ROZEN.
aar ift wil!
blad.
kondag ai April 11)04.
48s'e Jaarga^g- No- 3934-
FEUILLETON.
Arrondissements Recht
bank te Alkmaar.
Schuur Ciitait.
rer.
•hebt
hoe
k
Zij
Zij
—oo—o—
ig dood, vertelde de onde onderwii-
•tierf kort na haar verloofde. U
kind gekend. Ik wil u verhalen,
h?ar° laatste'levensjaren verliepen. In
onder de aarde be-
,o.mheid, die na haar dood de eenige
,c miiner avonden was, heb ik het dik-
"1 n.n mezelf verteld en er tenslotte
*Ü'B jn gevonden troost over haar vroeg
11008 .ar en vertrouwen er in, dat de geest
Gfiïrker is dan het lichaam en dat ik
alles van haar
^efde te brengen^
'tr «r ik nu alleen ben, huisden wij vroe-
met zgn drieën. De weduwe van mjjn
ftr deed de huishouding en onderrichtte
S*kWne Irene in de tellooze dingen, die
olattelandshuishouden
K f-fT\ lOI
vordert. Mijn
levenslustige
"ik wist, dat zij voor mijn zoon ook
^«„dochter was een ,onge.
(v en ik
®as^VaaÏomCnam'ik het haar niet kwalijk
Jat haar oogen spoedig weer lachten en ook
f,ar anderen keken dan naar mij, ouden
"in dien tijd begon de jongeheer van het
w.?eel dikwijls in onze bescheiden woning
komen. Hij had het hoofd vol zorgen en
"L biijde, in de knappe weduwe opgeruimd
.larhaD voor de zomeravonden te vinden.
fSden zaten clan ook urenlang in het priëel
f.n ons tuintje, den diukken dag vergetend
onder gezellig00 kout
De kleine Irene was er altijd bij, en als ik
f en toe naar het priëel gewandeld kwam,
ik al van verre, hoe haar oogen, die
Mldzaam groot i° het teere, bleeke gezicht
je stonden, altijd met een uitdrukking van
luk aan den jongen man hingen. Als een
ioDg kat)6 drocg ZÜ zich te^en hem aan en
ïochtte behaaglijk, als hij in goede luim
met de hand over heur haar streek, of gek
heid met haar maakte
Bij de drie in het prieel voegde zich spoe
dt een vierde, een jonge advocaat uit de
»tad, die den korten weg altijd te voet liep.
Ik heb nooit in mijn leven jiemand ontmoet,
die mg op het eerste gezicht zu'k een diepe
antipathie inboezemde als hij. Zijn grof-zin-
nelijk gelaat werd door geen enkelen fijne
ren trek geadeld. Ik moest hem echter uit
beleefdheid dulden.
Na eenige maanden bemerkte ik aan een
klein voorval, dat Irene van kind tot vronw
was geworden. Toen Rudolf Semberg, dien
we allen mochten lijden, haar namelijk
eens, zoo als hij dikwijls deed, den mond tot
een kus toestak, greep zij wel In gewonen
overmoed met de kleine vingers naar de
panten van zijn snor en kwam met haar
gezicht ook dichter bij het zijne, maar op het
laatste oogenblik ging zij plotseling met een
donkerrooden blos achteruit, haar armpjes
v/elen slap omlaag eu, niet in staat haar diepe
verwarring te verbergen, keerde zij om en
liep met angstige oogen naar het hnis, waai
zij zich in haar kamertje opsloot.
De jonge man keek haar verbaasd na.
U moet Irene niet meer zoenen, zei
mijn schoondochter glimlachend. Zij is een
groot meisje, bijna zestien jaar.
Rudolf Semberg schudde in zwijgende ver
wondering het hoofd.
Ik liet beiden het gesprek voortzetten
en ging mijn lieveling opzoeken. Ik hoorde
haar zacht snikken en stoorde haar dns niet.
Sedert dien Ujd was Irene schuw en onbe
holpen, maar ook Semberg hield zich min
of meer op een afstand en deed soms heel
linkich. Het viel beiden moeilijk, nieuwe
vormen voor hun verkeer te vinden en ik
nam dikwijls waar, hoe hij hsar met zeer
verbaasde, onderzoekende oogen bekeek.
De tijd ging voorbij. Het werd winter en
Semberg bleef onze dagelijksche gast. In
plaats van in het priëel, zat hij hier in de
kamer en de groene, staande lamp bescheen
vreedzaam de drie jongelieden. Hij maakte
gekheid met de vrouwen en speelde gezel-
•chapsspelleijes met hsar, of, als zij in
de kenken bezig waren, schaakte hij met mij
waarbij hij echter altijd verloor, omdat hij
lij het minste gediuisch naar de deur keek.
Het viel me toen reeds op, dat hij er altijd
teleurgesteld uitzag, als mijn schoondochter
binnenkwam, terwijl het verschijnen van
Irene hem altijd aanleiding gaf tot het doen
van haastige, ondoordachte zetten, zoodat het
twijfelachtig bleef, of zijn gelijktijdig blozen
het meisje, dan wel den dommen zet gold.
CUVeen brave "echtgenoote geweest
.V 1 _i. U nn« nlbf WlTTnliilr
Irene ontwikkelde zich verrassend snel.
Zjj was nog altijd te mager, bijna broos, maar
haar wangen droegen een vriendelijk rood,
en al hoestte zij dikwijls eea weinig, over
het geheel zag zij er toch gezond uit Z j had
prachtige oogen, als ik nog nooit gezien heb,
oogen, die altijd liefkoosden en vleiden.
Toen in April de eerste viooltjes bioeiden,
bracht hij haar dagelijks ruikertjes, en lang
zamerhand werd het voor ons een openbaar
geheim, dat zijn bezoeken hoofdzakelijk haar
golden. En ook uit haar doen bleek liefde
voor hem.
Tot een wederzijdsche verklaring kwam
het echter niet. Daarentegen beklaagde Irene
zich herhaaldelijk over de opdringerigheid
van den advocaat, die weer als in het vorig
jaar iederen avond te gast kwam in het
priëel. Ik bemerkte, dat hij, als bij zich on
bespied dacht, haar met begeerlijke oogen
aankeek, maar hij g&f geen aanleiding, hem
den toegang tot mijn huis te verbieden.
Eerst in den nazomer kwam de schuchtere
liefde tusschen Semberg en Irene tot niting.
Het was schemer. Vriendelijk, zacht rood
kleurde den hemel. Beiden liepen langzaam
over de kiezelpaden van den tuin op en neer,
terwijl mijn schoondochter in hnis bezig was.
Toen zag ik, hoe Semberg opeens stilstond,
haar hand greep en zacht eenige woorden
tot haar sprak. Uit hetgeen volgde, begreep
ik, wat hij zei, want toen zijn gelaat vragend
het hare naderde, sloeg mgn bedeesde dochter
haar armen om zijn hals en liet zich blijkbaar
maar al te graag door hem kassen.
Eenige minuten duurde hun sprakelooze
omhelzing. Daarop kwamen zij hand in hand
naar het huis. Dicht bij het venster, waar
achter ik zat, bleef hij nogmaals stilstaan en,
niet lettend op de doorns, greep hij in de
iozestrniken en brak de eenige roos af, die
er nog aan zat. Hij stak ze Irene in den
ceintuur.
Het is de laatste van dit jaar, hoorde
ik hem teeder zeggen. Als ik de tweede
roos pink, is het onze bruiloftsdag.
Een oogenblik later stonden zij voor me,
stralend in hnn jong geluk. En ik was vol
zalige hoop.
Maar het zon anders wezen.
De wijnkelder van een gepenslonneerden
onderwijzer is nu juist niet van de edelste
merken voorzien, en daar het hier oud ge
bruik is, bij zulk een feestelijke gelegenheid I
wijn te schenken, ging de jonge verloofde
•ven naar zijn huis, om van daar het noodige
te laten brengen. Irene vergezelde hem tot aan
het tuinhek en wandelde daarna, haar huis
houdelijke plichten geheel vergetend, voor
het priëel op en neer, om zijn terugkomst af
te wachten. Daarom legde mijn schoondoch
ter beslag op mij, om een bescheiden tafel te
helpen aanrechten en in mijn opgeruimdheid
begon ik geestdriftig onze wijnglazen van
jarenoude stof te reinigen
Daar hoorde ik opeens in den tuin een
onderdrukten gil. Het was de stem van Irene.
Een onbepaalde, vreeselijke angst greep mij
aan. Ik weet niet, hoe mijn oude beenen hnn
lenigheid terugkregen. Met een sprong was
ik de deur nit en liep den tuin in.
Er heerschte een alles vervagende sche
mering. Uit het steunende, angstige roepen
van Irene bemerkte ik, waar zij zich onge
veer bevond. Naderbij gekomen, zag ik haar
omvat door de armen van een lange man-
uengestalte, die haar, in weeiwil van haar
wanhopigen tegenstand, blijkbaar in waan
zinnigen hartstocht telkens en telkens weer
op mond en hals kuste.
In mijn haast om haar te hulp te komen,
viel ik over een struik, en toen ik met moei
te weer opgestaan was, zag ik Rudolf Sem
berg over het hek opzij van den tuin springen
en met beide handen grijpen naar de bor6t
van den terugtuimelenden indringer. Hij hief
hem hoogop en smakte hem dan met vreesaüjk
geweld tegen den grond, dat het dreunde.
Juist kwam de maan te voorschijn en wij
zagen het gelaat van den aanranderhet
was de advocaat. In een donkeren stroom
golfde het bloed hem uit neus en mond,
naar niemand bekommerde zich om hem.
Semberg, over het geheele lichaam bevend
en nog kuchend van woede, boog zich met
mij over de bewusteloos neergezonken Irene
en droeg haar in zijn armen het hnis
binnen. Ik volgde hem, niet minder van
streek, en kwam eerst een kwartier later
op het denkbeeld naar den verslagene om
te zien, bang dat bij dood zou zijn. Maar
hij was verdwenen. Was hij maar dood ge
weest
Drie dagen later bracht men Rudolf Sem
berg op een baar thuis met een kogel in
't voorhoofd. De advocaat had hem in een
dnel doodgeschoten.
Toen Irene het hoorde, snelde zij naar Sem-
berg's huis. Wel een uur lang knielde zij voor
het ijzeren veldbed, waarop men het lijk had
gelegd en kuste en streelde het gewonde hoofd.
Eerst later scheen zij zich het gebeurde vol
komen bewust te worden. Toeri werd haar
gelaat strak en wit als krijt. Ik zag haar
niet weenen, maar ik zag, hoe vreeselijke
wanhoop aan haar knaagde en bad in mijn
slapelooze nachten God, dat Hij haar tenminste
de troost der tranen zon schenken. Vergeefs.
Roman van
FRIEDA VRIJVROUWE von BULOW.
ooo
32.
HOOFDSTUK XXXIV.
Op een zwoelen namiddag noodigde
Werner Gunne, uit met hem mede naar den
boogen Moor te gaan. Hij wilde haar den
*eg naar Dieterhausen wijzen, dien zij met
ie kinderen niet had kunnen vinden.
De thermometer stond zeer hoog, maar
ie barometer was gevallen.
Heinrich Hollen zag verandering van
komen 6d bleef daarom op het veld,
om bij het oogsten tegenwoordig te zijn.
Wanneer er, zooals nu, onweer in de
'ucht hing, was Gunne zeer onrustig en
Pauwachtig. „Mij is het vandaag zoo
*°9 ik weet niet hoe," zeide zij dan.
.En Nathalie, die het haar man niet ge-
j>®®l vergeven kon, dat drie zijner kinderen
roode haar van hem hadden geërfd
Prklaarüe zuchtend„Ja, dat komt van
roode haar, dat is zoo electrisch."
Maar Gunne schreef de onrust, die haar
•Afldaag weder plaagde, niet *oe aan het
°aweer, noch aan heur haar. Zij was, sedert
W die geschiedenis van Harold had gelezen.
haar binnenste als door een bliksem-
getroffen en ten prooi aan donkeren
"»°fel en angst.
,Het deed haar goed, zich bij Wercer's
ge passen te moeten aanpassen, zoodat
Zonder tranen droeg zij haar smart en ging
ziendei oogen achteruit. Eerst toen de lichaams
krachten haar meer en meer verlieten, ont
spande zich de strakheid harer gelaatstrekken
en toen zij zich nauwelijks op haar voeten
staande kon honden, weid zij weder lief en
bijna vroolijk.
In de eerste, schuchtere Maartzon ging zij
voor het laatst op eigen voeten, doch reeds
door mijn schoondochter en mij gesteund, naar
het kerkhof, waar Semberg's graf is. Daar
plantte zij met onze hulp een jongen
rozestrnik, dien we uit onzen tnln gespit
hadden. Daarbij mompelde zij iets onverstaan
baars over haar bruiloftsdag en de eerste
tranen rolden haar over de ingevallen wan
gen, terwijl een zalig lachje op haar lippen
verscheen.
De longziekte, waardoor zij was aange
tast, maakte onafgebroken vorderingen. De
kunst der doctoren was hier vergeefsch en
met bloedend hart moest ik er mij toe be-
palen, haar haar laatste levensdagen zoo
aangenaam mogelijk te maken. Haar eeni
ge vreugde was, dagelijks in den voor haar
i gemaakten rolstoel naar bet graf var haar
verloofde gereden te worden. Als het weer
het maar even toeliet, zat zij er urenlang,
stil in gedachten verdiept, dikwijls met het
gelaat van één, die luistert.
En dan kwam het nar, dat mij eerst met
ontzetting vervulde en dat nu mijn troost
in de eenzaamheid is.
Op den tweeden Zondag in Mei hadden
wij haar weer naar het kerkhof gerold. Ter
wijl mijn schoondochter in de nabijheid op
een back ging zitten, leunde ik op de leu
ning van den stoel en zag, hoe Irene's
borst hijgde. Plotseling vloog een zonnige
glans over haar wasbleek gelaat. Haar
lichaam richtte zich nit het rngknssen op,
de rechterarm rekte zich uit het witte, wij
de kleed naar den rozestrnik en ik zag
een juist ontloken, donkerrooden rozeknop
wiegen. Ik dacht, dat zij hem plukken wilde
en daar dat haar onmogelijk was van haar
stoel af, deed ik een stap vooruit, om haar
te helpen.
Ik schoof haar stoel naderbij zoodat zij de
roos bereiken kon.
Haar witte vingers hadden de roos zachtkens
vastgegrepen, de tak knapte af.
Het was bladstil. Het gelui der klokken
zweefde over onze hoofden en gedempte
orgelklanken kwamen uit de kerk. Wij zon
ken beiden op de knieën en wij baden. De
hand met de roos lag onbeweeglijk in haar
schoot. Het naar den hemel gekeerde gelaat
was strak en kond. Zij was dood.
Hij heeft haar de tweede roos gegeven,
snikte mijn schoondochter, nu is het hnn
bruiloftsdag.
Zitting van Dinsdag 19 April 1904.
UITSPRAKEN.
P. Kiaft Mz. en P. Kieft Pz., N. en Z.
Schermeer,visschen met verboden want, elk
f 0.50 boete, met verbeurdverklaring van
het gebezigde vischnet en met last tot ver
nieling van het net.
Joh. v. d. Zei, te Hoorn, mishandeling,
14 dagen gevang.
M. Spel, te Hoorn, mishandeling, terwijl
nog geen 6 jaren zijn verloopen sinds de
vorige veroordeeling, 1 mnd. gevang.
M. Spel, Hoorn, eenvoudige beleediging,
f 16.boete, subs. 14 dagen hecht. Tinus
kan het cr nu voorloopig wel meê doen,
nietwaar
J. Homan, Alkmaar, diefstal, terwijl nog
geen. 5 jaren sinds vorige veroordeeling zijn
verloopen, 6 weken gevang.dat is dns
recidivist No. 2.
F. van Leeuwen, Alkmaar, diefstal, nog al
een recidivist, 3 mnd. gevang.
D. Dam, Enkhnizen, mishandeling, 2 maal
gepleegd, f 10.boete of 10 dagen hecht.
Gabriël de Koning, de romantische potloo-
den- en cocoszeep-handelaar van Delft, werd
veroordeeld tot 2 mnd. gevang, wegens zijne
schaking van Geertje-liefdat zal den stum
per wel niet meêvallen
B. Kuiper, Avenhorn, wederspannigheid,
lichamelijk letsel tengevolge hebbende, 4
weken gevang.
De zaakjes, die vandaag werden behandeld,
waren allen met elkaar om met Nnrks
nit de Camera Obscura te spreken „niet
veel zaaks".
De allereerste sinjeur, dien we vandaag te
zien kregen en de allergrootste tevens, w&s
de visscher Reier Dnin van Egmond a/Zee.
Reier is niet zoo galant als hij lang is
lang nietHet „honnenr au dameswil
d'r bij hem niet erg in, want deze groote,
zwartharige, 89-jarige „ouwe" jongeknaap
wilde 't lieve 18-jarige Jsnsje Kok, toen hij
haar op 10 Maart j.1. in een steegje tegen
kwam, niet eens doorlaten. De steegjes zijn
in Egmond zeker niet breed en Jantje was
dan ook niet op haar gemak, toen meneer
Duin haar nit scherts bij de schouders pakte
en gaf hem, wat moest ze anders ook al
doen een klinkenden klap om zijn
ooren. Toen ging de gekheid er af want
Reier gaf haar een schop, die aankwam
voor twee. Jansje klaagde 't an en
zoodoende is 't van gekheid terdege ernst
geworden.
Da heer Officier eischte tegen Reier voor
zijn „grapjes", wegens mish. f 10.— boete of
10 dagen hecht.
Jan Jacob de Roo had er vandaag de brul
van gegeven om te verschijnen voor de heeren
rechters. Hij dacht zeker: ze kunnen 't wel
buiten me stellen. Nu, algemeene nieuwsgie
righeid naar de tronie van Jan Jacob zal er
denkelijk wel niet hebben bestaanzoo'n sym
pathiek persoontje is *t niet, te oordeelen naar
de heldenfeiten, die veroorzaakt hebben, dat
meneer vandaag voor beklaagde mocht spelen
Hij heeft, zonder hlervooreem'g motief te heb
ben, den Alkmaarschen grossier Albertns Hen-
drlcns Josephus Henneke in de keel gegrepen
en op den grond gesmakt. Dit gebeurde op
het perron te Alkmaar en werd gezien door
den 4l-jarigen reiziger Petrus Tool, die met
bekl. en mishandelde van Haarlem af was
gereisd en nn, zeker niet tot zijn onverdeeld
genoegen, getuige van dit gevalletje was.
Tegen bekl. werd f 15.boete subs. 5 dagen
hecht, geëischt.
Baas Jonker vermoedde, waarschijnlijk, dat
we een langdnrigen winter, gevolgd door een
allerijselijkst kond voorjaar zouden krijgen en
wilde op 3 Maart j.1. dus voor alle securig-
heid nog een beetje wintervoorraad, in den
vorm van drie iepen hoornen, die hij te Ber
gen in mevr. v. Reenen's bosch afzaagde,
opdoen; wellicht werd door hem deze onge
oorloofde voorzorgsmaatregel ook wel ge
nomen met het oog op een eventueel stren
gen winter dienstjaar 1904/6. Hoe dit zij,
hoewel hij de hoornen niet weggevoerd heeft,
dat zon alleen tusschen twee haakjes ook
geen erg lollig karweitje zijn en Dirk zal
1 wel lang niet ieder in zijn vertrouwen heb
ben willen nemen ook, afgezaagd heeft
hij ze toch en dit kenmerkte zijn minder goede
bedoelingen in die mate, dat de Off. v. J. er
niets geen bezwaar ln zag om, gelet op art.
814 van 't Wetb. v. Strafr. en gelezen heb
bende wat daar allemaal in staat, f 6.boete
subs. 10 dagen hecht, te eiechen.
Een leuke vrijer is de 48 jarige visscher
Jan Dijkman, die bij zijn aankomst in de zaal
voorgaf 47 jaar te zijn. Zou hij, die even vóór
12 uur binnenstapte, misschien precies op den
middag van den 19en April 1856 zijn geboren,
tengevolge waarvan hij na klokslag 12 toegaf,
in plaats van 47, 48 jaren te tellen? Jan liet
op zich wachten en jnist weg mr. Cnopius
opgestaan, om verstek aan te vragen, toen
Jan met een gelaat, glimmende van ver
genoegdheid, de audiëntiezaal met zijne tegen
woordigheid vereerde. Jan, die te „Henkuuzen"
1 woont, heeft aldaar gevischt. Omdat 't nu
zijn vak is, zou er volstrekt geen kwaad in
hebben gestoken, zie je, neen, 't is eerder
prijzenswaardig, als men voor den broode in
de weer is, mits 't op eene geoorloofde wijze
geschiedt, en dit nn was met Jantje 't geval
niet. Jan had gevischt in 't waterschap
Drechterland.
De gemeente Enkhnizen verpacht dit water
en dus was van 't bestuur dezer gemeente
geen kwaad te duchten, maar van Dirk Out.
den pachter van het bedoelde water, had bekl.
geen vergunning tot 't visschen hierin, zoo
dat, toen Klaas Kots, gem.-veldwachter
van Enkhuizen, hem vroeg zijne vergunning
eens te mogen zien, onze brave Jan er inliep
als een paling in een fuik.
Vriendelijk was Dijkman vandaag echter
even goed, zéér vriendelijkzóó beleefd zelfs,
dat hij den waarn. Pres. heel deftig bij her
haling aansprak als „meheerrr de Grif
fier," zoodat Z.E.A. zich wel niet weinig ge
vleid zal hebben gevoeld, terwijl „meheer de
Griffier" zelf en de Off. v. J. soms een glim
lach amper konden bedwingen, bjj de vele
da capo's dezer koddige vergissing.
Toen 't getuigen-verhoor was afgeloopen
en „meheer de Griffier", zooals Dijkman
Z.E A. noemde, het woord aan den Off. v. J.
had gegeven, stond laatstgenoemde ambtenaar
gereed requisitoir te nemen, maar Jan was
nog lang niet uitgepraat en hield nog een
heele c-xplicatie't was zout water, hij had
een „Governemens-bewijs" en vergunning van
Drechterland; verder kwam hij nog op de
proppen met 3 molens, schutsluizen, uitloo-
zing en de drommel mag weten wat nog
meer, want 't was een appèlzeak zie je. Jan
was door den HoornEchen Kantonrechter
veroordeeld tot f 6.boete of 8 dagen brom
men, welk vonnis nn werd veranderd De
Off v. J. eischte ihans f 6.of 2 dagen
hecht. Dijkman vond de stief nog wet hoog;
maar „och meheer de Griffier, wat zal 'k
d'r ven?zegge?"
Jacobus Johannes van der IJsel is geboren
te Ouderkerk, gedomlliciëerd te Lisse, circa
S6 jaar oud, van beroep schipper en een
groote, grove en tamelijke ruwe kerel, die
zich tegen de openbare macht leelijk ver
galoppeerd heeft.
't Zal zoo ongeveer kwartier voor 6 zijn
geweest (Tijd van Graenwich) in den namid
dag van Zondag 19 Maart 1904,
toen Jacob „sya gelnck" in die
[waat'ren ging beproeven,
waar zulke overheerlijke vischjes in ver
hoeven
Niet dat Jaap met een schrobnet „an de
veert" ging, dat kon hij al hooren van de
heeren Kieft, boe ongeoorloofd zulks is.
Néén, hij had een werktuig, dat veeltijds als
volgt wordt beschreven een zeer lange stok
aan 'teene einde een snoer, benevens een
hoek aan 't andere einde een luiaard
of dagdief. We willen nn echter in dit geval
niet aannemen, dat die beschrijving wat
't laatste gedeelte ervan betreft, juist is.
Van der IJsel toch hengelde op Zondagen
in de zoete hoop, zijne vronw en 4 kinderen,
eens op een heerlijke zoo baars te kunnen ver-
gasten.Er werd echter eenspaakin't wiel gesto
ken.Iq 't viscnwater,waarin bekl. zijn angel uit
legde, (te Akersloot namelijk), is 't visschen
met den hengel verboden.
Nu kwam de rijksveldwachter, T. Leeg
water, die zei „'kzal wel even bij je komen!"
Ongelukkig was Leegwater, (wat hem andere
zeiden gebaart), in „burger1'. Hg nam zonder
veel complimenten v. d. IJsel den hengel
uit de handdeze wierp hem een blik toe
zóó vol schrik, als die, waarmede Macbeth
Banco's geest herkende. In minder dan geen
tijd gooide bekl. in zijne verbijstering verder
den heer Leegwater in 't diepe water, maar
ongelukkigerwijze kwakte laatstgenoemde op
een minder prettige wijze met zijn hoofd
tegen de schoeiïng, waardoor een flinke wond
ontstond. Leegwater, op 't droge zijnde, zei
„we zullen mekaar wel nader sprekenik
oen rijksveldwachterwaarop bekl te kennen
gaf, dat hij (door de bnrgerkleeding) dit
heelemaal niet wist en als hij het geweten
had, dan zou het zoo ver niet zijn gekomen,
en zooal meer. Leegwater echter maakte
proc.-verbaal op. want h ij won niet gelooven,
dat 't allemaal „schrik" was, die v. d. IJsel
zoo had doen handelen.
De O. v. J. vond de lezing van den „zoo
geschrokken" Van den IJsel wel moot, héél
mooi zelfs, maar niet zeer geloofwaardig.
Dat bekl., varende als hij is, niet de politie
agenten allemaal kent, neemt ZEG. gaarne
aan, maar toen Leegwater den bekl. 'tvisch-
tuig afnam, koD bekl. zeer goed begrijpen
met wien hij te doen had. Bekl.. bekend als
iemand met een lastig karakter, kreeg wegens
deze mishandeling een eisch te hooren, lui
dende 8 weken gevang.
haar spoedig het zweet op het gelaat stond.
„Ik geloof niet, dat het onweer reeds
vanmiddag komt," zeide Gunne, naar de
wolken k ijkend. „Vannacht bepaald. Maar
je kunt er eigenlijk niet veel van zeggen,
vooral niet in de bergen."
„Men moet er eenvoudig niet bang voor
zijn."
„Voor wat niet bang zijn vroeg Gunne.
„Voor het treffen van den bliksem. Men
leest zooveel dergelijke gevallen in den
couranten. Eigenlijk bijna alle dagen."
„Men moet niet onder hooge boomen
gaan staan," meende Gunne.
„Het kan je ook midden op het veld
gebeuren."
„Dan is het een spoedige dood. Dat was
mij goed."
Maar Werner meende zwartgallig„Wan
neer men maar dadelijk dood was 1 Je kunt
ook lam geslagen worden, oi waanzinnig
worden. Dat is wel bet ellendigste."
Gunne zeide rustig: „Het geschiedt zoo
God het wil."
„Ik wil je een treurig geheim meêdeelen,"
zeide Wercer plechtig: „tot voor kort heb
ik niet aan God geloofd."
„En nu gelooit ge er weer aan
„Ik begin er aan te gelooven. Tot nu
geloofde ik siechts aan de natuurwetenschap.
George Bacba heeft het licht weer aan
gestoken. Het brandt nu nog niet hek
der. Het schemert nog in mij. Ziet
ge, wanneer ik alle dagen met George
spreken kon, zou ik een heel ander mensch
worden .Niemand overtuigt mij meer dan hij."
„Omdat je van hem houdt," zeide Gunne
zacht. Haar blikken zweelden over het
land. Welk een vreugde, welk een kracht
in deze kleuren, welk een heerlijkheid in
Op den 20en Maart genoot mej. de Wed.
de Graaf te Alkmaar de hooge eer, in hare
herberg ln de Bicêstraat te zien binnentreden
de heeren Christiaan Kos en Reindert Peere
boom. 't Goeie mensch was natunrlijk niet
zoo'n klein beetje vereerd met de komst van
twee zulke voorname gasten, die, zooals dat
aan dergelijke hoogedelgeboren heeren be
taamt, een heel net spelletje gingen biljarten.
Nog waren aanwezig de weledele heeren
Bernardns Johannes Schat, Willem Pijperen
Lourerss Poese Schut kreeg wat met den
opperman Reindert Peereboom, die hem met
't dikke eind van de biljartquene behandelde
en achterover gooide enmaar de rest
kannen we ons voorstellen. Reindert is geen
nieuweling bij de rechtbank en de O. v. J.
eischte wegens mishandeling met toepassing
van art. 800 van het Wetb. v. Strafr., 6 dagen
gevang.
Nadat we In matige rust het middagnnrtje
ons hadden ten nntte gemaakte cm den
inwendigen mensch te sterken was de eerste
bekl., dien we hoorden aflezen,niemand andere
dan Jan Buik in hoogst eigen persoon. Jan
woont te Callartsoog, waar hij ook geboren
is nu een goeie 25 jaren geleden.
Jan is in zooverre een vereerder van het
schoone geslacht, dat hij zich een meisje
heeft aangeschaft, een lief deerntje, dat tijdens
zijn geheele optreden trouw als immer luis
terde.
Jan had op 20 Maart 1904 de beleefdheid
om een viertal rniten stnk te slaan bjj den
71-jarigen landbouwer Pieter Bijvoet te
Callantsoog waar 't schoone deerntje dient.
Bekl. wou toegang tot de woning hebben,
welke hem niet welwillend werd verleend,
hij had nog een paar jongelui bij zich in de
nabijheid van die woning, met een van
welke hij neg „mot" kreeg. De onde heer
Bijvoet en diens zoon waren bovendien volgens
bekl. lang niet op z'n hand en wilden hem
nog een pak slaag geven. Een feit is 't
daarenboven nog, dat de onde Bijvoet 't
„veikeer" eer tegenwerkte, dan dat hij zich
er vooispande. Bijvoet verklaarde, dat 't
meisje veel te degelijk is voor iemand als
beklaagde [ock een compliment!) Misschien
wil de onde heer 't meisje liever voor den zoon
winnen De verloving althans is al eens bijna
afgeraakt Ei fin de rniten van den baas, die
konden het ontgelden. De schade was nogal
niet giootde 4 ruiten kostten ongeveer
f 1.dus een kwartje per stuk. Naderhand
ging beklaagde, die 't kunststuk met zijn
eigen handen had verricht, toch nog naar
deze natuur. 0, zon! 0, zomer! Ja de
middenzomer was wel de hoogtij van dit
landschap, dan lachte het in zijn heerlijke
schoonheid, het droeg zijn bruiloftskleed.
Maar de stille en toch machtige taal
dezer schoonheid deed Gunne heden smar
telijk aan, want het wekte in haar binnenste
een heet en niet te stillen verlangen naar
iets onbereikbaars.
Met een spontane beweging strekte zjj de
armen uit
In haar heldere, lichtende kleuren, in
haar gezonde kracht, geleek zij zelf den
zomer, dien zij liefhad. In haar was een
bron van liefdekracht. Maar zij verlangde
ernaar, den geliefde met vreugde en geluk
te overstelpen. Dat was haar natuurlek
verlangen.
En bij wilde niets van haar
Zjj gingen verder, en warm en moe be
reikten zij eindelijk den rand van het bosch
en ook het voetpad, dat naar Dieterhausen
voerde.
„Zie toch eens, Gunne," zeide Werner
bedenkelijk.
Gunne keek achter zich.
Achter hen was een zwaar, loodzwart
wolkengevaarte en verdroDg het helder
blauwe van de lucht meer en meer.
„Het komt aanstonds los," zeide Werner.
„Wel, dan worden wjj een beetje nat,"
zeide Gunne goedmoedig.
Haar kalmte was Werner aangenaam.
„Wij zullen£wat aanloopen. In het bosch
is de regen niet zoo erg, en bovendien zjjn
wij niet van suiker."
Werner draafde vcorop en Gunne achter
hem aan.
In het bosch zegen zjj niets meer van
de donkere wolken; maar de zon was
verdwenen.
Daar flitste een bliksemstraaleen paar
tellen later rolde de donder.
Dadelijk daarop klaterde het cp de
boombladeren en de regen viel weldra in
stroomen neder.
Springend, gljjdend, renden de twee fcet
steile pad af.
Midden in het bosch, met rondom een
zwaar woudgras, stend onder een euden
beuk een huisje, dat aan de Dieters be
hoorde en de heremitage werd genoemd.
„Laat ons in de heremitage gaan. totdat
de regen voorbij ie," sloeg Werner voor.
„De deur is gesloten." zeide Gunne.
„omdat Gabrielle daar bet een en ander
geborgen heeit."
Werner wist evenwel, dat de deur een
schuifslot had en zoodoende van binnen te
openen was. Hjjwas slank en vlug genoeg
om door het venster te kruipen en zoodoende
j de deur voor Gunne te openen.
„Eigenlijk is het reeds meer dan huis
vredebreuk, die wij bedrijven," meende
Werner lachend, „wij zijn inbrekers. Oom
Dieter kan ons gerechtelijk laten gevangen
nemen."
„En achter slot en grendel zetten. Het
recht heeit bjj."
Weder flikkerde de bliksem en de donder
volgde oniniddelljjk.
„Het is heel dichtbjj," zeide Werner. die
tot zjjn ergernis zijn zenuwachtigheid niet
meester kon blijven.
,.Ja," bevestigde Gunne met donker ge
laat. „Ik hoop da: het eigenlijke onweer
wat westelj.k gaat over Misleid."
Zij dacht aan Let btdijjf van haarvader,
niet aan zichzelf.
Werner ging op de tafel zitten en liet
de beenen bengelen. Gunne spjjkerde een
stroomat voor het venster, zoodat bet lichten
van den bliksr-m niet meer zoo scherp was.
Daar kwam weer de bliksem en voor een
oogenblik was het kleine huisje toch weer
in een blauw bcht gehuld. Dadeljjk daarop
kraakte de donder.
„Dat is ingeslagen," zeide Werner, ver-
bleekeLd Gunne schudde bedroefd het
hoofd. „Ja, nu hebben wjj het toch ge
kregen. Pk pa kan nog niet veel binnen
hebben. Wanneer het maar niet die
wolken zagen er zoo leeljik uit.daar
De laatste, half ontstelde, half geërgerde
uitroep gold het ratelend neervallen van
een hagelbui.
Werner, die met gebogen rug op het
tafelblad zat, trok de wenkbrauwen hoog
op en vroeg„Zijn wjj niet verzekerd
„Zeker antwoordde Gaine onverschillig.
Haar deed het vernielen van den ocgst
meer leed, dan het geldverlies
Plotseling werd ertegen de deur gestoo-
ten Gunne deed zonder eenige aarzeling open.
Iemand, die druipnat was, trad binnen.
„George1" riepen Gunne en Werner
tegelijk. Zij waren verrast en blij tegelijk.
Gunne echter was ook zeer geschokt.
Ook Bacha deed van verrassing een stap
achteruit, dan lachte bij verheugd en stak
beida handen uit, die de twee anderen
grepen en drukten.
„Jelui INeen maar, dat is mooil"
Gunne w*as ca het eerste rood zoo bleek
geworden, dat haar gelaat als marmer was.
Z'j h8d hein sedert haar verloving nog
nooit onverwacht ontmeet en wist, dat bjj
een toevallige ontmoeting niet zocht,
zelfs meed. Zij had gevoeld, dat hjj
met opzet uit den weg ging.
maar
haar