aar ik tuil! tweede blad. Zondag 28 Februari I9(H. -l8dte Jaargang $o. 3918. Arrondisseineiits- Recht bank te Alkmaar. Zitting van Dinsdag 23 Feb. 1904. FEUILLETON. ABIT AiTtrititit- 00 tt f wag een natte, nevelige Decemberdag t De voorname Bondstreet was als in Lonae yoor <je deur van zijn winkel nitge8torv goWeDl eerste bediende der wereld- ttaI> mde iuweliersfirma Mercy en Zonen, en WÏÏkÏÏT«oberen blik langs de donke- keek me z!ci1 bijna geen levende ziel re V rje zaken gingen vandaag ook -r den geheelen middag was er maar Biecht, aen g„rxu>ef W nrdArR een enkele klant gelest, terwijl het anders dezen tijd zoo druk was, plotseling kwam een jong pinkel binnen, gaf Jack een brief yoor Mercy en Zonen en verdween weer spoorloos in den ""jack "gaf'den brief dadelijk aan den heer jjercy zelf over. Deze las hem en zei tot zijn bediende Bowen, zon jij zoo goed willen zijn, even naar het Savoy-hotel te gaan Een dame, De Blanchard geheeten ze schrijft niet, 'of ze getrouwd is schijnt een bestel ling te willen doen. Best mijnheer, antwoordde Jack. Het Savoy-hotel was niet ver, de wande ling bood een kleine afwisseling in de slenr van het gewone winkelleven. Dadelijk nam hij daarom zijn hoed en zijn paraplcie en vergat niet, zijn boord en zijn das voor den 6piegel recht te schniven, want dames interes seerden hem altijd bijzonder. In het hotel aangekomen, informeerde hij naar die dame De Blanchard. Een gewoonte die hij had, vóór hij bestellingen aannam van een klant. Het bleek een ongehuwde, jonge dame te zijn, eerst een dag te voren met haar vader aangekomen. Jack liet zich bij de dame aandienen en werd in een zeer weelderig salonnetje ont vangen. Zijn hart klopte, want, languit in een leuningstoel uitgestrekt, lag een wondermooi meisje met blond haar, en oogen zoo blauw als de hemel op een mooien zomerdag. Zij droeg een japon van blauwe zijde; haar han den waren mot kostbare ringen versierd. De dame glimlachte vriendelijk toen Jack binnentrad. Heb ik het genoegen met mijnheer vroeg ze op ongeknnstelden toon. Haar stem klonk den man als zoete mnziek in de ooren. Mijn naam is Bowen, juffrouw, ik kom van de firma B. Mercy en Zonen. Zeer vriendelijk van u, zoo spoedig op mijn brief te komen. O, zei Jack galant, als ik u van dienst kan zijn Welnu, zei miss De Blanchard, met een betooverend glimlacbje, u kunt mij een grooten dienst bewijzen maar ga zitten, ga zitten als 't u belieft. Jack maakte een buiging en nam plaats. Alles, wat in mijn macht staat be gon hij, verrukt door haar beminnelijkheid. Een oogenblik, zei miss De Blanchard weer lachte ze hem toe, zoodat de tanden als twee rijen ivoorblanke parelen te voor schijn kwamen. Misschien een avontuur, daeht Jack. In elk geval, zoo'n mooi meisje heb ik nog nooit gezien en toch ben ik een kenner op dat gebied. Verder dacht hij niet, want als een zacbt- blanwe bloem kwam ze weer binnen, een parelsnoer in haar blanke handen. Kijk eens, zei ze, dit snoer is stuk. Jack nam het kostbare voorwerp in zijn handen en onderzocht het. O, maar dat is heel gemakkelijk te veranderenwe zullen het snoer even laten maken. Ja kan hst Maar krijg ik het spoe dig terug? Want morgenavond vertrekken we weer. Jack peinsde een oogenblik. Morgen is het Zaterdag, we sluiten dan om twee nurn kunt er evenwel op reke nen, dat u het snoer op tijd ontvangt. O, n is bijzonder vriendelijk! riep de mooie dame uit. Jack meende uit die woorden te verstaan En ik ben er u zoo dankbaar voor. Het is do moeite niet waard, juffrouw zooals gezegd, n ontvangt het snoer Zaterdag avond. Het zal u wel eenigszins verwonderen, dat ik er zoo'n haast mee heb, zei ze, hem vriendelijk toelachend. U moet namelijk we ten, dat het snoer mijn overleden moeder behoordemijn vader zon boos zijn, wan neer hij wist dat het stuk is. Hij is er zoo bang voor, dat hij niet eens gaarne heeft, dat ik het draag. Na, u zult er dus voor zorgen, dat ik het morgenmiddag terugkrijg? Ik zal het dan persoonlijk halen. De jonge man legde den ketting voorzich tig in het étui. Ik zal er voor zorgen, juffrouw. Enzult uzelf daar tegenwoordig zijn vroeg het mooie meisje. Ik zal ei zijn, natuurlijk, antwoordde Jack, terwijl hij zich met een buiging ver wijderen wilde. Miss De Blanchard strekte echter haar blanke handje nit en het leek hem, of zij zijn hand langer in de hare hield, dan noodig was. Toen de jonge man weer buiten het hotel was, bemerkte hij, dat hij geen vuur bij zich had, om zijn sigaar aan te 3teken. Een groote heer met zwarten baard, die ook in den uit gang stond, merkte dit op en reikte hem een lucifer toe. Bowen bedankte hem en ging weer naar den winkel terugzijn gedachten waren echter den geheelen dag niet bij de zaken, maar bij de mooie miss De Blanchard De Zaterdag brak aan Mijnheer Mercy was reeds weg, daar het tegen tweeën liep. Jack alleen was nog in de zaak, om daar te wachten op de bekoorlijke klant. Des noods, wanneer ze niet op tijd was, zou hij den winkel een paar minuten later Bluiten, want hij zon zoo gaarne zelf het snoer aan het meiïje geven. Nog een minnnt en de verwachte trad binnen. Ze zag er nóg mooier en voornamer uit dan gisteren. Nu was ze geheel in het wit met een grooten witten hoed op. Klaar? Is het klaar? vroeg ze, weer met dat betooverende glimlachje, toen ze de deur achter zich dicht deed. Ja, ja, het is klaar! zei Jack, terwijl zijn bewonderende blik over haar figuur gleed. Dank u wel, dat u hot zoo snel gerepa reerd hebt. Hoeveel ben ik u schnldig Jack noemde de som en de mooie klante opende haar portomonnaie en legde het geld op de toonbank. Toen nam ze het snoer, stak het in de mof. Wat hebt u daar mooie sieraden 1 merk te zij op, terwijl ze haar blikken over de kostbare voorwerpen liet gaan. Wanneer ik duizend pond bij me had, in plaats van mijn honderd, dan wist ik wel wat ik deed. Mag ik n eens wat sieraden laten zien vroeg Jack. In zijn hart bleef hij toch een echte man van zaken. Ik heb nooit weerstand kunnen bieden aan brillanten, zei zewat kost bijvoorbeeld die heerlijk-mooie broche Dertig pond sterling. En die prachtige ring O, die kost maar tien pond. Mag ik hem eens zien zei miss De Blanchard met meisjesachtige geestdrift. Daar moet ik bepaald iets van hebben, als ik n tenminste niet ophoud, ging ze voort, ter wijl ze haar oogen op Jack richtte. O, heelemaal niet, antwoordde Jack, eD in weinig minnten had hij een mooien ring verkocht. Nog ging miss De Blanchard voort met de andere sieraden te bekijken en te betasten. De jongeman schaamde zich, dat hij een kort oogenblik verdenking tegen haar opge vat had. Hij draaide zich om, teneinde een diadeem te krijgen, welke mias De Blanchard hem had aangewezen. Plotseling zag hij voor zich in den spiegel iets, dat hem het bloed in de aderen deed stollen. Bijna verloor hij zijn bezinning. Zijn schoone klant, de mooie miss, had een collier in haar zak verborgen van ten minste 500 pond waarde. Hij wendde zich om en zijn oogen ont moetten die van het meisje, die met een uitdrukking van roerende onschuld op hem gericht werden. Had hij zich wellicht ver gist? Maar neen, nu bemerkte hij ook, dat 4 of 5 ringen op de toonbank ontbraken. Er konden nog wel meer voorwerpen weg zijn, want hij was onvoorzichtiger dan gewoon lijk geweest. Hij keek snel naar de denr, hij zag dat hij het dichtst er bijstond, er was dus geen sprake van, dat zij vóór hem er uit zou kunnen komen. Een vurig verlangen om haar te redden, welde in hem op. Ze wag immors zoo mooi en zoo jong! Ondertnsschen bekeek de jonge dame een met juweelen bezet lorgnet, dat ze zeer scheen te bewonderen. Daar hield een gesloten rijtuig voor den winkel stil, niemand steeg er echter uit, ook de koetsier bleef rechtop zitten. Jack waag de het niet, den winkel te verlaten, ofschoon er zich in het rijtuig h oogstwaarschijnlijk oen klant bevond. Al zijn gedachten waren bij de mooie dievegge. Hoor eens, begon hij plotseling met een bevende stem. Miss Do Blanchard legde haar lorgnet neer en zag hem met haar blauwe oogen aan. Alles heb ik gezien, ging hij voort. Gezien? Wat? Ik heb gezien, dat u een snoer in nw zak hebt gestoken en Wat meent n met die beleediging? Miss De Blanchard was weer geheel de trotsche dame uit de groote wereld. Ik meen, dat ik u beleefd verzoek, me alles terug te geven, dan zal ik verder niet over deze onaangename zaak spreken. Ik zou u voor geen prijs ter wereld ongelukkig willen maken. Het meisje keek hem eeuige seconden aan, toen keek zij naar de deur. Ik laat me niet beleedigen, riep ze nit en liep snel naar de buitendeur. Jack was haar echter te gauw af en en hield haar tegen. Maar wees dan toch voorzichtig, zei hij, haar vast in da oogen ziend, het is ver schrikkelijk, zulk een jong meisje en zoo mooi. Niets zal er van bekend worden, geen woord zal over mijn lippen komen, als Hemel, het is te laat 1 stamelde zij. Uit het rijtuig buiten stapte een groote man met zwarten baardhij droeg de uniform van een politie-ambtenaar. Een oogenblik later stond hij In den win kel en deed de deur achter zich toe. Hebt u de bedoeling, deze persoon als dievegge aan te geven Jack keek beurtelings het meisje en den politiebeambte aan. Ach, doe het niet, verzocht de schoone dievegge, ik zal n alles teruggeven, ik zal het u betalen alles, wat u verlangt, maar laat me niet gevangennemen. Een grenzenloos medelijden maakte zich van Jack meester, toen eeD blik door de tranen heen uit de heerlijk blanwe oogen hem trof. Neen, zei hij, ik zal geen aanklacht indienen. Met een handige beweging liet de politie man echter zijn hand over den arm van het meisje glijden, streek haar mouw iets terug en op den handschoen bij haar pols kleefden vijf ringen. Een oogenblik later had hij twee armbanden van brillanten uit haar mof te voorschijn gehaald. Het hangt niet meer van n af, of n haar wilt aangeven, bromde de beambte. We zoeken haar reeds maanden lang, ik heb een bevel tot in-hechtenis-neming bij me.... Komaan, juffrouw, je gaat meê. Jack zag vol medelijden de jongedame na. Ik had gaarne alles gedaan, als ik n maar redden kon zei hij met gebroken stem. U gaat zeker mee naar het Oxford- streetbnrean, om de verklaringen te beves tigen Eerst moet ik den winkel sluiten en de goederen in brandkasten bergen. Goed, goed, ik zal met haar er heen rij den. Huw nam hij het meisje vast en duwde haar voor zich uit naar het rijtuig. Het doet me werkeljjk leed, dat onze kennismaking zoo moet eindigen. Uit haar schoone blauwe oogen trof een blik den zijne. Jack Bowen, zei ze, n bent een goede, brave jongen: als we alleen waren, zon ik u een kus geven. Een voor den ernstigen toestand wel wat te opgeruimde blik, vergezelde die woorden. Je bent niet alleen, en dusmerkte brommerig de agent op. Op dit oogenblik kwam de politieman Jack wel wat bekend voor. Heb ik u gisteren niet gezien, vroeg hij. Zeker, voor het Savoy-hotel, ik be- spionneerde de dievegge, toen u mij om wat vuur verzocht. De politiebeambte verliet met zijn schoone gevangene den winkel en beiden stegen in den wagen, die ratelend wegreed. Jack sloot ondertnsschen haastig den win kel en ging naar het politiebureau in Ox- fordstreet. De commissaris daar was niet weinig verrast door dat bezoek. Hem was niets van de aanhonding bekend. Met be langstelling hoorde hij echter naar het verhaal, dat Jack hem deed. Sprak het jonge meisje met een Ameri- kaansch accent vroeg hij. Jack antwoordde van ja. En was de man groot, met een zwarten baard Jawel. Zoo, zoo, zeide de commissaris, voor de afwisseling noemt hij zich dus politie agent. Een sluw paartje, zeg ik u. We loeren reeds meer dan een jaar op hen. U bent opgelicht, meneer. Maar maar lieve hemel wat zal er met de diamanten dan gebeuren Ze heeft voor meer dan duizend pond meege nomen. We zullen zien, wat we terug kunnen krijgen, merkte de politieman gelaten op en drukte op een electrische bel. Er is echter weinig hoop, ze in handen te krijgen. Die kerel is evenmin als n politie-agent Hij is haar vriend. Het zijn de gevaarlijkste op lichters, die ik ken. In welke richting zegt u, dat ze gegaan zijn De arme Jack heeft de jongedame met de heerlijk blanwe oogen, noch zijn diamanten ooit teruggezienzijn galanterie tegenover de dame3 heeft onder het voorval wel wat geleden. UITSPRAKEN. D. Sasburg, Wieringen, eenvoudige beleed f 4 boete, subs. van een dienstd. ambten., 4 d. hechtenis. P. Metselaar, Wieringen, boete, subs 7 d. hecht. als voren, f 7 A. v. d. Vlies, Petten, mishandeling, f 10 boete subs. 10 d. hecht. Jb. Beentjes, Heemskerk, wederspannigheid, 8 weken gevang. Arie van Wieringen, Alkmaar, meineed, niet wettig bewezen, vrijgesprokenmet last tot betaling der kosten van dagvaarding van een getuige i décharge, etc., ad f 22.50, door den Staat. Zooala in zoovele plaatsen geschiedt, werd ook in Enkhnizen de dag, waarop de goede Sint menig hart met dankbaarheid vervult, de zoo gewichtige 6de December, recht feestelijk gevierd in 't jaar onzes Heeren 1903. Ja, Bartje Heiman, (al is hg hier niet bekend,) Was toen, door de feestvreugd, een lastige [vent. Vriend Weeselman, die kon en mocht [en zou er niet nit. Al zei Schontsen 't Is een verdoemd lastige [guit!" Of Bartholomens, of Bartholdns, of hoe ons Bartje ook heeten moge, weieens meer zoo lastig is? We weten 't niet! DeEnkhui- zer kastelein Schontsen echter was niks met hem ingenomen, want hg was zoo rumoerig, dat 't noodig werd hem te verwijderen, het geen een drietal getuigenJacob Zwier (veldwachter) en Dirk Bielsma en Andries Vingerhoed, respectievelijk landbouwer en metselaar, glashelder aantoonden. Toen Zwier hem wilde verwijderen, maakte Bart zich lang geen klein beetje aan weder spannigheid schuldig, maar art. 180 van het W. v. Str. verbiedt zulks en de heer Off. eischte dan ook eventjes 2 mud. gevang. Een rare sinjenr was beklaagde no. 2, de 61-jarige timmerman Jan Visser, geboren te Purmerend, wonende te Hoorn. De heer Off. had Jan's zondenregister jnist in al zijn bijzonderheden afgelezen [en dat was onder ons gezegd, lang geen kleinigheid,] en we dachten al stellig, dat we het genoegen zonden derven, Jan met eigen oogen te aan schouwen, toen Jan toch, mooi een half uur te laat, heel kalmpjes op den „eerezetel," plaats nam. Toen kon men nog eens geheel van voren af beginnen 1 Visser was zoowat half December 1.1.verlegen om geld en zag er geen licht in, om, zonder werk als hij was, 't eind van 't jaar zoo te halen. Hjj bedacht een list, zeker overeenkomstig het spreekwoord: „Die niet sterk is, moet slim zijn". Eenigen tijd geleden timmerde hij bij den aannemer en timmerbaas Dirk Kaat te Hoorn hij zegt, hier vandaan te zijn gegaan uit eigen beweging, omdat hij met een der knechts niet kon „harremoneere"; Kaat zegt, dat hij Jan echter toch gauw zijn congé zou hebben gegevenJan was te „los" op 't werk, zie je. Nn gaf Visser op 14 Dec., toen hij bij W. Bakker, timmerman te Avenhorn, kwam, vóór, dat hij onderbaas bij Kaat was, en dat nit een In aanbouw zijnd buis, waar was ingebroken, van hem, Visser, voor f 30 aan gereedschap was gestolen. Bij zijn vakgenoot A. Knnst, ook te Avenhorn, verkocht hij dezelfde smoes jes, evenals bij een anderen timmerman, C. Groot te Berkhout. Alle drie geloofden ze zijne praatjesVisser vertelde, dat hij nu bezig was, de daders (volgens hem zekere Verkerke en Verweijs, of zooiets) op te spo ren. Daar hjj echter nu gebrek aan geldmid delen had, verzocht hij voor korten tjjd van alle drie collega's een klein bedrag ter leen Bakker en Groot gaven hem dan ook elk een gulden, (dien ze geen van beiden ooit weerom zagen] en Kunst gaf 50 cent, die Visser ook nooit heeft teruggegevende man kon er niet „an toe komme". Daar nn, zoo als Jan zelf erkende, dit heele gevalletje ver zonnen was, werd sinjenr wegens oplichting naar zijn gezondheid gevraagd en nn kwa men we vandaag een heele boel „moois" of eigenlijk „leelijks" aan de weet, dat Jantje lang niet tot eer verstrekt. Kaat zegt al thans, dat Jan op 14 Dec. j.1. al lang niet meer bij hem in dienst was en heelemaal Roman van FRIEDA VRIJVROUWE von BULOW. ooo 16. „Een huis schreeuwde Gunne plotseling ia wilde vreugde. En dadelijk daarop „Een mensch 1 daar gaat eeD mensch Huis en mensch teekenden zich spook- achtig groot, als zwarte schaduwen, tegen den hemel af. „Wjj moeten roepen!* zeide zij. „Schreeuw eens zoo hard als je kunt, Hil." Hilmar zette zijn beide handen voor den tcood en brulde „Hei daar 1 Man 1 Hoe moeten wij naar Dieterhausen Door het schreeuwen daartoe aangehitst, begonnen de beide honden luid te blaffen. Kaatje ontwaakte met schrik en weende. De man kwam vlug op de verdwaalden toe. HOOFDSTUK XV. Zoodra Gunne er zeker van was, dat de man £wam, deed zij geen stap meer vooruit. 2jj liet Kaatje op den grond glijdengreep bet kind bg de hand en wachtte. Haar knieën sidderden, voor haar oogen dansten lucht en heide, zoodat zij niets ttlöör zag ..zü was jong en sterk. Een marsch van 'ilt of zes uur kon zij gemakkelijk maken. Maar de angst om de kinderen, de ont roering en de ongewone last van de zes- Jarige Kaatje, dat alles was toch boven haar krachten gegaan. „Ik geloof, dat een mensch zich zóó ge voelt, als hij in zwijm valt," dacht zij. Hilmar was dadelijk, toen Gunne staan I bleef, op den grond gaan zitten. „De man komt," zeide bij bevredigd, Kaatje drong zich stijf tegen haar zuster aanhet kind beetde van angst. „Wees kalm, lieveling," zeide Gunne, als in een slaap. „Dat is een brave man. Hjj brengt ons thuis." Daar werd zjj toegesproken„Juffrouw Hollen, is u het Zij was nu dadelijk volkomen helder en zag dominé Bacha in zjjn lange zwarte jas voor haar staan. Zjj wilde spreken, maar het ging niet. Haar lippen beefden zoo en haar oogen vulden zich met tranen. Bacha bad dadelijk haar doodeljjke bleek heid opgemerkt, haar beven en haar uit putting. Ook de kleinen, die zjj bij zich had, zagen er zoo doodmoede uit. Hij had juist een bezoek gebracht aan zijn zieken ambtsbroeder in Kaltenfranken en was den hoogen Moor langs gegaan naar huis. „Wij zjjn verdwaald," verklaarde Hilmar gewichtig. Bacha stak den op den grond zittenden jongen de hand toe. „Kom, sta op, ventje. De grond is zoo koud en nat." Hilmar liet zich optrekken. Dan zeide Bacha tot Gunne „Het huisje van den kolenbrander is geen honderd ma ter weg. Daar moet ge eerst maar eens wat uitrusten. Steun nu maar stevig op mjjn arm Hij bood haar den arm, doch zjj nam dien niet aan. Wanneer het een ander geweest was, dan bepaald wel. Maar van hem On mogelijk 1 Oumogeljjk 1 Waarom het haar zoo onmogelijk scheen, ziju arm aan te raken en vlak naast hem voort te loopen, dat wist zij niet. Zjj voelde slechts, dat het iets was wat zjj niet doen kon. „Het gaat ook zóó," zeide zij met een gelukzalig lachje. „Nü is alles goed." „Ja zeker." bevestigde hjj. Het geluk en het vertrouwen ia haar oogen roerde hem diep. „Waar zjjn wij eigenlijk?" „Dicht bij Wüstenkaltheim. De kolen - brandershut behoort bij dat dorp." Zijn stem klonk bijna teeder. O, dat hjj het was, dien God haar in den nood had gezondenEn dat hjj zoo lief en goed was, dat overweldigde haar. Kon men dan in het leven in één enkel kwartier alleD tegenspoed, angst en vreugde beleven, zonder dat men krankzinnig werd O, wat een wereldHoe heerlijk en zoet was haar op eenmaal haar nood geworden. Bacha tilde het kleine meisje op den arm en droeg het. Heel vertrouwelijk leunde Kaatje met het moede kopje tegen zijn schouder en sloeg haar armpje om zjjn hals. De toon van zjjn stem had haar hartje gewonnen. Gunne en Hilmar liepen hand in hand naast hem. De honden bromden en blaften niet langer, maar waren vlug vooruitgeloopen I en besnuffelden reeds de kolenbrandershut. „Wij zullen er den tijd voor nemeD," zeide Bacha. „O, ik kan nog heel goed loopen," ver zekerde Gunne. „Ik ook," zeide Hilmar, en hjj voegde er aan toe„Wie is u eigenlijk Ik ken u niet." „Maar uw zuster kent mjj. Ik ben de dominé." „Van Wüstenkaltheim „Ja, mijn jongen." „O, dan weet ik het reedsu is een dweper." Hilmar was op dit weten niet weinig trotsch. Van den zin van het woord begreep hij geen zier, maar hjj had het neef Leonhart, over den dominé van Wüsten kaltheim sprekend, hoorea zeggen „hjj is een dweper." Bacha schaterde van lachen. Ook Gunne lachte, maar zij was nog zoo in de war, dat het lachen spoedig weenen werd. Eindeljjk bracht zij de vraag uit„Weet u ook ongeveer, hoe laat het is „Ongeveer halt negen," „Lieve hemel, die arme mama 1" riep zij vol schrik. „Nu komt zjj thuis en de kinderen zijn er niet." „Wij zullen dadeliik een bode zenden," zeide hjj kalm. „Nu moet ik u evenwel verzoeken, over niets meer te denken." Het was heerlijk, hem te kunnen ver trouwen en gehoorzamen. Ja, nu kon hij haar zorgen dragen. Hij was zoo sterk, goed en verstandig. Zjj wilde ook werkeljjk niet meer denken, dan alleen aan hem. De hut was leeg. maar niet gesloten. Zjj had één vertrek, dat voor alles en nog wat diende. „Karei de kolenbrander zit bepaald weer in de herberg," zeide de dominé. Hjj legde de kinderen op de legerstede in den achterhoek, terwjjl Gunne op den eenigen stoel neerzonk. Bacha had spoedig een vuur ontstoken. Gunne volgde met de oogen de onge oefende bewegingen. Zij had willen opspringen, om hem het werk uit de handen te nemen, want dat kon zjj veel beter. Maar zjj voelde zich niet in staat, zich te bewegen. Hjj vulde een keteltje buiten met water en zette het vervolgens op het vuur. Het sissen van het water maakte den slapenden Hil mar wakker. „Water," riep hjj. „Geef mjj water. Ik heb zoo'n dorst." Bacha zocht naar een glas, maar toen hij er geen vond, nam hjj de koffiekom van de tafel en schepte die vol aan de bron buiten. Hilmar ledigde die gulzig en verzocht om meer. Nadat hij de kom voor de tweede maal had leeggedronken, ging hü rustig liggen. Nu haalde Bacha ook voor Gunne water. Zjj lachte hem dankbaar toe, maar haar hand beefde zoozeer, dat hjj haar de kom aan de lippen moest brengen. „Dank u wel." Wat zjj voelde, was niet te beschrjjven toch vond zij slechts de allernoodigs te woorden. Ook Bacha voelde sterk. Haar hulpeloosheid roerde hem diep. Het was voor hem een verrukking, dit vertrouwende jonge meisje te kunnen bjj- staan. Zij kwam hem daardoor veel nader, dan dit zonder deze gebeurtenis ooit had kunnen zijn. Hem was het, als was zjj zjjn eigendom en als moest hjj haar liefhebben en be schermen. Als was zjj zjjn kind of joDge vrouw, zóó was het hem te moede. Daar ia

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5