~M A M A.
Zondag 10 April 1904.
48ste Jaargang No. 3930.
Vb ««rsmkdSkbJd
FEUILLETON.
aar ik tuil!
|ndisfltc HftiiinisbEn,
TT alles had in haar hart, in hare ziel, in
V, 1 haar wezen onuitwischbare, donkere
fSren achtergelaten. Doch wie haar zag, en
hare geschiedenis kende, moest onwillekeurig
7 is - hoe toch in de hoogere standen het
SCHAGE
tweede blad.
D O O B
A. HEDENSTJERNA.
—O—O—O—
deze nog de vreeselijkste zon zijn het
kiDd te moeten verliezen.
Toen Elvira van de kostschool was thuis
gekomen en belijdenis had gedaan, ging hare
moeder ieder jaar met haar voor eenlgen tijd
op reis, naar het buitenland, om haar al dat
gene te luten zien, wat iedereen gaat zien
de Dresdensche galerij, den Rijn, den Donau
tot Weenen, Rome, Darijs, Zwitserland, de
Rivier», den Harz, en nog weer eens de
Drrsdensche galei ij.
Zoo stonden dan onze beido dames op
zekeren dag daar ook weder bewonderend
voor eene schilderij, en waren het niet eens
over de beteekenis van een of ander klein
onderdeel, toen plotseling in echt Zweedsch
Mevrouw Jenny Borg had weinig vreugde in
haar leven gehad, maar wel was het tot nu toe
gEel voorbij gegaan. Op zes-en-dertig-jarigen
iroftnd was zij niet alleen reeds weduwe,
doob,., T wï
Een ongelukkig huwelijk, vol strijd en storm, - -
de plotselinge dood van haren man, tenge
volge van een noodlottig toeval, dat alge-
l"Tn VOor zelfmoord werd gehouden
bekleedtHare groote. bruine oogen, die
zeker gedurende haar huwelijk ontelbare malen
geschreid hadden, waren nog helder en
Rauzend en verrieden niet de minste ver
moeidheid. De zachte, fluweelige huid der
wangen, die op een morgen, na een heftig
♦oonnel bloedige striemen had vertoond, was
n^g als die van een jong meisje. En de
voeten, waarop zij soms in vreeselijke nachten
door het huis gevlogen was, om op den
zolder te ontsnappen aan de opgeheven hand
van den als grazend haar nazettenden,
beschonken echtgenoot, hadden nog hunnen
lichten, zwevenden tred, die aan hare fgne
gf6talte zooveel gratie en bekoorlijkheid
g<Er was schier geen leed, dat zij niet had
ondergaan, en behalve door haar kind, had
zij geen enkele vreugde gekend. Vroeg ouder
loos, door verre bloedverwanten opgenomen,
en 'opgevoed in een huis, waar geen vroo-
lijkheid ter wereld heerschte, werd het arme,
jonge ding zoo gauw mogelijk uitgehuwe
lijkt, toen zich eene „goede partij" voordeed.
En toe begon de strijd op leven en dood
tusschen haar en den haar geheel vreemden
man, een strijd, die den tweeden avond na
haar huwelijk reeds aanving, toen zij ruw
teruggestooten werd, omdat zij zijnen tegen
den koetsier opgeheven arm wou tegenhou
den, en die niet eindigde vóór bij, elf jaren
later, met den voet in den stijgbeugel han
gend en met een vreeselijk gehavend gezicht,
door zijn hollend paard naar hnis werd ge
sleept. De menschen zeiden, dat hij vergif
had ingenomen, maar te paard zittend,
opdat zijn dood aan eene andere oorzaak
zou worden toegeschreven, wat dan wel de
eerste maal van zijn leven zou geweest zijn,
dat Charles Borg iets zou gedaan hebben
terwUle van de meening zijner medemenschen
Jenny had nooit liefgehad. Men had haar
aan een man gegeven, en hare reine ziel,
hare rustige, ietwat koele natuur hadden
haar nimmer in ongeoorloofden hartstocht, of
in een heimelijk dwepen met een anderen
man, schadeloosstelling doen zoeken voor
haren ongelukkigen echt.
fin thans, weduwe geworden, wendde zij
zich met zoo onverholen weerzin af van de
gelukzoekers, die zich altijd opdoen, waar
het geldt een jonge, mooie, rijke vrouw
troost te bieden, dat de mannen elkander
toefluisterden
„Zij heeft zich al te deerlijk de vingers
gebrand, het arme schaap
Haar verstand en hare beschaving stelden
haar in staat, geestelijke genoegens te smaken,
maar het was alsof het ljjden haar het ver
mógen om ze te genieten, ontnomen had.
Zij vatte de dingen, doch zonder er iets
bij te gevoelen zij begreep ze, maar zij stelde
er geen belang in. Het was alsof er iets in
haar gestorven was, behalve waar het haar
kind gold, haar dochtertje, de kleine Elvira.
Alleen ten opzichte van haar kind scheen
haar gevoelsleven niet verlamd. Met afgodi
sche liefde, met smachtende teederheid, als
verlangde zg dat de kleine haar al het door
gestane leed zou vergoeden, omringde zij
haar. Zij leefde, zij ademde slechts vóórhaar,
en toen het eens gebeurde, dat Elviertje ziek
was en in levensgevaar verkeerde, werd het
der moeder duidelijk, dat van alle smarten
Zij keken om en voor haar stond eene lange,
grijze jas met een langen, mageren landge
noot erin. De dames zeiden „Tuck" [Dank
u] en hij zeide„Urta-ka" (Niet de moeite j
waard), en daarmede was de kennis gemaakt.
Toen mevrouw Borg den volgenden ochtend
uit het venster van hare hotelkamer keek,
had de aarde een geheel ander aanzien ge
kregen het gras en de boomen waren veel
groener, de hemel was zoo blauw als zij
hem nog nooit aanschouwd had. En de men
schen wat zagen zij er vroolijk uitZelfs
de Dresdensche straatjongens leken haar
aardige, kleine bengels.
Aan het ontbijt neuriede zij eene melodie
uit eene opera, die zij te Weenen gehoord
hadden. Bijna verschrikt keek Elviertje haar
aanmaar toen zij het gezicht van hare
moeder zag, lachte zij, sloeg de armen om
haren hals en fluisterde„Mamaatje, wat is
er met u gebeurd Ik heb u nog nooit zoo
mooi gezien als vandaag 1"
Professor Wendel, de nieuwe kennis, was
den heelen dag en ook den volgenden nog
In haar gezelschap gebleven, toen scheidden
zich hunne wegen. Wel treffen zij elkander,
geheel zonder afspraak, eenlgen tijd later
weder in Nizza, en toen zij daar hunne reis
plannen vergeleken, kwamen zij tot de ont
dekking, dat die in alle hoofdpunten overeen
stemden. Zoo trokken zij dan een dag of
veertien gemeenschappelijk rond.
Hij wist niet, dat mevronw Borg rijk was
zonder zelve recht te begrijpen waarom, had
zy hem zijdelings het tegendeel te verstaan
gegeven en evenmin was het haar bekend,
dat zijn naam een zekere beteekenis had in
de wetenschappelijke wereld. Maar, al groener
werden de boomen, al liever de menschen,
al aardiger de kinderen, hoe verder zij reisden.
En toen zjj in het midden van Augustus te
Malmö landden, vonden zij de eentonige vlakte
van Schonen „schilderachtig en interessant",
en toen mevrouw Borg thuiskwam, beweer
den hare weinige kennissen, dat zij niet te
herkennen was. Zij was spraakzaam en
vrooljjk geworden, en liet zich overhalen tot
het lidmaatschap van twee voreenigingen
voor het welzijn van den werkmanmen
koos haar in de directie van een tehuis voor
kinderen, en dadelijk nam zij het lastpostje
aan zij speelde zelfs vierhandig met Elvira.
Een warme, bruisende stroom had sneeuw
en ijs in haar binnenste doen ontdooien, had
er geheel haar verleden als uit weggespoeld.
Hare gestalte was veerkrachtiger geworden,
haar geheele wezen had iets jonkvrouwelijks
gekregen. Er had als het ware eene geheele
wedergeboorte in haar plaats gegrepen, en zij,
die door het leed te snel tot vrouw was
gerijpt, beleefde thans, op zes-en-dertigjarigen
leeftijd, hare overgesprongen meisjesjaren.
Jenny Borg had lief.
En nu zij het uitzicht, hem te bezitten
dien zij liefhad, schatte naar haar eigen
voorrechten en eigenschappen, vond zij dat
hare kans niet geheel hopeloos stond. Wel
was zij niet meer jong, maar hij was niet
ver van de vijftig, en hij had duidelijk be
langstelling in haar getoond. Zij bekeek zich
in den spiegel en lachte tegen hetgeen zij
daar zag. Hij was er nu ook niet langer
onbekend mede, dat zij rijk was.... Foei,
Jenny, foeiHoe kan je zoo iets van hem
denken
Hoe hij er uitzag Hoe hij was, de man,
die zulk een geheelen omkeer in haar had
teweeggebracht Zij wist het niet. Zij zou
hem niet hebben kunnen beschrijven, al was
het om haar leven te doen geweest. Misschien
was hij wat de menschen noemen „leelijk"
Misschien had hij tot nog toe geen enkele
vronw kunnen boeien Zij wist alleen maar
dat zij de zgne was, ziin eigendom met lichaam
en ziel, en dat hij beloofd had, op weg naar
Stockholm zijn lieve reiskameraden te komen
bezoekeD.
Bloemen in alle vazen. Alle vensters open.
Nog was het zonnig en warm. Alsof niet de
nazomer even liefelijk kan zijn als de knop
pende lente Augustus evengoed als Mei In
de natuur zoowel als in het menschelijk leven
Daar stond hij dan eindelijk in haar kleine
salon, waar de bloemen geurden en alles een
feestelijk aanzien had. En Jenny jubelde in
wendig, toen zij de rimpeltjes om zgne oogen
zag en het reeds ietwat grijzende haar aan
de slapen. „Ach, schat, mijn nazomer zal wel
tot ver in uw levensavond reiken 1" juichte
het in haar.
Nu vat hij haar beiden, ieder bij een hand,
Jenny en Elvira, en zag haar in de oogen,
schuw en verlegen als een schooljongen. En
met een blos op zijn baardig gezicht zei hij
„Vergeef mij, als ik mij onbeholpen gedraag.
Wat ik thans zeggen wil, zijn woorden, die
ik nog nooit tot eene vrouw gesproken heb,
en ik kan mij de lieve hartelijkheid, waar
mee ik hier ontvangen word, niet laten wel
gevallen, vóór ik die woorden uitgesproken
heb. Ja, Elviertje, kijk mij maar aan Van
het eerste oogenblik af dat ik je zag, heb ik
je liefgehadZeg, is het niet al te ver
metel, te vragen of je mg ook niet een wei-
nigje zoudt kunnen liefhebben Ben ik niet
te oud voor zulk een rozenknop Is mijn
vonnis al geveld, of mag ik hopen
Toen richtte hij zijne eerlijke, blauwe oogen
op Jenny
„Wees u mijne voorspraak, mevrouw Borg 1"
Jenny zag hare dochter aan, zooals zij
haar nog nimmer had aangezienTrek
voor trek, lijn voor lijn, een schooner even
beeld van haarzelveTen volle ontwikkeld,
harmonisch, fijn, bevallig! Wanneer had zij
opgehouden een kind te zijn Zie maar
ook alles had zij van haar gestolen de groote
glanzende oogen, het, krullende haar, de
bloeiende wangen, de gevulde smalle, blanke
handWatwat was het dat hij daar
zeide „Wees u mijne voorspraak, mevrouw
Borg." Maar dat is niet eens noodigOok
haar hart is het evenbeeld van dat harer
moederZij is hem reeds in de armen
gevlogen, ginds bij het hoekraam staan zij....
Jenny Borg doet wankelend een paar
schreden voorwaarts en steunt, als tot ster
ven» toe vermoeid, op den rug van de sofa.
De gelukkigen bemerken niets. Dan gigden
een paar groote, heldere, warme droppels
over Jenny's gloeiende wangen.
Nu ziet professor Wendel op.
Maar de verliefde, die bezig is oogentaai
te lezen, leest gewoonlijk alleen jnist in de
oogen der geliefde, en zoo 6chrijft de goede
professor Jenny's ontrooring slechts aan de
uiting van overgroote teederheid der moeder
toe, bij den aanblik van het geluk van haar
kind.
Hij slaat den arm om Jenny's hals, drukt
haar hoofd, dat zij niet onwillig terugtrekt,
tegen zijne borst, en haar op de wangen
kussend, jubelt hij
„Mijn jong, mijn mooi. mijn lief mamaatje
als Zijne Excellentie 't las. Kijk, hier heb ik
zijn portret en hier dat van zijn zoon
Herman, die moet nu ergens in het
Djocjasche zitten. Ik heb altijd veel goeds
van de familie Van der Wijck ondervonden.
De onde Raden Adipati is rijk en geniet
bovendien het hoogste traktement van alle
Regenten op Java, meer dan drie duizend
bij de opening van 't beroemde wonderpak
van Sjaalman. [Douwes Dekker], van dien
Sjaalman, als kleine jongen reeds zoo fameus
onvervaard, dat hij op de Westermarkt den
onsympathieken Batavns Droogstoppel,natuur
lijk een lafbek, uit de klauwen van een
i volwassen Griek verloste
Genoemd mispunt, Batavus Droogstoppel,
gulden 's maandsHoe dat zoo komt?! Wel, moet dan in 't boek den doorsneê-Nederlan-
hij is de nestor van het corps en geniet nog der typeeren. Prettig I
betaling volgens 't oude régime. Tegenwoor-
Roman van
FRIEDA VRIJVROUWE vos BULOW.
000—
28.
Voor Bacha's geest echter bood Gunne
niets. Zg had een warm hart, was open,
kinderlyk en eenvondig. Dat maakte haar
aantrekkelijk, maar zgn gedachten hield zg
niet bezi.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
LV.
Raden Adipati Aria Prawira di Redja, de
Regent van Tjiandjoer, is een joviale oude
heer, een gezellig prater over „tempodoeloe"
[vroeger tijd Ik zeg daar, oude heer" en
terecht24 Augustus a.e. toch zal het reeds
veertig jaar geleden zijn, dat de Raden Adipati
tot zijn tegenwoordige hcoge positie geroepen
werd en „Djikalan Toehun Allah takdirkan"
[als God het zoo heeft voorbeschikt], vertelde
de Regent mij, „zal er over twee jaar feest
zijn, 'n groot feest in den Kaboepatèn [Regents
woning) en daar buiten, want dan vier ik mijn 50-
jarig jubileum als dienaar van het Gouverne
ment In 1856 werd ik tot djoeroe toelis
[schrijver] benoemd bij den toenmaligen Resi
dent hier op Tjiandjoer bij Jhr. H. C. van
der Wijck, den braven vader van den lateren
Gouverneur- Generaal.
„Als U dat alles toch in de Hollandsche
couranten laat drnkken, schrijf dan ook 's
meteen, dat ik nog steeds met de meest eer
biedige vriendschap aan den Gonverneur-
Generaal terugdenk. Ik zou 't aardig vinden
dig krijgen de heeren Regenten naar duizend
guldentjes, wat besliBt veel te weinig isWe
komen daar later nog op terug.
Bewonderaars van Multatuli, die daar lazen,
dat de Regent rijk.erg rijk is, denken nu dadelijk
aan minder eerlijke practgken Ik haast me
daarom meê te deelen, dat de toestanden op
Java thans heel wat beter zijn, dan in de
dagen van wijlen den Assistent-ResidentDouwes
Dekker. De Inlandsche Ambtenaren, vooral
natuurlijk de jongeren, zijn veel meer ont
wikkeld, en wat onze tegenwoordige Contro
leurs, Assistent-Residenten en Residenten
betreft, zelfs de Heer Van Kol, dien toch ze
ker niemand van misplaatst optimisme ver
denken zal, heeft met lof over hen gesproken.
Ten overvloede kan ik verzekeren, dat ieder
hier, Europeaan zoowel als Inlander, den
Regent van Tjiandjoer hoogacht en dat deze
brave Hoofdambtenaar in geen enkel opzicht
gelijkt op zgn door Multatuli zoo aan de
kaak gestelden Neef Raden Adipati Karta
Negara, den Regent van Lebak. [Titel en
namen van dit Hoofd werden in het bewuste
boek foutief gespeld
Lezers, er moet me iets van het hart
Ik hoop niet, dat ge me voor 'n soort
Droogstoppel of 'n Slijmering zult verslijten,
als ik hier kort en bondig verklaar, dat veel
van wat vroeger door mg mooi gevonden
werd in den Max Havelaar, thans, nu ik de
bewoners van West-Java meen te kennen,
me wel wat onjuist, onnatuurlijk en opge
schroefd voorkomt.
Jammer, doodjammer, dat de Heer Douwes
Dekker niet meer leeft. Ik kan nu alles niet
zoo schrijven, als ik wel wouMen zou mij
gauw toebijten, dat ik de dooden met rust
heb te laten, maar wat drommel, dat boek
dan, dat leeft toch nog, dat wordt steeds
weer herdrukt en herlezen, dat sterft nooit,
en de geschiedschrijvers der toekomst zullen
er „wijsheid" uitputten, zullen er Willem III
en de toenmalige Indische Regeering nit beoor-
deelen enonrechtvaardig zijn
Ik mag, ik kan, ik zal daarom niet zwijgen 1
De Heer Douwes Dekker heeft in zijn tijd
te doen gehad met een publiek, dat nog min
der van Indië afwist dan het tegenwoordige,
en waar hij in zijn meesterlijk geschreven
boek doorslaande bewijzen levert van óf zelf
het Inlandsche [Soendaneesche] volkskarakter
niet goed te hebben begrepen, óf wel, wat
nog erger zou zijn, het ons verkeerd te heb
ben ontvouwd, daar begin ik te gelooven,
dat onze zichzelf nog al opkammende oui-
Assisi ent-Resident leelijk misbruik heeft ge
maakt van zijn superieure zeggingskracht,
van zijn meeaterschap over de taal!
Dat de talentvolle schrijver het nu juist
niet al te nauw met de waarheid nam, be
wijst mij zijn slecht gespeld en grammaticaal
onzuiver Maleisch, terwijl hg brutaalweg ge
waagt van „romancen" en „krijgszangen" in
Oostersche talen, ja zelfs dreigt met eene ver
tolking van z'n Max Havelaar in 't „maleisch,
javaansch, soendaneesch, alfoersch, boegi-
neesch, battaksch[welke puntjes dan
zeker nog dienst moeten doen voor een „enz.
enz. enz.
Ik sprak daar van „zelfopkammerij." Nu,
die is door het publiek, dat hij trouwens
innig verachtte, zoo goedig mogelijk geslikt,
zelfs de „verachting" is nog toegejuicht, ge
loof ik, en dat alles dankte die man aan zijn
stijl, al werd hij ook boos wanneer men hem
daarom prees.
De menschen waren in die dagen trouwens
I niet veel gewendEr was niet veel leesbaars,
I al trachtten leeraren der H. B 8. ons ook 'n
andere waardeering op te dringen.
Douwes Dekker was een schrijver bij de
gratie Gods, maar tevens voor zijn tijd een
zeer onhandig ambtenaar B. B. 't Ware beter
geweest, vooral voor onze letteren, als hij
niet zooveel jaren hier in Indië had verknoeid,
beter ook voor zijn karakter, dat nu door de
ondervonden tegenwerking scherpe, harde
kanten kreeg.
De bedoelde zelfverheerlijking begint reeds
heete weg, die hem zeer moeilijk viel by
zgn door vasten verslapte krachten.
Op Donderdag bracht een bediende een
briefje van gravin Dieterelegant, dik
papier, en een groot, steil handschriit.
De gravin deelde hem mede, dat zg
gistermiddag tevergeefs een bezoek bij
hem had gebracht, maar dat zij een ver
trouwelijk onderhoud driDgend wenschte
en hem daarom verzocht, spoedig eens bg
haar te komen.
Lachend las hg dit briefje. Hij meende
het koele, hooghartige wezen dezer schoone
vrouw in haar letters en in haar briefje te
herkennen.
Menighiaal verafschuwde hij zichzelf om- 1 Eigenlijk was zg nog wat van hem te
dat hg dergelgke critische gedachten had. goed, dat zij hem laatst zoo onbeleefd aan
Alleen in zgn kamer kon hg plotseling haar tafel had behandeld.
vangst verwacht en vond nu bijna teedere Wtistenkaltheim wegkomt, dominé."
luid zeggen „Neen neen neen 1"
heftig en buiten zichzelf van opgewonden
heid.
Deze verloving paste niet in zijn weg
en drong hem in een scheeve en halve rol.
In een oogenblik, dat hg zichzelf had
vergeten, was dit voor hem ontstaan en
niets in de wereld kon hem nu de levens
lange gevolgen sparen.
Zoo streng richtte de goddelgke almacht.
Ja, het was werkelgk zoo. Maar waaróm
die strenge,onverbiddelijke beoordeeling vaB
wat zoo natuurlijk schijnt? Waarom? Om
dat men zich blijkbaar niet zoo door zgn
gevoelens mag laten meeslepen. Het ziet er
niet uit als zonde, maar de gevolgen ervan,
die doen zich als zoodanig kennen. Ook
het drinken, als de dorst zoo brandend is,
noemt men geen zonde en tóch
Woensdag ging hg naar Kaltenfranken,
om voor zgn zieken ambtsbroeder eenige
bezoeken af te leggen. Het was een lange,
Door die herinnering ontwaakte de lust
tot strgd, die zoo zeer in zijn natuur lag,
dat deed hem voor het oogenblik al het
overige vergeten en stemde hem vroolgk.
Hij liet zich den volgenden dag reeds
bij de gravin aandienen.
Toen hij op het gewone uur, door een
dienaar aangediend, Gabriëlle's boudoir
binnentrad, riep zij„Om 's hemels wil,
beste dominé, is u ziek?"
„Ik geloof van neen."
„Maar permitteer mgn ziet er
uit
„Wat maagpgn."
Zij had de genadé hem te plagen.
„Hoor eens, u schijnt mij voor uw gezond
heid zeer lichtzinnig te zgn."
Zg dokterde en protegeerde nu eenmaal
gaarne. Indien dus iemand ziek ot hulp
behoevend scheen, kon hij van haar wel
willende belangstelling zeker zgo.
Bacha had een hoogmoedige, koele ont-
bezorgdheid. Zij noodigde hem uit, te gaan
zitten in een gemakkelijk stoeltje en liet
hem Chinawgn brengen. Zgn opmerking, dat
hg geen wyn dronk, nooit, wilde zg vandaag
niet laten gelden.
„Het is noodzakelijk. Ge moet."
Maar daar hg bg zijn weigering volhardde
en ook al het andere, wat zij hem aanbood,
afwees, moest zij zich er mede vergenoegen
hem goede raadgevingen te geven en mid
deltjes aan te prijzen, wat zg met groote
overtuiging en aandrang deed.
Bacha had inderdaad maagpijnen. Zgn
vrijwillig vasten was afgeloopen en als eer
sten maaltijd had hij vanmiddag een dikke
Bacha was zoo verrast, dat hg lachte.
„Wie moet dat doen? En waarom?"
„Wie? Wel, al uw vrienden."
„Ik heb geen vrienden."
„Ik meen diegenen, die zich voor Gunne's
welzgn interesseeren."
„Ah zoo 1"
Nu werd hem de zoo plotseling ontwaakte
vriendschappelijke belangstelling voor zgn
persoon duidelijk.
Voor deze menschen was hij nu Gunne's
verlóófde.
Zijn wenkbrauwen fronsten zich.
„Daarmede moet gij u vanaf dit oogen
blik nu maar vertrouwd maken," ging de
erwtensoep met worst en meelkost verorberd, gravin op schalbachtigen, vriendelijken toon
En omdat hij honger had, had hij zich ge- voort, „dat ge als schoonzoon van Heinrich.
ducht geweerd. Dat had de verhongerde Höllen in de toekomst tot de onzen wordt
maag natuurlijk euvel opgenomen. getekend. U troont in de familie."
Hiervan vertelde hfj de gravin evenwel „Wat mij een hooge eer is," zeide hij.
niemendal. Hij zeide „Spaar u zich de Maar het klonk zoo koud en geringschattend,
moeite, gravin, ik bezit een uitstekende dat men over zijn ware gevoelens onmogelgk
dokteres in Zuster Christine."
Hg verwachtte, dat zij nu boos zou wor
den, maar neen.
„U heeft gelijk," zeide zg met overtui
ging. „Wie men zich eenmaal toevertrouwt,
die moet men ook gelooven en gehoorzaam
zijn
in twijfel kon verkeeren.
Gabrielle had hem het liefst iets verne
derends gezegd. Maar zy waagde het niet.
Hg zag er niet naar uit, om zich zoo iels
te laten welgevallen, en zij wilde tot geen
enkelen prijs geheel met hem breken.
„Omdat hg eenmaal in de familie is,"
Hg keek haar zoo ernstig en nadenkend zeide zg tot zichzelf.
in de oogen, dat zy zich onzeker begon te In den grond van de zaak begreep zij
gevoelen. Doch daarvan liet zg niets mer- dezen afstootenden trots zeer goed.
ken, integendeel, haar houding werd steeds Zg deed dus, alsof zg het kwetsende in
zelfbewuster. zijn toon niet hoorde en sprak met de meest
Zij leunde achterover, legde de mooie rustige onbevangenheid verder,
handen op de leuning van haar stoel, en „De pastorie heb ik gister meteen eens
dacht er eens over na, wat zg eigenlgk wei bekeken, maar dat is een vervallen ratteo-
zou zeggen. nest en past voor uilen en vledermuizen,
„Wy moeten er voor zorgen, dat u van maar niet voor u en nog minder voor een
Het psk handschriften doet handig dienst
om de massa onder suggestie te brengen.
Die masra moest het weten, moest al dadelijk
op blz. 24 van schrijvers eerste boek door
drongen worden van het feit, dat er een
wondermensch zich ging ontpoppen, geen
gewoon schrijver, neen een snperienr aange
legd wezen, dat had gedacht en geschreven
over onderwerpen, waarvan die massa nog
geen flauw besef had, een ideaal-man, die,
niettegenstaande dat of liever jnist daarom,
zoo „fngemeen" door die Blechte Regeering
behandeld was
De heer Douwes Dekker had bij 't schrijven
van dat eerste werk een doel, een doel, dat
jammer voor hem, doch gelnkkig voor
Indië, niet bereikt is 1
Denk slechts aan dat gezegde van den
Djaksa op den Kompoelan [vergadering] der
Hoofden van Lebak, aan die opmerking,
dat 't zoontje van den nieuwen Assistent-
Resident een „Koningskind" zon zijn, van
wege een dnbbele haarwervel
De kleine Max een Prinsje
Voor hen, die dien stillen wenk niet maar
zoo dadelijk zonden snappen, heeft de heer
Douwes Dekker 't wat duidelijker gemaakt
door van Tine te schrijven„Moest haar
Max niet Gouverneur-Generaal worden van
dat lieve Indië of Koning
Wie de volgende Penkrassen gelezen zal
hebben en begrepen, moet 't met me eens
worden, dat een Douwes Dekker als Gouver
neur-Generaal een tweeden Java-oorlog zou
hebben veroorzaakt.
Ik moet nog even wijzen op de zoo onge
wone aanprijzing van eigen talenten, als b.v.
bij de opname van het Duitsche gedicht in
Hoofdstuk 14, een Duitsch gedicht, dat hij
maakt, nadat hg „met de vlugheid, die ik"
(dat is hier Multatuli of Douwes Dekker)
„hem" (dat is dan Max Havelaar of óók
Douwes Dekker) „toeken, zich meester ge
maakt had van de taal des lands, waar hjj
eenige maanden verkeerd had Boem
Wat had nu al die „knapheid" met „de
mishandeling van den Javaan" te maken?!
Ik lees er uit„Kiest Koning, Groothertog,
Prins, Ministers, Kamerleden, boeren, burgers
en buitenlui, kiest mij, den zoo veelzijdig
ontwikkelden oud-Assistent Resident van
Lebak tot Gouverneur-Generaal. (Met Minister
of Kumerlid ben ik voorloopig ook al te
vreden
Toen men er niet in beet, heeft hij de
natie, den Koning, ja, wie al niet, in latere
werken beleedigd en verdacht gemaakt, doch
altijd weer in nog schoonere taal en daarom
geprezen door vriend en door vijand.
Op mij, Indischen Penkrasser, rust, na 't
bovenstaande, nu nog den plicht u duidelijk
te bewijzen, dat de M»x Havelaar, als bijdrage
tot juiste kennis en waardeering van Javaan-
sche toestanden, van zeer weinig waarde was.
Waarom ik zoo plotseling op dat boek
afgeef 1
Ik zal het u zeggen.
Het was lang, heel lang geleden, dat ik
den Max Havelaar voor 't laatst gelezen had,
ik geloof in mijn cadettentijd te Breda.
Nu vond ik het boek toevallig hier terug
bij mijn gastheer, den Djaksa, en de uren,
die ik alleen thuis zat en geen Penkrassen
schreef, besteedde ik aan 't werk van Douwes
Dekker.
Ik las met klimmende verbazing, besprak
het gelezene nog eens met den zoo ontwik
kelden Raden Brata di Widjaja, en ook heden
weer met den Regent, den zoon van hem,
die in 't boek als „Regent van Tjandjor"
wordt aangeduid, informeerde bovendien nog
bij enkele oudjes uit de volksklasse en toen
mijn conclusies vrij wel klopten met wat ik
van de Soendaneezen hoorde, nam ik mij
voor de stoute schoenen aan te trekken en
't mijne te zeggen over het beroemde boek.
De lezers herinneren zich misschien, dat ik
jonge vrouw. Een ongezond hol is het, en
voor Gunne positief onmogelijk."
Bacha antwoordde gelaten„Wg zullen
u bewijzen, dat het mogelijk is."
„Maar beste dominé," zeide zij, nu toch
wat geprikkeld, „gelooft u beter te kunnen
beoordeelen, wat voor een joDge vrouw
mogelgk is en wat niet
„In elk geval kan en moet ik alleen be
oordeelen, wat ik myn vrouw mag aanbie
den en wat niet
„U zult den vader en de moeder van uw
verloofde toch zeker ook een woordje laten
meespreken 1"
„Van allen Gunne alleen," zeide hij.
„Gunne zelve telt niet meê, want die
doet en wil natuurlijk slechts dat, wat gy
wilt. Dat kent men."
Hij lachte en keek haar strak aan.
„En toch is zij hier de eenige, die heeft
te beslissen."
„Zoo En mg, de moederlijke vriendin,
schenkt ge niet het recht meê te spreken
Hij lachte fijntjes. Zgn zoo even nog
trolsch en scherp gelaat nam een prettige
uitdrukking aan.
„Gravin, ik heb u niets toe te staan, noch
te weigeren. U zult in mij steeds een op*
merkzaam toehoorder vinden, wanneer het
u behaagt mij iets meê te deelen."
Hg wns een man van de wereld en zg
verstond hem heel goed. Wanneer hij ge
zegd had„Zeg mijnentwege wat je wilt,
het is mij alienaal hetzelfde," zij had hem
niet duidelijker kunnen versta/n
Hij bel«j« iigdt haar, en to h ook 1) iel hg
haar. Hg beviel haar zoo eer, dat het baar
opgewonden en •enmvachtig maakte Een
paar se> on en krk-n /ij e'ksi.r yast in de
oogen. Het was als een stomme uitdaging.