Zondag 15 November 1005
J7ste Jaargang No. 3889.
DERDE BLAD.
Dl IftBÜSU.
Door
Binnenlandsch Nieuws.
COURANT.
AimtEiiis- Luüiiillil
CLAHA VIEBIG.
oo-oo
Men had haar als landloopster opgepakt
en in de gevangenis gezet. Toen de kodde
beier haar op het eenzame pad door de kale
velden tegenkwam, had zij jnist een paar
bieten, bij den oogst vergeten, uit den grond
getrokken, en knaagde daaraan met gretige
tanden.
De regen droop, vermengd met natte
sneeuw. Over de onafzienbare, boomlooze
vlakte gierde de wind en zweepte hare
kleeren.
Geen schoorsteen, geen rook, geen dak
nergens in den omtrek.
Als verloren liep zij daar maar voort. Het
kapje, dat de Poolsche landmeisjes dragen,
kleefde haar nat op het hoofd. De wind had
de haarvlechten losgewoeld. Glad en zwart
als ravenvlerken, hingen zij haar over het
gezicht.
Geen mantel, geen doek, geen warmend
kleedingstuk. Zij liep door het kille grauw
van don schemorigou Novombernamiddag,
alsof zij zoo pas van het werk kwam, in een
korten, rooden rok gescheurd en bevuild
een lijfje met halve mouwen, het snoer van
blauwe glaskralen om den hals.
„Waar moet je heen vroeg de Pruisische
gendarm, die hier ijverig vigileerde want de
Russisch-Poolsche grens was niet ver.
Zij keek hem aan met wijd geopende, glans-
looze oogen.
Hij pakte haar bij den naakten, blauw ver
kleumden arm.
„Waar moet je heen? Waar kom je van
daan
Zij schudde langzaam het. hoofd, wees met
den vinger naar hare lippen, naar hare ooren,
naar haar voorhoofd, en trok de schouders op.
Hij begreep, dat zij geen Duitsch verstond.
Daarom herhaalde hij zijne vragen in het
Poolsch.
Een helderder licht glom in de donkere
oogen, toen zij hare moedertaal hoorde. Maar
toch antwoordde zij niet. Slechts met den arm
wees zij achterwaarts over de onafzienbare
vlakte, waar de naaktheid der velden in het
dalende duister zich verloor en slechts hier
en daar vaag de lijnen van een landgoed
opdoken, als éénige sporen van de wereld
der menschen.
„Kom je daar vandaan
Zij knikte.
„En waar ga je heen
Wederom hief zij den arm op en wees
naar de onafzienbare vlakte vóór haar, over
welke de wind heensnoof, als een hongerige
hond over een ledigen schotel.
„Je papieren
Zij toonde hem hare ledige handen.
„Dan moet je met mij mee
Met een veelzeggend gebaar sloeg hij tegen
zijn zijdgeweer en pakte haar vaster.
Zij stiet een scheeuw uit, die scherp en
schel als een trompetstoot den wind door
sneed, rukte zich eensklaps los en rende
voort.
Hij haar na. De landloopster wilde ont
vluchten. Zeker had zij gestolen, of zij deed
spionsdienst voor smokkelaars. Reeds pakte
hij haar weer bij den fladderenden rok.
„Genade, heer soldaat, genade!
"Dit was het eerste woord dat zij sprak.
Jammerend zonk zij in de drassigheid van
den doorweekten akker en omvatte zijne
voeten. Zij kuste zijne knieën.
„Laat mij gaan Laat mij gaan Ik moet
weg ver weg
Hare oogen hingen aan hem vol grenzen-
looze ontzetting. Zij wrong hare handen en
klampte ze dan weder om zijne voeten loen
hij zich wilde losmaken, klauwde zij hare
vingers vast aan zijne jas.
„Sta op 1"
Maar zij stond niet op. Als een pak lompen
lag zij aan zijne voeten, geheel ineengezonken
tot een niets, tot een ellendig hoopje. Met
geweld moest hij haar omhoogtrekken. Zij
beet en krabde en schopte en verweerde zich.
Toen scheen zij volslagen uitgeput, niet meer
bij machte een voet te verzetten. Hij moest
haar meer sleepen, dan dat zij zelf liep. In
dien hij haar had losgelaten, zou zij terstond
weer neergevallen zijn.
En den ganschen langen, moeizamen weg
huilde zij wild, radeloos, zonder ophouden.
En telkens weer wierp zij zich op den grond
en wilde niet meer opstaan, zoodat hij haar
stompen en duwen en rukken moest.
„Ik moet weg ver weg Laat mij loopen,
laat mij loopenIk moet weg ver weg,
ver weg
Den nacht vervulde zij met haar klagelijk
geschreeuw. De huilende wind, die tot een
waren storm was aangezwollen, droeg het
met zich meê over de vlakte.
Het was voor den gendarm waarlijk geen
pretje geweest. De man was blij toen hij
eindeljjk, laat in den nacht, hijgend en zwee-
tend, de stad Gnesen bereikte en het dolle
vrouwspersoon afleveren kon.
Zoo'zat dan kazia Giemzianki in de ge
vangenis. Haren naam had zij genoemd, ook
de plaats van hare herkomst. Te Szczurora
was zij thuis. Daarheen wilde zij ook gaan.
Dit had men met groote moeite uit haar ge
kregen.
Als een wild dier raasde zij des morgens
na hare inhechtenisneming in de cel rond,
rende met het hoofd tegen de deur, sloeg
met hare vuisten tegen de naakte wanden
en gilde onophoudelijku
„Szczurora Ik moet weg Szczurora
Z;j weigerde voedsel. Als versteend stond
zij lang op ééne plek en staarde naar de
soep en het stuk brood. Hare neusvleugels
spanden zich en snoven gretig den warmen
<iamp op, die opsteeg uit de nap. Verlangend
kromden zich hare vingers. Maar dan sprong
zij opnieuw als een kat tegen de deur op en
beukte de wanden, jammerend
„SzczuroraSzczurora1"
Eindelijk suste men haar
„Je zult naar Szczurora, ja ja. Naar
Szczurora."
Toen wierp zij zich op het voedsel en sloeg
alles gretig naar binnen. Haar razen hield
op. In een hoek der cel zat zij plat op den
grond met de armen op de knieën, de handen
onder het hoofd, en wachtte.
Middelerwijl woedde daar buiten de winter-
sneeuwstorm en dekte alles toe. Waar de
akker zich uitstrekt, waar de weg heenvoert,
waar de greppel zich verdiept, wie kon
het nog zeggen Alles wit. En korte
dagen, wier morgen reeds als avond wag.
Alles duister.
Wat moest men nu met het schepsel be
ginnen Zij was slechts wegens landloo-
perij opgebrachtmen moest haar dus weer
loslaten. Maar was dat bij dit weer niet eene
onmenschelijkheid
Zij echter smeekte: „Szczurora! Szczurora!"
voortdurend met denzelfden wilden, hartstoch
telijken aandrang, en zij omklemde de voeten
van een ieder, die hare gevangenis betrad.
Daar verscheen op zekeren dag de inspec
teur van baron Von Dalchow op Przysicnowo
thans Wilhelmshöhe genoemden eischte
enne weggeloopen arbeidster terug. De meid, die
vóór acht dagen spoorloos van het goed ver
dwenen was, moest volgens de beschrijving
dezelfde persoon als de landloopster zijn.
Kazia rees sidderend op uit dien hoek, toen
men haar riep. Met huppelenden tred snelde
zij door de gangen met een wilden vreugde
kreet begroette zij aan de deur de vrije lucht
en stak hunkerend hare armen uit naar de
met sneeuw bedekte verte.
„Szczurorariep zij.
Daar voelde zij zich weder gepakt. De in
specteur van den baron schudde haar bij den
arm en snauwde haar toe
„Zoo! Hebben we je daar 1 Psia krow
Hondenbloed 1 Wegloopen, jawel 1 Daar
zal je van lusten
En hij hief de karwats op.
„Hm hm, heer inspecteur, wordt er zóó
nog executie gehouden op Przysicnowo
vroeg schuchter een der omstanders.
De inspecteur knipoogd een gaf te verstaan,
dat hot zoo boos niet gemeend was. Maar
tegen de arme meid bulderde hij
„InstappenGauwMeê zal je 1 En wij
zullen je wol leeren 1"
Zij werd in de briczka geworpen. Op een
bos stroo nam de gendarm naast haar plaats.
Vóór op den bok zat de inspecteur en liet
de zweep den schuimenden paarden om de
ooren fluiten
En voort ging het, in razenden draf. Geen
weg of steg te herkennen. Alles onder de
sneeuw. Wit, in doodslaap verstijfd het onaf
zienbare land.
Een agent had tegen den tijd van den bie-
tenoogst vrouwen over de grens gebracht.
Hij dreef ze naar de landgoederen als eene
kudde vee. Allen liepen zij barrevoets, beladen
met haar bundeltje. Enkelen hadden hare
plunje in een bont beschilderd houten kistje.
Kazia uit Szczurora had niet eens een bun
deltje gehad. Wat zij bezat, dat droeg zij
aan haar lijf. De agent bracht haar naar
Przysicnowo. Zij was eene stevige deern, die
handen aan het lichaam had. De baron zou
dus geen slechten koop aan haar doen. En
zoo werd dan het contract opgemaakt voor
een jaar. Men gaf Kazia den pennehonder in
de hand, en zij zette hare drie kruisjes er
onder.
De agent ging hierop heen. Zij echter
volgde hem tot aan de poort, en hij beloofde
haar de groeten over te brengen naar Szcu-
rora en te zeggen, waar zij was Lang nog
keek zij hem na zoo lang zij hem zien kon.
Bij den bietenoogst had zij wakker de
handen uit de mouwen gestoken want
werken kon zij als een paard, En vroolijk
ook was zij geweest met de anderen, wan
neer des avonds de baas een borrel rond
deelde.
Maar toon werd zij stil en eiken dag
al stiller. Als een geslagen hond sloop zjj
over het erf. Al somberder werden hare don
kere oogen. En 's Zondags stond zij buiten
voor de poort en staarde in de herfstig
grauwe, eeuwig wijde verte. En op een goe
den dag was zij verdwenen.
Nu had men haar weer teruggebracht. Als
een zak tilde men haar van den wagen. Een
nur later liep zij weder, alsof er niets gebeurd
ware, in den stal en droeg op hare schouders
het juk, waaraan de zware emmers met
kalverdraf hingen.
Die zou nu niet meer wegloopen. Daar stond
de inspecteur voor in.
Nog altoos winter eindelooze winter.
Maar heden scheen er toch iets van ver
andering te zullen komen. Het was de
eerste zachte dag. Het dooide; mat kwam
de Febrnari-zon door de wolken kijken. Het
gansche erf stond als onder water; ook de
tnin. Maar op den straatweg voor de poort
was een kleine, smalle strook al droog ge-
loopen. Daar kon de jonge vrouw van den
baron wat op en neer wandelen. Zij was kor
telings van het kraambed verrezen.
Terwijl zij dan zoo langzaam in hare over
schoenen daar heen en weer drentelde, zag
zij eene der meiden aan den rand van de
greppel zitten. Dit vond zij vreemd. Waarom
was die niet met de anderen bjj het middag
maal
Hoekig en gebogen zat het schepsel daar,
als eene donkere schaduw, met het raven
zwarte haar. Den rug had zij naar den weg
gekoerd, en de beenen liet zij in de greppel
hangen. Zij mompelde dof voor zich heen.
Opeens begon zij luid te snikken, drukte oen
stuk papier aan hare lippen en kuste het
hartstochteljik. Haar gansche lichaam trilde.
De jonge baronesse ging naar haar toe en j
stond achter haar.
Verschrikt draaide de meid zich om en schrijven?"
staarde de vragende aan. Toen sprong zij Kazia knikte.
ineeDs op hare voeten, stond even sidderend
voor hare meesteres, om terstond daarop weder
neer te zinken en haar den zoom van het
kleed te kussen. Zij deed dit zóó wild, zóó
hartstochtelijk, dat de dame terugdeinsde.
Van deze zich krommende gedaante steeg
iets op als een zware, benauwende wasem van
ellende. De jonge baronesse scheen, vaag,
een besef daarvan te hebben. Zij trok hare
hand uit hare mof, en hare vingertoppen
raakten even een schouder der knielende aan.
„Wat scheelt er aan?" herhaalde zij, in een
gebrekkig Poolsch.
„Szczurora Szczurora kreunde de onge
lukkige, terwijl zij het lapje papier in de
hoogte stak en er meê wapperde als met eene
vlag.
„Heb je slechte berichten van huis
Mevrouw Von Dalchow keek eens om.
Haar man had het niet gaarne, dat zij met
dit volkje sprak. Maar er was niemand.
„Is er iemand bij je thuis gestorven
„Lezen lezenjammerde de andere,
het papier zwaaiend, zoodat het fl ipperde in
den wind. „Heb ik brief van huis maar
kan ik niet lees 1 Heb ik gevraagd kan
niemand lees, niemand schrijf? Maar niemand
Niet man, niet vrouw niemand Szczu
rora Szczurora
Vol nameloozen jammer hield zij het briefje
in de biddend sa&mgevouwen handen tot hare
meesteres omhoog. Deze overwon haren
weerzin en vatte het groezelige, beduimelde
papier aan. Een glans van blijdschap gleed
over het magere gezicht der meid. Hare
lippen openden zich en een gansche woorden
stroom brak er uit los lang onderdrukte,
korte, rauwe klanken beden, klachten,
bezweringen, zegeningen. Dat ratelde alles
achter elkander aan.
Mevrouw Von Dalchow begreep er geen
syllabe van.
„Ik versta je niet," zeide zij meelijdend en
trok de schouders op. En toen keek zij op
het papier. Dat was Poolsch. Dat kon zij
niet lezen.
„Ga naar den inspecteur. Die zal het wel
voor je lezen, arm schepsel
„Nie, nie, niechse neen, neen, ik wil
niet
Opspringend, schudde zij heftig het hoofd.
Een schuw geflikker glom in hare oogen
hare dicht aaneengegroeido wenkbrauwen
trokken zich samen geheel het gezicht had
weder de vorige somber-wilde uitdrukking.
Zij greep naar haar papier, drukte het aan
de lippen en verstopte het haastig, als een
bedreigd heiligdom, aan hare borst. Met
gebogen hoofd wilde zij nu heengaan. Hare
voeten schuifelden. Langzaam, als onder een
z waren, onzichtbaren last, sleepte zij zich
voort.
Daar riep de barones haar terug
„Geef mij je brief. Ik zal hem den baron
laten zien. Die kan hem lezen."
Aarzelend, twijfelend stond daar de meid,
met de handen tegen de borst.
„Geef hier
De toon was bevelend.
En wederom knikten de knieën en boog
zich het hoofd tot aan den zoom van het
kleed der meesteres. En op een toon, die van
wee het hart ineen deed krimpen, stamelden
de lippen
„Lozen lezen 1 Mij zeggen wat geschreven
is Lezen, pani, lezen
Wat scheelt er aan?" vroeg zij.
Toen mevrouw Von Dalchow met do sme
rige papieren bij haren man kwam, was deze
daarover alles behalve gesticht.
„Ik heb je verzocht Constance, je niet met
dat volk in te laten. Je zult nog eens zeer
onaangename ervaringen opdoen
Dagen lang lag het briefje ongelezen op
de schrijftafel van den graaf. Maar eindelijk
toch ontbood hij Kazia Giemzianki bij zich.
Zij kwam op bloote voeten en verspreidde
een doordringenden reuk van zuren kalver
draf en koemest. Op den drempel bleef zij
staan en staarde mot groote, wezenlooze oogen
al maar rechtuit. De graaf zat aan de schrijf-
tafel. De gravin bij de warme kachel, haar
kindje troetelend.
„Kazia Giemzianki, hier zijn twee brieven
voor je," sprak de graaf. „De eene is van
den vijftienden November. Acht dagen daarna
ben je weggeloopen. De andeie is van den
vijftienden Januari. Dat is ook al lang geleden.
Luister nu, wat zo je schrijven
En hij las
„Lieve Kazia
„Om te beginnen spreken wij je toe met
den naam van Christus. Geloofd zij Jesus
Christus en zijne moeder Maria
„Voorts melden wij je, lieve Kazia, dat de
heer Bremmler ons bericht heeft waar je
bent. Wij verheugen ons er over, dat je ge
zond bent en het je goed gaat.
„Dat je kleine zoon Gregor zoo'n aardig
ventje is, dat weet je zelf wel.
„Daarom verzoek lk je, namens Gregor,
je zoon, dat je mij niet vergeet, en wanneet-
je zelf wat hebt, mij eenige groschen stuurt,
om te koopen wat hij noodig heeft. Want
je weet dat het hier schraal is.
„Voorts bericht ik je, als je broeder Kasimir
Giemzianki, dat wij allen gezond zijn, ook
Gregor, je zoen. Het gaat ons zooals gewoon
lijk, er is hier niets nieuws bij ons.
„Daar wij nu het papier niet gespaard
hebben, zoo groeten wij je duizendmaal en
millioenmaal, ik, Kasimir Giemzianki, mijne
vrouw, en Walek en Soschka. En ook Gregor
groet je, als de lieve zoon van zijne moeder.
Ook Marischka laat je groeten, de keuken
meid van den heer graaf.
„Wanneer je geld stuurt, adresseer hot dan
aan haar. Dan krijgen wij het sekuurder.
„Voorts vragen wij je, lieve Kaeia, hoe
het je gaat Blijf gezond Tot wederziens 1
God behoede je Amen.
Je broedor
Kasimir Giemzianki."
De graaf wierp het epistel op de tafel.
„Wel Heb je 't gehoord Dat heeft
je broer zeker den schoolmeester laten
•Je hebt dus een kind thuis
Wederom knikte Kazia, terwijl een teeder
glimlachje haar gezicht verhelderde. De gravin
keek haar verwonderd aan. Waren dit nog
dezelfde strakke, magere trekken, die zich nu
zoo zacht, zoo moederlijk rondden
Uit Kazia's oogen welden tranen en rolden
over hare wangen, rechts en links van den
glimlachenden mond. Zij hield hare armen
alsof zij een kind wiegde, en drukte ze toen
schijnbaar vast aan hare borst. Haar gansche
wezen scheen te ontdooien zich op te los
sen als de ijsschol in het voorjaar te smel
ten in tranen.
„Hoor nu verder", sprak de graaf. „Hier is
de tweede brief".*
En hjj las
„Ik, Kasimir Giemzianki, en mijne vrouw,
schrijven je deze regels en spreken je aller
eerst aau met den naam Gods. Geloofd zij
Jezus Christus en zijne moeder Maria!
„En nu schrjjven wij je en vragen je of
je gezond bant? Wij zijn alle gezond, ook
Gregor, je zoon. Alleen verwondert het ons,
dat je nog heelemaal niet naar hem gevraagd
hebt, terwijl andere meisjes, die eerst in No
vember weggetrokken zjjn, aan hare kinderen
al tien gulden hebben gestuurd.
„En jij hebt mij je bengel achtergelaten,
heelemaal naakt. En het valt je niet in, daar
naar te vragen.
„Ik heb geen bezit. En ik denk ook van
hier weg te trekken. Wat moet ik dan met
je naakten bengel beginnen Al zou ik ook
vier maanden lang dagelijks twintig kopeken
hebben verdiend, dan zou dat toch nog niet
genoeg zijn om je bengel in de kleêren te
steken.
„En nu stuur je mij oogenblikkelijk wat
voor den jongen, of je kunt hem zelf nemen.
Ik houd hem enkel dan, wanneer je mij
maandelijks drie gulden voor hem stuurt. Ik
mag wel zeggen, dat hfl meer dan drie gulden
's maands verbruiktwant behalve dat hij
kleeren aan zijn lijf moet hebben, moet hjj
ook nog gezouten, gesmeerd en bewasschen
worden. Anders vreten hem de wormen. En
hij is nog geen twee jaar oud. Je kunt dus
begrijpen wat zoo'n kind kost.
„Ik ben heelemaal niet van plan, andermans
kinderen voor niets te voeden. Andere
meisjes betalen wel tien gulden voor hare
kinderen, en klagen niet. Ik maak 't met jou
nog heel schappelijk.
„Als je dus voor den bengel niet binnen
acht dagen geld stuurt, dan gaat hij den
weg op om te bedelen. Ik wil hem niet
langer op mijn dak hebben. Ik gooi hem mijn
deur uit dat zweer ik je
„Laten de vossen hem opvreten
„Knoop dus in je oor, wat ik je geschreven
heb!
Je broeder
Kasimir Giemzianki."
„Mijn Godriep de gravin, en zij keek
ontsteld haren man aan „hoe verschrikkelijk
Als die slechte kerel nu misschien al
zijne bedreiging heeft uitgevoerd en het arme
wurm aan den weg heeft gezet
Zijboog zich haastig over het kanten kapje
van de wieg en strekte als beschermend hare
armen daarover uit.
De graaf haalde de schouders op.
„Nu na, het zal wel zoo erg niet zijn
Kazia Giemzianki", zoo wendde hij zich tot
de meid „heb je gehoord wat ik gelezen
heb
„Ik heb 't gehoord."
„Je hebt 't wel nu nog niet te vorderen,
maar ik zal je uitbetalen wat je tot dusver
verdiend hebt. Dat kan je dan naar huis
stuken."
Haar doffe, wezenlooze blik was strak op
den wand gericht. Hare oogon bleven traan-
loos. Geen spier in haar gelaat vertrok sich.
Zóó stond zij daar tot eindelijk de bleeke
lippen zich openden tot een toonloos mom
pelen
„Te laat 1 Te laatTe laat
„Wat zeg je daar?"
„Te laatKasimir Giemzianki heeft ge
zworen. Te laat
En langzaam wendde zjj zich om tot hoen-
gaan.
„Wacht eensriep de graaf haar na
„Moetje mevrouw niet bedanken?"
„Padam do nóg
Zij bukte zich stijf en kuste het kleed der
gravin. Toen kuste zij ook de jas van don
graaf. En daarop ging zij.
In dien nacht woedde er om Prayscicnowo
een storm, die nogmaals den winter terug
bracht. Des morgeus was, eindeloos ver,
alles weder wit.
Waar de akker zich uitstrekt, waar de
greppel zich verdiept, waar de weg heenvoert,
wie kon het nog zeggen
En des morgens was Kazia Giemzianki
weder verdwenen. Maar de koddebeier pakte
haar niet weêr op.
Ook te Szczurora is zij niet aangekomen.
N. R. C.
Vergadering van den Raad
der gemeente HOOGWOUD, op Woensdag
11 November 1.1., voorm. 11 nur (nadat vooraf
een zitting met gesloten deuren was gehou
den).
Tegenwoordig alle leden. Voorz. de Burge
meester, de hoer C. Pijper.
De Voorz. opent de vergadering eu deelt
mode, dat wegens de voortdurende ongesteld
heid van den Secretaris B. en W. het noodig
achten, een waarnemend secretaris, te benoe
men, waartoe zij den heer J. Breebaart Dz.,
ambtenaar ter Secretarie voordragen en
welke benoeming bij het reglement van orde
was geregeld. Ilij stelt voor, den heer Bree
baart de door do wet voorgeschreven eeden
af te nemen, opdat deze straks de notulen
mede zal kunnen onderteekenen.
De heer Breebaart legt daarop in handen
van den Voorz. de eeden af en wordt op
nieuw door den Voorz. gefeliciteerd. (Begrij
pen wij hat good, dau heeft in de vooraf
gaande geheime vergadering de benoeming
plaats gehad. Misschien ook was hij, volgens
de bewoordingen van het reglement van
orde voor den Raad waarin de tijdelijke
vervanging van den secretaris wordt gere
geld de eenige persoon, die in aanmerking
kon komen.)
De notulen der vorige veigadering worden
gelezen en zonder aanmerkingen goedge
keurd.
De heer Hartog zegt, naar aanleiding van
de notulen, dat na de verbetering van het
aanplakbord aan do Gouw, het afscheuren
van bekendmakingen enz. heelemaal niet
meer plaats vindt. Dat is een groote verho
ring geweest.
De Voorz. deelt mede, dat goedgekeurd
zijn terugontvaugen het besluit tot het over
schrijven op den begrootingspost voor „kosten
uitvoering Gezondheidswet"; een suppletoir
kohier van hoofd, omslag groot f 44.50; het
besluit betreffende bezoldiging van het onder
wijzend personeel bij ziekte, verlof, vacantie
enz.; de gemeenterekening over 1902 en de
begrooting voor 1904. Deze mededeelingen
worden voor kennisgeving aangenomen, even
als het verslag van den cursus voor de hoofd-
acte te Hoorn.
Hierop wordt gelezen een adres van de
Hoofden der scholen in de gemeente, de
hoeren J. J. van Wijk, H. van Ree, M. de
Jong en P. Renner, te kennen gevende, dat
hun door den Minister verzocht is een onder
zoek te doen, in hoeverre bij de schoolkinde
ren aanwezig zijn aangroeiïngen in de neus-
keelholte (z. g. adenoide vegetatis)dat naar
hunne meening dit onderzoek, zal het vruch
ten dragen, zoo goed mogelijk moet zijn dat
zij tot dergelijk onderzoek zich onbevoegd
moeten verklaren, reden waarom zij den
Raad in overweging geven, dit onderzoek
aau een geneeskundige op te dragen.
De Voorz. herhaalt, wat hij in de geheime
vergadering gezegd heeft, dat men het adres
maar voor kennisgeving moet aannemen
ten le. is het niet op zegel, ten 2e. is het
alleen door den heer Ronner onderteekend,
en ten 3e. was het verzoek van den Minister
aan do onderwijzers gericht en niet aan het
gom.-bestuur. Als het onderzoek hun te zwaar
is, meent spreker, dan kunnen zij inlichtingen
vragen.
De heer Vijn heeft straks ook al gezegd,
dat 't 'm hier natuurlijk in de „ronde" zit. Als
hun gezegd wordt, dat zij maar vast voor het
onderzoek moeten zorgen en dat de gemeente
later do kosten wel zal voldoen, dan zijn ze
tevreden, meent spreker.
De Voorz. veronderstelt, dat zij er vanzelf
wel toe zullen komen om dit te vragen, als
hun verzoek om inlichtingen niets gebaat
heeit.
De Raad toont zich algemeen bij zijn verdere
besprekingen weinig genegen om voor dat
„onderzoek" maar dadelijk weer de beurs te
openen. Nadat het betrekkelijk schreven van
den Minister is gelezen en de heer Hartog
nog heeft opgemerkt, dat er geen kwestie
van wezen kan, dat het onderzoek voor de
onderwijzers te moeilijk is, omdat het den kin
doren aan te zien is als ze dergelijke aan
groeiïngen in de neuskeelholte hebben, wordt
besloten te antwoorden, dat de Raad voor-
loopig het verzoek niet kan inwilligen.
Uit het verslag van Volksmin, dat hierna
voorgelezen wordt, blijkt, dat met 189 kinde
ren een feestje in de gemeente was gehou
den en met 176 een rijtoer naar Enkhuizen
alzoo was aan 365 een feestje bereid, 22
schoolkinderen hadden meer dan 6 verzuimen
65 pCt. had in 't geheel geen verzuimde
ontvangsten hadden f 269.10 bedragen en de
uitgaven f 267.435, zoodat het jaar een tekort
had opgeleverd van f 8.33s. Onder dankzeg
ging voor den steeds genoten steun werd
opnieuw voor het volgend jaar subsidie aan
gevraagd. Daar reeds f 100 voor dit doel op
de begrooting staat, wordt zpnder discussie
besloten, ook thans dit bedrag weer toe te
kennen.
Van den heer Van Wijk, hoofd der school
in de Woere, was bericht ingekomen, dat hij
„niet minder dan 29" kinderen had, die aan
't herhalingsonderwijs deelnamen. Voor goed
en regelmatig onderwijs was dns hnlp zeer
gewenscht. Tot nog toe had zijn dochter
hem bijgestaan, maar hij zou gaarne zien,
dat hem thans hulp van gemeentewege toe
gevoegd werd.
Zooals in de geheime vergadering afge
sproken wag, zou de Voorz. vanmiddag nnar
de Weere gaan, om die zaak mot het hoofd
der school te bepraten en te regelen. Als
Neeltje de Boer dan voor het halve geld
hulp verleenen wil en Van Wijk vindt dat
goed, zoodat ze ieder maar een deel van de
kinderen hebben, dan was die zaak in orde,
meent Voorz. Het blijkt echter, dat de heeren
straks elkaar niet goed begrepen hebben.
De heer Hartog kan er tenminste niet
inkomen, om de belooning van juff. Do Boer
van het salaris van den heer Van Wijk af
te houden. Het wordt hem (Van Wijk) te
moeilijk, zooals hij opgeeft, zegt spreker, on
het is hem dan ook tegenwoordig te mocl-
Iffk. Maar hij heeft 80 centen en de andere
onderwijzers ook en nu gaat het niet aan,
van z ij n centon de hulp te betalen.
De heer Vi|n is het daar volkomen mee
eens.
De heer Kooij meent, dat Van Wijk vroeger
44 leerlingen had. Als het verzoek nu ge
grond is op zijn ongunstigen gezondheids
toestand, dan kan spreker er zich meê ver
eenigen, maar als er vroeger niet te veel
kinderen waren voor het herhalingsonderwijs,
dan is dak nu nog minder het geval en op
dien grond zou spreker het verzoek ook niet
willen toestaan.
Dan had men vroeger maar een maximum
aantal kindereu moeten vaststellen voor eiken
onderwijzer. Dan had deze kwestie niet
kunnen ontstaan.
De heer Vijn zegt, ook al eens voorgesteld