Jndisthc ^enkasscn.
aar ih uiil!
Zondag 10 Jan. 1904.
48 ste Jaargang.
No. 3904.
TWEEDE BLAD.
Arrondissements - Recht
bank te Alkmaar.
FEUILLETON.
van
Zitting van Dinsdag 5 Januari 1904.
ooooo
Wat ons bij de eersto zitting in 't nieuw
begonnen jaar opviel, was wel in de eerste
plaats 't zeer groote getai balieklnive s, dat
was opgekomenstellig op z'n minst wel
90 stuks Gelukkig waren ze voor 't groote
meerendeel nogal stiltronwens, de rijks-
veldwacht zou hen ook niet duiden, wanneer
ze een beet ja druk zijn en dat weten deze
heeren" drommels goed.
Verder verraste het ons nog een weinig,
dat er slechts twee zaken op de rol stonden
tengevolge waarvan de zitting zeldzaam
vroeg was afgeloopen.
De eerste dier belde zaken betrof een
diefstal van hout en aardappelen.
Ja, men had zich op onrechtmatige wijze
wat winterprovisie toegeëigend.
De houtdiefstal ia gopleegd door den
'34-jarigen Corneiis Hoogeboom, uit Alkmaar,
op gevaar af dat hij zich zon hooren naroe
pen „Houdt den diefHg heeft hont
gestolen en is dns een houtdiefWaarschijn
lijk was het Keesje zóó nog niet mooi genoeg,
althans een poosje na 't plegen van deze
wandaad stal hij nog wat aardappelen (dit
maal in vereeniging met z'n medebeklaagde,
den 16-jarigen werkman D. Halder,) ook al
uit Alkmaar. Nu is Hoogeboom vermoede
lijk een wee: kundige van belang en ver
wachtte ongetwijfeld een zeer strengen winter,
te oordeelen naar 't soliede eiken brandhout,
dat hij gapte en waarmee hij zijne huiskamer
zeker eens heerlijk wilde verwarmen 't Is
ok best mogelijk, dat sinjeur door 't lezen van
eel berichten over sneeuw en barre koude
zoo hier en daar, or toe gekomen is, om (hij
blijkt nogal ruim van geweten te zijn!) den
diefstal te begaan. Toch heeft Cornelitj 3,
nog vóór hij 't hout verstookte, er zich deer
lijk de handen aan gebrand.
Laten we eerst den houtdiefstal even
t beschrijven. Van 17 Oct. tot 22 Nov. is er
'gewerkt aan 't bonwen van een nieuwe
brug over de Hoornsche vaart in Alkmaar.
Het terrein nn, waar het benoodigde hont
en dergelijke, kortomhet bouwmateriaal
zich op bevond, was niet ver van Hooge-
boom's woning verwijderd. Er lagen, toen
het werk al aardig begon te vorderoD, ver
schillende stukken wortel- en topeinden van
eiken boomen op het terrein, welke als voor
't werk onbruikbaar, waren weggezaagd.
Zoo laDg 't karwei niet af was, werd er
natuurlijk minder op die „brokjes" gelet,
maar naderhand werden er toch een 7-tal
fliuke stukken vermist, elk ongeveer 60 a 70
cM. lang. Wel is waar hebben ze geen hoo-
gere waarde dan brandhout en werden de
stukken elk op hoogstens 25 cents waarde
geschat, maar toch vond de heer M. Eecen Jz.,
houthandelaar te Oudkarspel, aan wien 't
hont toebehoorde, zoo min als de aannemer,
de handelwijze van Hoogeboom netjes. Mijn
heer Hoogeboom, die voor alle zekerheid ge
detineerd was in 't Huis van Bew. te Alk
maar, had vandaag dan ook in dit zaakje
weinig ter zijner verontschuldiging in te
brengen. In 't volgende zaakje had mon
sieur meer te vertellen. We hadden onder
de behandeling hiervan 't voorrecht, ter
afwisseling zoo nn en dan een hoest-dno,
-trio, soms -qnartet te hooren van de ver
schillende min of meer verkoudon leden van
't geachte auditorium achter ons, en wenschen
dien lieden by deze van harte een spoedige
beterschap toe. Op 19 Nov. j. 1. was er te
Alkmaar een waggon met aardappelen voor
de firma Al en Kloosterboer, groentenhande-
laren aldaar, aangekomen. Des morgens te
half zeven are begonnen eenige werklieden
van Al, waaronder ook Hoogeboom, met het
lossen van den waggon, en toen 't schafttijd
was, verlieten zij liet tooneel der bezigheden,
nadat ze de deur van den waggon hadden
dichtgetrokken en er vervolgens den grendel
op hadden gedaan. Zonder erg en zeer toe
vallig was Hoogeboom in den waggon
achtergebleven en had zich deze opsluiting
met innerlijke vreugde laten welgevallen, tot
het volvoeren van een snood plan. In de na
bijheid bevond zich de jongeheer Mulder, die
spoedig bij vriend Hoogeboom den waggon
binnenstapte en dezen vervolgens behulpzaam
was in zijne „werkzaamheden". Mulder hield
de zakken op en Hoogeboom liet zijne milde
gaven er in nederdalen, door met een schop
de aardappelen ei in te smijten. Op deze
wtjzs hadden ze vijf zek aardappelan varza-
meld, waarna Mulder een kar bij zekeren
Blauw huurde, teneinde da zakken vervol
gens bij Hoogeboom „in veiligheid" te bren
gen. Zoo was dan 't „snippie" zooals
vriend Corneiis het noemde, geborgen. Den
volgenden dag kwam Hoogeboom bij zijn
stadgenoot den timmerman-kastelein Ni co bias
Wagenmaker eens een praatje makenen wist
het gesprek al spoedig op het onderwerp
„aardappelen" te brengen en vervolgens de
bewuste 6 zak aan Wagenmaker te verkoo-
pen. Een of twee dagen daarna bezorgde
Hoogeboom 't zaakje dan ook netjes aan huis
en werd hem f 7 60 voor zijne waar uitbe
taald, die blijkbaar goed naar den zin was,
want Mnlder was vooraf met een proefje
aardappelen bij Wagenmaker geweest, weik
proefje zeer goed had voldaan. Onz9 kaste
lein was dns wat in zijn nopjes met zijn
koopje en wist natuurlijk van den prins geen
kwaadhij hoorde das nogal wat op, toen
hij naderhand werd ontboden, om bij den
Comm. v. PoL te komen en weidra de aard
appelen bij bem werden in beslag genomen.
Hoogeboom had hoog. spel gespeeld en
met zijae oneerlijke handelingen te veel ge
waagd.
't Spreekt van zelf, dat, toen er bij 't ver
dere lossen van deD waggon, 6 zak te kort
bleek te zijn, de argwaan werd opgewekt en
't dnnrde niet lang, of onze Kees was als
bedrijver van den diefstal, in vereeniging met
zijn vriend Mulder, bekend.
Deze laatste had als deel in den buit f 2.50
ontvangen, en no. 1 hield het leeuwenaandeel
over.
Ja, onze Kees is nogal goedgeefsch, zooals
hij zelf de aardigheid had te verklaren en
gaf mot milde hand eerlijk f 2 50 van de
opbrengst van 't door hem aan zijn patroon
ontstolene aan zijn kameraad, (evenals de
schoenmaker, die 't leer stal en de schoenen
om Godswil gaf
't Was onverkwikkelijk, te hooren, hoe van
de beide dieven de een den ander de meeste
schuld wou geven en beweren, dat „bij" er
het eerst over was begonnen.
De O. van J. merkte in zijn requisitoir op,
dat Hoogeboom, pa aanvankelijk te ontken
nen, zoowat half bekende en eindigde met
een vrijwel volledige bekentenis. Mulder
(bekl. no. 2), begon met te verklaren, dat hij
„zoo wat begreep" dat hetgeen hij gedaan had,
lang niet in den haak was, hetgeen de heer
Officier dacht te moeten aandikken als wel
„heelemaal begrijpen" dat die handelwijze
verre van eerlijk was. Z.E.G. beschreef Hooge
boom als iemand, die weieens meer iets mee
pakte, dat niet direct een bestemming had,
maai hetwelk hij dan maar tot nader order
op eene. zijns inziens, veilige plaats depo
neerde. Het vertrouwen, door z'n patroon, (den
heer Al) in hem gesteld, heeft hy op grove
wijze geschonden en schandelijke blijken van
ontrouw gegeven. De heer Officier vond de
woning van Hoogeboom een zeer ongeschikt
verblijf voor jongelieden als de 16-jarige Mul
der, wiens jeugdige leeftijd nog als eene, be
trekkelijk verontschuldigende omstandigheid
zon kunnen dienen.
De sisch lnidde tegen Hoogeboom wegens
zijn dubbelen diefstal, van hont en aardap
pelen, 8 maanden gevang., en tegen zijn con
frater Mulder, wegens medeplichtig-zijn aan
het stelen der aardappelen, 4 maanden gevang.
Als verdediger was aan den beklaagde
Hoogeboom toegevoegd Mr. A. A. Huizinga.
advocaat-procureur te Hoorn, die voor zijn
cliënt op een lichtere straf «androng.
Zooals we in 't laatst van het vorige jaar
meldden, moest vandaag da gasfabriek-puin
hoop- quaestie uit Den Helder nog eens
dienen. We zagen dan ook al vroegtijdig
den rechtsgeleerden verdediger van de be
klaagden in deze zaak [Burgemeester en Wet
houders van Den Helder), den heer Mr. W. C.
Bosman, in gewoon deftig burgergewaad
binnenkomen, die, toen 't zijn tijd werd, zich
even verwijderde en weldra met toga en bef, das
in vol arnaat, terugkwam. Er moes
ten nn nog drie getuigen in deze zaak wor
den gehoord en welle. do heer S.
Rykes, directeur, en 2e en 3a Johannes Bruin
en Hendrions Kniper, beiden stokers in de
Heldersche gagfabriek.
We hebben deze quaestie onlangs al tame
lijk uitvoerig weergegeven [en toen ook
■al niet voor de eerste maal! zoodat we nn
maar niet te veel in bijzonderheden zullen
treden. De vraag is deze: of de in Jan.'03 in
genoemde fabriek bestaande gelegenheid voor
de werklieden om zich te wasschen, werke
lijk voldoende kon heeten of niet. De heer
Rijkes was als getuige het eerst aan de
beurt en verklaarde, dat de waschgelegenheid
voor de werklieden, [die inderdaad tijdelijk
aan groote hitte zijn blootgesteld] was als
volgteen bank, waarop een emmer, die, be
halve voor 't zich wasschen, alleen werd ge
bruikt om er water mede over de te blus-
schen cokes te gooien. Verder moesten de
arbeiders zelf voor schoone handdoeken, als
mede voor zeep zorgen. Toen Rijkes was uit
gesproken, had Mr. Bosman al direct eene
aanmerking en wel deze, dat het hein zeer
verwonderde, den heer Rijkes thans aldus te
hooren sproken, daar de heer Rijkes [zoo
stond toch duidelijk in het proces-verbaal]
vroeger bij den Kantonrechter heeft verklaard,
dat er steeds zeep en één of meer schoone
handdoeken, benevens een met schoon water
gevnlden emmer in de fabriek aanwezig was.
„Hoe zit dat nn?" vroeg pleiter ten slotte.
De heer Rijkes liet zich echter niet nit
't veld slaan en verklaarde, thans 't zelfde te
zeggen, wat hij indertijd voor 't Kantonge
recht aanvoerde. Ook toen vertelde de
directenr, dat de arbeiders zelf voor zeep en
handdoeken ten hunnen gebruike moesten
zorgdragen, al waren deze artikelen dan ook,
(door hunne zorg,) steeds in de fabriek aan
wezig.
belde volgende
verlangden, vctor gonvamem entsrekening
weer naar Indië te vervoeren en den gepen-
sionneerden, die hier dadelijk voor goed wil
den blijven, als premie hun overtochtsgelden
uit te betalen. Hoe meer gegoede Europeanen
hier toch wonen, hoe beter het voor Indië
en zijne bevolking is.
Nu, op Soekaboemi begint het al vrij aardig
en daar de menschen hier toch tot hnn dood
toe blijven en er ook al den tijd toe" hebben,
besteden ze hier buitengewoon veel zorg aan
hnn tuinen en menbileering en heeft dit
plaatsje dns een voor Indië ongewoon schil
derachtig aanzien, 't Is hier verrukkelijk wan
delen en ik zocht dan ook al die mooie lieve
plekjes weer op, welke ik me nog zoo goed
herinnerde van 1896. toen de gevolgen van
De beide volgende getnigen, (de
stokers,) verklaarden, dat 't in de fabriek 'n ernstige ziekte mij hier twee maanden van
volstrekt niet zoo erg warm was. Vooral zalig dolce far nieute deden genieten. Ik schreef
Bruin scheen er nooit last van gehad te hierboven, dat de heer Van Kol ons Soeka-
hebben hij wilde zelfs beweren, dat 't voor
het vuur ternauwernood warm was, hetgeen
den Pres. aanleiding gaf, hem te vragen, of
hij zich ais stoker midden in den zomer soms
van een dnffelsche jas voorzag. Nn, zóó erg
was 't nn ook weer niet volgens Brnin, die
boem! een oord zou vinden om te leven, te lieven
en te stervennn, 't laatste vind ik overal en
ten allen tijde een vrij onaangename en veel
te veel afdoende bezigheid, doch wat 't tweede
punt betreftom te lieven of beter nog, ver
liefd te worden, kijk, daar is dit Eden nn
toch eindelijk toestemde, dat 't voor 't vuur i juist als voor geknipt! Van de tien meisjes.
althans soms wel 'n beetje warm was
Na, hij is nogal bescheiden in 't nitec van
zijn hooggewaardeerde meening, diezelfde
Bruin, dat moet gezegd wordenDe
heer Sicco R. Smit, (de Inpectenr v.d. arbeid)
kwam ook weer op de proppen.
Na den heer Smit kreeg eindelyk de O. v.
J. het woord, die in zijn requisitoir deed
uitkomen, dat eene waschgelegenheid
en eene gelegenheid om zich te
wasschen nogal aardig kannen verschil
len. Z E G. hield zich ten slotte precies aan
den eisch, de vorige maal tegen de beklaag
den ingesteld, n.l. de Bargem. f 25 boete,
sabs. 5 d. h. en de 3 Weth. elk f 10.
boete, ieder der 3 boeten te vervangen door
2 d. hecht.
Mr. Bosman hield als verdediger vervol
gens een [voor zijn doen nog al niet erg
lang] pleidooi.
In deze zaak zal de uitspraak heden over
14 dagen plaats vinden, terwijl in de zaak
van Hoogeboom en Mulder heden over
8 dagen uitspraak zal worden gedaan.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
XLIII.
We zijn reeds ruim een week op Soeka
boemi (,,'t lustoord der wereld") en kannen
nog maar niet besluiten verder te gaan, zoo
intens genotvol is het hier op dit plaatsje
De als overal weelderige natunrpracht der
tropen paart zich dan ook al zeer gelnkkig
aan een goddel(jk zomerklimaat, terwijl de
buitengewoon smaakvolle aanleg der plaats
een wellust is voor de oogen. De Europeanen
maken hier veel meer werk van hnn huis en
hof, dan elders. Straks zal 't u duidelijk zijn,
waarom.
't Is hier een recht gezegend plekje op
aarde, een oord om te leven, te lieven en te
stervan, zon de idealist Van Kol zeggen, en
zoo wordt 't dan ook begrepen door tal van
gepensionneerde landsdienaren, die hier een
werkelijk genotvolien ouden dag zochten en
vonden.
Men valt hier eenvoudig over oud-residenten
en gewezen hoofdofficieren, mannen, die zoo
slim waren Gods schoone vrije natnnr te
prefereeren boven een benauwd bovenhuisje,
ergens in een buitenwijk van 'n Hollandsche
stad. Zij blijven hier zoo geheel in hun eigen
Indische doen en laten, ze wonen hier zoo
„lekker" in hun „villa", hebben ook geen
„soesah" met de voor oud-gasten meestal vrij
onhandelbare dienstboden, terwijl op slot van
rekening, en dat dost de deur toe, ze ook nog
veel meer kans hebben om langer van hun
jaatgeldje te profiteeren dan ginds bij U in
het ODgezonde, konde, mistige vaderland met
zijn voor Indiërs altijd zeer gevaarlijken Noord-
Oostenwind.
Spreek maar eens honderd oud-gasten In
patria, en zeker zullen er negen-en-negentig.
Bas Veth ten spijthet zonnige InsnUüde
betreuren Ze kannen daar bij U nooit goed
meer aarden en in de laatste jaren keerden
dan ook vele Indische families naar hier te
rug, om zich voor immer in het gezonde bin
nenland te vestigen.
Voor de meesten echter is 't geringe pen
sioen een bezwaar, en dan de overtochtskosten,
niet te vergeten In Indië leeft 'n Europeaan
nu eenmaal duurder dSn in Holland, en aan
gezien de Indische pensioenen geheel en al
door Indië moeten worden opgobacht, zou
het m. i. zeer billijk wezen om aan hen, die
zich blijvend hier wilden vestigen, een zekere
verhooging toe te kennen, terwijl men den
repatriëerenden wat minder zon kunnen geven,
't Kwam dan zoo ongeveer overeen nit en er
bleven hier meer Indische dubbeltjes in om
loop. Nu gaat er iader jaar voor een zeer
groote som aan Indisch geld Daar Europa en
wordt het volk hier dns voortdurend armer.
In de gegeven omstandigheden zon ik er
zelf# glad vóór zijn, om ond-gasten, die dit
blanke of bruine, die men hier op z'n weg
ontmoet, kannen er zeker vijf onder de be
paalde beautés worden gerangschikt en ik
geloof, dat dit ook al 'n gelakkig gevolg is
van 't gezonde klimaat. Ik zag nooit ergens
zooveel kenr bij elkaarZelfs Londen legt
't tegen de Preanger af, en daarom meen ik
een goed werk gedaan te hebben, door eenige
kiekjes van Soendaneesche en Enropeesche
schoonheden naar Patria op te zenden. Ze
denken in Holland toch nog altijd veel te
veel, dat de menschen hier op apen gelijken,
een conclnsie, zeer voorbarig getrokken nit
d? werkelijk monsterachtige verschijningen, die
men in Holland wel eens ontmoet, oude ba-
boe's, in den dienst vergrijsd en gerimpeld,
die o rampdan nog op z'n Enropeesch
worden toegetakeld ook
Behalve om z'n mooie gezichtjes, is Soeka
boemi ook nog bekend als herstellingsoord
voor ziekten, opgedaan in de lage kuststreken,
of te velde.
690 Meter boven de oppervlakte der zee
gelegen, is het hier altijd heerlijk koel, veel
koeler dan een Augustusdag in Holland, ja
's nachts kan men 't zelfs vrij kond hebben.
De gemiddelde temperatuur is ongeveer 26
graden Celsius, dus voor een tropenland ideaal,
en honderden hebben hier genezing gevonden
van doodelijke ziekten.
Als we van het station komen, hebben we
eerst rechts de groote passer, waar de kleurige
kleeding der Soendaneezen prettig afsteekt
tegen de zwart geverfde passerkraampjes.
't Is hier 's morgens bijna altijd druk. Laat
ik U al dadelijk zeggen, dat de bevolking
in de Preanger over 't algemeen ,nog zeer
welvarend is.
Eerst sedert kort vindt men hier opium
kitten. Ze zijn een gevolg van deopiutn-
regie, d. w. z. het Gouvernement heeft hiei
thans de gelegenheid tot schuiven geopend,
en wel in een streek, waar dat bij 't oude
pachtsysteem verboden was Veel durf ik er
niet van zeggen. Ze hebben den heer Schel-
tema van „het Bataviaasch Nieuwsblad" drie
maanden in de cel gestopt, omdat hij deze
handeling van onze Regeering durfde hekelen,
das 't schijnt nog al een teer pnnt te wezen,
dat ik echter zeer nederig aan de welwillende
belangstelling van H. H. Kamerleden opdraag.
Opiumschuiven is nog grooter kwaad dan b.v.
de Staatsloterij, zon ik zoo ineenen. Van beide
immoreele zaken trekt de schatkist profijt.
Waarom nn zou 't eene, na verloop van
eentgen tijd, worden afgeschaft en 't andere
min of meer aangemoedigd?! We zijn hierin
Indië erg nieuwsgierig naar een beantwoor
ding van die vraag. Wie weet, of niet nog
éénmaal de Kamerverslagen deze onze
nieuwsgierigheid zullen bevredigen
Billijkheidshalve moet nog even worden
opgemerkt, dat de Regeering den Inlanders,
hier in de Preanger, het schuiven verboden
heeft. Zij mogen niet in de kitten worden
toegelaten, en ook geen opium koopen.
Een en ander is alleen maar aan onze gele
broeders, de Chiceezen, veroorloofd. Intusschen
begrijpt een ieder, dat de Inlanders zeer
gemakkelijk het smerige goedje uit de tweede
hand kunnen krijgen. Za betalen het dan
eanvondig wat duurder en schuiven toch. Vele
Inlander? hebben mij verzekerd, dat tot nog
toe de Soendaneezen maar weinig gebruik
van die gelegenheid maken, doch allen waren
't er over eens, dat, mochten die kitten niet
spoedig verdwijuen, dat dan langzaam maar
zeker het opiumschuiven hier ingang zal vin
den en dat 't dan met de bekende Preanger
welvaart gedaan zal zijn.
Laat ons intusschen hopen, dat de Neder-
landsche Anti-Opiumbond deze zaak eens ter
harte zal willen nemen.
Lt. Clockeneb Bbousson b. d.
Soekaboemi.
de 15ooüstraf7~
Ook dit jaar wederom hebben bij do be-
Roman van
FRIEDA YRIJVROUWE von BULOW.
—ooo
2
Het slot was door hooge boomen om
geven, zoodat men het vanaf den straatweg
in den winter weinig en in den zomer in het
geheel niet zien kon. ïfr was den graven
Dieter, die sedert vierhonderd jaren op
den Dietersburg zetelden, ook niets aan
gelegen, gezien te worden, ofschoon het
oude slot mooi genoeg wasmaar zij wilden
liever „onder-ons" zijn.
Zuster Christina, die in Wü3tenkoltheim,
het armsie dorp van het gebergte, woonde,
vond Dieterhausen steeds zeer behaaglijk.
Maar de landstreek was arm, de huizen
klein, tendeele met stroo gedekt, en
bouwvallig. De steenen bodem van het
gebergte gaf den landman een zeer kom
mervol stuk brood.
Over de brug van het slot kwam een
dienaar in livrei.
„Ia de grafelijke familie reeds hier!" riep
hem de Zuster verwonderd toe.
„Jawel. En wij b 1 ij v e n nu ook hier."
,.Nu, dan kom ik aanstonds «ven."
Aan het einde van het dorp lag het
armenhuis, dat een stichting was van gravin
Dieter. Zij had gaarne een nieuw huis
willen bouwen en dat was uit een hygiënisch
oogpunt ook veel beter geweest, maar de
graaf hield niet van nieuwe huizen. Hij
had slechts verlof gegeven, een oud hoeren.
huis aan ta koopen. Dit was met zijn met
mosch begroeid dak zeer schilderachtig,
maar bouwvallig en armzalig was het
tevens en kostte veel geld aan onderhoud.
Daar woonden die drie dorpsarmon, Peter,
Liesbeth Schulze en Gret. Daarbij had de
gravin een dagloonersechtpaar als bewaar
ders aangesteld.
Op een houten bank voor de deur zat
Peter en keek naar de lucht. Hij zag er wat
hulpeloos en klageiig uit, omdat de hemel
bewolkt was, want het levensgeluk van
Peter was zonneschijn.
Meteen mat lachje beantwoordde hij den
groet van de Zuster.
„Moed, Peter. De zon komt nog vandaag,
hoor."
Zijn stompe geest snapte die woorden
niet, maar wel voelde hij de ham bewezen
vriendelijkheid.
Toen Zuster Christina vervolgens in het
vertrek kwam, waarin de oude Gret lag,
om deze zooals iederen morgen te zuiveren
en te verbedden, was de oude Gret dood.1
Zij was 's nachts, zonder dat iemand het
gemerkt had, gestorven, vertelde de huis
moeder.
„Nu, dat heeft de lieve God goed ge
maakt," zeide de Zuster, „met haar en met
ons.
„Veel beste dagen heelt zij niet gehad,"
meende de huismoeder.
De oude Liesbeth Schulzo, die krom was
van 't werken en de jicht, zuchtte: „Toch
wel beter dag, dan deze dag."
Liesbeth was nog zeer aan het leven
gehecht en genoot er nu van in haar rustig
tehuis order de bescherming der gravin,
wie zjj menig ditje en datje wist af te
smeeken, en zoodoende had ze het zoo gced
als vroeger nooit te voren. Nu beleeide zij
ook nog eens een gebeurtenis met dezen
dood, die de noodige afwisseling bracht.
Niet, dat de buurvrouwen zouden komen
om het lijk al te leggen, maar zij had in
haar binnenste heimelijk de begeerte naar het
een of ander stuk uit Gret's nalatenschap.
Van de goede gaven, die de gravin had
geschonken, kon haar wel wat ten deel
vallen. Zeker, de huismoeder had haar oog
er ook op gericht, maar met die zou zij
Slechts de
ander wijs
h it- zaakje wel eens worden.
Z ister moest men het een of
maken. Die was te precies.
Zuster Christina waschte de doode met
zorg en kleedde haar, om begraven te kun
nen worden.
HOOFDSTUK II.
Een bediende geleidde Zu3ter Christina
door een donkere zaal van Dietersburg.
Wanneer de Zuster deze zaal binnen
stapte, werd het haar steeds wat eigenaardig
te moedezoo voornaam en plechtig was
hier alles. Levensgroote portretten aan de
wanden en spiegelgladde parketvloeren, en
elk meubelstuk als uit een paleis, en dat
halve licht en die klinkende tred, en dan
deze eigenaardige lucht van ouderdom. Men
waagde het nauwelijks een voet te verzetten
en moest zich dadelijk die grove leeren
schoenen mat modder herinneren.
„Mevrouw de gravin zit op de galerij,"
zeide de bediende.
Aan het eind van de zaal voerde een
deur naar de zoogenaamde galerij, een
steenen uitbouw over de nu lichtgroene
parkweide, die door een dichte rij van
boomen en struiken omgeven was, zoodat
men daaroverheen niets zien kon dan de
zwarte hooge bergen. Een scherm van rood
en wit gestreept zeildoek beschutte voor
regen en zon.
Gravin Gabriëlle Dieter zat op een stoel
en werkte. Een waschmand met lappen
stond naast haar. Voor haar op een tafel lag
een kluwen wol.
Zij stond niet op, maar stak Zuster
Christina de hand toe. Haar als uit marmer
gehouwen gelaat toonde geen spoor vai:
dat welwillende lachje, dat onder beleefde
menschen het genoegen moet plegen
aan te duiden, dat zjj gewoonlijk niet
ondervinden. Zij lachte zeer zelden, menig
een beweerde van nooit. Daarentegen legde
zij nu in haar stem eenige overdreven een
voudigheid en hartelijkheid.
„Hoe verheug ik mij, mijn goede, lieve
Zuster Christina. Nu moet ge mij zeer veel
vertellen. Ga eens zitten bij mij. Hiei. Je
krijgt dadeijjk een kopje chocolade. Neen,
ge drinkt een kopje, daar wordt je niet
naar gevraagd. Weet ge, wat dat is
zg wees op de lappen. „Dat is myjn nieuwste
spaarsysteem uit oude wollen lappen, die
ik uitrafel, laat ik een sterke stot weven,
die de prachtigste winterbroeken geeft voor
onze dorpsarmen. Is dat niet een heerlijk
idee
„Ja."
„Mijn zoon beweertde gravin lachte,
een kort. krampachtig lachje „dat ik
in zulk eea jachtijver ben gekomen naar
wollen lappen, dat hem de kleeren van zijn
vrouw niet meer veilig lijkenMaar
vertel mg nu eens uitvoerig, hoe het je
dezen winter eigenlijk wol is gegaan."
„Mij is het heel goed gegaan, maar in
het dorp waren er weer veel zieken, en onze
dominé
grootlngsdebatten ln de Tweede Kamer nlqt
de stemmen ontbroken, die op wederinvoering
der doodstraf aandrongen. Nadat reeds in het
schriftelijk debat „sommige leden" desbetref
fende opmerkingen hadden gemaakt, welke
door den minister van justitie afwijzend
werden beantwoord, waren het in de verga
dering van 8 December de Kamerleden De
Ridder en Lucasse, welke het antirevolntion-
naire leerstuk, dat wederinvoering van de
doodstraf wenschelijk is, kwamen bepleiten.
Anti-revolutionnair leerstuk dat ls het
ontegenzeggelijk. En toch, dit was voor ons
het merkwaardige nit gemelde debatten, toch
was het ditmaal niet op leerstellige gronden,
niet op gronden aan de Schrift ontleend, dat
deze leden hun Inzicht verdedigden. Meestal
pleegt dit wel het geval te zijn meestentijds
beroept men zich op de oudtestamentische
uitspraak, dat van hem, die des menschen
bloed vergiet, op zijn benrt het bloed vergoten
zal worden. Of met een verwjjzing naar Rom.
13 4, herinnert men, dat de overheid het
zwaard niet tevergeefs draagten verlangt
men op dien grond de erkenning van het
recht der overheid, de doodstraf toe te passen.
Nn behoeft echter de erkenning van dat
recht d6r overheid in 't algemeen geen bezwaar
te ontmoeten. Immers, de overheid, de staat,
mag alles mits het strekke tot het algemeen
belang. En indien men dan ook maar zou
kannen aantoonen, dat de wederinvoering der
doodstraf werkelijk in het algemeen belang
ware, zou geen enkel vrijzinnig man tegen
dien maatregel protesteeren.
Over die vraag valt te praten het is dns
eenvoudig een kwestie van maatschappelijk
nat geworden. Immers gelijk wij zeiden, ook
de Kamerleden die dit jaar het onderwerp
aanroerden, hebben zich ditmaal niet op een
bijbelsch, maar op een nnttigheidsstandpant
geplaatst. Zij hebben eens beproefd, met
wapenen van de overzijde den aanval te
ondernemen. Zij beriepen zich op het in ons
land aanwassend getal ernstige misdrjjven
de „toenemende verwildering des volks"
om in den ter rechterzijde gebruikeljjken stijl
te spreken en zij verwachtten van de
wederinvoering der doodstraf een heilzame,
in het bizonder ook afschrikkende, werking.
Eerst als de moordenaar zelf weer door de
overheid terechtgesteld is, achtten zij ook
het rechtsbewustzijn des volks bevredigd.
Tegen deze beweringen nu is een ernstig
verzet nog steeds op zijn plaats. De doodstraf
werkt noch heilzaam, noch afschrikkend
in stede van te bevredigen, beleedigt zij ons
rechtsgevoel.
Het „heilzame" van de doodstraf zou voor
namelijk gelegen moeten zijn in die afschrik
kende werkingwant het terechtstellen op
zichzelf, het uit de maatschappij verwijderen
van die zeer weinigen, op wie de staf zon
worden toegepast, heeft geen beteekenis. Zelfs
de meest onverzoenlijke doodstraffer verlangt
nog niet zóózeer terug te keeren tot de middel
eeuwen, dat hij de terechtstellingen op
groote schaal weer zon willen zien toegepast.
Het is dan ook ondenkbaar, dat het aantal
terechtstellingen grooter zou worden dan bijv.
in Frankrijk het geval isop een bevolking
van 40 millioen inwoners geschieden daar nog
geen tien executies per jaar. Als maatschap
pelijke „zuivering" beteekent dit dus al bit
ter weinig.
Trouwens, het wil ons voorkomen, dat
levenslange opsluiting toch ook wel met
alle recht „verwijderen nit de maatschappij"
mag heeten. De misdadiger kan echter ont
snappen Zekerdoch wie zon de dieren
tuinen willen afschaffen, omdat hun bewoners
losbreken kunnen Toch zouden wjj de voor
keur geven aan de ontmoeting met een ont
vluchten moordenaar boven die met een los
gebroken tijgerTerwijl natuurlijk bij zorg-
valdigen bouw en bewaking de kans op ont
snappen geheel verdwijnt.
Maar, zeggen de voorstanders, zij ook het
aantal terechtgestelden onbeduidend klein,
we behouden toch de afschrikkende werking
op het overige deel der bevolking. Welnu,
dat is niet zoo; om duizend redenen werkt
de doodstraf bedreiging niet afschrikkend,
voor hen n.l. die zulke afschrikking behoe
ven, de fcisdadigen. Vooreerst toch bestaat
alvast bij elk misdadiger de hoop, en vaak
de niet ongegronde verwachting, dat hij dit
maal eens niet ontdekt zal wordenen ook
al wordt hij gepakt, weet hg nog al te goed,
hoe van een eventneele terechtstelling nog
„gebrek aan bewijs", hooger beroep, oassatie,
gratie en desnoods ontvluchting hem scheiden.
Maar voorts vergeten de voorstanders dan
dit belangrijke argument, dat, zeker, op een
normaal mensch in normale omstandigheden
het denkbeeld eener executie afschrikkend
werkt, doch dat, nog afgezien van het boven
vermelde, een persoon, die tot het begaan
van een moord, door de sterke drijfveeren van
haat, dweepzucht, wraak, hebzucht, en niet
te vergeten angst, gedreven wordt, voor de
zoo veraf liggende bedreiging van een moge-
lijke terechtstelling ongevoelig blijft.
Bevestiging vindt dit argnment ook in de
ondervinding van middeleeuwen of ooster-
i sclie landen, waar terechtstelling op de meest
gruwzame wijze volstrekt niet de misdaden
„Daar komt je chocolade," viel de gravin
i haar in da rede en nam het kopje van het
i blad. „Dat is nameljjk een nieuw preparaat.
Lu der, pak even twee pakketten van deze
chocolade in de tasch vaD Zuster Christina."
De Zuster bedankte verheugd. „Dat zal
wat voor mijn dominé zgn," zeide zij.
„Zoo, maar hoe gaat het jou? Dat
interesseert mij nu het meest."
Da Zuster dachtgeen boon kan het
haar schelen, Dat is genoeg te merken.
Zij zeide: „Dezen nacht is de arme
Gret gestorven. Zoo juist kom ik bij haar
vandaan."
„Ach, wat bedroeft mg datriep de
gravin. „Die arme, goeie ziel. Ik heb er
niets van geweten, dat zg zoo ziek was.
Is alles wel gedaan, wat gedaan kon
worden
De Zuster haalde de schouders op.
„Ouderdoms zwakte. Daar is niets tegen
te doen. Het is ook goed zoo", voegde
zij er met een zucht bij, „voor haar en ook
voor mij."
De gravin fronste ongemerkt de wenk
brauwen. Zij dachtZoo iets zegt men niet.
Men kan het dénken, maar men spreekt het
niet uit.
Zij deed evenwel als had ze het niet
gehoord en herhaalde vol deelneming„dus
is zij dood, die goeie ziel. Een lief, prachtig
oudje."
„Ach, mevrouw de gravin, zg was al
sedert jaren zwakhoofdig."
De mooie, grijze oogen van de gravia
flikkerden.
„IK herinner mg, dat zij een lief,
bescheiden, eenvoudig gemoed bezat," zeide
zij afwjjzend. Dan vroeg zg naar de andere
dorpsarmen.