Jndisthc ^enkasscn. aar ih uiil! Zondag 10 Jan. 1904. 48 ste Jaargang. No. 3904. TWEEDE BLAD. Arrondissements - Recht bank te Alkmaar. FEUILLETON. van Zitting van Dinsdag 5 Januari 1904. ooooo Wat ons bij de eersto zitting in 't nieuw begonnen jaar opviel, was wel in de eerste plaats 't zeer groote getai balieklnive s, dat was opgekomenstellig op z'n minst wel 90 stuks Gelukkig waren ze voor 't groote meerendeel nogal stiltronwens, de rijks- veldwacht zou hen ook niet duiden, wanneer ze een beet ja druk zijn en dat weten deze heeren" drommels goed. Verder verraste het ons nog een weinig, dat er slechts twee zaken op de rol stonden tengevolge waarvan de zitting zeldzaam vroeg was afgeloopen. De eerste dier belde zaken betrof een diefstal van hout en aardappelen. Ja, men had zich op onrechtmatige wijze wat winterprovisie toegeëigend. De houtdiefstal ia gopleegd door den '34-jarigen Corneiis Hoogeboom, uit Alkmaar, op gevaar af dat hij zich zon hooren naroe pen „Houdt den diefHg heeft hont gestolen en is dns een houtdiefWaarschijn lijk was het Keesje zóó nog niet mooi genoeg, althans een poosje na 't plegen van deze wandaad stal hij nog wat aardappelen (dit maal in vereeniging met z'n medebeklaagde, den 16-jarigen werkman D. Halder,) ook al uit Alkmaar. Nu is Hoogeboom vermoede lijk een wee: kundige van belang en ver wachtte ongetwijfeld een zeer strengen winter, te oordeelen naar 't soliede eiken brandhout, dat hij gapte en waarmee hij zijne huiskamer zeker eens heerlijk wilde verwarmen 't Is ok best mogelijk, dat sinjeur door 't lezen van eel berichten over sneeuw en barre koude zoo hier en daar, or toe gekomen is, om (hij blijkt nogal ruim van geweten te zijn!) den diefstal te begaan. Toch heeft Cornelitj 3, nog vóór hij 't hout verstookte, er zich deer lijk de handen aan gebrand. Laten we eerst den houtdiefstal even t beschrijven. Van 17 Oct. tot 22 Nov. is er 'gewerkt aan 't bonwen van een nieuwe brug over de Hoornsche vaart in Alkmaar. Het terrein nn, waar het benoodigde hont en dergelijke, kortomhet bouwmateriaal zich op bevond, was niet ver van Hooge- boom's woning verwijderd. Er lagen, toen het werk al aardig begon te vorderoD, ver schillende stukken wortel- en topeinden van eiken boomen op het terrein, welke als voor 't werk onbruikbaar, waren weggezaagd. Zoo laDg 't karwei niet af was, werd er natuurlijk minder op die „brokjes" gelet, maar naderhand werden er toch een 7-tal fliuke stukken vermist, elk ongeveer 60 a 70 cM. lang. Wel is waar hebben ze geen hoo- gere waarde dan brandhout en werden de stukken elk op hoogstens 25 cents waarde geschat, maar toch vond de heer M. Eecen Jz., houthandelaar te Oudkarspel, aan wien 't hont toebehoorde, zoo min als de aannemer, de handelwijze van Hoogeboom netjes. Mijn heer Hoogeboom, die voor alle zekerheid ge detineerd was in 't Huis van Bew. te Alk maar, had vandaag dan ook in dit zaakje weinig ter zijner verontschuldiging in te brengen. In 't volgende zaakje had mon sieur meer te vertellen. We hadden onder de behandeling hiervan 't voorrecht, ter afwisseling zoo nn en dan een hoest-dno, -trio, soms -qnartet te hooren van de ver schillende min of meer verkoudon leden van 't geachte auditorium achter ons, en wenschen dien lieden by deze van harte een spoedige beterschap toe. Op 19 Nov. j. 1. was er te Alkmaar een waggon met aardappelen voor de firma Al en Kloosterboer, groentenhande- laren aldaar, aangekomen. Des morgens te half zeven are begonnen eenige werklieden van Al, waaronder ook Hoogeboom, met het lossen van den waggon, en toen 't schafttijd was, verlieten zij liet tooneel der bezigheden, nadat ze de deur van den waggon hadden dichtgetrokken en er vervolgens den grendel op hadden gedaan. Zonder erg en zeer toe vallig was Hoogeboom in den waggon achtergebleven en had zich deze opsluiting met innerlijke vreugde laten welgevallen, tot het volvoeren van een snood plan. In de na bijheid bevond zich de jongeheer Mulder, die spoedig bij vriend Hoogeboom den waggon binnenstapte en dezen vervolgens behulpzaam was in zijne „werkzaamheden". Mulder hield de zakken op en Hoogeboom liet zijne milde gaven er in nederdalen, door met een schop de aardappelen ei in te smijten. Op deze wtjzs hadden ze vijf zek aardappelan varza- meld, waarna Mulder een kar bij zekeren Blauw huurde, teneinde da zakken vervol gens bij Hoogeboom „in veiligheid" te bren gen. Zoo was dan 't „snippie" zooals vriend Corneiis het noemde, geborgen. Den volgenden dag kwam Hoogeboom bij zijn stadgenoot den timmerman-kastelein Ni co bias Wagenmaker eens een praatje makenen wist het gesprek al spoedig op het onderwerp „aardappelen" te brengen en vervolgens de bewuste 6 zak aan Wagenmaker te verkoo- pen. Een of twee dagen daarna bezorgde Hoogeboom 't zaakje dan ook netjes aan huis en werd hem f 7 60 voor zijne waar uitbe taald, die blijkbaar goed naar den zin was, want Mnlder was vooraf met een proefje aardappelen bij Wagenmaker geweest, weik proefje zeer goed had voldaan. Onz9 kaste lein was dns wat in zijn nopjes met zijn koopje en wist natuurlijk van den prins geen kwaadhij hoorde das nogal wat op, toen hij naderhand werd ontboden, om bij den Comm. v. PoL te komen en weidra de aard appelen bij bem werden in beslag genomen. Hoogeboom had hoog. spel gespeeld en met zijae oneerlijke handelingen te veel ge waagd. 't Spreekt van zelf, dat, toen er bij 't ver dere lossen van deD waggon, 6 zak te kort bleek te zijn, de argwaan werd opgewekt en 't dnnrde niet lang, of onze Kees was als bedrijver van den diefstal, in vereeniging met zijn vriend Mulder, bekend. Deze laatste had als deel in den buit f 2.50 ontvangen, en no. 1 hield het leeuwenaandeel over. Ja, onze Kees is nogal goedgeefsch, zooals hij zelf de aardigheid had te verklaren en gaf mot milde hand eerlijk f 2 50 van de opbrengst van 't door hem aan zijn patroon ontstolene aan zijn kameraad, (evenals de schoenmaker, die 't leer stal en de schoenen om Godswil gaf 't Was onverkwikkelijk, te hooren, hoe van de beide dieven de een den ander de meeste schuld wou geven en beweren, dat „bij" er het eerst over was begonnen. De O. van J. merkte in zijn requisitoir op, dat Hoogeboom, pa aanvankelijk te ontken nen, zoowat half bekende en eindigde met een vrijwel volledige bekentenis. Mulder (bekl. no. 2), begon met te verklaren, dat hij „zoo wat begreep" dat hetgeen hij gedaan had, lang niet in den haak was, hetgeen de heer Officier dacht te moeten aandikken als wel „heelemaal begrijpen" dat die handelwijze verre van eerlijk was. Z.E.G. beschreef Hooge boom als iemand, die weieens meer iets mee pakte, dat niet direct een bestemming had, maai hetwelk hij dan maar tot nader order op eene. zijns inziens, veilige plaats depo neerde. Het vertrouwen, door z'n patroon, (den heer Al) in hem gesteld, heeft hy op grove wijze geschonden en schandelijke blijken van ontrouw gegeven. De heer Officier vond de woning van Hoogeboom een zeer ongeschikt verblijf voor jongelieden als de 16-jarige Mul der, wiens jeugdige leeftijd nog als eene, be trekkelijk verontschuldigende omstandigheid zon kunnen dienen. De sisch lnidde tegen Hoogeboom wegens zijn dubbelen diefstal, van hont en aardap pelen, 8 maanden gevang., en tegen zijn con frater Mulder, wegens medeplichtig-zijn aan het stelen der aardappelen, 4 maanden gevang. Als verdediger was aan den beklaagde Hoogeboom toegevoegd Mr. A. A. Huizinga. advocaat-procureur te Hoorn, die voor zijn cliënt op een lichtere straf «androng. Zooals we in 't laatst van het vorige jaar meldden, moest vandaag da gasfabriek-puin hoop- quaestie uit Den Helder nog eens dienen. We zagen dan ook al vroegtijdig den rechtsgeleerden verdediger van de be klaagden in deze zaak [Burgemeester en Wet houders van Den Helder), den heer Mr. W. C. Bosman, in gewoon deftig burgergewaad binnenkomen, die, toen 't zijn tijd werd, zich even verwijderde en weldra met toga en bef, das in vol arnaat, terugkwam. Er moes ten nn nog drie getuigen in deze zaak wor den gehoord en welle. do heer S. Rykes, directeur, en 2e en 3a Johannes Bruin en Hendrions Kniper, beiden stokers in de Heldersche gagfabriek. We hebben deze quaestie onlangs al tame lijk uitvoerig weergegeven [en toen ook ■al niet voor de eerste maal! zoodat we nn maar niet te veel in bijzonderheden zullen treden. De vraag is deze: of de in Jan.'03 in genoemde fabriek bestaande gelegenheid voor de werklieden om zich te wasschen, werke lijk voldoende kon heeten of niet. De heer Rijkes was als getuige het eerst aan de beurt en verklaarde, dat de waschgelegenheid voor de werklieden, [die inderdaad tijdelijk aan groote hitte zijn blootgesteld] was als volgteen bank, waarop een emmer, die, be halve voor 't zich wasschen, alleen werd ge bruikt om er water mede over de te blus- schen cokes te gooien. Verder moesten de arbeiders zelf voor schoone handdoeken, als mede voor zeep zorgen. Toen Rijkes was uit gesproken, had Mr. Bosman al direct eene aanmerking en wel deze, dat het hein zeer verwonderde, den heer Rijkes thans aldus te hooren sproken, daar de heer Rijkes [zoo stond toch duidelijk in het proces-verbaal] vroeger bij den Kantonrechter heeft verklaard, dat er steeds zeep en één of meer schoone handdoeken, benevens een met schoon water gevnlden emmer in de fabriek aanwezig was. „Hoe zit dat nn?" vroeg pleiter ten slotte. De heer Rijkes liet zich echter niet nit 't veld slaan en verklaarde, thans 't zelfde te zeggen, wat hij indertijd voor 't Kantonge recht aanvoerde. Ook toen vertelde de directenr, dat de arbeiders zelf voor zeep en handdoeken ten hunnen gebruike moesten zorgdragen, al waren deze artikelen dan ook, (door hunne zorg,) steeds in de fabriek aan wezig. belde volgende verlangden, vctor gonvamem entsrekening weer naar Indië te vervoeren en den gepen- sionneerden, die hier dadelijk voor goed wil den blijven, als premie hun overtochtsgelden uit te betalen. Hoe meer gegoede Europeanen hier toch wonen, hoe beter het voor Indië en zijne bevolking is. Nu, op Soekaboemi begint het al vrij aardig en daar de menschen hier toch tot hnn dood toe blijven en er ook al den tijd toe" hebben, besteden ze hier buitengewoon veel zorg aan hnn tuinen en menbileering en heeft dit plaatsje dns een voor Indië ongewoon schil derachtig aanzien, 't Is hier verrukkelijk wan delen en ik zocht dan ook al die mooie lieve plekjes weer op, welke ik me nog zoo goed herinnerde van 1896. toen de gevolgen van De beide volgende getnigen, (de stokers,) verklaarden, dat 't in de fabriek 'n ernstige ziekte mij hier twee maanden van volstrekt niet zoo erg warm was. Vooral zalig dolce far nieute deden genieten. Ik schreef Bruin scheen er nooit last van gehad te hierboven, dat de heer Van Kol ons Soeka- hebben hij wilde zelfs beweren, dat 't voor het vuur ternauwernood warm was, hetgeen den Pres. aanleiding gaf, hem te vragen, of hij zich ais stoker midden in den zomer soms van een dnffelsche jas voorzag. Nn, zóó erg was 't nn ook weer niet volgens Brnin, die boem! een oord zou vinden om te leven, te lieven en te stervennn, 't laatste vind ik overal en ten allen tijde een vrij onaangename en veel te veel afdoende bezigheid, doch wat 't tweede punt betreftom te lieven of beter nog, ver liefd te worden, kijk, daar is dit Eden nn toch eindelijk toestemde, dat 't voor 't vuur i juist als voor geknipt! Van de tien meisjes. althans soms wel 'n beetje warm was Na, hij is nogal bescheiden in 't nitec van zijn hooggewaardeerde meening, diezelfde Bruin, dat moet gezegd wordenDe heer Sicco R. Smit, (de Inpectenr v.d. arbeid) kwam ook weer op de proppen. Na den heer Smit kreeg eindelyk de O. v. J. het woord, die in zijn requisitoir deed uitkomen, dat eene waschgelegenheid en eene gelegenheid om zich te wasschen nogal aardig kannen verschil len. Z E G. hield zich ten slotte precies aan den eisch, de vorige maal tegen de beklaag den ingesteld, n.l. de Bargem. f 25 boete, sabs. 5 d. h. en de 3 Weth. elk f 10. boete, ieder der 3 boeten te vervangen door 2 d. hecht. Mr. Bosman hield als verdediger vervol gens een [voor zijn doen nog al niet erg lang] pleidooi. In deze zaak zal de uitspraak heden over 14 dagen plaats vinden, terwijl in de zaak van Hoogeboom en Mulder heden over 8 dagen uitspraak zal worden gedaan. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XLIII. We zijn reeds ruim een week op Soeka boemi (,,'t lustoord der wereld") en kannen nog maar niet besluiten verder te gaan, zoo intens genotvol is het hier op dit plaatsje De als overal weelderige natunrpracht der tropen paart zich dan ook al zeer gelnkkig aan een goddel(jk zomerklimaat, terwijl de buitengewoon smaakvolle aanleg der plaats een wellust is voor de oogen. De Europeanen maken hier veel meer werk van hnn huis en hof, dan elders. Straks zal 't u duidelijk zijn, waarom. 't Is hier een recht gezegend plekje op aarde, een oord om te leven, te lieven en te stervan, zon de idealist Van Kol zeggen, en zoo wordt 't dan ook begrepen door tal van gepensionneerde landsdienaren, die hier een werkelijk genotvolien ouden dag zochten en vonden. Men valt hier eenvoudig over oud-residenten en gewezen hoofdofficieren, mannen, die zoo slim waren Gods schoone vrije natnnr te prefereeren boven een benauwd bovenhuisje, ergens in een buitenwijk van 'n Hollandsche stad. Zij blijven hier zoo geheel in hun eigen Indische doen en laten, ze wonen hier zoo „lekker" in hun „villa", hebben ook geen „soesah" met de voor oud-gasten meestal vrij onhandelbare dienstboden, terwijl op slot van rekening, en dat dost de deur toe, ze ook nog veel meer kans hebben om langer van hun jaatgeldje te profiteeren dan ginds bij U in het ODgezonde, konde, mistige vaderland met zijn voor Indiërs altijd zeer gevaarlijken Noord- Oostenwind. Spreek maar eens honderd oud-gasten In patria, en zeker zullen er negen-en-negentig. Bas Veth ten spijthet zonnige InsnUüde betreuren Ze kannen daar bij U nooit goed meer aarden en in de laatste jaren keerden dan ook vele Indische families naar hier te rug, om zich voor immer in het gezonde bin nenland te vestigen. Voor de meesten echter is 't geringe pen sioen een bezwaar, en dan de overtochtskosten, niet te vergeten In Indië leeft 'n Europeaan nu eenmaal duurder dSn in Holland, en aan gezien de Indische pensioenen geheel en al door Indië moeten worden opgobacht, zou het m. i. zeer billijk wezen om aan hen, die zich blijvend hier wilden vestigen, een zekere verhooging toe te kennen, terwijl men den repatriëerenden wat minder zon kunnen geven, 't Kwam dan zoo ongeveer overeen nit en er bleven hier meer Indische dubbeltjes in om loop. Nu gaat er iader jaar voor een zeer groote som aan Indisch geld Daar Europa en wordt het volk hier dns voortdurend armer. In de gegeven omstandigheden zon ik er zelf# glad vóór zijn, om ond-gasten, die dit blanke of bruine, die men hier op z'n weg ontmoet, kannen er zeker vijf onder de be paalde beautés worden gerangschikt en ik geloof, dat dit ook al 'n gelakkig gevolg is van 't gezonde klimaat. Ik zag nooit ergens zooveel kenr bij elkaarZelfs Londen legt 't tegen de Preanger af, en daarom meen ik een goed werk gedaan te hebben, door eenige kiekjes van Soendaneesche en Enropeesche schoonheden naar Patria op te zenden. Ze denken in Holland toch nog altijd veel te veel, dat de menschen hier op apen gelijken, een conclnsie, zeer voorbarig getrokken nit d? werkelijk monsterachtige verschijningen, die men in Holland wel eens ontmoet, oude ba- boe's, in den dienst vergrijsd en gerimpeld, die o rampdan nog op z'n Enropeesch worden toegetakeld ook Behalve om z'n mooie gezichtjes, is Soeka boemi ook nog bekend als herstellingsoord voor ziekten, opgedaan in de lage kuststreken, of te velde. 690 Meter boven de oppervlakte der zee gelegen, is het hier altijd heerlijk koel, veel koeler dan een Augustusdag in Holland, ja 's nachts kan men 't zelfs vrij kond hebben. De gemiddelde temperatuur is ongeveer 26 graden Celsius, dus voor een tropenland ideaal, en honderden hebben hier genezing gevonden van doodelijke ziekten. Als we van het station komen, hebben we eerst rechts de groote passer, waar de kleurige kleeding der Soendaneezen prettig afsteekt tegen de zwart geverfde passerkraampjes. 't Is hier 's morgens bijna altijd druk. Laat ik U al dadelijk zeggen, dat de bevolking in de Preanger over 't algemeen ,nog zeer welvarend is. Eerst sedert kort vindt men hier opium kitten. Ze zijn een gevolg van deopiutn- regie, d. w. z. het Gouvernement heeft hiei thans de gelegenheid tot schuiven geopend, en wel in een streek, waar dat bij 't oude pachtsysteem verboden was Veel durf ik er niet van zeggen. Ze hebben den heer Schel- tema van „het Bataviaasch Nieuwsblad" drie maanden in de cel gestopt, omdat hij deze handeling van onze Regeering durfde hekelen, das 't schijnt nog al een teer pnnt te wezen, dat ik echter zeer nederig aan de welwillende belangstelling van H. H. Kamerleden opdraag. Opiumschuiven is nog grooter kwaad dan b.v. de Staatsloterij, zon ik zoo ineenen. Van beide immoreele zaken trekt de schatkist profijt. Waarom nn zou 't eene, na verloop van eentgen tijd, worden afgeschaft en 't andere min of meer aangemoedigd?! We zijn hierin Indië erg nieuwsgierig naar een beantwoor ding van die vraag. Wie weet, of niet nog éénmaal de Kamerverslagen deze onze nieuwsgierigheid zullen bevredigen Billijkheidshalve moet nog even worden opgemerkt, dat de Regeering den Inlanders, hier in de Preanger, het schuiven verboden heeft. Zij mogen niet in de kitten worden toegelaten, en ook geen opium koopen. Een en ander is alleen maar aan onze gele broeders, de Chiceezen, veroorloofd. Intusschen begrijpt een ieder, dat de Inlanders zeer gemakkelijk het smerige goedje uit de tweede hand kunnen krijgen. Za betalen het dan eanvondig wat duurder en schuiven toch. Vele Inlander? hebben mij verzekerd, dat tot nog toe de Soendaneezen maar weinig gebruik van die gelegenheid maken, doch allen waren 't er over eens, dat, mochten die kitten niet spoedig verdwijuen, dat dan langzaam maar zeker het opiumschuiven hier ingang zal vin den en dat 't dan met de bekende Preanger welvaart gedaan zal zijn. Laat ons intusschen hopen, dat de Neder- landsche Anti-Opiumbond deze zaak eens ter harte zal willen nemen. Lt. Clockeneb Bbousson b. d. Soekaboemi. de 15ooüstraf7~ Ook dit jaar wederom hebben bij do be- Roman van FRIEDA YRIJVROUWE von BULOW. —ooo 2 Het slot was door hooge boomen om geven, zoodat men het vanaf den straatweg in den winter weinig en in den zomer in het geheel niet zien kon. ïfr was den graven Dieter, die sedert vierhonderd jaren op den Dietersburg zetelden, ook niets aan gelegen, gezien te worden, ofschoon het oude slot mooi genoeg wasmaar zij wilden liever „onder-ons" zijn. Zuster Christina, die in Wü3tenkoltheim, het armsie dorp van het gebergte, woonde, vond Dieterhausen steeds zeer behaaglijk. Maar de landstreek was arm, de huizen klein, tendeele met stroo gedekt, en bouwvallig. De steenen bodem van het gebergte gaf den landman een zeer kom mervol stuk brood. Over de brug van het slot kwam een dienaar in livrei. „Ia de grafelijke familie reeds hier!" riep hem de Zuster verwonderd toe. „Jawel. En wij b 1 ij v e n nu ook hier." ,.Nu, dan kom ik aanstonds «ven." Aan het einde van het dorp lag het armenhuis, dat een stichting was van gravin Dieter. Zij had gaarne een nieuw huis willen bouwen en dat was uit een hygiënisch oogpunt ook veel beter geweest, maar de graaf hield niet van nieuwe huizen. Hij had slechts verlof gegeven, een oud hoeren. huis aan ta koopen. Dit was met zijn met mosch begroeid dak zeer schilderachtig, maar bouwvallig en armzalig was het tevens en kostte veel geld aan onderhoud. Daar woonden die drie dorpsarmon, Peter, Liesbeth Schulze en Gret. Daarbij had de gravin een dagloonersechtpaar als bewaar ders aangesteld. Op een houten bank voor de deur zat Peter en keek naar de lucht. Hij zag er wat hulpeloos en klageiig uit, omdat de hemel bewolkt was, want het levensgeluk van Peter was zonneschijn. Meteen mat lachje beantwoordde hij den groet van de Zuster. „Moed, Peter. De zon komt nog vandaag, hoor." Zijn stompe geest snapte die woorden niet, maar wel voelde hij de ham bewezen vriendelijkheid. Toen Zuster Christina vervolgens in het vertrek kwam, waarin de oude Gret lag, om deze zooals iederen morgen te zuiveren en te verbedden, was de oude Gret dood.1 Zij was 's nachts, zonder dat iemand het gemerkt had, gestorven, vertelde de huis moeder. „Nu, dat heeft de lieve God goed ge maakt," zeide de Zuster, „met haar en met ons. „Veel beste dagen heelt zij niet gehad," meende de huismoeder. De oude Liesbeth Schulzo, die krom was van 't werken en de jicht, zuchtte: „Toch wel beter dag, dan deze dag." Liesbeth was nog zeer aan het leven gehecht en genoot er nu van in haar rustig tehuis order de bescherming der gravin, wie zjj menig ditje en datje wist af te smeeken, en zoodoende had ze het zoo gced als vroeger nooit te voren. Nu beleeide zij ook nog eens een gebeurtenis met dezen dood, die de noodige afwisseling bracht. Niet, dat de buurvrouwen zouden komen om het lijk al te leggen, maar zij had in haar binnenste heimelijk de begeerte naar het een of ander stuk uit Gret's nalatenschap. Van de goede gaven, die de gravin had geschonken, kon haar wel wat ten deel vallen. Zeker, de huismoeder had haar oog er ook op gericht, maar met die zou zij Slechts de ander wijs h it- zaakje wel eens worden. Z ister moest men het een of maken. Die was te precies. Zuster Christina waschte de doode met zorg en kleedde haar, om begraven te kun nen worden. HOOFDSTUK II. Een bediende geleidde Zu3ter Christina door een donkere zaal van Dietersburg. Wanneer de Zuster deze zaal binnen stapte, werd het haar steeds wat eigenaardig te moedezoo voornaam en plechtig was hier alles. Levensgroote portretten aan de wanden en spiegelgladde parketvloeren, en elk meubelstuk als uit een paleis, en dat halve licht en die klinkende tred, en dan deze eigenaardige lucht van ouderdom. Men waagde het nauwelijks een voet te verzetten en moest zich dadelijk die grove leeren schoenen mat modder herinneren. „Mevrouw de gravin zit op de galerij," zeide de bediende. Aan het eind van de zaal voerde een deur naar de zoogenaamde galerij, een steenen uitbouw over de nu lichtgroene parkweide, die door een dichte rij van boomen en struiken omgeven was, zoodat men daaroverheen niets zien kon dan de zwarte hooge bergen. Een scherm van rood en wit gestreept zeildoek beschutte voor regen en zon. Gravin Gabriëlle Dieter zat op een stoel en werkte. Een waschmand met lappen stond naast haar. Voor haar op een tafel lag een kluwen wol. Zij stond niet op, maar stak Zuster Christina de hand toe. Haar als uit marmer gehouwen gelaat toonde geen spoor vai: dat welwillende lachje, dat onder beleefde menschen het genoegen moet plegen aan te duiden, dat zjj gewoonlijk niet ondervinden. Zij lachte zeer zelden, menig een beweerde van nooit. Daarentegen legde zij nu in haar stem eenige overdreven een voudigheid en hartelijkheid. „Hoe verheug ik mij, mijn goede, lieve Zuster Christina. Nu moet ge mij zeer veel vertellen. Ga eens zitten bij mij. Hiei. Je krijgt dadeijjk een kopje chocolade. Neen, ge drinkt een kopje, daar wordt je niet naar gevraagd. Weet ge, wat dat is zg wees op de lappen. „Dat is myjn nieuwste spaarsysteem uit oude wollen lappen, die ik uitrafel, laat ik een sterke stot weven, die de prachtigste winterbroeken geeft voor onze dorpsarmen. Is dat niet een heerlijk idee „Ja." „Mijn zoon beweertde gravin lachte, een kort. krampachtig lachje „dat ik in zulk eea jachtijver ben gekomen naar wollen lappen, dat hem de kleeren van zijn vrouw niet meer veilig lijkenMaar vertel mg nu eens uitvoerig, hoe het je dezen winter eigenlijk wol is gegaan." „Mij is het heel goed gegaan, maar in het dorp waren er weer veel zieken, en onze dominé grootlngsdebatten ln de Tweede Kamer nlqt de stemmen ontbroken, die op wederinvoering der doodstraf aandrongen. Nadat reeds in het schriftelijk debat „sommige leden" desbetref fende opmerkingen hadden gemaakt, welke door den minister van justitie afwijzend werden beantwoord, waren het in de verga dering van 8 December de Kamerleden De Ridder en Lucasse, welke het antirevolntion- naire leerstuk, dat wederinvoering van de doodstraf wenschelijk is, kwamen bepleiten. Anti-revolutionnair leerstuk dat ls het ontegenzeggelijk. En toch, dit was voor ons het merkwaardige nit gemelde debatten, toch was het ditmaal niet op leerstellige gronden, niet op gronden aan de Schrift ontleend, dat deze leden hun Inzicht verdedigden. Meestal pleegt dit wel het geval te zijn meestentijds beroept men zich op de oudtestamentische uitspraak, dat van hem, die des menschen bloed vergiet, op zijn benrt het bloed vergoten zal worden. Of met een verwjjzing naar Rom. 13 4, herinnert men, dat de overheid het zwaard niet tevergeefs draagten verlangt men op dien grond de erkenning van het recht der overheid, de doodstraf toe te passen. Nn behoeft echter de erkenning van dat recht d6r overheid in 't algemeen geen bezwaar te ontmoeten. Immers, de overheid, de staat, mag alles mits het strekke tot het algemeen belang. En indien men dan ook maar zou kannen aantoonen, dat de wederinvoering der doodstraf werkelijk in het algemeen belang ware, zou geen enkel vrijzinnig man tegen dien maatregel protesteeren. Over die vraag valt te praten het is dns eenvoudig een kwestie van maatschappelijk nat geworden. Immers gelijk wij zeiden, ook de Kamerleden die dit jaar het onderwerp aanroerden, hebben zich ditmaal niet op een bijbelsch, maar op een nnttigheidsstandpant geplaatst. Zij hebben eens beproefd, met wapenen van de overzijde den aanval te ondernemen. Zij beriepen zich op het in ons land aanwassend getal ernstige misdrjjven de „toenemende verwildering des volks" om in den ter rechterzijde gebruikeljjken stijl te spreken en zij verwachtten van de wederinvoering der doodstraf een heilzame, in het bizonder ook afschrikkende, werking. Eerst als de moordenaar zelf weer door de overheid terechtgesteld is, achtten zij ook het rechtsbewustzijn des volks bevredigd. Tegen deze beweringen nu is een ernstig verzet nog steeds op zijn plaats. De doodstraf werkt noch heilzaam, noch afschrikkend in stede van te bevredigen, beleedigt zij ons rechtsgevoel. Het „heilzame" van de doodstraf zou voor namelijk gelegen moeten zijn in die afschrik kende werkingwant het terechtstellen op zichzelf, het uit de maatschappij verwijderen van die zeer weinigen, op wie de staf zon worden toegepast, heeft geen beteekenis. Zelfs de meest onverzoenlijke doodstraffer verlangt nog niet zóózeer terug te keeren tot de middel eeuwen, dat hij de terechtstellingen op groote schaal weer zon willen zien toegepast. Het is dan ook ondenkbaar, dat het aantal terechtstellingen grooter zou worden dan bijv. in Frankrijk het geval isop een bevolking van 40 millioen inwoners geschieden daar nog geen tien executies per jaar. Als maatschap pelijke „zuivering" beteekent dit dus al bit ter weinig. Trouwens, het wil ons voorkomen, dat levenslange opsluiting toch ook wel met alle recht „verwijderen nit de maatschappij" mag heeten. De misdadiger kan echter ont snappen Zekerdoch wie zon de dieren tuinen willen afschaffen, omdat hun bewoners losbreken kunnen Toch zouden wjj de voor keur geven aan de ontmoeting met een ont vluchten moordenaar boven die met een los gebroken tijgerTerwijl natuurlijk bij zorg- valdigen bouw en bewaking de kans op ont snappen geheel verdwijnt. Maar, zeggen de voorstanders, zij ook het aantal terechtgestelden onbeduidend klein, we behouden toch de afschrikkende werking op het overige deel der bevolking. Welnu, dat is niet zoo; om duizend redenen werkt de doodstraf bedreiging niet afschrikkend, voor hen n.l. die zulke afschrikking behoe ven, de fcisdadigen. Vooreerst toch bestaat alvast bij elk misdadiger de hoop, en vaak de niet ongegronde verwachting, dat hij dit maal eens niet ontdekt zal wordenen ook al wordt hij gepakt, weet hg nog al te goed, hoe van een eventneele terechtstelling nog „gebrek aan bewijs", hooger beroep, oassatie, gratie en desnoods ontvluchting hem scheiden. Maar voorts vergeten de voorstanders dan dit belangrijke argument, dat, zeker, op een normaal mensch in normale omstandigheden het denkbeeld eener executie afschrikkend werkt, doch dat, nog afgezien van het boven vermelde, een persoon, die tot het begaan van een moord, door de sterke drijfveeren van haat, dweepzucht, wraak, hebzucht, en niet te vergeten angst, gedreven wordt, voor de zoo veraf liggende bedreiging van een moge- lijke terechtstelling ongevoelig blijft. Bevestiging vindt dit argnment ook in de ondervinding van middeleeuwen of ooster- i sclie landen, waar terechtstelling op de meest gruwzame wijze volstrekt niet de misdaden „Daar komt je chocolade," viel de gravin i haar in da rede en nam het kopje van het i blad. „Dat is nameljjk een nieuw preparaat. Lu der, pak even twee pakketten van deze chocolade in de tasch vaD Zuster Christina." De Zuster bedankte verheugd. „Dat zal wat voor mijn dominé zgn," zeide zij. „Zoo, maar hoe gaat het jou? Dat interesseert mij nu het meest." Da Zuster dachtgeen boon kan het haar schelen, Dat is genoeg te merken. Zij zeide: „Dezen nacht is de arme Gret gestorven. Zoo juist kom ik bij haar vandaan." „Ach, wat bedroeft mg datriep de gravin. „Die arme, goeie ziel. Ik heb er niets van geweten, dat zg zoo ziek was. Is alles wel gedaan, wat gedaan kon worden De Zuster haalde de schouders op. „Ouderdoms zwakte. Daar is niets tegen te doen. Het is ook goed zoo", voegde zij er met een zucht bij, „voor haar en ook voor mij." De gravin fronste ongemerkt de wenk brauwen. Zij dachtZoo iets zegt men niet. Men kan het dénken, maar men spreekt het niet uit. Zij deed evenwel als had ze het niet gehoord en herhaalde vol deelneming„dus is zij dood, die goeie ziel. Een lief, prachtig oudje." „Ach, mevrouw de gravin, zg was al sedert jaren zwakhoofdig." De mooie, grijze oogen van de gravia flikkerden. „IK herinner mg, dat zij een lief, bescheiden, eenvoudig gemoed bezat," zeide zij afwjjzend. Dan vroeg zg naar de andere dorpsarmen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5