Boerenknecht ei Kaasmaker, Teunis Ploeger. ~~I N G E z O N I E N~ i,kBs»i°sS'.ïï«'ïsrï' Iiidisrlif |pctt frasen. Advertentie Email met ïliTr er km goed kunnende melken - persoon te vervoegen bij C BOER te Wieringerwaard au, Werkman gevraagd, Br. Fr. leit. A A 1* bureau van dit blad Gevraagd, Maart in dienst Werk mat met aankomend Zoon, nendo melken -Zieh in persoc,. te vervoegen bij C. R. WAIBOï^j Kleiweg, Anna Paulowna goed kunnende melken, om met, in dienst te treden. Loon f 8 te trede,- Maar Gevraagd, een goed kunnende melken, om in dienst te treden, en met 1 een Werkman liefst met een Zoon, melken vereischt» ploegen wordt niet verlangd. Adres: J. VAN DER VEER, Am» hoeve, Koegras, gem Helder. Gevraagd, tegen Mei a. s., in de Ka&sfabriek 7 De Eersteling te Koegras Het hebben van zoovee mogelijk eigen personeel strekt to; aanbeveling Sollicitatiën in te zenden voor dei 15 Februari bij den Heer C. BLANK MAN, Koegras, gem. Helder. Bodegraven. j De prijscouranten van de Firn D. TURKEN BURG zijn ontvang' en gratis verkrijgbaar bij de onda volgende vertegenwoordigers en onder geteekende, die, met het oog op dt schaarsphtb in enkele artikelen, voors j boonen, gaarne eenigszins spoedig de bestelling zullen ontvangen. P. REMPT, Agent, Kolhorn. S. BRUIN, H. SCHOUTEN, P. OTTO, Johs. BOS, P. STRIJBI8, Dirkshom. Warmeub. Broek op L ,1 Oterleek N. Niedorp, en C. BËMPT, H oofdver tegen woor diget, Noord-Scharwoude. ïroiwewereliL 1)4*1 KS-MODETIJ 1)8(1! SUFT Een nieuw kwartaal begint binnec kort. Abonnementen worden aaugenoif - tÜ P. TRiPSlAN, „ElQes" ronddansen. Wel hotsten er de boe renmeiden met stevige Doitsche dikkoppen van (ongans, wat ook wèl zoo begrijpelijk is. Toevallig jnist in 1879 ban ik er wéér ge weest, maar noch de Emer, nog de Aar, noch de Diemsr heb ik er hooren weenen «Een vorstendochter is verloren!" zal zich dat bepalen tot een paar, en of dat dan nog juichkreten zullen zijn, ik betwijfel het. Vervloekingen en kreten van smart zul len het juichen overstemmen, wanneer niet van stonde af met krachtige hand paal en perk wordt gesteld aan de kunstmatige opdrijverij der landpryzen, en daarom, man- »uo u v o »s w Nergens ook vernam ik de mare, die volgens uen van den Westpolder! laat ik. de gewone den dichter toch zou gekonken hebben „aan j mede-belanghebbende mensch, u vóór het te allea kant", dat een Koning uit het B, Wee ter- land „zeeghaft" in zijn, om beo huu Lieveling te ontnemen, trouwens, daar zou heel Duitschland stelp£ tegenop gekomen zijn. Ook moet het vierde couplet iemand, niet met de namen van Koningin Emma bekend, noodwendig in de dwaling brengen, dat er anno 1879 in hot Weserland een gemis van vier prinsessen te betreuren vieL Ma.tr wat de Eölusharp van Nederland suist [aangenomen dat er ergens in ons land zoo'n ding i s en aangenomen ook, a s het er is dat het zich in wóórden zou kunnen uiten] heusch, dat is bepaald zeer verdien stelijk! Echt Hollandsch van opvatting b v. te het ook, om die Elfjes „moord en brand te laten roepen! Alleen vind ik het minder gelukkig om van een „machtig rijksregeeren te spreken waar het betreft een constitutioneel Koninkrijk. Maar hoe écht natuurlijk toch om die Woaer-Elfjes zich in rei te laten scharen met „luistrend oor Immers, het zou anders een heele toer zijn om den jubel zang ter eere van de Koningin-Moeder Iheel nit Nederland vandaan!] op te vangen en woord voor woord te verstaan zelfs by de noodige kennis van de Hollandsche taal, die men natuurlijk bij Elfen en dergelijk soort van wezens mag veronderstellen. Maar de grootste glorie van bet gedicht te wel het slotcouplet Vrij heff' de Hegekopf zich hoog In Neêrlsnd rgst een trotse her [boog Van harten, die met dnixend [monden Thana W s 1 d e c k-P y r m o n t'e lof [verkonden} Nooit nog te voren zag ik moderner beeldspraak gebruiktWant te het niet duidelijk, dat de dichter hier aan een der jongste uitvindingen, de zingende booglamp, heeft gedacht Neen, mijn beate Tapgraag, de gunst van alle menschen kan ik je niet schenken, maar m ij n begunstiging zal je krijgen den eersten den besten marktdag, alleen uit pure dankbaarheid, dat je my dit heerlijk kunst gewrocht hebt doen kennen. Heusch, mijn waarde, ik zal Donderdag je tapperij niet voorbijloopan, ja, er ook mijn vrinden naar zoeken toe te troonen, en halfz ilig zullen wij or ons drinken onder het eindeloos tobsten op dien trotschen boog van harten met zyn duizend monden, als de geniaalste geestes- vondst die wij in heel onze litteratuur ver mogen aan te wijzen Mijnh. de Red. WESTPOLDER Ofschoon geen minnaar van courantenge schrijf, wil ik nu toch eens Daar de pen grijpen, om mijne gedachten, die ik reeds zoo lang heb opgekropt, eens op papier te brengen. Ik schreef nog nimmer in een courant en zie er dan ook danig tegen op, maar waar het de belangen van den Westpolder geldt, daar stap ik over veel heen. Ik ben maar een gewoon mensch, maar Iemand die met zijn tijd meegaat en die nogal eens de vraagbaak is voor velen in mijn omgeving. Onder meer werd in den laatsten tijd dikwijls mijn oordeel gevraagd over den huidigen toestand van het Westdeel van den AnDa Paulownapolder. Ik ben een belanghebbende en heb dns over dien toestand lang en breed nagedacht en niet ééns, maar honderden malen daarover met andere belanghebbenden van gedachten gewisseld. Ik vermeen daarom wel een klein beetje op de hoogte te zijn en ik twijfelde dan ook nooit als mijne meening te verkondigen „het gaat te hard, veel te hard, de West polder gaat met rassche schreden zjjn onge luk tegemoet." Dat rnim een jaar geleden de landerijen daar in de hoogte gingen, daar was reden voor. Het land is immers na verloop van jaren, vooral omdat men het oog vestigde op de melkerij en tengevolge van vele andere omstandigheden, veel in waarde vermeerderd; het groote grondbezit loste zich op in kleinere eigendommen, waarvan de eigenaren werk krachten bijbrachten om de landerijen winst gevender te maken; het gemakkelijk ver krijgen van geld was een groote factor. Kort om, alles werkte mede om te juichen over deu bloeienden toestand van het Westdeel. Juichen deden ik en velen, alles leefde op, alles tierde, maar aan alles komt een einde. Want al juichen nu nog enkelen, spoedig „Wat een leelyke kerelmeende de meid hoofdschuddend. Het ongeluk op de Martinshoeve inte resseerde haar meer, dan het wegblijven van haar meesteres. Een onaangename brandlucht kwam nit de keuken. „Je eten brandt aan," waarschuwde Gunne. „Och, dat hindert niet." „Maar aangebrande soep zal je dominé toch Diet graag lusten, vrees ik." „Die vraagt er niet naar, hoe het smaakt," voegde zjj er lachend aan toe. „Onze do- miné is een fijne stadsheer, maar wat hij eet, daar vraagt hy niet naar. Zoo een is dit er. En ons smaakt het eerst recht, als hij weer verdwenen is." „Dan zal hy ook niet dik worden," meende Gunne lachend. Het viel haar in, dat haar neet Leonhart, die in Niedergauschaeh dominé was, eens verteld had dat de nieuwe ambtsbroeder in Wüstenkaltheim nog een waschechte bijbelman was. Jammer, dat zjj hem nu niet eens te zien kreeg. Het zou zoo aardig geweest zijn, als zij daar thuis eens van had kunnen vertellen. De aardige meid hield de hand boven de oogen en keek de dorpsstraat langs. „Daar komt hij juist", zeide zjj. Gunne's paardje wilde verder en schraapte met zijn poot. Zjj klopte het op den hals en sprak het vleiend toe. Nu moest zjj dien hemeldragonder toch eens zien, wiens aanwezigheid alleen den menschen den eetlust reeds bedierf. „Den beste stuurt men ook niet naar Wiistenkaltheim"dacht zjj. Zjj was vrooljjk en overmoedig en ver heugde zich er in, dien fijne een ergernis laat te, mogen toeroepen: „Bezint eer ge be- het dal zon gekomen gl'tt; tot hiertoe en niet verder." Bezint menschen, voor ge zaken doet, dat de landprijzen op een kunstmatige wijze en door kunstgrepen worden opgedreven. Gaat de prijzen eens na van het land in den Oost van een paar optimisten, die, hetzij om de eene, hetzjj om eene Rndere reden, maar steeds gaarne werking in den polder zien. Bedenkt, dat koopen en verkoopen, kapitaal opnemen en aflossen, steeds veel geld kost, wsarvoor men feitelijk niets heeft. En tenslotte: doe" geen zaken in den polder zonder dat gij er licht in ziet en de toestand weer normaal mag genoemd worden. Zie zoo, M. de R., ik ben blij, dat ik mijn hart eens gelucht heb, maar nog blij- der, dat allea op papier staat. Als u het nn in nw blad wilt plaatsen en velen in den polder mijne waarschuwing - - a5 (ie prijzen eens na van oei xauu m uw vuov- t_u polder en de nabntige gemeentenvergelijkt willen ter harte nemen, dan vind ik mij ze eens met de opgeschroefde prijzen in het best beloond voor de moeite, die ik mij heb Westdeel, zet dan daarnaast de opbrengsten getroost L-t. van beiden en ge zult met k'.-nnen, dat de toestand in het Wes.d schrikwekkend en geheel onhondbaar is. Daarom, nog eens, bezint WS«Jregrn TWiet de zaek v*n alle kanten voor gij I er inspringt, laat u niet verleiden door mooie voorspiegelingen, door het moei lijk verkrijgen van kapitaal, da. j weinfp dat u er tD.teekt, met het mee.te risico is belegd en weg is by de minste mik- mat bi; den geringsten terugslag in de Wö:™t™»Se"ir "de Red.ct.nr, Ik b» WJ dat ik al zoo ver ben en myne gedachten reeds zoover heb blootgelegd, wanthetis een heel werk voor een gewoon me°sch zooveel achtereen te schryven, en waarachtig ik was er dan ook nog niet toe gekomen^ls het vandaag dan ook niet de spuigaten was mtgeloopen. weteD) vandaag was het de verkooping van het plaatsje, bewoond ge weest door J. Lanser (thans overleden), gele gen aan het Kanaal en behoorende aan een heer nit Antwerpen, zooals ik homde. Ofschoon ik niet gegadigd was, wilde ik toch eens gaan luisteren. Ie. Ik ben ook be langhebbend by den polder en 2e. ik had gewed over de opbrengst van dat land. Ik was gepasseerden Donderdag te Schagen bij Roggeveen en kreeg daar met eenige vrienden de praat over dat plaatsje. Wat brengt de plaats op vroeg ik. Jan zeidat zal niet afvallen. Piet zeiben je gek kerel, een hap zuur kool, en Klaas vervolgde: we zullen Dinsdag wel hooren. Ik raakte niet veel wijzer, maar toch meer willende weten, stelde ik voor om met zyn vieren eens te schrijven en voor een aardig heid er een brandewijntje boven te zetten en wel zoo: die er het verst af is, betaalt. Zoo gezegd, zoo gedaan. Vier briefjes werden beschreven en wel. Piet met f 7000.-, Jan met f 9000.-, Klaas met f 10.000.- en ik met f 11111.—. Piet en ook Jan, lachten mij uit en vroegen, waar- dat nu heen moestof we wel wisten dat die plaats, zoo zij vermeenden, den eigenaar ongeveer f 3000.- had gekost, en vele vieren en vijven meer. Nu, om eerlijk te zijn moet ik bekennen dat ik er wel even mede gedold had, want even vroeger er met een anderen kennis over sprekende, die het goed weet, had ik f 10000 genoemd, waarop ik ton antwoord ontvingnu, als dan alles betaald is, wil ik er nog niets van zeggen, maar alles wat ze meer opbrengt, is ze te duur. Maar zoo onder ons vieren, ging net om een brandewijntje en dan komt er altijd leven in de brouwerij en raak je hooger gestemd en dan, ik ben toch ook zelf be langhebbende, dus te laag mocht ik ook niet gaan. Maar nu de verkooping. .,.000 Totale opbrengst f 16390, voor 17.48.83 li6ct&r8D« Stelt n de gezichten voor van de vier belanghebbende kenners; begrijpt me, wij alle vier kenners en belanghebbenden. Wij hadden elkander onder de verkoo ping wel eens met verbaasde gezichten aan gekeken, doch praten deden we niet, we gaven alleen door het ophalen van onze schouders onze onbegrensde verwondering te kennen. Na afloop spoedig naar huisik moest nog melken. Piet liep met mij op, zonder een .woord te zeggen. Ik had hem aleeus van ter zijde aangezien, maar hij bleef zwij gen, totdat ik in een lachbui uitbarstte en hij mij kwaad toevoegde: „Ik kan het toch niet helpen. Hy liever dan ik." Nu, ik ook zoo, liet ik hooren en het zou mij niet verwonderen wanneer duizend in den polder, dit met mij hadden gedaan. En heb ik dat juist, waaraan ik niet twij fel, dan roep ik die duizend toe Weest voorzichtig, brandt u niet, helpt het land niet kunstmatig in de hoogte boven innerlijke waarde, en bedenkt, dat de gelden die gij er insteekt, het eerst verloren zijn 1 Laat de gouden bergen, u voorgespiegeld, u niet bekoren het zullen blijken ijsklom pen te zijn. Laat n niet verleiden door den aandrang te bereiden en haar neet Leenhart daarvan te vertellen. Intusschen naderde de dominé, in hou ding en manieren den ongenaakbare in persoon. „Hij is niet leelyk", dacht Gunne, „maar onaangenaam, hoogmoedig ziet hy er uit." Haar vroolijke overmoedigheid verdween. Hy zag er ook zoo deftig uit in zyn fijn zwart pak, als kwam hy rechtstreeks yan het hof. Zoo liepen de menschen, die op het land woonden, siet gekleed hoogstens graat Dieters. Waar Gunne iemand ontmoette, die de uiterlijke vormen zoo precies in acht nam, daar voelde zij zich niet thois. Zij moest haar beat doen om onbevangen te schijnen. „Goeden morgen, dominé", riep zij vroo ljjk. „Ik kom van de Martinshoeve, u kent zeker de geschiedenis reeds?" Hij knikte bevestigend. „Welnu, Zuster Christin» laat u zeggen, dat zjj Martin naar de kliniek brengen moet en morgen eerst terugkomt." Bacha hield den hoed in de hand. Hij keek tot Gunne op, maar ofschoon dat wel gebeuren moest en zjj op hem moest neêr- zien, was hy in zyn houding en vooral in de uitdrukkiog van zijn scherp besneden gelaat, zoo buitengewoon streng en trotsch, dat Gunne er door in verwarring geraakte. „Ik ben Gnnne Hollen", zeide zjj blozend. Hy boog byna onmerkbaar, zonder de minste belangstelling of verwondering te toonen. Gnnne voelde zich op eenmaal beleedigd. „Adieu", zeide zjj koel en draaide haar paardje langzaam om. Mochten enkelen het niet met mij eens zijn, welnu, laten zy dan ook hunne meening verkondigen, maar mij niet vragen op deze zaak terug te komen, want ik zon dat be slist moeten weigeren en wel1. omdat ik ais gewoon mensch gewoon weg mijne gedachten heb ten beste gegeven en er niet verder over zon weten te vertellen, en 2. omdat ik voorloopig niet meer in een courant wensch te schrijven het is mij te druk En nn, M. de R., bij voorbaat dank voor de plaatsing en tot wederdienst bereid viudt u Uw Dienaar Een vriend van het Westdeel. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XLVI. We zullen het heden eens hebben over een groot man, een Nederlander, die den Inlander begreep, door dezen begrepen werd en zyn geheele leven wijdde aan de belangen van het Soendaneesche bergvolk. Zyn naam wordt hier nog steeds met eerbied, met liefde uitgesproken, en ook Holland moet dien leeren kennen en hoog houden Ik spreek hier dan van Holle, van den beroemden Karei Frederik Holle, Amster dammer van geboorte, die in 1844, op vijf tienjarigen leeftijd, met zijne familie naar Java kwam. Een oom van den jeugdigen knaap, da heer Van der Hncht, deed zijn laatste reis als gezagvoerder van het zeilschip i „Sarah Johanna", en nam bij die gelegenheid 't gezin van zijn zwager mede naar 't zonne land. Hij vestigde zich als theeplanter op de in den handel algemeen bekende Parakan Salak-onderneming in de Preanger. Holle's vader werd mede-eigenaar en administrateur van het land Bolang, in de sfdeeling Buiten zorg. Na zijn dood echter vestigde ook de familie Holle zich op Parakan Salak. Nauwelijks zeventien jaar oud, trad Karei j Holle in Gouvernementsdienst en wel als schrijver op het Residentiekantoor te Tjand- joer. In 1847 werd hij verplaatst naar het Departement van de Cultures, en nog later naar dat van de Middelen en Domeinen Na elf dienstjaren ging Holie in het particuliere over en werd hij administrateur van de theeplantage Tjikadjang, dicht bij de tegen woordige plaats Garoet. Holle was intusschen geheel op de hoogte geraakt van de toestanden in de Preanger, die toenmaals verre van rooskleurig waren. Alvorens nn verder te gaan, moeten wij eerst eens een blik slaan in het verleden. Holle's leven en streven zal er ons te duide lijker door worden. Toen do Oost-Indische Compagnie eenmaal meester geworden was in deze streken, handhaafde 't machtige handelslichaam de Regenten van den vroegeren overheerscher, den Keizer van Oost-Java, doch 't eischte daarbij tevens, dat deze Inlandsche hoofden hun be volking tegen een hongerloon koffie zouden laten planten, koffie, die daarna met kolos sale winsten op de wereldmarkt werd ver kocht. In 't begin der 19de eeuw ging het gezag j wel over aan ons Gouvernement, doch het- 1 zelfde lage nitbuitsysteem bleef gehandhaafd, j Het arme volk werd door de Regenten ge- i dwongen om koffie te planten op plaatsen, soms uren ver van huis, en de geplante hoo rnen ook te onderhonden. Europeesche op zieners controleerden een en ander. Waren de bewoners van 'n dorp wat lui uitgevallen, och, dan wisten die heeren wel raad. Het dessa- hoofd, de burgemeester zouden wij zeggen, werd dan b v. gedurende eenige uren aan zijn groote teenen ophangen of in de felle zon zonder hoofddeksel te pronk gezetZoo begrepen in die dagen onze grootvaders hun christenplichtZe gingen er des Zondags zeker vergiffenis voor afsmeeken, die blanke beulen, die zooveel vaster in de leer waren dan 't tegenwoordige geslacht Er heersohte in dien tijd allerwege onrecht en armoede en een Mnltatuli moest opstaan om 't geweten van zijn landgenooten wakker te schudden. Ja, lezer, al te hier in Indië nog lang niet alles zooals 't behoort, toch mogen wij dank baar terngzien op de laatste helit der vorige eeuw en ook de bruine broeder waardeert het, dat Jong-Holland steeds meer en meer be grijpt, hoe ontzettend veel het hier nog goed te maken heeft. Een der edelste pioniers van den beteren tyd was zeker we! onze Karei Frederik Holle Wat de Preanger thans te, hebben we aan deze 1 menschenvriend te danken. Toen Holle op 28-jarigen leeftijd lands dienst verliet, was dit alleen en nitslnitend om zijn ver der leven als vrij man aan de belangen der Soendaneezen te knnnen wyden. Hij sprak hun taal als zijn Nederlandsch en be studeerde yve>ig hnn karakter, hon huiselijk leven en sociale noodeo. Holle was een practiscb man. Hij begreep, dat de Hollander over 't algemeen ai zeer slecht bij de inlanders stond aangeschreven, dat hij niet gemakkelijk hun vertrouwen winnen kon en dat hij tot den bruinen broeder moest afdalen om in hart en ziel van den inlander binnen te dringen. Hij werd Mohammedaan, droeg in 't opeu- baar-1 den Turkschen fez, volgde de Inlandsche vr[je woning levenswijze en étiquette en verkreeg door dit alles, dat de Soendaneezen hem als een der hnncen begonnen te beschouwen. Alleen op die manier werd 't hem moge- lijk. als hun leermeester op maatschappelijk en godsdienstig gebied te kannen optreden 't Was een groot geluk voor hem, dat hij qjjj jggj een vriend en bondgenoot won in Raden Hadji Mohammed Moesa, den Hoofdpanghoe- loe van Limbangan, den vader van den tegen- woordigen Patih van Soekaboemi. Deze hooggeplaatste Inlander was reeds jong te Mekka geweest, een zeer kundig Priester en een man van buitengewoon veel invloed. Beiden, Holle en de Hoofdpanghoeloe, leerden veel van elkaar. Door Holle's invloed begon de priester te begrijpen, dat de adel plichten had te vervallen jegens het arme volk en hy propageerde dit moderne begrip op zijn beurt weer onder de aanzienlijken, terwijl Holle een hoogere opvatting kreeg van de strekking der Mohammedaansche leer. In „het Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap van Kansten en Wetenschappen" wist Holle zijn Enropeesche lezers en ook de Hooge Regeering warm te maken voor vele noodige hervormingen. Hij wierp zich op als pleitbezorger voor 't verdrukte bergvolk, ja werd als 't ware een brug van over- heerschte tot overheerscher. Hij maakte propaganda voor de oprichting van scholen, wees op veel onrecht bij de gedwongen koffiecultuur eu de heerendiensten, wist nieuwe cultures inheemsch te doen wor den, enzenz. en laten wij het dankbaar erkennen, de toenmalige Rogeering en hare Ambtenaren lnisterdon naar hem al even nanwgezet ais zijn Soendaneezen. Onder de laatsten wist hij een kring van vrienden te vormen, die, liberaal dankend, in den vreemden overheerscher niet langer den gehaten kafir zagen, doch begrepen, dat zij het nn eenmaal zouder Westersche voogdij niet stellen konden. Het zou mij onmogelijk wezen, om in één Penkras alles neer te schrijven wat doorHolle te gewrocht. Laat het U genoeg wezen, dat j de Preanger thans 't welvarendste gewest van Java is en dat we deze schoone uitkomst alleen danken aan dien vriend der Soenda neezen. De Regeering wilde hem ten- slotte tot Resident benoemen, doch dit mooie aanbod wees de brave man van de hand, omdat hij vóór alles vrij wilde blijven. Hij wilde gaarne raad geven, doch „dienen" zou zijn levenstaak hebben bemoeilijkt. Welnu, 27 December 1871 huldigde 't Gouvernement dit schoone begin sel, door Holle te benoemen tot adviseur- honorair. Hem werd daarbij het recht toege kend, steeds ongevraagd voorstellen in te dienen en alle besluiten der Regeering te beoordeelen Hoe jammer, dat latei e landvoogden hem gingen tegenwerken, dat zijn voorstellen werden genegeerd en dat veel goeds weer verloren ging. Trots de reactie hield Holle vol. Persoonlijk offerde hij zijn vermogen op om den kleinen man aan voorschotten te helpen, om de volksindastrie te steunen. Als een vorst werd hij door het volk ge huldigd. Hij had rijk, schatrijk kunnen worden, doch overleed in 1893 in behoeftige omstan digheden. God hebbe zijn ziel V 1 Morgen gaan we vertrekken. Slechts noode verlaten we het heerlijke Soekaboemi, het „lustoord der wereld", waar zoovele oude landsdienaren hnn laatste levensjaien slijten, Na een hartelijk afscheid van de vele nieuwe vrienden en vooral van den braven Patih en zijne familie, zullen we onze reis vervolgen. Tjiandjoer is de nienwe pleisterplaats. Lt. Clockeneb Bboüsson, b. d. Soekaboemi. Toen zeide hy met een ongemeen zachte, weeke stem„Ik dank u, juffrouw." Zy wist in het geheel niet, hoe zij het had, maar het was haar alsof zy zoo- „De kracht en waarvoor „Om mij iu deu zadel te heflfon Ik weeg honderd-vyf-en-twintig pond." rVanneer u met den eenen voet in den even mishandeld geworden was en dadelyk steigbeugel staat, de leidsels vastgrypt daarop geliefkoosd, 1 r uu. Zij wendde het hoofd niet meer om en zeide ook geen woord, maar reed in groote verwarring weg. Maar even voorby het gemeentehuis begon de weg reeds steil te dalen en zy gleed daarom van haar paardje op haar voeten. Daar klonken vlugge schreden achter haar. Verwonderd keek zy om jawel, de dominé was haar achterna gesneld Wat wilde hy nu? „Kan ik a ook behulpzaam zyn vroeg hy „Waarmeê „Met opstijgen." Zij lachte. Goddank, nu was die kinder achtige verlegenheid verdwenen. „Bergaf loop ik altyd," lichtte zy hem in. „Maar dan? wanneer u beneden is?" „Denkt n dan, dat ik niet boven op Douglas kan komen, zonder dat iemand my helpt? Neen. wij landmeisjes knnnen goed paard ryden." Zij keek hem vol aan en lachte hartelijk, zooals gezonde, levenslustige menschen lachen. „Dan ben ik bepaald overbodig," zeide hy, met een spotlachje. „Ja gelukkig wel." „Ik zou ook een flinke ryknecht zyn!" zeide hy op denzelfden spottenden toon. Zij keek hem vorschend aan en de middelmatig groote, magere gestalte viel bepaald niet meê. „Of u wel de noodige kracht zoudt heb ben meende zy twyfelend. OU u op het rechte oogenblik een zwaai geeft, wat u als goed ruiter doen zult, dan komt er niet veel van die ponden voor mijn rekening, niet waar „Rijdt u zelf ook „Een weinig. In geval van nood kan ik my redden. Ik heb ryles genomen voor mijn reis naar het heilige land." „U is in Palestina geweest „Ja, met keizer Wilhelm." „O daar was het zeker wonderschoon." Hy zweeg. Zij ging dadelyk daarop levendig voort; „Hier moet u een klein bergp&ard houden, net als ik heb. Dat is voor onzen omtrek het allerbeste." Hy lachte. „En stal en stalknecht dan En het voer? Ach neen, juffrouw, u heeft van een dominé niet de u van de inkomsten I rechte voorstelling." Gunne bloosde beschaamd, maar zy dacht „Waarom ziet hy er ook zoo weinig als een arm dorpsgeestelijke uit 1 Het is /.yn schuld wanneer men zich vergist." Tot hem zeide zy „Gy moet toch eiken Zondag eerst hier prediken, en dan 's mid dags in Dieterhausen. Is dat niet schrik kelijk vermoeiend?" „Ons ambt moet ook geen luiaardspost zyn", antwoordde hy. „Maar wat heeft het voor goeds, als u zich ziek maakt 1" „Het ambt van dominé is het gezondste dat er is", antwoordde hy. „De dominé's leven, over 't algemeen genomen, het langst." 1 Zy keek hem schuw van terzijde aanb® had weer zoo spottend geklonken. „Wanneer dit dorp maar geen uitzon»'' riug op den regel is. Uw voorgangers heW* het hier geen van allen lang uitgehoude» „Gelooft u, dat men hun, die alles out' beren uit overtuiging, zeggen kan dat81 hun ontberen niets beteekent, -.vann*® slechts hnn zielen van God vervuld zil" Gelooft ge, dat men hun dat zeggen hen daarvan overtuigen kan, wanneer o*1 zichzelf niet vernederen wil?" Gunne was dadelyk onder den ifldf van dien anderen toon. Tot dusver had W balf schertsend gesproken. Nu was hyerc stig. s Zy sloeg de oogen neder en vond g"® antwoord. Hij was nog steeds met don hoed hand naast haar voortgestapt en glas nam nu en dan een hap gra8 den weg. Nu bleef Bacha staan. „Nogmaals bedankt, juffrouw, enlew™ M «ijLl reikte hem de hand, die hjj aannam. Daarbij keken zy e' De uitdrukking van zyne oogen zond Zij lend r«Li ggC donker en diep. Z\j had nog no0/* i(je dergelijke uitdrukking gezien. Hot en greep haar met een vreemdsoo macht vast Hy las de bevreemding en verwa op haar open en jong gelaat, naaa dergelyks was hem niets nieuws. Zoo gingen zy van elkander WORDT VKBV0HGp'

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 4