~M A M A. Zondag 10 April 1904. 48ste Jaargang No. 3930. Vb ««rsmkdSkbJd FEUILLETON. aar ik tuil! |ndisfltc HftiiinisbEn, TT alles had in haar hart, in hare ziel, in V, 1 haar wezen onuitwischbare, donkere fSren achtergelaten. Doch wie haar zag, en hare geschiedenis kende, moest onwillekeurig 7 is - hoe toch in de hoogere standen het SCHAGE tweede blad. D O O B A. HEDENSTJERNA. —O—O—O— deze nog de vreeselijkste zon zijn het kiDd te moeten verliezen. Toen Elvira van de kostschool was thuis gekomen en belijdenis had gedaan, ging hare moeder ieder jaar met haar voor eenlgen tijd op reis, naar het buitenland, om haar al dat gene te luten zien, wat iedereen gaat zien de Dresdensche galerij, den Rijn, den Donau tot Weenen, Rome, Darijs, Zwitserland, de Rivier», den Harz, en nog weer eens de Drrsdensche galei ij. Zoo stonden dan onze beido dames op zekeren dag daar ook weder bewonderend voor eene schilderij, en waren het niet eens over de beteekenis van een of ander klein onderdeel, toen plotseling in echt Zweedsch Mevrouw Jenny Borg had weinig vreugde in haar leven gehad, maar wel was het tot nu toe gEel voorbij gegaan. Op zes-en-dertig-jarigen iroftnd was zij niet alleen reeds weduwe, doob,., T wï Een ongelukkig huwelijk, vol strijd en storm, - - de plotselinge dood van haren man, tenge volge van een noodlottig toeval, dat alge- l"Tn VOor zelfmoord werd gehouden bekleedtHare groote. bruine oogen, die zeker gedurende haar huwelijk ontelbare malen geschreid hadden, waren nog helder en Rauzend en verrieden niet de minste ver moeidheid. De zachte, fluweelige huid der wangen, die op een morgen, na een heftig ♦oonnel bloedige striemen had vertoond, was n^g als die van een jong meisje. En de voeten, waarop zij soms in vreeselijke nachten door het huis gevlogen was, om op den zolder te ontsnappen aan de opgeheven hand van den als grazend haar nazettenden, beschonken echtgenoot, hadden nog hunnen lichten, zwevenden tred, die aan hare fgne gf6talte zooveel gratie en bekoorlijkheid g<Er was schier geen leed, dat zij niet had ondergaan, en behalve door haar kind, had zij geen enkele vreugde gekend. Vroeg ouder loos, door verre bloedverwanten opgenomen, en 'opgevoed in een huis, waar geen vroo- lijkheid ter wereld heerschte, werd het arme, jonge ding zoo gauw mogelijk uitgehuwe lijkt, toen zich eene „goede partij" voordeed. En toe begon de strijd op leven en dood tusschen haar en den haar geheel vreemden man, een strijd, die den tweeden avond na haar huwelijk reeds aanving, toen zij ruw teruggestooten werd, omdat zij zijnen tegen den koetsier opgeheven arm wou tegenhou den, en die niet eindigde vóór bij, elf jaren later, met den voet in den stijgbeugel han gend en met een vreeselijk gehavend gezicht, door zijn hollend paard naar hnis werd ge sleept. De menschen zeiden, dat hij vergif had ingenomen, maar te paard zittend, opdat zijn dood aan eene andere oorzaak zou worden toegeschreven, wat dan wel de eerste maal van zijn leven zou geweest zijn, dat Charles Borg iets zou gedaan hebben terwUle van de meening zijner medemenschen Jenny had nooit liefgehad. Men had haar aan een man gegeven, en hare reine ziel, hare rustige, ietwat koele natuur hadden haar nimmer in ongeoorloofden hartstocht, of in een heimelijk dwepen met een anderen man, schadeloosstelling doen zoeken voor haren ongelukkigen echt. fin thans, weduwe geworden, wendde zij zich met zoo onverholen weerzin af van de gelukzoekers, die zich altijd opdoen, waar het geldt een jonge, mooie, rijke vrouw troost te bieden, dat de mannen elkander toefluisterden „Zij heeft zich al te deerlijk de vingers gebrand, het arme schaap Haar verstand en hare beschaving stelden haar in staat, geestelijke genoegens te smaken, maar het was alsof het ljjden haar het ver mógen om ze te genieten, ontnomen had. Zij vatte de dingen, doch zonder er iets bij te gevoelen zij begreep ze, maar zij stelde er geen belang in. Het was alsof er iets in haar gestorven was, behalve waar het haar kind gold, haar dochtertje, de kleine Elvira. Alleen ten opzichte van haar kind scheen haar gevoelsleven niet verlamd. Met afgodi sche liefde, met smachtende teederheid, als verlangde zg dat de kleine haar al het door gestane leed zou vergoeden, omringde zij haar. Zij leefde, zij ademde slechts vóórhaar, en toen het eens gebeurde, dat Elviertje ziek was en in levensgevaar verkeerde, werd het der moeder duidelijk, dat van alle smarten Zij keken om en voor haar stond eene lange, grijze jas met een langen, mageren landge noot erin. De dames zeiden „Tuck" [Dank u] en hij zeide„Urta-ka" (Niet de moeite j waard), en daarmede was de kennis gemaakt. Toen mevrouw Borg den volgenden ochtend uit het venster van hare hotelkamer keek, had de aarde een geheel ander aanzien ge kregen het gras en de boomen waren veel groener, de hemel was zoo blauw als zij hem nog nooit aanschouwd had. En de men schen wat zagen zij er vroolijk uitZelfs de Dresdensche straatjongens leken haar aardige, kleine bengels. Aan het ontbijt neuriede zij eene melodie uit eene opera, die zij te Weenen gehoord hadden. Bijna verschrikt keek Elviertje haar aanmaar toen zij het gezicht van hare moeder zag, lachte zij, sloeg de armen om haren hals en fluisterde„Mamaatje, wat is er met u gebeurd Ik heb u nog nooit zoo mooi gezien als vandaag 1" Professor Wendel, de nieuwe kennis, was den heelen dag en ook den volgenden nog In haar gezelschap gebleven, toen scheidden zich hunne wegen. Wel treffen zij elkander, geheel zonder afspraak, eenlgen tijd later weder in Nizza, en toen zij daar hunne reis plannen vergeleken, kwamen zij tot de ont dekking, dat die in alle hoofdpunten overeen stemden. Zoo trokken zij dan een dag of veertien gemeenschappelijk rond. Hij wist niet, dat mevronw Borg rijk was zonder zelve recht te begrijpen waarom, had zy hem zijdelings het tegendeel te verstaan gegeven en evenmin was het haar bekend, dat zijn naam een zekere beteekenis had in de wetenschappelijke wereld. Maar, al groener werden de boomen, al liever de menschen, al aardiger de kinderen, hoe verder zij reisden. En toen zjj in het midden van Augustus te Malmö landden, vonden zij de eentonige vlakte van Schonen „schilderachtig en interessant", en toen mevrouw Borg thuiskwam, beweer den hare weinige kennissen, dat zij niet te herkennen was. Zij was spraakzaam en vrooljjk geworden, en liet zich overhalen tot het lidmaatschap van twee voreenigingen voor het welzijn van den werkmanmen koos haar in de directie van een tehuis voor kinderen, en dadelijk nam zij het lastpostje aan zij speelde zelfs vierhandig met Elvira. Een warme, bruisende stroom had sneeuw en ijs in haar binnenste doen ontdooien, had er geheel haar verleden als uit weggespoeld. Hare gestalte was veerkrachtiger geworden, haar geheele wezen had iets jonkvrouwelijks gekregen. Er had als het ware eene geheele wedergeboorte in haar plaats gegrepen, en zij, die door het leed te snel tot vrouw was gerijpt, beleefde thans, op zes-en-dertigjarigen leeftijd, hare overgesprongen meisjesjaren. Jenny Borg had lief. En nu zij het uitzicht, hem te bezitten dien zij liefhad, schatte naar haar eigen voorrechten en eigenschappen, vond zij dat hare kans niet geheel hopeloos stond. Wel was zij niet meer jong, maar hij was niet ver van de vijftig, en hij had duidelijk be langstelling in haar getoond. Zij bekeek zich in den spiegel en lachte tegen hetgeen zij daar zag. Hij was er nu ook niet langer onbekend mede, dat zij rijk was.... Foei, Jenny, foeiHoe kan je zoo iets van hem denken Hoe hij er uitzag Hoe hij was, de man, die zulk een geheelen omkeer in haar had teweeggebracht Zij wist het niet. Zij zou hem niet hebben kunnen beschrijven, al was het om haar leven te doen geweest. Misschien was hij wat de menschen noemen „leelijk" Misschien had hij tot nog toe geen enkele vronw kunnen boeien Zij wist alleen maar dat zij de zgne was, ziin eigendom met lichaam en ziel, en dat hij beloofd had, op weg naar Stockholm zijn lieve reiskameraden te komen bezoekeD. Bloemen in alle vazen. Alle vensters open. Nog was het zonnig en warm. Alsof niet de nazomer even liefelijk kan zijn als de knop pende lente Augustus evengoed als Mei In de natuur zoowel als in het menschelijk leven Daar stond hij dan eindelijk in haar kleine salon, waar de bloemen geurden en alles een feestelijk aanzien had. En Jenny jubelde in wendig, toen zij de rimpeltjes om zgne oogen zag en het reeds ietwat grijzende haar aan de slapen. „Ach, schat, mijn nazomer zal wel tot ver in uw levensavond reiken 1" juichte het in haar. Nu vat hij haar beiden, ieder bij een hand, Jenny en Elvira, en zag haar in de oogen, schuw en verlegen als een schooljongen. En met een blos op zijn baardig gezicht zei hij „Vergeef mij, als ik mij onbeholpen gedraag. Wat ik thans zeggen wil, zijn woorden, die ik nog nooit tot eene vrouw gesproken heb, en ik kan mij de lieve hartelijkheid, waar mee ik hier ontvangen word, niet laten wel gevallen, vóór ik die woorden uitgesproken heb. Ja, Elviertje, kijk mij maar aan Van het eerste oogenblik af dat ik je zag, heb ik je liefgehadZeg, is het niet al te ver metel, te vragen of je mg ook niet een wei- nigje zoudt kunnen liefhebben Ben ik niet te oud voor zulk een rozenknop Is mijn vonnis al geveld, of mag ik hopen Toen richtte hij zijne eerlijke, blauwe oogen op Jenny „Wees u mijne voorspraak, mevrouw Borg 1" Jenny zag hare dochter aan, zooals zij haar nog nimmer had aangezienTrek voor trek, lijn voor lijn, een schooner even beeld van haarzelveTen volle ontwikkeld, harmonisch, fijn, bevallig! Wanneer had zij opgehouden een kind te zijn Zie maar ook alles had zij van haar gestolen de groote glanzende oogen, het, krullende haar, de bloeiende wangen, de gevulde smalle, blanke handWatwat was het dat hij daar zeide „Wees u mijne voorspraak, mevrouw Borg." Maar dat is niet eens noodigOok haar hart is het evenbeeld van dat harer moederZij is hem reeds in de armen gevlogen, ginds bij het hoekraam staan zij.... Jenny Borg doet wankelend een paar schreden voorwaarts en steunt, als tot ster ven» toe vermoeid, op den rug van de sofa. De gelukkigen bemerken niets. Dan gigden een paar groote, heldere, warme droppels over Jenny's gloeiende wangen. Nu ziet professor Wendel op. Maar de verliefde, die bezig is oogentaai te lezen, leest gewoonlijk alleen jnist in de oogen der geliefde, en zoo 6chrijft de goede professor Jenny's ontrooring slechts aan de uiting van overgroote teederheid der moeder toe, bij den aanblik van het geluk van haar kind. Hij slaat den arm om Jenny's hals, drukt haar hoofd, dat zij niet onwillig terugtrekt, tegen zijne borst, en haar op de wangen kussend, jubelt hij „Mijn jong, mijn mooi. mijn lief mamaatje als Zijne Excellentie 't las. Kijk, hier heb ik zijn portret en hier dat van zijn zoon Herman, die moet nu ergens in het Djocjasche zitten. Ik heb altijd veel goeds van de familie Van der Wijck ondervonden. De onde Raden Adipati is rijk en geniet bovendien het hoogste traktement van alle Regenten op Java, meer dan drie duizend bij de opening van 't beroemde wonderpak van Sjaalman. [Douwes Dekker], van dien Sjaalman, als kleine jongen reeds zoo fameus onvervaard, dat hij op de Westermarkt den onsympathieken Batavns Droogstoppel,natuur lijk een lafbek, uit de klauwen van een i volwassen Griek verloste Genoemd mispunt, Batavus Droogstoppel, gulden 's maandsHoe dat zoo komt?! Wel, moet dan in 't boek den doorsneê-Nederlan- hij is de nestor van het corps en geniet nog der typeeren. Prettig I betaling volgens 't oude régime. Tegenwoor- Roman van FRIEDA VRIJVROUWE vos BULOW. 000— 28. Voor Bacha's geest echter bood Gunne niets. Zg had een warm hart, was open, kinderlyk en eenvondig. Dat maakte haar aantrekkelijk, maar zgn gedachten hield zg niet bezi. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. LV. Raden Adipati Aria Prawira di Redja, de Regent van Tjiandjoer, is een joviale oude heer, een gezellig prater over „tempodoeloe" [vroeger tijd Ik zeg daar, oude heer" en terecht24 Augustus a.e. toch zal het reeds veertig jaar geleden zijn, dat de Raden Adipati tot zijn tegenwoordige hcoge positie geroepen werd en „Djikalan Toehun Allah takdirkan" [als God het zoo heeft voorbeschikt], vertelde de Regent mij, „zal er over twee jaar feest zijn, 'n groot feest in den Kaboepatèn [Regents woning) en daar buiten, want dan vier ik mijn 50- jarig jubileum als dienaar van het Gouverne ment In 1856 werd ik tot djoeroe toelis [schrijver] benoemd bij den toenmaligen Resi dent hier op Tjiandjoer bij Jhr. H. C. van der Wijck, den braven vader van den lateren Gouverneur- Generaal. „Als U dat alles toch in de Hollandsche couranten laat drnkken, schrijf dan ook 's meteen, dat ik nog steeds met de meest eer biedige vriendschap aan den Gonverneur- Generaal terugdenk. Ik zou 't aardig vinden dig krijgen de heeren Regenten naar duizend guldentjes, wat besliBt veel te weinig isWe komen daar later nog op terug. Bewonderaars van Multatuli, die daar lazen, dat de Regent rijk.erg rijk is, denken nu dadelijk aan minder eerlijke practgken Ik haast me daarom meê te deelen, dat de toestanden op Java thans heel wat beter zijn, dan in de dagen van wijlen den Assistent-ResidentDouwes Dekker. De Inlandsche Ambtenaren, vooral natuurlijk de jongeren, zijn veel meer ont wikkeld, en wat onze tegenwoordige Contro leurs, Assistent-Residenten en Residenten betreft, zelfs de Heer Van Kol, dien toch ze ker niemand van misplaatst optimisme ver denken zal, heeft met lof over hen gesproken. Ten overvloede kan ik verzekeren, dat ieder hier, Europeaan zoowel als Inlander, den Regent van Tjiandjoer hoogacht en dat deze brave Hoofdambtenaar in geen enkel opzicht gelijkt op zgn door Multatuli zoo aan de kaak gestelden Neef Raden Adipati Karta Negara, den Regent van Lebak. [Titel en namen van dit Hoofd werden in het bewuste boek foutief gespeld Lezers, er moet me iets van het hart Ik hoop niet, dat ge me voor 'n soort Droogstoppel of 'n Slijmering zult verslijten, als ik hier kort en bondig verklaar, dat veel van wat vroeger door mg mooi gevonden werd in den Max Havelaar, thans, nu ik de bewoners van West-Java meen te kennen, me wel wat onjuist, onnatuurlijk en opge schroefd voorkomt. Jammer, doodjammer, dat de Heer Douwes Dekker niet meer leeft. Ik kan nu alles niet zoo schrijven, als ik wel wouMen zou mij gauw toebijten, dat ik de dooden met rust heb te laten, maar wat drommel, dat boek dan, dat leeft toch nog, dat wordt steeds weer herdrukt en herlezen, dat sterft nooit, en de geschiedschrijvers der toekomst zullen er „wijsheid" uitputten, zullen er Willem III en de toenmalige Indische Regeering nit beoor- deelen enonrechtvaardig zijn Ik mag, ik kan, ik zal daarom niet zwijgen 1 De Heer Douwes Dekker heeft in zijn tijd te doen gehad met een publiek, dat nog min der van Indië afwist dan het tegenwoordige, en waar hij in zijn meesterlijk geschreven boek doorslaande bewijzen levert van óf zelf het Inlandsche [Soendaneesche] volkskarakter niet goed te hebben begrepen, óf wel, wat nog erger zou zijn, het ons verkeerd te heb ben ontvouwd, daar begin ik te gelooven, dat onze zichzelf nog al opkammende oui- Assisi ent-Resident leelijk misbruik heeft ge maakt van zijn superieure zeggingskracht, van zijn meeaterschap over de taal! Dat de talentvolle schrijver het nu juist niet al te nauw met de waarheid nam, be wijst mij zijn slecht gespeld en grammaticaal onzuiver Maleisch, terwijl hg brutaalweg ge waagt van „romancen" en „krijgszangen" in Oostersche talen, ja zelfs dreigt met eene ver tolking van z'n Max Havelaar in 't „maleisch, javaansch, soendaneesch, alfoersch, boegi- neesch, battaksch[welke puntjes dan zeker nog dienst moeten doen voor een „enz. enz. enz. Ik sprak daar van „zelfopkammerij." Nu, die is door het publiek, dat hij trouwens innig verachtte, zoo goedig mogelijk geslikt, zelfs de „verachting" is nog toegejuicht, ge loof ik, en dat alles dankte die man aan zijn stijl, al werd hij ook boos wanneer men hem daarom prees. De menschen waren in die dagen trouwens I niet veel gewendEr was niet veel leesbaars, I al trachtten leeraren der H. B 8. ons ook 'n andere waardeering op te dringen. Douwes Dekker was een schrijver bij de gratie Gods, maar tevens voor zijn tijd een zeer onhandig ambtenaar B. B. 't Ware beter geweest, vooral voor onze letteren, als hij niet zooveel jaren hier in Indië had verknoeid, beter ook voor zijn karakter, dat nu door de ondervonden tegenwerking scherpe, harde kanten kreeg. De bedoelde zelfverheerlijking begint reeds heete weg, die hem zeer moeilijk viel by zgn door vasten verslapte krachten. Op Donderdag bracht een bediende een briefje van gravin Dieterelegant, dik papier, en een groot, steil handschriit. De gravin deelde hem mede, dat zg gistermiddag tevergeefs een bezoek bij hem had gebracht, maar dat zij een ver trouwelijk onderhoud driDgend wenschte en hem daarom verzocht, spoedig eens bg haar te komen. Lachend las hg dit briefje. Hij meende het koele, hooghartige wezen dezer schoone vrouw in haar letters en in haar briefje te herkennen. Menighiaal verafschuwde hij zichzelf om- 1 Eigenlijk was zg nog wat van hem te dat hg dergelgke critische gedachten had. goed, dat zij hem laatst zoo onbeleefd aan Alleen in zgn kamer kon hg plotseling haar tafel had behandeld. vangst verwacht en vond nu bijna teedere Wtistenkaltheim wegkomt, dominé." luid zeggen „Neen neen neen 1" heftig en buiten zichzelf van opgewonden heid. Deze verloving paste niet in zijn weg en drong hem in een scheeve en halve rol. In een oogenblik, dat hg zichzelf had vergeten, was dit voor hem ontstaan en niets in de wereld kon hem nu de levens lange gevolgen sparen. Zoo streng richtte de goddelgke almacht. Ja, het was werkelgk zoo. Maar waaróm die strenge,onverbiddelijke beoordeeling vaB wat zoo natuurlijk schijnt? Waarom? Om dat men zich blijkbaar niet zoo door zgn gevoelens mag laten meeslepen. Het ziet er niet uit als zonde, maar de gevolgen ervan, die doen zich als zoodanig kennen. Ook het drinken, als de dorst zoo brandend is, noemt men geen zonde en tóch Woensdag ging hg naar Kaltenfranken, om voor zgn zieken ambtsbroeder eenige bezoeken af te leggen. Het was een lange, Door die herinnering ontwaakte de lust tot strgd, die zoo zeer in zijn natuur lag, dat deed hem voor het oogenblik al het overige vergeten en stemde hem vroolgk. Hij liet zich den volgenden dag reeds bij de gravin aandienen. Toen hij op het gewone uur, door een dienaar aangediend, Gabriëlle's boudoir binnentrad, riep zij„Om 's hemels wil, beste dominé, is u ziek?" „Ik geloof van neen." „Maar permitteer mgn ziet er uit „Wat maagpgn." Zij had de genadé hem te plagen. „Hoor eens, u schijnt mij voor uw gezond heid zeer lichtzinnig te zgn." Zg dokterde en protegeerde nu eenmaal gaarne. Indien dus iemand ziek ot hulp behoevend scheen, kon hij van haar wel willende belangstelling zeker zgo. Bacha had een hoogmoedige, koele ont- bezorgdheid. Zij noodigde hem uit, te gaan zitten in een gemakkelijk stoeltje en liet hem Chinawgn brengen. Zgn opmerking, dat hg geen wyn dronk, nooit, wilde zg vandaag niet laten gelden. „Het is noodzakelijk. Ge moet." Maar daar hg bg zijn weigering volhardde en ook al het andere, wat zij hem aanbood, afwees, moest zij zich er mede vergenoegen hem goede raadgevingen te geven en mid deltjes aan te prijzen, wat zg met groote overtuiging en aandrang deed. Bacha had inderdaad maagpijnen. Zgn vrijwillig vasten was afgeloopen en als eer sten maaltijd had hij vanmiddag een dikke Bacha was zoo verrast, dat hg lachte. „Wie moet dat doen? En waarom?" „Wie? Wel, al uw vrienden." „Ik heb geen vrienden." „Ik meen diegenen, die zich voor Gunne's welzgn interesseeren." „Ah zoo 1" Nu werd hem de zoo plotseling ontwaakte vriendschappelijke belangstelling voor zgn persoon duidelijk. Voor deze menschen was hij nu Gunne's verlóófde. Zijn wenkbrauwen fronsten zich. „Daarmede moet gij u vanaf dit oogen blik nu maar vertrouwd maken," ging de erwtensoep met worst en meelkost verorberd, gravin op schalbachtigen, vriendelijken toon En omdat hij honger had, had hij zich ge- voort, „dat ge als schoonzoon van Heinrich. ducht geweerd. Dat had de verhongerde Höllen in de toekomst tot de onzen wordt maag natuurlijk euvel opgenomen. getekend. U troont in de familie." Hiervan vertelde hfj de gravin evenwel „Wat mij een hooge eer is," zeide hij. niemendal. Hij zeide „Spaar u zich de Maar het klonk zoo koud en geringschattend, moeite, gravin, ik bezit een uitstekende dat men over zijn ware gevoelens onmogelgk dokteres in Zuster Christine." Hg verwachtte, dat zij nu boos zou wor den, maar neen. „U heeft gelijk," zeide zg met overtui ging. „Wie men zich eenmaal toevertrouwt, die moet men ook gelooven en gehoorzaam zijn in twijfel kon verkeeren. Gabrielle had hem het liefst iets verne derends gezegd. Maar zy waagde het niet. Hg zag er niet naar uit, om zich zoo iels te laten welgevallen, en zij wilde tot geen enkelen prijs geheel met hem breken. „Omdat hg eenmaal in de familie is," Hg keek haar zoo ernstig en nadenkend zeide zg tot zichzelf. in de oogen, dat zy zich onzeker begon te In den grond van de zaak begreep zij gevoelen. Doch daarvan liet zg niets mer- dezen afstootenden trots zeer goed. ken, integendeel, haar houding werd steeds Zg deed dus, alsof zg het kwetsende in zelfbewuster. zijn toon niet hoorde en sprak met de meest Zij leunde achterover, legde de mooie rustige onbevangenheid verder, handen op de leuning van haar stoel, en „De pastorie heb ik gister meteen eens dacht er eens over na, wat zg eigenlgk wei bekeken, maar dat is een vervallen ratteo- zou zeggen. nest en past voor uilen en vledermuizen, „Wy moeten er voor zorgen, dat u van maar niet voor u en nog minder voor een Het psk handschriften doet handig dienst om de massa onder suggestie te brengen. Die masra moest het weten, moest al dadelijk op blz. 24 van schrijvers eerste boek door drongen worden van het feit, dat er een wondermensch zich ging ontpoppen, geen gewoon schrijver, neen een snperienr aange legd wezen, dat had gedacht en geschreven over onderwerpen, waarvan die massa nog geen flauw besef had, een ideaal-man, die, niettegenstaande dat of liever jnist daarom, zoo „fngemeen" door die Blechte Regeering behandeld was De heer Douwes Dekker had bij 't schrijven van dat eerste werk een doel, een doel, dat jammer voor hem, doch gelnkkig voor Indië, niet bereikt is 1 Denk slechts aan dat gezegde van den Djaksa op den Kompoelan [vergadering] der Hoofden van Lebak, aan die opmerking, dat 't zoontje van den nieuwen Assistent- Resident een „Koningskind" zon zijn, van wege een dnbbele haarwervel De kleine Max een Prinsje Voor hen, die dien stillen wenk niet maar zoo dadelijk zonden snappen, heeft de heer Douwes Dekker 't wat duidelijker gemaakt door van Tine te schrijven„Moest haar Max niet Gouverneur-Generaal worden van dat lieve Indië of Koning Wie de volgende Penkrassen gelezen zal hebben en begrepen, moet 't met me eens worden, dat een Douwes Dekker als Gouver neur-Generaal een tweeden Java-oorlog zou hebben veroorzaakt. Ik moet nog even wijzen op de zoo onge wone aanprijzing van eigen talenten, als b.v. bij de opname van het Duitsche gedicht in Hoofdstuk 14, een Duitsch gedicht, dat hij maakt, nadat hg „met de vlugheid, die ik" (dat is hier Multatuli of Douwes Dekker) „hem" (dat is dan Max Havelaar of óók Douwes Dekker) „toeken, zich meester ge maakt had van de taal des lands, waar hjj eenige maanden verkeerd had Boem Wat had nu al die „knapheid" met „de mishandeling van den Javaan" te maken?! Ik lees er uit„Kiest Koning, Groothertog, Prins, Ministers, Kamerleden, boeren, burgers en buitenlui, kiest mij, den zoo veelzijdig ontwikkelden oud-Assistent Resident van Lebak tot Gouverneur-Generaal. (Met Minister of Kumerlid ben ik voorloopig ook al te vreden Toen men er niet in beet, heeft hij de natie, den Koning, ja, wie al niet, in latere werken beleedigd en verdacht gemaakt, doch altijd weer in nog schoonere taal en daarom geprezen door vriend en door vijand. Op mij, Indischen Penkrasser, rust, na 't bovenstaande, nu nog den plicht u duidelijk te bewijzen, dat de M»x Havelaar, als bijdrage tot juiste kennis en waardeering van Javaan- sche toestanden, van zeer weinig waarde was. Waarom ik zoo plotseling op dat boek afgeef 1 Ik zal het u zeggen. Het was lang, heel lang geleden, dat ik den Max Havelaar voor 't laatst gelezen had, ik geloof in mijn cadettentijd te Breda. Nu vond ik het boek toevallig hier terug bij mijn gastheer, den Djaksa, en de uren, die ik alleen thuis zat en geen Penkrassen schreef, besteedde ik aan 't werk van Douwes Dekker. Ik las met klimmende verbazing, besprak het gelezene nog eens met den zoo ontwik kelden Raden Brata di Widjaja, en ook heden weer met den Regent, den zoon van hem, die in 't boek als „Regent van Tjandjor" wordt aangeduid, informeerde bovendien nog bij enkele oudjes uit de volksklasse en toen mijn conclusies vrij wel klopten met wat ik van de Soendaneezen hoorde, nam ik mij voor de stoute schoenen aan te trekken en 't mijne te zeggen over het beroemde boek. De lezers herinneren zich misschien, dat ik jonge vrouw. Een ongezond hol is het, en voor Gunne positief onmogelijk." Bacha antwoordde gelaten„Wg zullen u bewijzen, dat het mogelijk is." „Maar beste dominé," zeide zij, nu toch wat geprikkeld, „gelooft u beter te kunnen beoordeelen, wat voor een joDge vrouw mogelgk is en wat niet „In elk geval kan en moet ik alleen be oordeelen, wat ik myn vrouw mag aanbie den en wat niet „U zult den vader en de moeder van uw verloofde toch zeker ook een woordje laten meespreken 1" „Van allen Gunne alleen," zeide hij. „Gunne zelve telt niet meê, want die doet en wil natuurlijk slechts dat, wat gy wilt. Dat kent men." Hij lachte en keek haar strak aan. „En toch is zij hier de eenige, die heeft te beslissen." „Zoo En mg, de moederlijke vriendin, schenkt ge niet het recht meê te spreken Hij lachte fijntjes. Zgn zoo even nog trolsch en scherp gelaat nam een prettige uitdrukking aan. „Gravin, ik heb u niets toe te staan, noch te weigeren. U zult in mij steeds een op* merkzaam toehoorder vinden, wanneer het u behaagt mij iets meê te deelen." Hg wns een man van de wereld en zg verstond hem heel goed. Wanneer hij ge zegd had„Zeg mijnentwege wat je wilt, het is mij alienaal hetzelfde," zij had hem niet duidelijker kunnen versta/n Hij bel«j« iigdt haar, en to h ook 1) iel hg haar. Hg beviel haar zoo eer, dat het baar opgewonden en •enmvachtig maakte Een paar se> on en krk-n /ij e'ksi.r yast in de oogen. Het was als een stomme uitdaging.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5