ROZEN. aar ift wil! blad. kondag ai April 11)04. 48s'e Jaarga^g- No- 3934- FEUILLETON. Arrondissements Recht bank te Alkmaar. Schuur Ciitait. rer. •hebt hoe k Zij Zij —oo—o— ig dood, vertelde de onde onderwii- •tierf kort na haar verloofde. U kind gekend. Ik wil u verhalen, h?ar° laatste'levensjaren verliepen. In onder de aarde be- ,o.mheid, die na haar dood de eenige ,c miiner avonden was, heb ik het dik- "1 n.n mezelf verteld en er tenslotte *Ü'B jn gevonden troost over haar vroeg 11008 .ar en vertrouwen er in, dat de geest Gfiïrker is dan het lichaam en dat ik alles van haar ^efde te brengen^ 'tr «r ik nu alleen ben, huisden wij vroe- met zgn drieën. De weduwe van mjjn ftr deed de huishouding en onderrichtte S*kWne Irene in de tellooze dingen, die olattelandshuishouden K f-fT\ lOI vordert. Mijn levenslustige "ik wist, dat zij voor mijn zoon ook ^«„dochter was een ,onge. (v en ik ®as^VaaÏomCnam'ik het haar niet kwalijk Jat haar oogen spoedig weer lachten en ook f,ar anderen keken dan naar mij, ouden "in dien tijd begon de jongeheer van het w.?eel dikwijls in onze bescheiden woning komen. Hij had het hoofd vol zorgen en "L biijde, in de knappe weduwe opgeruimd .larhaD voor de zomeravonden te vinden. fSden zaten clan ook urenlang in het priëel f.n ons tuintje, den diukken dag vergetend onder gezellig00 kout De kleine Irene was er altijd bij, en als ik f en toe naar het priëel gewandeld kwam, ik al van verre, hoe haar oogen, die Mldzaam groot i° het teere, bleeke gezicht je stonden, altijd met een uitdrukking van luk aan den jongen man hingen. Als een ioDg kat)6 drocg ZÜ zich te^en hem aan en ïochtte behaaglijk, als hij in goede luim met de hand over heur haar streek, of gek heid met haar maakte Bij de drie in het prieel voegde zich spoe dt een vierde, een jonge advocaat uit de »tad, die den korten weg altijd te voet liep. Ik heb nooit in mijn leven jiemand ontmoet, die mg op het eerste gezicht zu'k een diepe antipathie inboezemde als hij. Zijn grof-zin- nelijk gelaat werd door geen enkelen fijne ren trek geadeld. Ik moest hem echter uit beleefdheid dulden. Na eenige maanden bemerkte ik aan een klein voorval, dat Irene van kind tot vronw was geworden. Toen Rudolf Semberg, dien we allen mochten lijden, haar namelijk eens, zoo als hij dikwijls deed, den mond tot een kus toestak, greep zij wel In gewonen overmoed met de kleine vingers naar de panten van zijn snor en kwam met haar gezicht ook dichter bij het zijne, maar op het laatste oogenblik ging zij plotseling met een donkerrooden blos achteruit, haar armpjes v/elen slap omlaag eu, niet in staat haar diepe verwarring te verbergen, keerde zij om en liep met angstige oogen naar het hnis, waai zij zich in haar kamertje opsloot. De jonge man keek haar verbaasd na. U moet Irene niet meer zoenen, zei mijn schoondochter glimlachend. Zij is een groot meisje, bijna zestien jaar. Rudolf Semberg schudde in zwijgende ver wondering het hoofd. Ik liet beiden het gesprek voortzetten en ging mijn lieveling opzoeken. Ik hoorde haar zacht snikken en stoorde haar dns niet. Sedert dien Ujd was Irene schuw en onbe holpen, maar ook Semberg hield zich min of meer op een afstand en deed soms heel linkich. Het viel beiden moeilijk, nieuwe vormen voor hun verkeer te vinden en ik nam dikwijls waar, hoe hij hsar met zeer verbaasde, onderzoekende oogen bekeek. De tijd ging voorbij. Het werd winter en Semberg bleef onze dagelijksche gast. In plaats van in het priëel, zat hij hier in de kamer en de groene, staande lamp bescheen vreedzaam de drie jongelieden. Hij maakte gekheid met de vrouwen en speelde gezel- •chapsspelleijes met hsar, of, als zij in de kenken bezig waren, schaakte hij met mij waarbij hij echter altijd verloor, omdat hij lij het minste gediuisch naar de deur keek. Het viel me toen reeds op, dat hij er altijd teleurgesteld uitzag, als mijn schoondochter binnenkwam, terwijl het verschijnen van Irene hem altijd aanleiding gaf tot het doen van haastige, ondoordachte zetten, zoodat het twijfelachtig bleef, of zijn gelijktijdig blozen het meisje, dan wel den dommen zet gold. CUVeen brave "echtgenoote geweest .V 1 _i. U nn« nlbf WlTTnliilr Irene ontwikkelde zich verrassend snel. Zjj was nog altijd te mager, bijna broos, maar haar wangen droegen een vriendelijk rood, en al hoestte zij dikwijls eea weinig, over het geheel zag zij er toch gezond uit Z j had prachtige oogen, als ik nog nooit gezien heb, oogen, die altijd liefkoosden en vleiden. Toen in April de eerste viooltjes bioeiden, bracht hij haar dagelijks ruikertjes, en lang zamerhand werd het voor ons een openbaar geheim, dat zijn bezoeken hoofdzakelijk haar golden. En ook uit haar doen bleek liefde voor hem. Tot een wederzijdsche verklaring kwam het echter niet. Daarentegen beklaagde Irene zich herhaaldelijk over de opdringerigheid van den advocaat, die weer als in het vorig jaar iederen avond te gast kwam in het priëel. Ik bemerkte, dat hij, als bij zich on bespied dacht, haar met begeerlijke oogen aankeek, maar hij g&f geen aanleiding, hem den toegang tot mijn huis te verbieden. Eerst in den nazomer kwam de schuchtere liefde tusschen Semberg en Irene tot niting. Het was schemer. Vriendelijk, zacht rood kleurde den hemel. Beiden liepen langzaam over de kiezelpaden van den tuin op en neer, terwijl mijn schoondochter in hnis bezig was. Toen zag ik, hoe Semberg opeens stilstond, haar hand greep en zacht eenige woorden tot haar sprak. Uit hetgeen volgde, begreep ik, wat hij zei, want toen zijn gelaat vragend het hare naderde, sloeg mgn bedeesde dochter haar armen om zijn hals en liet zich blijkbaar maar al te graag door hem kassen. Eenige minuten duurde hun sprakelooze omhelzing. Daarop kwamen zij hand in hand naar het huis. Dicht bij het venster, waar achter ik zat, bleef hij nogmaals stilstaan en, niet lettend op de doorns, greep hij in de iozestrniken en brak de eenige roos af, die er nog aan zat. Hij stak ze Irene in den ceintuur. Het is de laatste van dit jaar, hoorde ik hem teeder zeggen. Als ik de tweede roos pink, is het onze bruiloftsdag. Een oogenblik later stonden zij voor me, stralend in hnn jong geluk. En ik was vol zalige hoop. Maar het zon anders wezen. De wijnkelder van een gepenslonneerden onderwijzer is nu juist niet van de edelste merken voorzien, en daar het hier oud ge bruik is, bij zulk een feestelijke gelegenheid I wijn te schenken, ging de jonge verloofde •ven naar zijn huis, om van daar het noodige te laten brengen. Irene vergezelde hem tot aan het tuinhek en wandelde daarna, haar huis houdelijke plichten geheel vergetend, voor het priëel op en neer, om zijn terugkomst af te wachten. Daarom legde mijn schoondoch ter beslag op mij, om een bescheiden tafel te helpen aanrechten en in mijn opgeruimdheid begon ik geestdriftig onze wijnglazen van jarenoude stof te reinigen Daar hoorde ik opeens in den tuin een onderdrukten gil. Het was de stem van Irene. Een onbepaalde, vreeselijke angst greep mij aan. Ik weet niet, hoe mijn oude beenen hnn lenigheid terugkregen. Met een sprong was ik de deur nit en liep den tuin in. Er heerschte een alles vervagende sche mering. Uit het steunende, angstige roepen van Irene bemerkte ik, waar zij zich onge veer bevond. Naderbij gekomen, zag ik haar omvat door de armen van een lange man- uengestalte, die haar, in weeiwil van haar wanhopigen tegenstand, blijkbaar in waan zinnigen hartstocht telkens en telkens weer op mond en hals kuste. In mijn haast om haar te hulp te komen, viel ik over een struik, en toen ik met moei te weer opgestaan was, zag ik Rudolf Sem berg over het hek opzij van den tuin springen en met beide handen grijpen naar de bor6t van den terugtuimelenden indringer. Hij hief hem hoogop en smakte hem dan met vreesaüjk geweld tegen den grond, dat het dreunde. Juist kwam de maan te voorschijn en wij zagen het gelaat van den aanranderhet was de advocaat. In een donkeren stroom golfde het bloed hem uit neus en mond, naar niemand bekommerde zich om hem. Semberg, over het geheele lichaam bevend en nog kuchend van woede, boog zich met mij over de bewusteloos neergezonken Irene en droeg haar in zijn armen het hnis binnen. Ik volgde hem, niet minder van streek, en kwam eerst een kwartier later op het denkbeeld naar den verslagene om te zien, bang dat bij dood zou zijn. Maar hij was verdwenen. Was hij maar dood ge weest Drie dagen later bracht men Rudolf Sem berg op een baar thuis met een kogel in 't voorhoofd. De advocaat had hem in een dnel doodgeschoten. Toen Irene het hoorde, snelde zij naar Sem- berg's huis. Wel een uur lang knielde zij voor het ijzeren veldbed, waarop men het lijk had gelegd en kuste en streelde het gewonde hoofd. Eerst later scheen zij zich het gebeurde vol komen bewust te worden. Toeri werd haar gelaat strak en wit als krijt. Ik zag haar niet weenen, maar ik zag, hoe vreeselijke wanhoop aan haar knaagde en bad in mijn slapelooze nachten God, dat Hij haar tenminste de troost der tranen zon schenken. Vergeefs. Roman van FRIEDA VRIJVROUWE von BULOW. ooo 32. HOOFDSTUK XXXIV. Op een zwoelen namiddag noodigde Werner Gunne, uit met hem mede naar den boogen Moor te gaan. Hij wilde haar den *eg naar Dieterhausen wijzen, dien zij met ie kinderen niet had kunnen vinden. De thermometer stond zeer hoog, maar ie barometer was gevallen. Heinrich Hollen zag verandering van komen 6d bleef daarom op het veld, om bij het oogsten tegenwoordig te zijn. Wanneer er, zooals nu, onweer in de 'ucht hing, was Gunne zeer onrustig en Pauwachtig. „Mij is het vandaag zoo *°9 ik weet niet hoe," zeide zij dan. .En Nathalie, die het haar man niet ge- j>®®l vergeven kon, dat drie zijner kinderen roode haar van hem hadden geërfd Prklaarüe zuchtend„Ja, dat komt van roode haar, dat is zoo electrisch." Maar Gunne schreef de onrust, die haar •Afldaag weder plaagde, niet *oe aan het °aweer, noch aan heur haar. Zij was, sedert W die geschiedenis van Harold had gelezen. haar binnenste als door een bliksem- getroffen en ten prooi aan donkeren "»°fel en angst. ,Het deed haar goed, zich bij Wercer's ge passen te moeten aanpassen, zoodat Zonder tranen droeg zij haar smart en ging ziendei oogen achteruit. Eerst toen de lichaams krachten haar meer en meer verlieten, ont spande zich de strakheid harer gelaatstrekken en toen zij zich nauwelijks op haar voeten staande kon honden, weid zij weder lief en bijna vroolijk. In de eerste, schuchtere Maartzon ging zij voor het laatst op eigen voeten, doch reeds door mijn schoondochter en mij gesteund, naar het kerkhof, waar Semberg's graf is. Daar plantte zij met onze hulp een jongen rozestrnik, dien we uit onzen tnln gespit hadden. Daarbij mompelde zij iets onverstaan baars over haar bruiloftsdag en de eerste tranen rolden haar over de ingevallen wan gen, terwijl een zalig lachje op haar lippen verscheen. De longziekte, waardoor zij was aange tast, maakte onafgebroken vorderingen. De kunst der doctoren was hier vergeefsch en met bloedend hart moest ik er mij toe be- palen, haar haar laatste levensdagen zoo aangenaam mogelijk te maken. Haar eeni ge vreugde was, dagelijks in den voor haar i gemaakten rolstoel naar bet graf var haar verloofde gereden te worden. Als het weer het maar even toeliet, zat zij er urenlang, stil in gedachten verdiept, dikwijls met het gelaat van één, die luistert. En dan kwam het nar, dat mij eerst met ontzetting vervulde en dat nu mijn troost in de eenzaamheid is. Op den tweeden Zondag in Mei hadden wij haar weer naar het kerkhof gerold. Ter wijl mijn schoondochter in de nabijheid op een back ging zitten, leunde ik op de leu ning van den stoel en zag, hoe Irene's borst hijgde. Plotseling vloog een zonnige glans over haar wasbleek gelaat. Haar lichaam richtte zich nit het rngknssen op, de rechterarm rekte zich uit het witte, wij de kleed naar den rozestrnik en ik zag een juist ontloken, donkerrooden rozeknop wiegen. Ik dacht, dat zij hem plukken wilde en daar dat haar onmogelijk was van haar stoel af, deed ik een stap vooruit, om haar te helpen. Ik schoof haar stoel naderbij zoodat zij de roos bereiken kon. Haar witte vingers hadden de roos zachtkens vastgegrepen, de tak knapte af. Het was bladstil. Het gelui der klokken zweefde over onze hoofden en gedempte orgelklanken kwamen uit de kerk. Wij zon ken beiden op de knieën en wij baden. De hand met de roos lag onbeweeglijk in haar schoot. Het naar den hemel gekeerde gelaat was strak en kond. Zij was dood. Hij heeft haar de tweede roos gegeven, snikte mijn schoondochter, nu is het hnn bruiloftsdag. Zitting van Dinsdag 19 April 1904. UITSPRAKEN. P. Kiaft Mz. en P. Kieft Pz., N. en Z. Schermeer,visschen met verboden want, elk f 0.50 boete, met verbeurdverklaring van het gebezigde vischnet en met last tot ver nieling van het net. Joh. v. d. Zei, te Hoorn, mishandeling, 14 dagen gevang. M. Spel, te Hoorn, mishandeling, terwijl nog geen 6 jaren zijn verloopen sinds de vorige veroordeeling, 1 mnd. gevang. M. Spel, Hoorn, eenvoudige beleediging, f 16.boete, subs. 14 dagen hecht. Tinus kan het cr nu voorloopig wel meê doen, nietwaar J. Homan, Alkmaar, diefstal, terwijl nog geen. 5 jaren sinds vorige veroordeeling zijn verloopen, 6 weken gevang.dat is dns recidivist No. 2. F. van Leeuwen, Alkmaar, diefstal, nog al een recidivist, 3 mnd. gevang. D. Dam, Enkhnizen, mishandeling, 2 maal gepleegd, f 10.boete of 10 dagen hecht. Gabriël de Koning, de romantische potloo- den- en cocoszeep-handelaar van Delft, werd veroordeeld tot 2 mnd. gevang, wegens zijne schaking van Geertje-liefdat zal den stum per wel niet meêvallen B. Kuiper, Avenhorn, wederspannigheid, lichamelijk letsel tengevolge hebbende, 4 weken gevang. De zaakjes, die vandaag werden behandeld, waren allen met elkaar om met Nnrks nit de Camera Obscura te spreken „niet veel zaaks". De allereerste sinjeur, dien we vandaag te zien kregen en de allergrootste tevens, w&s de visscher Reier Dnin van Egmond a/Zee. Reier is niet zoo galant als hij lang is lang nietHet „honnenr au dameswil d'r bij hem niet erg in, want deze groote, zwartharige, 89-jarige „ouwe" jongeknaap wilde 't lieve 18-jarige Jsnsje Kok, toen hij haar op 10 Maart j.1. in een steegje tegen kwam, niet eens doorlaten. De steegjes zijn in Egmond zeker niet breed en Jantje was dan ook niet op haar gemak, toen meneer Duin haar nit scherts bij de schouders pakte en gaf hem, wat moest ze anders ook al doen een klinkenden klap om zijn ooren. Toen ging de gekheid er af want Reier gaf haar een schop, die aankwam voor twee. Jansje klaagde 't an en zoodoende is 't van gekheid terdege ernst geworden. Da heer Officier eischte tegen Reier voor zijn „grapjes", wegens mish. f 10.— boete of 10 dagen hecht. Jan Jacob de Roo had er vandaag de brul van gegeven om te verschijnen voor de heeren rechters. Hij dacht zeker: ze kunnen 't wel buiten me stellen. Nu, algemeene nieuwsgie righeid naar de tronie van Jan Jacob zal er denkelijk wel niet hebben bestaanzoo'n sym pathiek persoontje is *t niet, te oordeelen naar de heldenfeiten, die veroorzaakt hebben, dat meneer vandaag voor beklaagde mocht spelen Hij heeft, zonder hlervooreem'g motief te heb ben, den Alkmaarschen grossier Albertns Hen- drlcns Josephus Henneke in de keel gegrepen en op den grond gesmakt. Dit gebeurde op het perron te Alkmaar en werd gezien door den 4l-jarigen reiziger Petrus Tool, die met bekl. en mishandelde van Haarlem af was gereisd en nn, zeker niet tot zijn onverdeeld genoegen, getuige van dit gevalletje was. Tegen bekl. werd f 15.boete subs. 5 dagen hecht, geëischt. Baas Jonker vermoedde, waarschijnlijk, dat we een langdnrigen winter, gevolgd door een allerijselijkst kond voorjaar zouden krijgen en wilde op 3 Maart j.1. dus voor alle securig- heid nog een beetje wintervoorraad, in den vorm van drie iepen hoornen, die hij te Ber gen in mevr. v. Reenen's bosch afzaagde, opdoen; wellicht werd door hem deze onge oorloofde voorzorgsmaatregel ook wel ge nomen met het oog op een eventueel stren gen winter dienstjaar 1904/6. Hoe dit zij, hoewel hij de hoornen niet weggevoerd heeft, dat zon alleen tusschen twee haakjes ook geen erg lollig karweitje zijn en Dirk zal 1 wel lang niet ieder in zijn vertrouwen heb ben willen nemen ook, afgezaagd heeft hij ze toch en dit kenmerkte zijn minder goede bedoelingen in die mate, dat de Off. v. J. er niets geen bezwaar ln zag om, gelet op art. 814 van 't Wetb. v. Strafr. en gelezen heb bende wat daar allemaal in staat, f 6.boete subs. 10 dagen hecht, te eiechen. Een leuke vrijer is de 48 jarige visscher Jan Dijkman, die bij zijn aankomst in de zaal voorgaf 47 jaar te zijn. Zou hij, die even vóór 12 uur binnenstapte, misschien precies op den middag van den 19en April 1856 zijn geboren, tengevolge waarvan hij na klokslag 12 toegaf, in plaats van 47, 48 jaren te tellen? Jan liet op zich wachten en jnist weg mr. Cnopius opgestaan, om verstek aan te vragen, toen Jan met een gelaat, glimmende van ver genoegdheid, de audiëntiezaal met zijne tegen woordigheid vereerde. Jan, die te „Henkuuzen" 1 woont, heeft aldaar gevischt. Omdat 't nu zijn vak is, zou er volstrekt geen kwaad in hebben gestoken, zie je, neen, 't is eerder prijzenswaardig, als men voor den broode in de weer is, mits 't op eene geoorloofde wijze geschiedt, en dit nn was met Jantje 't geval niet. Jan had gevischt in 't waterschap Drechterland. De gemeente Enkhnizen verpacht dit water en dus was van 't bestuur dezer gemeente geen kwaad te duchten, maar van Dirk Out. den pachter van het bedoelde water, had bekl. geen vergunning tot 't visschen hierin, zoo dat, toen Klaas Kots, gem.-veldwachter van Enkhuizen, hem vroeg zijne vergunning eens te mogen zien, onze brave Jan er inliep als een paling in een fuik. Vriendelijk was Dijkman vandaag echter even goed, zéér vriendelijkzóó beleefd zelfs, dat hij den waarn. Pres. heel deftig bij her haling aansprak als „meheerrr de Grif fier," zoodat Z.E.A. zich wel niet weinig ge vleid zal hebben gevoeld, terwijl „meheer de Griffier" zelf en de Off. v. J. soms een glim lach amper konden bedwingen, bjj de vele da capo's dezer koddige vergissing. Toen 't getuigen-verhoor was afgeloopen en „meheer de Griffier", zooals Dijkman Z.E A. noemde, het woord aan den Off. v. J. had gegeven, stond laatstgenoemde ambtenaar gereed requisitoir te nemen, maar Jan was nog lang niet uitgepraat en hield nog een heele c-xplicatie't was zout water, hij had een „Governemens-bewijs" en vergunning van Drechterland; verder kwam hij nog op de proppen met 3 molens, schutsluizen, uitloo- zing en de drommel mag weten wat nog meer, want 't was een appèlzeak zie je. Jan was door den HoornEchen Kantonrechter veroordeeld tot f 6.boete of 8 dagen brom men, welk vonnis nn werd veranderd De Off v. J. eischte ihans f 6.of 2 dagen hecht. Dijkman vond de stief nog wet hoog; maar „och meheer de Griffier, wat zal 'k d'r ven?zegge?" Jacobus Johannes van der IJsel is geboren te Ouderkerk, gedomlliciëerd te Lisse, circa S6 jaar oud, van beroep schipper en een groote, grove en tamelijke ruwe kerel, die zich tegen de openbare macht leelijk ver galoppeerd heeft. 't Zal zoo ongeveer kwartier voor 6 zijn geweest (Tijd van Graenwich) in den namid dag van Zondag 19 Maart 1904, toen Jacob „sya gelnck" in die [waat'ren ging beproeven, waar zulke overheerlijke vischjes in ver hoeven Niet dat Jaap met een schrobnet „an de veert" ging, dat kon hij al hooren van de heeren Kieft, boe ongeoorloofd zulks is. Néén, hij had een werktuig, dat veeltijds als volgt wordt beschreven een zeer lange stok aan 'teene einde een snoer, benevens een hoek aan 't andere einde een luiaard of dagdief. We willen nn echter in dit geval niet aannemen, dat die beschrijving wat 't laatste gedeelte ervan betreft, juist is. Van der IJsel toch hengelde op Zondagen in de zoete hoop, zijne vronw en 4 kinderen, eens op een heerlijke zoo baars te kunnen ver- gasten.Er werd echter eenspaakin't wiel gesto ken.Iq 't viscnwater,waarin bekl. zijn angel uit legde, (te Akersloot namelijk), is 't visschen met den hengel verboden. Nu kwam de rijksveldwachter, T. Leeg water, die zei „'kzal wel even bij je komen!" Ongelukkig was Leegwater, (wat hem andere zeiden gebaart), in „burger1'. Hg nam zonder veel complimenten v. d. IJsel den hengel uit de handdeze wierp hem een blik toe zóó vol schrik, als die, waarmede Macbeth Banco's geest herkende. In minder dan geen tijd gooide bekl. in zijne verbijstering verder den heer Leegwater in 't diepe water, maar ongelukkigerwijze kwakte laatstgenoemde op een minder prettige wijze met zijn hoofd tegen de schoeiïng, waardoor een flinke wond ontstond. Leegwater, op 't droge zijnde, zei „we zullen mekaar wel nader sprekenik oen rijksveldwachterwaarop bekl te kennen gaf, dat hij (door de bnrgerkleeding) dit heelemaal niet wist en als hij het geweten had, dan zou het zoo ver niet zijn gekomen, en zooal meer. Leegwater echter maakte proc.-verbaal op. want h ij won niet gelooven, dat 't allemaal „schrik" was, die v. d. IJsel zoo had doen handelen. De O. v. J. vond de lezing van den „zoo geschrokken" Van den IJsel wel moot, héél mooi zelfs, maar niet zeer geloofwaardig. Dat bekl., varende als hij is, niet de politie agenten allemaal kent, neemt ZEG. gaarne aan, maar toen Leegwater den bekl. 'tvisch- tuig afnam, koD bekl. zeer goed begrijpen met wien hij te doen had. Bekl.. bekend als iemand met een lastig karakter, kreeg wegens deze mishandeling een eisch te hooren, lui dende 8 weken gevang. haar spoedig het zweet op het gelaat stond. „Ik geloof niet, dat het onweer reeds vanmiddag komt," zeide Gunne, naar de wolken k ijkend. „Vannacht bepaald. Maar je kunt er eigenlijk niet veel van zeggen, vooral niet in de bergen." „Men moet er eenvoudig niet bang voor zijn." „Voor wat niet bang zijn vroeg Gunne. „Voor het treffen van den bliksem. Men leest zooveel dergelijke gevallen in den couranten. Eigenlijk bijna alle dagen." „Men moet niet onder hooge boomen gaan staan," meende Gunne. „Het kan je ook midden op het veld gebeuren." „Dan is het een spoedige dood. Dat was mij goed." Maar Werner meende zwartgallig„Wan neer men maar dadelijk dood was 1 Je kunt ook lam geslagen worden, oi waanzinnig worden. Dat is wel bet ellendigste." Gunne zeide rustig: „Het geschiedt zoo God het wil." „Ik wil je een treurig geheim meêdeelen," zeide Wercer plechtig: „tot voor kort heb ik niet aan God geloofd." „En nu gelooit ge er weer aan „Ik begin er aan te gelooven. Tot nu geloofde ik siechts aan de natuurwetenschap. George Bacba heeft het licht weer aan gestoken. Het brandt nu nog niet hek der. Het schemert nog in mij. Ziet ge, wanneer ik alle dagen met George spreken kon, zou ik een heel ander mensch worden .Niemand overtuigt mij meer dan hij." „Omdat je van hem houdt," zeide Gunne zacht. Haar blikken zweelden over het land. Welk een vreugde, welk een kracht in deze kleuren, welk een heerlijkheid in Op den 20en Maart genoot mej. de Wed. de Graaf te Alkmaar de hooge eer, in hare herberg ln de Bicêstraat te zien binnentreden de heeren Christiaan Kos en Reindert Peere boom. 't Goeie mensch was natunrlijk niet zoo'n klein beetje vereerd met de komst van twee zulke voorname gasten, die, zooals dat aan dergelijke hoogedelgeboren heeren be taamt, een heel net spelletje gingen biljarten. Nog waren aanwezig de weledele heeren Bernardns Johannes Schat, Willem Pijperen Lourerss Poese Schut kreeg wat met den opperman Reindert Peereboom, die hem met 't dikke eind van de biljartquene behandelde en achterover gooide enmaar de rest kannen we ons voorstellen. Reindert is geen nieuweling bij de rechtbank en de O. v. J. eischte wegens mishandeling met toepassing van art. 800 van het Wetb. v. Strafr., 6 dagen gevang. Nadat we In matige rust het middagnnrtje ons hadden ten nntte gemaakte cm den inwendigen mensch te sterken was de eerste bekl., dien we hoorden aflezen,niemand andere dan Jan Buik in hoogst eigen persoon. Jan woont te Callartsoog, waar hij ook geboren is nu een goeie 25 jaren geleden. Jan is in zooverre een vereerder van het schoone geslacht, dat hij zich een meisje heeft aangeschaft, een lief deerntje, dat tijdens zijn geheele optreden trouw als immer luis terde. Jan had op 20 Maart 1904 de beleefdheid om een viertal rniten stnk te slaan bjj den 71-jarigen landbouwer Pieter Bijvoet te Callantsoog waar 't schoone deerntje dient. Bekl. wou toegang tot de woning hebben, welke hem niet welwillend werd verleend, hij had nog een paar jongelui bij zich in de nabijheid van die woning, met een van welke hij neg „mot" kreeg. De onde heer Bijvoet en diens zoon waren bovendien volgens bekl. lang niet op z'n hand en wilden hem nog een pak slaag geven. Een feit is 't daarenboven nog, dat de onde Bijvoet 't „veikeer" eer tegenwerkte, dan dat hij zich er vooispande. Bijvoet verklaarde, dat 't meisje veel te degelijk is voor iemand als beklaagde [ock een compliment!) Misschien wil de onde heer 't meisje liever voor den zoon winnen De verloving althans is al eens bijna afgeraakt Ei fin de rniten van den baas, die konden het ontgelden. De schade was nogal niet giootde 4 ruiten kostten ongeveer f 1.dus een kwartje per stuk. Naderhand ging beklaagde, die 't kunststuk met zijn eigen handen had verricht, toch nog naar deze natuur. 0, zon! 0, zomer! Ja de middenzomer was wel de hoogtij van dit landschap, dan lachte het in zijn heerlijke schoonheid, het droeg zijn bruiloftskleed. Maar de stille en toch machtige taal dezer schoonheid deed Gunne heden smar telijk aan, want het wekte in haar binnenste een heet en niet te stillen verlangen naar iets onbereikbaars. Met een spontane beweging strekte zjj de armen uit In haar heldere, lichtende kleuren, in haar gezonde kracht, geleek zij zelf den zomer, dien zij liefhad. In haar was een bron van liefdekracht. Maar zij verlangde ernaar, den geliefde met vreugde en geluk te overstelpen. Dat was haar natuurlek verlangen. En bij wilde niets van haar Zjj gingen verder, en warm en moe be reikten zij eindelijk den rand van het bosch en ook het voetpad, dat naar Dieterhausen voerde. „Zie toch eens, Gunne," zeide Werner bedenkelijk. Gunne keek achter zich. Achter hen was een zwaar, loodzwart wolkengevaarte en verdroDg het helder blauwe van de lucht meer en meer. „Het komt aanstonds los," zeide Werner. „Wel, dan worden wjj een beetje nat," zeide Gunne goedmoedig. Haar kalmte was Werner aangenaam. „Wij zullen£wat aanloopen. In het bosch is de regen niet zoo erg, en bovendien zjjn wij niet van suiker." Werner draafde vcorop en Gunne achter hem aan. In het bosch zegen zjj niets meer van de donkere wolken; maar de zon was verdwenen. Daar flitste een bliksemstraaleen paar tellen later rolde de donder. Dadelijk daarop klaterde het cp de boombladeren en de regen viel weldra in stroomen neder. Springend, gljjdend, renden de twee fcet steile pad af. Midden in het bosch, met rondom een zwaar woudgras, stend onder een euden beuk een huisje, dat aan de Dieters be hoorde en de heremitage werd genoemd. „Laat ons in de heremitage gaan. totdat de regen voorbij ie," sloeg Werner voor. „De deur is gesloten." zeide Gunne. „omdat Gabrielle daar bet een en ander geborgen heeit." Werner wist evenwel, dat de deur een schuifslot had en zoodoende van binnen te openen was. Hjjwas slank en vlug genoeg om door het venster te kruipen en zoodoende j de deur voor Gunne te openen. „Eigenlijk is het reeds meer dan huis vredebreuk, die wij bedrijven," meende Werner lachend, „wij zijn inbrekers. Oom Dieter kan ons gerechtelijk laten gevangen nemen." „En achter slot en grendel zetten. Het recht heeit bjj." Weder flikkerde de bliksem en de donder volgde oniniddelljjk. „Het is heel dichtbjj," zeide Werner. die tot zjjn ergernis zijn zenuwachtigheid niet meester kon blijven. ,.Ja," bevestigde Gunne met donker ge laat. „Ik hoop da: het eigenlijke onweer wat westelj.k gaat over Misleid." Zij dacht aan Let btdijjf van haarvader, niet aan zichzelf. Werner ging op de tafel zitten en liet de beenen bengelen. Gunne spjjkerde een stroomat voor het venster, zoodat bet lichten van den bliksr-m niet meer zoo scherp was. Daar kwam weer de bliksem en voor een oogenblik was het kleine huisje toch weer in een blauw bcht gehuld. Dadeljjk daarop kraakte de donder. „Dat is ingeslagen," zeide Werner, ver- bleekeLd Gunne schudde bedroefd het hoofd. „Ja, nu hebben wjj het toch ge kregen. Pk pa kan nog niet veel binnen hebben. Wanneer het maar niet die wolken zagen er zoo leeljik uit.daar De laatste, half ontstelde, half geërgerde uitroep gold het ratelend neervallen van een hagelbui. Werner, die met gebogen rug op het tafelblad zat, trok de wenkbrauwen hoog op en vroeg„Zijn wjj niet verzekerd „Zeker antwoordde Gaine onverschillig. Haar deed het vernielen van den ocgst meer leed, dan het geldverlies Plotseling werd ertegen de deur gestoo- ten Gunne deed zonder eenige aarzeling open. Iemand, die druipnat was, trad binnen. „George1" riepen Gunne en Werner tegelijk. Zij waren verrast en blij tegelijk. Gunne echter was ook zeer geschokt. Ook Bacha deed van verrassing een stap achteruit, dan lachte bij verheugd en stak beida handen uit, die de twee anderen grepen en drukten. „Jelui INeen maar, dat is mooil" Gunne w*as ca het eerste rood zoo bleek geworden, dat haar gelaat als marmer was. Z'j h8d hein sedert haar verloving nog nooit onverwacht ontmeet en wist, dat bjj een toevallige ontmoeting niet zocht, zelfs meed. Zij had gevoeld, dat hjj met opzet uit den weg ging. maar haar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5