Briom lil èi Polder
aar ik wil!
Indische ijjenftrassen.
Zondag 24 Jan. 1904.
48ste Jaargang.
No. 3908.
Over palen, moderne poëzie
en confijtedalen.
FEUILLETON.
Teunis Ploeger.
Arrondissements - Recht
bank te Alkmaar.
INGEZONDEN.
Bakwagen.
van
B6.
'k Was volstrekt niet tevreden. Al een
poosje geleden had ik op een houtverkooping
in de bnnrt een heele partij palen gekocht en
coiz, altijd waren ze niet aangekomen. De
timmerman zon ze na zoo mooi in den grond
kannen slaan. Heelemaal geen vorst meer
Waar blèren die dingen dan toch! Zoo prut
telde ik in mezelf, toen opeens m'n aandacht
op Koosje viel.
„Wat zit jij daar toch af te schrijven meid
„Een heerlijk stuk poëzie, vadertje!" en
Kootje schreef weer ijverig verder.
Ik keek haar eens over den schouder.
Lieve hemel, wat een onzinriep ik
onwillekeurig uit. „En met d i e vodderij
breng jij je tijd door! Schrijf, als je dan toch
niets beters te doen hebt, schrijf dan toch
liever verzen over uit Ten Kate. De Génestèt,
Ter Haar, Tollens en zoo. Kijk, dat zijn
dichters! Maar die zeurkonserij die hier
16 'Dichters"?en Koosje haalde minachtend
het neusje op. „U wilt zeggen, dat die mannen
regels schreven op maat en op rijm. Maar
dichten, maar artiest wezen, dat is
te hebben een hoofd met een wereld, een
hart met een hemel, een hand met een wil
er in, en dan je levende, geëmotionneerde ziel
te kunnen smijten als midden onder de mensch-
heid ente dnrven zeggen „zie, dat ben I K
neen vadertje-lief, in dien zin zijn De Géne
stèt en al die anderen nooit dichters geweest.
0, het waren mogelijk wel heele brave, beste
menschon, daar twijfel ik geen oogenblik aan.
Maar artiest-met-de-taal, dat was er niet één
Dat waren pas de mannen van '80, vooral in
de eerste Nienwe-Gids jaargangen
Ik was één en al verbazing. Zon ik het
dan zóó mis hebben Zon dan werkelijk de
malligheid, die Koosje daar afschreef, iets
moois, iets bizonders, de opperste niting eener
superbe, uiterst-subtiele dichterziel wezen
Het meisje sprak met zooveel gloed, dat ik
het haast zon moeten gelooven. Ik besloot
das, wat nader met die nieuwe richting
kennis te maken. Schoon nog altijd tobbend
over die palen, die maar niet kwamen, nam
ik één van de vele Nienwe-Gids-jaargangen
die Koosje naast zich had liggen, en begon er
ijverig in te lezen, Wat er in stond, waren
voornamelijk Verzen. Tenminste, dat stond
er boven Verzen door Verwejj, Verzen door
Gorter. anders zon ik het zoo gauw nog
niet gesnapt hebben. Wel mensch nog toe
die doorgehakte woorden om het te laten
rijmen, die korte en lange regela, dat twintig
maal herhalen van zoowat precies hetzelfde,
dat was dan de hoogste kunstuiting, dat was
dan de moderne poëzie
Eerst begon ik mij te ergeren. O, waren
toch die palen maar gskomen Zélf zou ik
ze meê in den grond helpen slaan, om mijn
ergernis over die nieuwere dichters wat
bevrijding te geven. Maar de palen waren
er niet en ik las dóórStudeerend las
ik door, proevend met mijn ooren, toetsend
met mijn verstand. Een vreemde ontroering
kwam langzaam-aw over me, en doortrok me
geheel. Iets nooit-gekends werd in mij wak
ker. Zóó had ook i k wel eens gevoeld, maar
nimmer had ik het kannen uiten. O, nu
begreep ik die onmacht van me't was een
vastzitten in de dichtvormen van Ten Kate
en Beets, waarmee ik tot nog toe mijn geest
had gevoed en die volslagen ongeschikt
waren om mijn teêre émoties in taal te ver
klanken. O, als knaap had ik die onmacht
al gevoeld, bij gelegenheid dat ik een mijner
tantes eens hartelijk wilde bedanken. De
goeie ziel, ze wist dat ik zoo dól op con
fijtedalen was, en daarom had ze er mi) met
mijn verjaardag een heel pond van gestaard.
Ik was in eén woord verruktDie lieve,
beste tante, in een versje wilde ik haar mijn
dank betuigen, maar het ging niet, het
ging niet 1
En na, na de zestig reeds genaderd te zijn,
kwam ik toevallig met een nieuwe richting
in de letterkunde in aanraking en plotseling
werd het mij een openbaring, die schier gil
lend werd uitgejubeld „Ook i k ben dichter
Een potlood Een potlood 1"
En, niet lettend op mijn vrouw, die me
angstig aanzag, of ik krankzinnig geworden
was, griste ik Koosje het potlood uit de
De nieuw eren spellen zich bij voorkeur
artiest, niet artist.
hand, rukte het schrift onder haar weg en
in een koortshuivering van extase wi«tp Ik
mijn levende ziel op het blanke papier Ik,
Tennis Ploeger, diep in de vijftig, schonk
plotseling aan de menschhcid de modernste
poëzie. Zelfs de titel rijmde:
Dit ding
een gedicht
in de nieuwe richt
ing!
ooo—
Maar dan de verzen zélf
Mijn ziel is wonderzwaar
Wonderzwaar is mijn ziel en
loodzwaar
aan 't malen, wonderzwaar.
Loodzwaar aan 't malen
naar groote palen
zoete palen
zoetheid-palen
zoethoutpalen,
en confijtedalen.
Mijn hart vol van klacht,
als een zwarte dondernacht,
als een loodzware domme dondernacht,
don der wondernacht
over mijn loodzware ziel gebracht,
als 't water in den dondernacht
in de gedempte onde gracht
Waar is het licht,
het reine licht,
etherisch blauw transparant licht
zonder gewicht
Etherisch blauwe lichte-blauw,
doorschijnend lichte koü,
ik wou
van de blauwe lucht droomen
en van de kou in de boomen
zoete astrale droomen
van kou in de boomen.
Doorschijnend lichte blauwe
kou in de boomen
vierkant groen der groote boomen,
eikeboomen,
zware, mooie eiken en loome
zwaargroene kastanjeboomen.
Maar mijn ziel smacht en is
aan 't malen
naar zoetheid-palen
zoethout-palen
en confijtedalen.
Ik zal ze dadelijk laten halen
en meteen betalen,
met gond betalen,
met schoon schitterend goud betalen
k
Roman van
FRIEDA VRIJVROUWE vou BULOW.
000
6.
„Integendeelriep Leonhart levendig
uit. „Het ie een voldongen feit, door de
ervaring bewezen, dat met de uitbreiding
van den kring zijner plichten, de kracht
ook aangroeit. Nu, u zult het wel onder
vinden met den tijdWat ik zeggen
wilwilt u niet eens een bezoek brengen
bjj mijn oom Hóllen in Niedergauschach
Dat is een huis, om vrouwenhaters te be-
keeren. Fameuze mecschen, vooral mijn
oom."
Bacha glimlachte. „Ondanks dat, zal ik
daar geen bezoek brengen," zeide hij rustig;
„het plichtmatige bezoek, dat ik op dan
Dietersburg maken moet, is mij reeds méér
dan genoeg. Die zoogenaamde gezelschaps
omgang gelijkt werkelijk den duivelgeeft
men er den pink aan, dsn grijpt hij dade
lijk de heele hand."
„Nu, ik moet bekennen," riep Leonhart
nu, „dit klinkt juist niet zeer bescheiden,
Bacha."
„Wat ik bedoel, heeft met bescheiden
heid of onbescheidenheid niets te maken.
Ik ben er innig van overtuigd, dat deze
landadel op zijne behaaglijke, mooie heeren
goederen niet in het minst de behoefte
gevoelt aan onzen omgang."
„Men kan natuurlijk geen behoefte aan
iemand hebben, van wien men in het geheel
Confijtedalen bikken,
zoet likkend likken,
pit Inslikken
bijna stikken
dood stikken
doodsnik snikken
doodsnik slikkend stikkend snikken,
voor de verandering hikken,
kikkend hikken,
en kikken
Dat komt van 't fijtedalen bikken.
Zoete dalen
nou kan je dalen,
zonder wonder dralen
o, ziel, in de dalen
van zonnestralen,
warme stralen,
zware, doordringende zonnestralen.
„Arm kind!" fluisterde m'n vrouw Koosje
in 'toor, toen ik zingzeggend mijn verg had
voorgelezen; „je vader is gek geworden, vreea
ikMaar Koosje viel mij zenuwachtig om
den hals, snikkend om het gróóte wonder,
de moderne kunstidée opeens geïncarneerd te
zien in haars vaders oude en ouderwetsche
corpus
Zitting van Dinsdag 19 Januari 1904.
UITSPRAKEN.
A. J. J. van SteijD, L. F. over den Linden,
W. J. van Neclr en P. Kramer, respect. Burg.
en Weth. te Den Helder, het als eigenaars
der Gemeente-Gasfabriek te Den Helder niet
hebben van een voldoende waschgelegenheid
voor 't personeel ['t niet voldoen aan een
voorschrift, gegeven door de Veiligheidswet,]
alle vier heeren elk f 10 boete, subs. 2 dagen
hechtenis.
C. A. v. d. Meer en D. J. van Bjjk, beiden
te Den Helder, beiden poging tot diefstal, in
vereenigingontslagen van rechtsvervolging,
met last tot invrijheidstelling van beiden en
opzending naar een rijksopvoedingsgesticht
van C. A. v. d. Meer tot zijn 18e jaar.
D. Meurs, Hoorn, heling, 3 maanden gev.
P. Bos, Venhuizen, verduistering, f26 boete
mishandeling van een dienstdoend ambtenaar,
en wederspannighsld. nadat nog geen vjjf
jaren sinds vorige veroordeeling zijn verloo-
peD. 6 maanden gevang.
W. H. Groot, Alkmaar, eenv. beleed., f 6
boete, subs. 6 dagen hecht.
Jacob Korver, H. Hngowaard, [gedet.], 1
diefstal, 1 maand gevangenisstraf.
De eerste beklaagde, die vandaag in de
rechtszaal verdwaalde, was: Dirk Verdwaald
uit Zuid-Bakknm, gem. Castricnm.
Hoewel bjj dezen 70-jarigen sinjeur het„heete
bloed" er vermoedelijk wel grootendeels uit
zal zijn, is er toch blijkbaar nog wat van dat
gevaarlijke goedje bij hem achtergebleven
hij is tenminste op dezen toch reeds
tamelijk hoogen leeftijd nog wel „met een
lucifer an te steken". Dit is gebleken uit zijn
onbesuisd en woest optreden, op den 27en
Nov. j.1. in 't café van den heer Jan Sonne-
veld te Castricnm, waar het op dien dag
landverhuring was. Dirk had zeker niet ge
dacht, dat 't „nag zoo'n veert zon loopen"
hij was tenminste vandaag wel een beetje
„verdwaald". Zoo wist hjj van de „alterasies"
niet eens goed te vertellen hoe oud hij was en
poogde de heeren, [zonder opzet natuurlijk
wijs te miken, dat bjj 69 jaar was, iets wat
ons wel verwonderdewas 't nu nog een
lid van de schoone sekse geweestdie wordt
wel meer de gewoonte aangewreven, om
jonger te willen heeten, dan inderdaad hst
geval is. Enfin De heeren rechters gaan
om den drommel over geen ijs van één nacht,
waarin de E A. heeren trouwens volkomen
gelijk hebben, en zoo was dan ook heden de
President zoo vrjj moedig om even 't geboorte
register van Egmond-Binnen, waar bekl.
den Hen Juni 1833 't eerste levenslicht aan-
schouwde, open te slaan en in verband met
dit feit, durfde Z E A. als waar aannemen,
dat Verdwaald 70 jaren oud is, hetgeen de
Praeses hem dan ook welwillend onder het
oog bracht. Nu, Dirk nam 't Z E.A. volstrekt
niks kwalijk, hoor! Wat of onze Dirk toch
wel uitgevoerd had, dat hij, [die nog nooit
met den strafrechter in aanraking was
geweest, of 't moest zijn, dat hij eens,
per abu is, op schaatsen tegen ZE A.was
aangebotst] op zoo'n hoogen leeftijd nog als
beschuldigde in de groote audiëntie-zaal vaD
j „Justitia" moest verschijnen Wel, op de
landverhuring was 't hem bljjkbaar niet naar
den zin gegaan. In een booze luim
j kreeg hij een beetje ruzie met z'n 29-jarigen
I dorpsgenoot J. Metselaar, dien hjj met een
i mes een bloedende wond in de onderlip
I toebracht. Metselaar was echter met dit
„presentje" slecht ingenomen, en daar hij
een massa getuigen had, waarvan hij ei nu
een half dozijn ter zitting had medegenomen,
liet hij 't er niet bjj zitten, maar gaf 't an,
tangevolge waarvan de heer Officier nu we
gens mishandeling 14 dagen gevangenisstraf
eischto.
De 22-jarige Dirk Kok van Wervershoof
is een groote vent en zeker lid van eene
vereeniging tot werkverschaffing aan.
glazenmakers. Waarom sloeg hjj anders op
4 Oct. 1903 bij Jan Commandeur te zijner
woonplaatso 68U glasruit kapot vraagt men
zich af. 't Is waar, de rensachtige vent, die
't gecombineerde beroep van visscher-arbeider
uitoefent, kreeg op genoemden datnm bjj zjjn
I dorpsgenoot, den herbergier Scholten, een min-
I der aangenaam discours met Commandeur (dia
i 't voorrecht schjjnt te genieten, dat velen
mét bekl. een beetje 't land aan hem hebben,)
welk discours dan ook begrijpeljjkerwijze
mat aen zeer onharmoniachen diasonant op
alles behalve vriendschappeljjke wjjxe ein
digde. Jan en Klaas Meester Dz. van
Andijk (geen schoolmeesters, maar toch echte
„meesters", die hun naam met e e r e dra
gen,) waren hierbij ook present, benevens
zekere Jan Dekker. Commandeur ging
naderhand als 43-jarig burger „gnap" naar huis,
terwijl bekl. in gezelschap vaa K. Meester
iets later Commandeur's woning passeerde
en daarin opzettelijk eu wederrechtelijk
een glasruit verbrijzelde.
De O. v. J. was bljjkbaar niet erg met
het zaakje ingenomen. Z.E.G. releveerde
onder meer in zijn requisitoir, dat de dorpen
Wervershoof en Andijk zich in 't bezit mogen
verheugen van eene verzameling jonge
lieden, die als een ware bende in genoemde
gemeenten een schrikbewind voeren, het
welk nu juist nfet bepaald tot den roem dier
plaatsen als vreedzame oorden zal bij
dragen. Hoewel die jongeheeren toch
„het zout der aarde" zijn en de kern van
het opkomende jeugdige geslacht vormen,
gedragen ze zich meermalen zóó onordelijk,
dat de beoordeeling hunner „heldendaden"
aan 't E. A. rechtscollege wordt overge
dragen, hetgeen blijkt uit vroegere zaken zoo
voor 't Kantonger. als voor de Arr. Rechtbank,
't Gebeurde echter ook wel eens, zooals de
heer Officier verklaarde, dat, wanneer zoo'n
„zaakje" de oorzaak werd van een proces-
verbaal, de dader dan direct „op 't kerk
subs. 12 dagen hecht. ,n h o f lag", 't zijn allen zoo ongeveer peiso-
A.. Scholten, Wognum, diefstal, f 10 boete nen van >t zelfva glag, (ze strijden als bioe-
ders 6n sneven te zaan De een wil van
aabs. 10 dagen hecht.
Ant. Komen
nigheid, f 10 boete,
Am. Bijl, Den Helder, eenv. beleediging en
Heer Hngowaard, wederspan- ,jen an(jer njet klikken teneinde een volgende
aoete, subs. 7 dagen hecht. maal ook van des kameraads stilzwegen,
als wederdienst, verzekerd te zijn. Wegens
opzetteljjke en wederrecht. vernieling, luidde,
met toepassing van art. 350 van 't Wetboek
van Strafrecht, de eisch1 maand de doo8 in.
De volgende zaak was van een eenigs-
zins bij zonderen aard. De vrouw, die
hierin als beklaagde speelde, heette Johanna
Catharina Ottevanger en is een onbestorven
weduwe, daar ze van haren echtgenoot, den
bootsman A. Kamp, [die tegenwoordig in de
Oost is,) gescheiden leeft. Dit echtpaar heeft
een kind, 'twelk is geboren op 31 Aug.
*95 en alzoo thans 8 jaren telt. Dit jongetje
is, [als we de verklaringen van beklaagde
in elk opzicht althans mogen gelooven,]
wél een nakomeling van haar, doch niet van
haar echtgenoot. Kamp na, is altijd volgens
haar zeggen nogal hard voor 't kleine kerel
tje, dat zelfs door hem wordt mishandeld,
zooals vronw Kamp-Ottevanger beweert,
hetgeen als hare eerate bewering geloof
verdient,niet geheel onmogelijk is.
1 Sept. j.1. is Kamp in het ziekenhuis of
hospitaal opgenomen, waaruit hij na een
paar weken is vertrokken teneinde scheep
te gaan.
Ongeveer half September heeft Johanna
met haar echtgenoot, [daar ze 't bljjkbaar
niet best konden „rooien"] over eene echt
scheiding gesproken en 30 Sept j 1. heeft ze
een request ingediend in verband met de
door hen besproken scheiding, bjj den pres.
der Arr.-rechtb. te Alkmaar. Na was er
bij beschikking der Arr.-rechtbank in deze,
door Z E.A. bepaald, dat het bovengenoemde
kind bij Kamp en niet bij diens vronw
moest blijven. Bekl. echter wilde op den
eisch van haar echtgenoot 't kind niet
afgeven en hesft 't zelfs naar Haailem weten
te transportseren, teneinde 't te verbergen.
Thans houdt 't stumpertje, dat hier onbe
wust en doodonschuldig de twistappel is, in
de provincie Friesland verblijf, n.1. te Frane-
ker. Zjj geeft nu wel voor, dat ze door
haar alleensprekend moederhart het kind,
haar kind, niet aan haar man, die 't mis
handelde, kon afstaan, doch. verdienen
hare verklaringen onvoorwaardelijk geloof
De heer Officier verklaarde, dat dit 't laatste
bedrijf was van een langdurige procedure,
die zoowel politie als parket langen tijd
heeft beziggehouden. Van de beschrevene
mishandeling geloofde Z E.G. weinig, daar
er niets van is geblekendat 't jongetje
geen nakomeling van Kamp is, neemt Z.E.G.
ook niet aandén toch zon ze daarmede
wel eerder op de lappen zjjn gekomen. In
ieder gevalhet kind had ze moeten afgeven
en in deze naar des heeren presldent's uit
spraak moeten te werk gaan en haren
advocaat Mr. Cohen Staart moeten gelooven,
bater dan wellicht aan inblazingen van zaak
waarnemers en beunhazen een gewillig oor
te leenen. Wegens het opzetteljjk en
wederrechteljjk onttrekken van dit kind aan
het wettelijk gezag eischte de Officier, met
toepassing van art. 279 van 't W. v. S.,
6 dagen gevangenisstraf.
We zijn nu toch te Den Helder en zullen
daarom nog maar een stuk of wat, daar
afgespeelde [onberispelijk nettezaakjes
vluchtig behandelen. Wanneer we ons hier de
weelde veroorloven om van „nette zaken" te
spreken, zal de welwillende lezer wel al direct
begrjjpen, dat we dit contra bedoelen Straf
zaakjes uit den Helder. en „net
't Rijmt juist alsbezem en. pompstok
Doch, ter zake. No. 1. BeklaagdeHelen»
Tomas, echtgenoote van Corn. Lastdrager
te Den Helder, die Antje van der Wiele, de
echtgenoote van zekeren Van Leien uitschold.
Antje was kwaad, niet zoo'n beetje,
want hare dochters, (ze heeft knappe kinde
ren, zegt zo), waren ook uitgescholden ze
gaf 't an, en. na oen alleramusantst
getuigenverhoor kon de O v. J. zjjn requisi
toir nemen en dit deed Z E G. dan ook spoe
dig, meldende, dat daar nog al eens zoo'n
kibbelpartijtje voorkomt, met betrekking
waarop een kleine medicijn in den
vorm van een eisch tegen bekl. van 8 dagen
gevangenisstraf wellicht heilzaam zon kun
nen werken. Helena had 't namelijk zóó bont
gemaakt, dat ze, wegens individuëele baiee-
diging en eenv. beleed, van een dienstd.
ambtn., met de artt. 266 67 W. v. S in aan
raking kwam. Vandaargevangenis.
Beklaagde no 2, Jannetje Leien, een zéér
net 22-jarig meisje, had een ander net meisje,
een dochter van bekl. no. 1, met hare lieve
stem eene bijna ontelbare menigte „leelijke
woorden" toegevoegd. De heer Officier eischte
tegen haar f 10 boete, subs. 7 dagen hecht.
Beklaagde no. 3. Antje v. d. Wiele, (die
door bekl. no. 1 was beleedigd). Zij, Antje,
had de vrouw van den korporaal-constabel
Theodorus Wilhelmus Wagenmakers zóó
allervreeselijkst en barbaarsch uit gescholden,
dat we haast zouden zeggen 't k o n niet
schardaliger. Eisch 4 dagen gevang.
Beklaagde no. 4. Runrtje Tatema, de teer
geliefde en ook uiterst nette woorden bezi
gende echtgenoote van den heer Jan Roomeier.
Dezen kan men waarlijk benijden om het be
zit van zoo'n lieftallige vrouw, (welk katje
we niemand zonden aanraden, om zonder
handschoenen aan te vatten.) Toch zal Roo
meier wel niet erg plat gekeken hebben, toen
hjj vernam dat zijne vronw aan 't schelden
was geweest en juffrouw Bnsbroek, die vóór
haar huweljjk Adriana Koman heette, 3 maal
beleedigd en 1 maal geslagen had.
De heer Off. eischte wegens drievou
dige eenvoudige beleed, plas mishand,
f 16 boete of 10 dagen hecht.
We kannen ons slotnammci tje aanvangen
met de mededeeling, dat de beklaagde, Grietje
Stam, echtgenoote van Jan Beemken te
Noord-Schar wonde, een touw, aan welks
einde zich een vischhoek bevond, waaraan
weer een (rauwe] aardappel was bevestigd,
bjj hare stoep in de sloot had gelegd, ten
einde „beet" te krjjgen. Of eigenlijk, neen
't was anders. Beemken had, [wellicht ver
trouwende op de acherpzinnigheid, aan de
schoone sekse eigen], zijne vrouw het plan
netje mogeljjk laten uitdenken, doch zich
zelf in zooverre met de uitvoering er van
be'ast, dat h jj de hengels uitlegde.
De eigenaar van de eenden, waarop Beem
ken of diens vrouw het gemunt hadden, de
70-j. visscher Jaap Kosaen van N.-Scharwoude,
bemerkte, dat er eenige exemplaren aan zijn een
denverzameling ontbraken en kreeg argwaan,
zoodat hjj den brigad.-titulair Willem Jonge-
pler, „in den arm nam", die zich verdekt op
stelde en spoedig wist „waar het tonw aan
vast zat" [aan den eendEén exemplaar
is door Jongepter, levend, met den hoek in
den bek in beslag genomen. De rjjksveldw.
had het touw afgesneden, doch kon den hoek
niet uit 's eenden kop verwijderen, 't Beest
kreeg een opgezwollen kop en zal wel pijn
genoeg hebben nitgestaan, want een dag of
vier kon het niets eten. Toch leeft
't dier nog en van de 8 in 't geheel vermiste
eenden zijn er na 3 terechtgekomen. Waar de
andere 6 toch zijn Ook „gehengeld
De O. v. J. eischte wegens dezen zeer
zonderlingen diefstal, met toepassing van
art. 310 van 't Wetboek van Strafrecht, 14
dagen gevang.
Alle uitapraken zullen heden over 8 dagen
plaats vinden.
Mijnh. de Red.
Naar aanleiding van al het bakwagensge-
schrijf, wat mij zelf tot heden toe nog niet
zoo zeer heeft getroffeD, maar nu ik of de
heer Met voor molentjesmakers worden uit
gemaakt, wil ik de ware toedracht der kwestie
wel eens vertellen.
De heer Kuilman zal toch zeker wel willen
toegeven dat ik hem het bewuste rit naar Alk
maar, voor hij het humoristische stuk had opge
zonden, nooit had verteld maar dat hjj op zjjn
vronw is afgegaan, die mij 's avonds vertelde,
hoe haar man het zoo ongeveer had opgegeven
voor de Schager Courant En hjj zal zich nog wel
herinneren, dat toen ik hem daags na het
gebeurde ontmoette, hij mij vroeg, of het zoo
gegaan was, ik hem mededeelde dat het
lang niet juist was, noch met de meêrjjdende
vronw, noch met Metnoch met de twee
wielen tegelijk, noch dat het varken op een
anders wagen werd geladen, terwjjl ik voor
antwoord kreeg, dat het stak al was opge
stuurd, dus niet meer te veranderen. Nu geef
ik aan de lezers der Schager Courant de
vraag te beantwoorden wie maakt hier'mo-
lentjes Met dankzegging voor de plaatsing,
Uw dw. dn.
C. BUTTER.
oo
Wij waren niet van plan, voor deze nüllige,
onbeduidende, kwestie nog meer plaatsruimte
af te staan 't was, dacht ons, meer dan ge
noeg behandeld en we hadden daarom boven
staand stukje naar de papiermand verwezen.
Maar tengevolge van een bezoek der heeren
Jac. Met en Batter op j.1. Donderdag, waar
bij de heer Met ons beschuldigde van „oneer
lijkheid" en er den schjjn aan gaf, alaof wij
de zaak in ons eigen belang in den doofpot
wenschten te stoppen, geven we toch plaat
sing aan het stukje van den heer Bntter,
daar wji ons voor oen dergelijken schjjn wen-
schen te vrijwaren.
Daar de heer Met schjjnt te meenen, dat
voor zjjn inrichting, die op het gebied van
rijtuigmaken in onze omgeving toch een zeer
goeden roep heeft, een zoogenaamde rehabi
litatie als hierboven hoog noodig is, is
dit hem dan nu bij deze geschonken en har
telijk gegund
P. TRAPMAN,
Uitg. Sch. Crt.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
XLV.
We hebben kennis gemaakt met een zeer
belangwekkend Inlander, met Raden Ario
Soeria Nata Legawa, den Patih van Soeka-
boemi. Deze hoogbegaafde Soendanees werd
in 1863 te Garoet geboren.
Zijn vader was de bekende Hoofdpan-
niets weet," bracht Leonhart daar tegen in.
„Maar ik wecschte wel, dat u mijn oom
Hóllen leerde kennen. Het is een land
edelman, zooals ik ze allen zou willen
hebben eenvoudig, eerljjk en zonder zich
op iets te laten voorstaan. Hem ia de
werkelijkheid alles en de schjjn niets."
Bacha keek met glimlachende verwon
dering zijn ambtsbroeder in het gelaat
„U draaft door."
„Onzin 1"
De pastorie, die met zijn paneelwerk-
muien en roode pannendak aan den ingang
van het dorp stond, vertoonde zich nu
vriendelijk aan de twee wandelaars. Een
blauwachtige rook steeg uit den schoor
steen omhoog.
„Ik zie, Zuster Christina bereidt uw
middagmaal 1" zeide Leonhart met vrooljjke
tevredenheid. „Tot weerziens dus."
HOOFDSTUK V.
De kandidaat Frans Biensaam, die als
huisonderwijzer bij de Hollens van Kloster-
gauschach was, roemde, als hij in de stad
was, op alle mogelijke manieren het land
leven als hij echter zooals nu, wóónde op
het land, dan vond hij het genot maar
matig. Zijne ziel was DOg&l oppervlakkig
eerst in den blauwen schemersluier van de
verte kon zij poëzie en schoonheid vin-
kennen. De nabijheid daarentegen maakte
voor hem alles gewóón, nuchter, en tot een
chaos vaa elkaar hinderende nietigheden, j
Hjj zat aan de ontbijttafel, den bril op,
temidden van de familie Höilen, maar hij
nam aan de gesprekken geen deel, want zij
waren meest oneindig alledaagscb. vond hjj,
en verveelden hem. Bij afwezigheid van den
heer des huizes, als hjj, Biensaam, den toon
kon aangeven, ging het beter, want de
barones was eene gevoelige en ontvankel jjke
ziel. De nuchtere, alledaagsche natuur van
den vrjjheer echter verleende aan hoogere
zaken nu eenmaal geen toegang.
Daarom gaf Biensaam zich over aan zjjne
gedachten en dichtte in stilte verder aan
zijn laatsten Bóeren-Strijdzang. Hjj hield
van kernachtige woorden, die klónken als
hamerslagen op het jjzer, terwjjl hjj
zelf teer, bjjna zwak was.
„En zaai, bloedgierig Satansgebroed.
Het duivelszaad van het sooode goud 1"
De Boerenstrijders, die op tegrooten
afstand waren voor het gezichtsvermogen
van zjjn geest, zoodat zij hem als reuzen
helden uit de sage voor den geest zweefden,
begeesterden hem bove&matig
Plotseling zeide hjj, te midden van zjjn
droomerijen, zooals hjj wel meer gewoon
was te doen, een groot woord„Des levens
allerhoogste kracht is toch, te kunnen
sterven 1"
Nathalie von Hóllen, de vrouw des huizes,
zat in een gevlochten stoel, zooals ze door de
bergbewoners vervaardigd worden, iets van
de tafel afzij was reeds lang met haar
ontbijt klaar. Met haar groote, wat smach
tende oogen, keek zjj den kandidaat aan.
„Hoe zegt u dat zoomerkte zjj teer
hartig op.
Ook de vrijheer eu de negentienjarige
dochter Gunne keken den kandidaat aan.
Doch in beider oogen zag men, dat zjj het
niet geheel met zijn meening eens waren,
of er niets m;ê wisten aan te vangen.
Slechts de beide jongste kinderen, Hil-
mar en Kaatje, ontbeteD nog. In hunne
groote melkkoppen brokkelden zij het zelf
gebakken roggebrood, zooveel als de melk
maar toeliet, en drukten het geweekte
brood met de theelepeltjes tot een vasten
vorm eenige keeren gelukte het, dezen op
het bakje om te storten. Zij noemden
dat pudding maken en zjj hadden
daar wat een pret mede. Met het opeten
van deze pudaings ging het echter niet
zoo heel vlot.
„Hilmar en Kaatje zjjn als jonge ras
honden slechte eters," merkte Gunne op.
„Maar Gunne 1" berispte de moeder, „zoo
mag een jonge dame niet spreken 1"
„Gunne is toch geen jonge dame 1" riep
Hilmar.
„Wat dan anders, jjj domkopje?"
„Zjj is Gunne, en niet anders. Ik wil
echter graag een jonge hond zijn 1 Het
liefst natuurljjk een jachthond, a's Teil."
„Neen," zei het zesjarige Kaatje met
eea lief kinderstemmetje, „ik wou een eendje
zjjn of een zwaan. Ja, liever nog een
zwaan."
„Waarom liever een zwaan vroeg
Gunne.
„Omdat die niet geslacht wordt."
„Ja, en voordat hjj ten laatste stertt,
zingt hjj een mooi lied," vertelde Gunne.
„Anders zingt hij nooit. Slechts ééns in zjjn
heele leven. En ókn sterft hjj."
Het kind luisterde oplettend naar de
woorden der groote zuster, zooals kinderen
kunnen luisteren.
Dat is dan wel een heel zacht liedje
vroeg het ernstig.
„Ja, heel zacht."
„Eigenljjk moest ik niet zoo ledig hier
zittenzuchtte Nathalie.
„Maar mama," vond Gunne, „U is het
zoo op z'n best."
„Maar men meet toch wat doen?"
De vrjjheer keek goedmoedig lachend
naar de zoo teere vrouw tegenover hem.
„Wie zes kinderen gehad heeft, evenals jjj,
Naatje, die heeft het zjjne gedaan."
„Acht", verbeterde zij zuchtend.
Acht kinderen waren haar geboren en
twee van de acht waren er jong gestor
ven. De oudste dochter, die met den zoon
van den ouden graaf Dieter was getrouwd,
was nu al reeds zelf moeder. Lies was
nu met haar beide kleine dochtertjes bij
haar schoonouders op Dietersburg.
De beide oudste zoons van Nathalie,
Werner en Dietrich, woonden bij bloedver
wanten in Dresden en bezochten daar het
gymnasium. Slechts Gunne, van haar doop
naam heette zij Konigunde, en de beide
jongsten waren Dog thuis.
„Wanneer komen ze van den Dietersburg
eens hier?" vroeg Nathalie haar man.
„Spoedig."
„Ja, maar wat verstaan zjj onder spoe
dig
„Dat kan ik je niet precies zeggen,
hartje."
„Wees toch niet altjjd zoo kortaf, Hein-
rich. Je bebt in het geheel nog niet ge-
.zegd, hoe Lies en de kleintjes het maken.
Bovendienje vertelt nooit goed. Men
moet je alles als met een kurkentrekker uit
de keel trekken. Is het niet zoo, mjjnheer
Biensaam
Die knikte met het hooid.
„Met een kurkentrekker riep Hilmar
lachend. „Is pa dan een flesch
De moeder wees hem op zenuwachtigen
toon terecht. „Hou je mond, domme jongen,
jjj mag niet meêpraten als groote men-
scben samen spreken."
De vrjjheer zeide lachend „tot bericht-