of hij ook iets op zijn lot had gewonnen. Hij en Stuifbergen keken toen de trekkingslijst na en na inzage daarvan zei S.„jongen, 't scheelt maar 9 nummers, dan hadt je een prijs gehad." Toen veranderde hij in 't bijzijn van F. en diens metgezel 't eindcijfer 9 van F.'s lot met potlood in een nul, zoodat 't lot toen 't No. 70850 droeg. „Zie, als 't zóó was geweest", zei S. tegen Floris, „d a n hadt je een paaad of f350 gewonnen." De beide jongens verklaarden op de desbetreffende vraag van den Pres., dat ze deze handelwijze voor „een grapje" hadden gehouden. F. ver trok dan ook spoedig met z'n metgezel, het lot bij S. op de toonbank achterlatende, daar hij dit nu toch waardeloos achtte. Na hun vertrek spoedde S. zich weder naar zijne binnenkamer, teneinde bij zijne vrienden ver der de honneurs waar te nemen. Altenkirch zei tegen S. „Wel, wat deden die boerenjongens bij je in den winkel waarop S. antwoordde, dat de eene boeren jongen een lot van hem had. Toen nu Stuif bergen, naar aanleiding van Altenkirch's vraag, de trekkingslijst uit den winkel gehaald had en 't lot door den boekhandelaar, Alten kirch en Bakker met de trekkingslijst was vergeleken, hadden de beide laatsten 't ge knoei aan 't lot niet gemerkt en kregen den indruk, dat Floris op lot no. 70850 een paard of f 350.— had gewonnen. Zoo'n gelukkige naar wiens wil men zich heeft te voegen, omdat men dien wil als-vanzelf voor den waren houdt. Frits Machin zette uiteen, dat hij ook gekomen was ter wille van zijn zwager, omdat hij dezen eindelijk toch eens wilde leeren kennen. Hij merkte zoo eventjes aan, dat Sophie en hij het niet aardig hadden ge vonden, dat Wigus hen niet geseind had dat hij Breslau aandeed dan had men even aan het station kunnen komen en kennis maken. Alle drie de vrouwen keken hierop Wigus verwijtend aan. Deze maakte slechts een zenuwachtige beweging. Zeker, hy had daaraan moeten denken. Maar de toon, waarop zjjn zwager het zeide, verhinderde hem zich te ver ontschuldigen. Frits Machin ging voort met te zeggen, dat hij, als hooggeacht man, ook hier in de stad zeer bekend en gezien, gemeend had, met zijn persoon zijn zwager zeer van dienst te kunnen zjjn. Ook tegenover Schradin, opdat deze het niet al te zeer als een genadegeschenk zijnerzijds zou aanmerken, dat hij den zoon van een ontrouw beambte in een verant woordelijke betrekking aanstelde. Die moest vooral voelen, dat er ook in de familie Hennegall persoonlijkheden waren die De klank van deze welgekozen woorden, die plechtstatig werden uitgesproken, werd in Wigus' oor tot een hol bruisen. Het steeg hem warm naar het hoofd dat was de toornzijn oude jongens opgewondenheid, die hjj reeds lang ge storven waande. Ter wille van moeder, kalm bly'ven 1 Uit achting voor den doode die nog in huis waskalm blijven. En reeds begonnen de vrouwen met een boerenknechtDie ontboezeming deed Bakker naderhand thuis ook bjj zijne vrouw hooren, wie hij 't nieuwtje vertelde. Wat 'n rare vent was die Floris echter, zei Stuifb.hij [F.) dacht, dat 't bewuste gewonnen paard wel 'n „hobbelpaard" zou zijn. Ook 'n idéé!? Floris ontkende heden echter, dit te hebben gezegd. De heer S. deed vandaag ook alle moeite, om het zaakje als een grap voor te stellen. Hij heeft die „grap" doorgezet, door Alten kirch met 't bewuste lot, benevens de trek kingslijst, naar Den Haag te sturen, omdat deze wat beter praten kon dan hijzelf en ook daar hij [S.] naar Heemstede moest. Alten kirch wist niet, dat Floris, de boerenknecht, overtuigd was, op zijn lot niets gewonnen te hebben en ging dus, als 't ware „onbewust", te werk. S. moest dus naar Heemstede en en A. naar Den Haag met het lot en men zou elkaar te Haarlem ontmoeten, aan het station. Maar nu wachtte St. mijnheer Altenkirch niet in Haarlem, maar in Amsterdam, om zoodoende zekerder te zijn hem te zullen ont moeten. Hij durfde zelfs Amsterdam niet in- loopen, uit vrees A. te missen en bleef dus als een schildwacht aan 't Centraal-Station. Hier aan de Rechtbank leek 't wel, of St. het wilde doen voorkomen dat hij daar stond om Altenkirch voor het lot te waarschuwen, maar de President brscht hem onder het oog, dat hij dan beter gedaan had, te Haarlem te wachten. De Pres. bracht den boekhandelaar zijne handelwijze goed onder 't oog„Bekl., je hebt Altenkirch een vervalscht lot meegegeven, zoo duidelijk, vervalscht, dat ten uwen huize door Altenkirch en Bakker de vervalsching niet eens is opgemerkt, terwijl je Altenkirch met 't lot naar Den Haag liet gaan, hoewel je zijn adres in de Boomstraat te Amsterdam wist en hem toch niet ronduit schreef. ZEdA. vond 't allesbehalve „comme-il-faut" van St., van wien ZEdA. verklaarde, dat hij drommels goed wist, hoe de vork in den steel stak en er in zekeren zin Altenkirch toch ge vaarlijk in betrok. Maar ook achtte spreker 't spreekwoord hier van toepassing„Twee joden weten, wat een bril kostMijnheer Altenkirch toch heeft bij den heer Mulder, den grootsten loten-debutant van heel Amster dam nog inlichtingen gevraagd betreffende 't lot, want de soliditeit der loterij scheen A. eigenlijk wel wat twijfelachtig voor te komen. Toch is hij naar Den Haag geweest en ver voegde zich bij den heer D. den Otter met 't lot no. 70859, hetwelk door de „reparatie" van St. was gemetamorphoseerd in lot no. 70860. Mijnheer Den Otter, geen onraad ver moedende, Altenkirch gaf trouwens zijn naam en adres zeer bereidwillig op gaf aan dezen den prijs van f350.in geld, die op 't lot was gevallen, (nadat hij, O., op de trekkingslijst het no. had nagezien), daar mijnheer toch wel 't liefst contanten zou hebben. Altenkirch gaf hem f 10.als fooi en kocht naderhand van 't resteerende bedrag een winterjas en deed nog eenige diverse uitgaven, terwijl hij zijne zuster Gezina, te Amsterdam met een huisknecht getrouwd, f200.in bewaring gaf.Woensdag 10 Dec. kwam er uit 's-Hage bij Gezina een brief, behelzende de jobstijding, dat 't lot valsch was. Dien brief heeft Gezina den 11 Dec. 's morgens aan haar broer afgezonden. Vervolgens kwam St. bij Gezina vragen, of Altenkirch al thuis was en werd daar verrast en aangenaam verrast Gezina zeide n.1., dat haar broer niet thuis was, maar dat ze een brief had uit Den Haag uit welks inhoud bleek, dat 't lot vervalscht was. Door deze verrassing ontstelde de boek handelaar wel eenigszins. Gezina vertelde hem verder, dat er f 200.bij haar in be waring berustte, afkomstig van haar broeder, omdat Stuifbergen zjjn deel, zijnde f 175. moest hebben. Zoo ontsteld was nu ons boekhandelaartje en loten-debutant je niet, of hij had nog tegen woordigheid van geest genoeg, om Gezina op 't hart te drukken, vooral te zorgen dat hij (St.) zijn portie kreeg. Ook een aardigheid I Schelvisch, de man van Gezina, wilde niet langer meer op de f200.— passen, 'tgeen hij, na kennis te hebben gekregen van den inhoud van den bewusten Haagschen brief, zeker een leelijk baantje vond en heeft het geld zonder complimenten naar de politie gebracht. De zaak kreeg natuurlijk ruchtbaarheid en St. had zich dan ook spoedig voor den Bur gemeester van Castricum en den rechercheur van politie te Den Haag, den heer Van Beek, te verantwoorden. Onder de getuigen was heden een candidaat in de pharmacie, C. J. van Ledder Hulzebos, die als deskundige was beëedigd en die nu van zijne bevindingen betreffende het ver- valschte lot, verslag moest doen. Deze had op 't lot een microscopisch on derzoek ingesteld waarbij hem is gebleken, dat op de plaats van 't eindcijfer van 't lot is geradeerd tot tweemaal toe en met inkt bijgewerkt, en dat op de linkerhelft van het eindcijfer van het getal 70869 't welk in 70850 herschapen was inkt zat, gelijksoortig aan den in beslag genomen inkt. nieuw gejammer en geklaag. De heele litariie begon men weer van voren af. „Het zekere brood weggestooten. Het zekere brood Bijna als een wanhoopskreet kwam het over de lippen van de moeder. Sophie keek haar man vreesachtig aan. Wat zou hij welzeggen? Hjj zou met recht heel erg boos op Wigus worden Wat een geluk, dat zij gekomen waren, want haar man zou Wigus wel aan zijn verstand brengen, dat het anders moesten hem desnoods bevelen, weer naar Schradin te gaan en vergiffenis te vragen. „Wees bedaard, moeder. Laat het maar aan Frits over," fluisterde zjj. Naar het gladde, blanke voorhoofd van den man was het rood van den toorn ge stegen. Inderdaad dat was Hjj dacht een oogenblik na. Deze ver rassing had hem zoo eensklaps de genoeg doening ontnomen, eindeljjkin den „fabrieks directeur Doctor Hennegall'" een bloedver want te bezitten, met wien hjj eens kon pronken. Hjj was alleen hierheen gekomen, om zich met dien zwager op een vriendschap- peljjken voet te stellen. En ten slotte was nu die Wigus niets anders dan een verboe meld genie. Hjj moest hem eens even op den tand voelen, en eens informeeren, wat hjj dacht j te beginnen. Maar voorzichtig, niet hem boos maken en den boel zoodoende beder- j ven. Frits Machin bezat de kunst, langs een omweg aan zjjn doel te komen, dat had zijn vak hem wel geleerd. Hjj had steeds zjjn klanten bestudeerd. Hjj zag en hoorde

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1903 | | pagina 7