(Msr braiiMe M. FEUILLETON. 48ste Jaargang No. 3952. 10. Zondag 26 Juui 1904. -tvvbëde BLAD. \rrondissenients Reclit- bank te Alkmaar. 7'ttioS van Dinsdag 21 Juni 1904. UITSPRAKEN ■c h Steltenpohl, Werverskoof, (appèlzaak), belemmeren van handelingen van een j", gmbtenaar, belast met 't opsporen van ,trafbare feiten, vonnis bevestigd, 1 mnd. ^Heeneweer, Ondkarspel, diefstal bij brand, niet wettig en overtuigend bewezen, vrijgesproken. j H. Nebbeling, Den Helder, meineed, niet bewezen vrijgesproken. 0. A. Koppes, Alkmaar, diefstal, f 10 boete wbs. 10 dagen hecht. v. d. Ral, Hoorn, het in andermans woning vertoeven, zonder zich op vordering ÏSn rechthebbenden te verwijderen, 2 mnd. gevang. K. Neefjes, (thans) te Schagen, vernieling, (10 boete of 7 dagen hecht Beneden in een der gangen van 't statige gebouw „Jnstltia" waren reeds sinds eenige «eken een as van een wagen, benevens een tweetal helder rood geverfde en daarbij behoorende wielen gedeponeerd, zonder dat brkend was, van wie deze afkomstig waren, al lag het vermoeden voor de hand, dat het drietal voorwerpen te avond of te morgen eena als overtuigingsstukken zonden moeten dienst doen. Dit oogenblik nu was na afloop der uitspraken aangebroken en we kwamen niet alleen te weten, van wie dit stelletje afkomstig was maar ook, wie het had gekaapt. Laatstbedoelde Binjeur was thans logeerende In 't Huis van Bewaring te Alkmaar en at voorrecht hebben de gedetineerden), zijn zaakje werd 't eerst behandeld. De 27-jarige snuiter, die nu onder geleide van een rijks- veld wachter werd voorgebracht, is geboren te Eö ensell in Pruisen, was laatstelijk zonder vaste woonplaats, zonder bepaald beroep en hoorde eigenlijk thuis in een zoogenaamden woonwagen zijn naam is Leonardus Gerrits en zijn uiterlijk kenmerkt den man, die gewoon ls een zwervend leven te leiden. Getuigen in deze zaak waren de heeren Aris Noomen en de politie-agent Korstanje. Aangenaam is de kennismaking niet te nomen, die de getuige Noomen met den beklaagde heeft gehad. Aris Noomen, landbouwer en veehouder van beroep, woont op de groote boerenplaats „Dijkzicht", aan de oostzijde van 't Noord- Hollandsch Kanaal te Alkmaar en had, zooals dat een solied huisvader betaamt, alvorens ter ruste te gaan, op 9 Mei j 1. eigenhandig de verschillende buiteDdenren, waaronder dus ook de dorschdeuren, van zijne woning behoorlijk gesloten, gegrendeld of gebongeld, si naar de aangebrachte sluitingen dit ver slechten. Na deze voorzorgsmaatregelen had de man zich omstreeks 9 uur met gezin te bed begeven en dien nacht den slaap des rechtvaardigen geslapen. Maar o weewelk een tooneel ontvouwde zich aan zijn oogen, toen hij Dinsdagmorgen 10 Mei om 4 uur reeds uit da veeren gekomen zijnde, op de dorsch kwamDe deuren ODgesloten, de bongel buiten, de gladmangei van z'n plaats en de kapwagenin een stak weiland, beroofd van achteras en wielen Dat hier een zeldzaam brutale wielenroof had plaats gehad was duidelijk en Noomen ging dan ook spoedig de politie van 't geval verwittigen en door die machtigs hulp kwam weldra aan 't licht, hoe 't geval zich had toegedragen en welk een en ander beklaagde vandaag ook volmondig bekende. Garrits dan was met zijn woonwagen nabg Alkmaar gekomen, terwijl zekere Karei Glietz met den woonwagen van zijn [Karel's] papa was meegekomen. Een paar dagen vóórdat Noomen de wielen van zijn kapwagen miste, waren de beide woonwagens naar Heer Hugowaard gesukkeld en aldaar op den driesprong bij Huigendijk en Middenweg blijven staan 't eene stel as en wielen van beklaagde's woonwagen was zoo gebrekkig, dat hij met fatsoen niet verder kon, dus moest er raad worden geschaft. Geld had Gerrits echter ook niet en Glietz Jr., 't brave Kareltje, deed allerlei verderfelijke inblazingen, waaraan Gerrits spoedig gehoor gaf en zoo togen beiden op weg in den avond van 9 Mei jl. om een paar wielen en as voor den woonwagen te kapen, 't Tweetal kwam bij Noomen verzeildde dorschdeuren, die van boven met een valschotel en op 't midden Roman van C. SCHROEDER. 000 Eerste Boek. „Ja, wanneer men voor de tweede klas heeft betaald," antwoordde de Noor. „Hemel, wat correctDan hadden wg maar onze armen en beenen moeten breken, Tuelma en ik." „Maar Miss Mac Cartby, wanneer ik u toch zeg, dat ik eerst ia het allerlaatste oogenblik „Welnu, wij' zullen het hem vergeven, niet waar, Thelma onder het beding dat hij je nu veel mooie sprookjes vertelt. Het arme kind is gevallen en daarom huilt het zoo erbarmelijk." «Komt u niet een poosje hier?" vroeg Ojj zacht. «Waar denkt u aan antwoordde zg plagend. „Ik heb niet voor de tweede klasse betaald." *Brr. Dat is wreed van u." «Ik ben ook wreed. Wanneer de kleine Thelma valt en zich pjjn doet, dan lach ik °°b, niet waar Thelma nEom dan tenminste vanmiddag een Qtlrtje bg' ons?" »Misschien, mijnheer Hellesen, U moet *eten, ik heb een patiënt in mijn hut oigenlyk, de oude dame moet op mg met een vierkanten bonten bongel warer. gesloten, werden zeer practisch geforceerd. Dj deur, die 't eerst wordt dichtgehaald, werd met den voet zooveel mogelijk naar binnen geduwd en de andere deur, waarop de zoogenaamde „naald" zit, werd zooveel mogelijk buitenwaarts getrokken, en met behulp van een flinkeD Eogelscben schroeven- slentel wist 't „ondernemende" paar een opening tnsschen de deuren te verkrijgen, waardoor Glietz zich naar binnen kon wrin gen, die daarna direct licht maakte en da denren geheel ontsloot, waarna een in den weg staande gladmangei door hen op zij werd gezet en de kapwagen van Noomen in 't weiland werd gereden, 't achterstel wielen er af genomen en dit, voor één per soon te zwaar zijnde, door beiden gezamenlijk werd weggedragen en vervolgens naar de woonwagens gevoerd. De gele wielen werden met wat roode verf van Kareltje over geschilderd en toen onder den woonwagen van bekl. bevestigd, die zijn onde as en wielen, alles afzonderlijk, in de riDgvaart smeet, waaruit deze voorwerpen naderhand, op aanwijzing van bekl., met een schlppeis- haak zijn opgevischt door de politie. Ver volgens zijn de wagens vertrokken naar Hoorn en wel denzelfden Dinsdagmorgen nog, reeds vroeg, n.1. ten half 6 ure, waarna ze heel gauw naar Purmerend gingen. De agent van politie P. Korst ar je nit Alkmaar was echter al drnk bezig met een onderzoek in dit zaakje en bevond zich Vrijdag 13 Mei met A. Noomen te Purmerend, waar deze zoo gelukkig was, zijne wielen onder den woonwagen van L. Gerrits te herkennen, ondanks de verandering van klenr, want de gele klenr van voorheen schemerde er nog even door, en bovendien was een der wielen aan de velg gemerkt, welk merk Noomen ook constateerde, tengevolge waarvan de wielen nog dien eigen dag in beslag werden genomen, evenals Gerrits zelf. Bekl. is eigenlijk een stamper, die geen bepaald ambacht heeft geleerd en als bedrijf wat stoelen matte en k1e6renhangers ver vaardigde en, hoewel zijn producten den Off. v. J. bij nadere beschouwing niet afge vallen schijnen te zijn, vond Z E.G. dit toch een weinig lucratief ambacht. Zooveel is wel zeker, dat Glietz een voorname rol in dezen roof of diefstal heeft gespeeld en zijn gezel schap voor Leonardus kwaad gezelschap is geweest. Mr. Cnopius vond 't gebeurde een uitermate brutaal stukje, achtte 't fait meer dan voor de wet noodig is, bewezen en eischte wegens diefstal, door 2 personen in veroeni- glng gepleegd, in den voor den nacht be stemden tijd, met toepassing van de artt. 310—811 Wetb. v. Strafr., 4 mnd. gevang, tegen Gerrits. De verdediger Mr. Kraakman Junior, drong op vrijspraak aan, subBidiair de geringste straf. Pieter Rooker, een visscher nit Enkhuizen had vervolgens de eer op 't beklaagden bankje te mogen plaats nemeD, omdat hij Klaas Dorland, een visscherman van 't eiland Marken, in de kleeren gesneden had, waarbij bij zichzelf echter, figuurlijk gesproken, leelyk in de vingers sneed. Dorland zegt, 26 netten van Rooksr gekocht en contant betaald te hebben, op 6 Januari 1902, welke netten franco geleverd zouden worden in Januari of uiterlijk Februari; in begin Maart echter: nog geen aflevering, en toen ze dan eindelijk arriveerden, bleken de netten zoowat verrot te zijn. Nu wilde Dor land nog 6 netten hebben en die zonden dan beter zijn, volgens Rooker, hoewel ze per slot van rekening nog slechter waren. Deze 6 stuks nn wilde Dorland niet betalen, toen op 17 Mei j.1. Rooker hem, en niet voor 't eerst, voor 't leveren van deze 6 netten om f 26 vroeg. Deze onverkwikkelijke historie had begrijpelijkerwijze al eens meer „beete hoofden" en „koude harten" verwekt en nu werd Rooker, die 't zeer arm heeft volgens zijn zeggen, zóó kwaad, dat hij dreigde Klaas Dorland's Marker baaitje stuk te snijden, zoo als bij het aan 't lichaam had, en jawel hoor. Plet zette zgn Zwolsch mes er in ook. Maar Dorland liet 't er ook niet bij zitten en liet proces-verbaal opmaken, want de twee ge broeders Konwenhoven van Enkhuizen had den het daar ter stede tnsschen dit tweetal visschers voorgevallene met eigen oogen ge zien en waren dan nu ook als getuigen present. Heer Dorland, die in zijn buitengewoon wijden Marker broek even vóór tienen van daag, in de nabijheid van de groote kerk te Alkmaar, ter hoogte van 't „Waaigat", veel gevaar liep, even een luchtreisje te maken, vanwege den kolossalen windvang, die zijn costuum hem deed genieten, was niks in zijn hum en draaide Rooker heel norsch zijn ach tersteven toe, hetwelk de President hem eohter spoedig, als zijnde te onbeleefd, verbood. De Off v. J. vond deze vernieling eene zeer ge vaarlijke, die heel licht lichamelijk letsel had kunnen tengevolge hebben en eischte met toepassing van art. 360 van het Wetb. van Strafr. eventjes 2 mnd. gevang. We krijgen ter afwisseling even een „peer- dekoopers-standje" van de op 28 Mei gehou den paarden- en kettenmarkt te Alkmaar. passen en ik niet op haar maar die woelige zee zet alles cp zgn kop. Ik moet vlug naar haar toe." „Hebt u nog niet een paar minuten „Bjwaar me Ik heb haar reeds te lang verwaarloosd. Adieu, mijnheer Hellesen," en daarbg liep zij vlug weg, zoodat zg bgna tegen mijnheer Rieger aanstoof, die tegen de verschansing leunde. „0," liet zij hooren „Pardon!" gaf hij terug, op een toon dat zij bij' zichzelf dachtwat een brombeer, hij is er nog steeds boos over. In haar hut aangeland, kreeg zij al dadelijk zijn lof te hooren. „Je kunt rustig blijven, mijn hartje," zoo werd zg door Mrs. Ponsouby ontvangen, die afgemat tusschen twee kussens lag, „mjj ontbreekt niets. Mijnheer Rieger heelt op de meest roerende wijze voor mij gezorgd. Kijk maar, ik heb biscuits, wijn en een ware berg litteratuur, en, dank hem, is de hofmeester zoo attent, dat ik mijn leven lang nog niet zoo goed bediend ban." „Ea over zulk een man heb ik mg ge- ergerd," dacht Kathlin berouwvol bij zich zelf. Luid-op zeide zij „Leelijk beschamend voor mij, die mij in geen twee uur om u heb bekommerd. Maar nu blijf ik ook bij u." „Kindje, op het promenadedek begint juist de muuekhoor je het niet?" „Ja," knikte Kathlin, „ze kunnen hun gang gaan, ik blijf hier." „Het zal dan een heele leegte zijn," schertste Mrs. Ponsouby, „en die arme menschen moeten toch een auditorium hebben." „Zg' hebban mijnheer Rieger en die ver dient de geheele kapel voor zich alleen. Wat mag ik u voorlezen?" Jacob Homan, een Alkmaersch paardenkoop man, stond met zija viervoeters aan de markt en liet een dezer dieren draven, en onderwijl kwam CorneÜ3 Pronk ea zette zijn ket op de open plaats. Toen Homan terugkwam: plaats bezet en vriendelijk t?) verzoek om ruimte Pronk zei echter: „<k heb ook marktgeld be taald en mag hier net zoo goed staan als jijen gaar waren de rapen 1 Homan gaf Pronk een weigemikten slag op zijn linkeroog, dst 't bloed er uitliep en Pronk met 't rechteroog de wereld voor een doe del zoek bekeek, maar do heer Off. eischte tegen den driftigen paardenkoopman wegens mishandeling f 16 boete of 7 dagen hecht. Marijt ja Balk, die 6 October 1857 te Schel- Hnhhcnt is geboreD en thans te Hoorn woont, waar haar man, de timmerman Pieter Visser, een te groote minnaar van de onwe-klare- flesch blijkt te zijr, is helaas juist geen nieuweling voor deze rechtbank, 't Mensch gaat uit bedelen, om den kost bij elkaar te scharrelen, en heeft 4 kinderen, waarvan de oudste, een jongen van 21 jaren, slecht oppast en de drie andere van 14, 12 en 8 jaren nog te jong zijn om te verdienen. Werk kan Maiijjs ook hoogst moeilijk krijgen en ze lijkt bovendien de voorkeur wel aan dit leven to schenken. Zoo was ze op 28 Mei j.1. te S ij beca repel aan de woning van den veehouder C. Klaver gekomen, om een aalmoes te vragen, juist toen de gem.- veldwachter Jan Swart daar op 't „stalija" zat, zoodat ze 't slecht trof, want die maakte proces-verbaal tegen haar op, wegens bedelarij. Als ze een rijksveldwachter of iets dergelijks gevaarlijke ziet naderen, loopt ze heel gewoon de boerenwoningen voorbij, maar nn liep ze leelijk in de val. 't Vorig najaar is ze ook al eens wegens bedelarij veroordeeld en toen heeft de rechtbank clementie tegenover haar getracht, maar nu werd meerder straf geëischt niet alleen, maar ook werd Marijtje aangezegd, dat ze bij dezen voortgang nog in eene rijks werkinrichting zal terecht komen. Naar aan leiding van art. 432 Wetb. v. Strafr. werd een week hecht, tegen Marijtje geëischt, die, zonderling genoeg, veel liever boete wilde hebbenwaar moest het geld ter betaling vandaan komen? De rechtbank zou waar schijnlijk nogal geduld moeten hebben, eer de boete zou voldaan zijn! De laatste beklaagde is geboren te Ven huizen, is thans 46 jaren ond, van beroep smid, koperslager, agent van sommige Maat schappijen van verzekering, on heet Dirk Schekkerman. Hij wooDt te Medemblik en heeft als agent van de Onderlinge Noord- Nederlandsche Vee verzekering-Maatschappij, gevestigd te Leeuwarden, Directeur-Admini strateur de heer L. W. v. d Goes aldaar, een beetje den bal misgeslagen en wel zoodanig, dat hij vandaag zich in de rechtszaal destvege had te verantwoorden. In November des vorigen jiars had Dirk Schermer Dz., veehouder te Twisk, 2 koeien in genoemde Maatschappij geassureerd en wel bij den agent voor Medemblik en omstre ken, onzen Schekkerman. de eene voor f200, de andere voor f 226. Den 12en Febr., toen 't kwartaal om was, werden beide verzekerin gen verhooed, da eene werd alsnu f 220, de andere f 276. In Msart echter is de voor f 275 vsrzekerd zijnde koe ongesteld geworden en kreeg een bult op den kop. Na werd de agent gehaald, volgens voorschriften der Maatschappij, en genoemde agent oordeelde 't noodig, eea veearts te ontbieden. De veearts H. Koelemeij van Spanbroek heeft de koe afgekeurd. Den 31sten Maart kwam de Directie In 't bezit van ren schrijven van den agent Schekkerman over 't zieke beest, waarop de Directeur Van der Goes den volgenden dag telegrafeerde, dat 't beest afgemaakt kon worden. In dit geval zon 80 van de f 276 worden uitgekeerd door de Maatsch., zijnde dat eene som vsn f 220, welk bedrag door haar aan haren agent per aangeteekenden brief werd verzonden, die het den 6en April ontvangen heeft. Den 7en April zou in de herberg van Vroom de verrekening tusschen Schekkerman en Schermer plaats vinden. In dat lokaal waren nog een paar lieden aan wezig. Nu had de agent den 4en April een bezoek afgelegd bij Schermer en een brief kaart van de Maatsch. bij zich, waarvan de inbond volgens den agent, aandnidde, dat de zaak voor Schermer niet mooi stond, daar de hulp van den veearts niet spoedig genoeg scheen ingeroepen te zijo. Schekkeiman zou echter een en ander wel in orde zien te brengen en zou f 200 uit eigen zak betalen, zooals hg zei. Op den 7en April nu, in ge melde herberg, stelde Schekkerman inderdaad f 200 ter hand aan Schermer en liet dezen voor dit bedrag een kwitantie teekenen, terwiji een plakzegel van een der andere aan wezigen werd geleend. Echter niet uit eigen zak betaalde de agent, want daags te voren had hij de f 220 reeds ontvangen en Schermer was eigenlijk heelemaal niet tevreden met f 200, waar hij op f 220 recht had, hoewel er dien avond niet veel op „vortpraat" werd en Schekkerman slechts verklaarde, die f 20 voor kosten, als spoorgeld, het halen van den veearts, enzenz., wel te mogen behouden en vandaag verklaarde, dat Schermer daarmee „Beste dank, hartje, ik wilde wat gaan slapen." „Zegt n er dat nu om „Neen, het is mg' ernst." „Ja, wanneer ik nu buiten de deur wordt gezet. „Mijn lieve, goede kltine, loop zoo vlug je kunt, anders ontgaat je de Ljonora- Ouverture." HOOFDSTUK VI. Zoo heel erg klein als Kathlin gemeend had, was het auditorium toch niet. De Australische familie was naar boven ge komen. Mr. Miller steunde de wankelende schreden van zijn echtgenoote, de oudste dochter lag bleek in een stoel en had ver toornde blikken voor haar bakvisch-zusje, die woolijk met een officier stond te cequet- teeren. Een paar eveneens opgestane Anglo- Indiërs hielden hun gezondheidswandeling, terwijl zij hnn gang zoo goed mogelijk aan het schip aanpasten Met uitgestrekte halzen steeds acuter eikaar aanjagend, waren zg' Katblin al eenige malen voorbijgegaan, toen zij reeds die twee heeren onuitstaan baar begon te vinden. „Zij hebben gezichten zoo geel als saffraan, als ging het met hen op leven en dood," zeide zg' tot zichzelf, „en dan die spinachtige langbeenigheid daarbij Ik houd het niet langer uit,lieve hemel, daar komen zg' reeds weder aan." Haastig in haar zak grijpend, haalde zij daar een boek van Goethe nit, dat zg' had meegenomen en hield het voor h&ar lachend gelaat totdat de beide heeren waren voorbg' gestapt. Dan draaide zij haastig het hoofd om, want mgnheer Rieger's stem had spottend naast haar gezegd: „U schijnt n geheel genoegen had genomen, waarvan hij de aanwezigen in Vroom'6 herberg wel als getuigen zou darven oproepen, hetgeen Schermer echter tegensprak. Laatstgenoemde heeft dan ook 8 April aan de Maatschappij geschreven, met f 200 niet tevreden te zijn en nog f 20 te verlangen. Schekkerman ver klaarde daarenboven nog, dat Schermer hem verlof had gegeven om eene andere kwitantie te schrijven, groot f 220, en met zijnen [8chermer's] naam te onderteekenen. dan behoefde hij niet meer naar Twisk, om Scher mer te laten teekenenMooi bedacht-! Oe Maatsch. had dan ook het voorrecht om zulk een tweede kwitantie voor f 220, onderteekend met„Schermer," hetwelk echter door Schekkerman was geschreven, te ont vangen. Schermer had echter volstrekt geen verlof gegeven tot 't schrijven van zgn [Schermer's] naam onder eene kwitantie en toen de Maatschappij 't schrijven van Schermer over de niet-nitbetaalde f 20 thuis kreeg, liep de boel voor Schekkerman spoedig font, te meer, daar hg natuurlijk tegen de Maatsch. over die f 20 heelemaal niet gerept had. 't Werd nu duidelijk, dat valschheid in ge schrifte was gepleegd door Schekkerman. Ds 20 galden had hij niet in den zak mogen steken en de praatjes van spoorkosten, reizen naar den veearts, enz., waren ook van nul en geener waarde, aangezien hij de gemaakte kosten alle op rekening van de Maatschappij kon brengen, maar de ter nitkeering toe gezonden gelden geheel moest afgeven, zonder eenige inhouding. De President Mr. Van Houwenlngen gaf Dirkje dan ook terdege smeer, daar deze de Maatschappij een valachelijk onderteekend bewijs in handen had gespeeld, en haar alzoo, indien Schermer 't gewild had, aan 't gevaar had blootgesteld van nog eens de f 220 te mogen betalen. De O. v. J. complimenteerde den bekl. ook juist niet met zijne handelingen en eischte, wegens valschheid in geschrifte, met toepassing van art. 226 van 'tW, v. Str, 6 maanden gevang. Mr. Kraakman had 't druk vandaag en trad ook voor Schekkerman ais verdediger op, vond dat er niet te veel op allerlei bij omstandigheden in deze zaak moest worden gelet, maar dat 't vertrouwen in beklaagde nog niet verloren was, daar een paar Maat schappijen hem nog kortelings een betrekking hadden aangeboden, ééae o.a. op 16 Jnninog (als correspondent). Aan 't einde van zijn pleidooi drong spreker sterk op vrijspraak aan voor zgn cliënt. Uitspraken in alle vandaag behandelde zaken op Donderdag 30 Juni as. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. LXV. Wij zullen het dan heden eens hebban over de Inlandsche hulpkorpsen op Madoera en Soerakarta. Wat op die plaatsen toch moge lijk bleek, zou overal kunnen worden ver kregen en, overtuigd als wg zgn, 1°. van do bedroevend geringe sterkte onzer Indische Legermacht en 2°. van de financiëele onmo gelijkheid om die armée met een honderd duizend vrijwilligers aan te vullen, moeten ws practisch zijn en met een minimnm van kosten een maximum van strijdkrachten op de been brengsn. Daendels was de man, die het eerst een proef heeft genomen met het oprichten van geregelde Inlendsche hulpkorpsen. Hij besloot daarop, op Madoera aen legertje te vormen, bestaande uit Iüfanterle, Cavalerie, Artillerie, Pionnlers en Piekeniers en omdat hij daar voor' natuurlijk de instemming der vorsten noodig had, gtf de practische Landvoogd aan den toenmaligen Regent van West-Ma- doera den titel van Sultan, terwijl diens oudste zoon Kolonel en de jongere, Regent van Pamakassan, Overste werd. Daendels had reeds drie regimenten infan terie, elk ter sterkte van drio bataljons, toen de Eogelschon op Java landden en de jonge, nog seer kort geoefende Madoereesche Bari- san bij de verdediging van Meester-Cornelis den vuurdoop ondergiDg. Tijdens den Java-oorlog van 18251830 streden ongeveer 6000 man Madoereesche Barisan dapper aan onze zijde en waar dit geschiedde tegenover stamverwanten en ge- loofsgenooten, kunnen we bijna met zekerheid rekenen op krachtige hulp der bevolking, waar het b. v. een rijk ais Japan geldt, bewoond door eene heidensche natie, verder van den Islam verwijderd dan de Christen- Nederlander. Men zal de menschen echter moeten organiseeren, wapenen en oefenen. De echt-Hollandsche sleur en angstvallig heid verzotten zich tot nog toe natuurlijk steeds om het werk, door den practischen Daendels begomen, verder te voltooien. Had men de zaak flink doorgezet, we zouden nu naast hst staande leget over een krachtige Iniacdsche mfiitie of Barisan hebben te be schikken, eene militie zoowel op Java als op de Buitenbezittingen. op eigen houtje wol ja heerlgk teamuseeren." „Ha, is u hetriep zg verheugd. „Ja, kan men zich ook iets beapottelghers den ken Zou men hen niet levend vangen en op de planken vertoonen Daarmede stemde hg in. „Maar u leest daar Goethe," meende hij dan met een verwonderden blik op het boek. „Tot op dit oogenblik heb ik het alleen gebruikt om mijn lachen te verbergen, maar lezen wil ik het en lesren ook. Möllertje heeft het mg met dat doel vereerd." „En nu wilt ge er dadelijk aan beginnen?" „Dat zal wel moeten Möllertje meende, dat ik op hst sohip zoo7sel vrije uren zou hebben en zes degen heb ik nu reeds ver boemeld." „Nu, wees dan nu maar recht vlgtig." Lachend ging hij zijn weg, en in de bigde overtuiging, dat hg nu eicdelgk over zgn boosheid heen was, zette zg' een opgewekt en vroolijk gezicht. Toen hg na een half uurtje weer in haar nabijheid kwam had zij blgkbaar iets gelezen, dat haar verbazend interesseerde, want haar oogen dansten in baar hoofd van pleizier. „Het is het aardigste, dat ik ooit nog heb gelezen," lachte zg, „ik geloof dat Goethe een beetje over zijn bier was, toen hij dit heeft geschreven." „Veroorloof mij even," verzocht hg verwon derd, en het boek in de hand nemend, las hij Minnaars in alle gestalten. „Ik wilde, ik was een visch, Zoo vroolijk en frisch Ea kwaamt gij hengelen Ik zou vlug bengelen Aan uwen hengelstok. Ik wilde, ik was een visch, Zoo vroolgk en frisch. In 1873 werd esn bataljon Barisan Inge deeld bg de eerste expeditie tegen Atjeh ea bij de tweede ging een kalf bataljon mede naar het front In 1875 werden wederom twee bataljons op Snmatra's Noordkust in het gevecht ge voerd en ook op Lombok, na den overval, werd van de Barisan gebruik gemaakt. De Kapitein van den Iud>scbeo Generaleu Staf W. R de Greve zeide 6 Maart 1902 in de Vereeniging ter beoefening van de Krijgs wetenschap over deze Madoereesche hulp troepen nog het volgende „De waarde van deze troepen voor den strijd tegen don buitenlandschen v:j ind wordt veelal te klein geschat. Velen zijn van mee ning, dat men er eigenlgk geen raad mede zal weten, en ze hoogstens tot bewaking van trelnafdeelingen of begeleiding van kon vooien zal kunnen bezigen. „Dikwijls wordt die meening gegrond op de minder goede houding van de Barisan bij de le Atjeh-expeditie. In de eerste plaats moet ik er op wijzen, dat oefening en gehalte van deze troepen sedert de reorganisatie van 1891 enorm verbeterd zijn, en dat bij de eerste Atjeh-expeditie bij de compagnieën Barisan, behalve voor administratief werk, geen Europeesch Kader was ingedeeld. In de tweede plaats heeft men van die troepen hetzelfde gevergd, wat men eischen zon van de troepen van het staande Leger. „Bg de landing werden ze geheel zonder steun van andere troepen zelfs bestemd voor een aanval op een steenen fort, Kota Mogat, waarvoor Enropeesche en Amboineesche Com pagnieën reeds tweemaal het hoofd gestooten hadden. „Wel is waar werd er toen niet nit het fort gevuurd en bleek het later verlaten te zijn tengevolge van het vuur der marine, doch onstuimige en plotselinge klewangaan- vallen, waaraan de troepen den vorigen dag blootgesteld waren geweest, waren wel reden de Barisan wantrouwend te maken tegenover die stiltedat maakt het wel begrijpelijk, dat het ten aanval voorwaarts gaan eeDigszins aarzelend plaats had. Bij de 2e Atjeh-expedi tie schenen ze veel beter te hebben voldaan. Generaal Van S wieten rapporteerde over hen: „de Barisan hebben zich flink gehonden en met orde gemanoeuvreerd". „Generaal Pal nam ze bij zijn 70-daagschen veldtocht in de IX, VI, IV en XXVI Moe- kims van hot begin tot het einde toe mede, om ze herhaaldelijk in het aanvallende ge vecht te bezigen, niettegenstaande reeds bij hst begin van den veldtocht 7 veldbataljons als bezettingen van verschillende posten werden achtergelatensoms waren toen zelf standige colonnes nagenoeg geheel uit die Barisan samengesteld. „Generaal Vetter rapporteerde van de bij de Lombok expeditie ingedeelde Barisan, dat de geest onder hen zeer goed was, evenzoo de Krijgstucht. Ia het gevecht zgn ze toen echter bijna niet gebruikt. „Uit het voorafgaande valt m. 1. wel af te leiden, dat, al moge men de Barisan niet geliik kunnen stellen met de troepen van het staande Lager, ze toch tegenover den buiten- landschen vijand zeer goed te gebruiken zullen zijn in voorbereide verdedigingstellin gen. Ik stel dïn echter op den voorgrond, dat bij de mobilisatie, op dezelfde wijze als in 1874 en 1875 in Atjah en in 1894 op Lombok, aan die troepen Enropeesche officie ren en Europeesch Kader moet worden toege voegd, zoowel omdat daardoor ongetwijfeld een krachtige steun aan het moreel van den troep gegeven wordt, alsook om verzekerd te zgn van een stramme oefening en een strenge handhaving der krijgstucht gedurende de maanden na de mobilisatie en vóór het in gevecht komen dier troepen. „Het komt mg den voor, dat zg niet ach tergesteld behoeven te worden bij de meeste Britsch Indische bataljons, waarbij slechts weinige Enropeesche officieren en in 't geheel geen Europeesch Kader ingedeeld zijn. Laat ons thans eens nagaan, hoe sinds 4 April 1891 de Barisan van Madoera georga niseerd zijn. Wij hebben op het eiland thans 3 korpsen, dat van Bangkalan, sterk 18 officieren en 681 minderen en die van Pamakassan en SoemeDep, ieder sterk 10 officieren en 342 minderen. Onder toezicht van den Comman dant der 3e Militaire Afdeeling op Java, worden die troepen elk geoefend door 'n kapitein van het leger met eenige onder officieren instructeurs. Zij staan onder "de bevolen hnnner eigen Madoereesche officieren, meestal personen van adellijke afkomst, die door den Gouverneur-Generaal worden aange steld, bevorderd en ontslagen, een en ander op voorstel van den Inlandschen Korps-Com mandant en den Kapitein-Instructeur. De officieren komen nit den troep voort, worden dus eerst soldaat, korporaal en ser geant, volgen daarna een cursus en leggen het exameD af voor een Commissie met den kapitein- instiuctcur als voorzitter. Bij de aanstelling tot tweede luitenant leggen zij den eed af op Mohammedaacsche wijze onder den Qorsan. De recruten treden vrgwillig in dienst voor vgf jaar met f 10.— premie en f 10.— 's maande tractementreëugagementen zgn Ik wilde, ik was een paard, Dan was ik u waard. O, was ik een wagen, In staat u te dragen. Ik wilde, ik was een paard „En dat zou van Goethe zijn onder brak hij zichzelf, verwonderd. „Ik had het ook niet geloofd," verzekerde zij vergenoegd, „maar het past mg toch wonderweljuist als. voor mij geschreven is het." En met de ellebogen op de knie, de kin met de handen steunend, begon zij met ijver „Ik wilde, ik was een visch, zoo vroolijk en trisch ik wilde, ik was ik wilde ik was Hier hief zg de oogen ondeugend op, en schrikte voor den don keren blik, waarmede hg' zich tot heengaan wendde. Dat zij hem, die zich voor het allereerste oogenblik het hoofd er over brak. of zg' het liefste, kinderlijkste schepseltje was, of de slechtste ccquette, de noodige stof leverde met haar ondeugende opmerkingen voor de léatste meening, kon zg natuurlgk niet weten en daarom bleef zij met haar mond open van schrik zitten en wachtte het af totdat hij terugkwam. „Mijnheer Riegerriep zg hem toen aarzelend toe. „Mejuffrouw Hij kwam niet vlug. „Was het dat, wat ik over dat gedicht zeide, dat u zoo verdroot „Wat mij verdroot?" j»i <*eu beef je verdrietig was u wel.... en geen wonder. Üw grooten Goethe boven zijn bier te noemen, dat was ook wel wat erg van mij." „Maar juffrouw Kathlin I" riep hg geërgerd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 7