(Msr braiiMe M.
FEUILLETON.
48ste Jaargang No. 3952.
10.
Zondag 26 Juui 1904.
-tvvbëde BLAD.
\rrondissenients Reclit-
bank te Alkmaar.
7'ttioS van Dinsdag 21 Juni 1904.
UITSPRAKEN
■c h Steltenpohl, Werverskoof, (appèlzaak),
belemmeren van handelingen van een
j", gmbtenaar, belast met 't opsporen van
,trafbare feiten, vonnis bevestigd, 1 mnd.
^Heeneweer, Ondkarspel, diefstal bij
brand, niet wettig en overtuigend bewezen,
vrijgesproken.
j H. Nebbeling, Den Helder, meineed, niet
bewezen vrijgesproken.
0. A. Koppes, Alkmaar, diefstal, f 10 boete
wbs. 10 dagen hecht.
v. d. Ral, Hoorn, het in andermans
woning vertoeven, zonder zich op vordering
ÏSn rechthebbenden te verwijderen, 2 mnd.
gevang.
K. Neefjes, (thans) te Schagen, vernieling,
(10 boete of 7 dagen hecht
Beneden in een der gangen van 't statige
gebouw „Jnstltia" waren reeds sinds eenige
«eken een as van een wagen, benevens een
tweetal helder rood geverfde en daarbij
behoorende wielen gedeponeerd, zonder dat
brkend was, van wie deze afkomstig waren,
al lag het vermoeden voor de hand, dat het
drietal voorwerpen te avond of te morgen eena
als overtuigingsstukken zonden moeten dienst
doen. Dit oogenblik nu was na afloop der
uitspraken aangebroken en we kwamen niet
alleen te weten, van wie dit stelletje afkomstig
was maar ook, wie het had gekaapt.
Laatstbedoelde Binjeur was thans logeerende
In 't Huis van Bewaring te Alkmaar en
at voorrecht hebben de gedetineerden), zijn
zaakje werd 't eerst behandeld. De 27-jarige
snuiter, die nu onder geleide van een rijks-
veld wachter werd voorgebracht, is geboren
te Eö ensell in Pruisen, was laatstelijk zonder
vaste woonplaats, zonder bepaald beroep en
hoorde eigenlijk thuis in een zoogenaamden
woonwagen zijn naam is Leonardus Gerrits
en zijn uiterlijk kenmerkt den man, die gewoon
ls een zwervend leven te leiden.
Getuigen in deze zaak waren de heeren
Aris Noomen en de politie-agent Korstanje.
Aangenaam is de kennismaking niet te
nomen, die de getuige Noomen met den
beklaagde heeft gehad.
Aris Noomen, landbouwer en veehouder van
beroep, woont op de groote boerenplaats
„Dijkzicht", aan de oostzijde van 't Noord-
Hollandsch Kanaal te Alkmaar en had, zooals
dat een solied huisvader betaamt, alvorens
ter ruste te gaan, op 9 Mei j 1. eigenhandig
de verschillende buiteDdenren, waaronder dus
ook de dorschdeuren, van zijne woning
behoorlijk gesloten, gegrendeld of gebongeld,
si naar de aangebrachte sluitingen dit ver
slechten. Na deze voorzorgsmaatregelen had
de man zich omstreeks 9 uur met gezin te
bed begeven en dien nacht den slaap des
rechtvaardigen geslapen.
Maar o weewelk een tooneel ontvouwde
zich aan zijn oogen, toen hij Dinsdagmorgen
10 Mei om 4 uur reeds uit da veeren gekomen
zijnde, op de dorsch kwamDe deuren
ODgesloten, de bongel buiten, de gladmangei
van z'n plaats en de kapwagenin een
stak weiland, beroofd van achteras en wielen
Dat hier een zeldzaam brutale wielenroof
had plaats gehad was duidelijk en Noomen
ging dan ook spoedig de politie van 't geval
verwittigen en door die machtigs hulp kwam
weldra aan 't licht, hoe 't geval zich had
toegedragen en welk een en ander beklaagde
vandaag ook volmondig bekende.
Garrits dan was met zijn woonwagen nabg
Alkmaar gekomen, terwijl zekere Karei Glietz
met den woonwagen van zijn [Karel's] papa
was meegekomen. Een paar dagen vóórdat
Noomen de wielen van zijn kapwagen miste,
waren de beide woonwagens naar Heer
Hugowaard gesukkeld en aldaar op den
driesprong bij Huigendijk en Middenweg
blijven staan 't eene stel as en wielen van
beklaagde's woonwagen was zoo gebrekkig,
dat hij met fatsoen niet verder kon, dus
moest er raad worden geschaft. Geld had
Gerrits echter ook niet en Glietz Jr., 't brave
Kareltje, deed allerlei verderfelijke inblazingen,
waaraan Gerrits spoedig gehoor gaf en zoo
togen beiden op weg in den avond van
9 Mei jl. om een paar wielen en as voor den
woonwagen te kapen, 't Tweetal kwam bij
Noomen verzeildde dorschdeuren, die van
boven met een valschotel en op 't midden
Roman van
C. SCHROEDER.
000
Eerste Boek.
„Ja, wanneer men voor de tweede klas
heeft betaald," antwoordde de Noor.
„Hemel, wat correctDan hadden wg
maar onze armen en beenen moeten breken,
Tuelma en ik."
„Maar Miss Mac Cartby, wanneer ik u
toch zeg, dat ik eerst ia het allerlaatste
oogenblik
„Welnu, wij' zullen het hem vergeven,
niet waar, Thelma onder het beding
dat hij je nu veel mooie sprookjes vertelt.
Het arme kind is gevallen en daarom
huilt het zoo erbarmelijk."
«Komt u niet een poosje hier?" vroeg
Ojj zacht.
«Waar denkt u aan antwoordde zg
plagend. „Ik heb niet voor de tweede klasse
betaald."
*Brr. Dat is wreed van u."
«Ik ben ook wreed. Wanneer de kleine
Thelma valt en zich pjjn doet, dan lach ik
°°b, niet waar Thelma
nEom dan tenminste vanmiddag een
Qtlrtje bg' ons?"
»Misschien, mijnheer Hellesen, U moet
*eten, ik heb een patiënt in mijn hut
oigenlyk, de oude dame moet op mg
met een vierkanten bonten bongel warer.
gesloten, werden zeer practisch geforceerd.
Dj deur, die 't eerst wordt dichtgehaald,
werd met den voet zooveel mogelijk naar
binnen geduwd en de andere deur, waarop
de zoogenaamde „naald" zit, werd zooveel
mogelijk buitenwaarts getrokken, en met
behulp van een flinkeD Eogelscben schroeven-
slentel wist 't „ondernemende" paar een
opening tnsschen de deuren te verkrijgen,
waardoor Glietz zich naar binnen kon wrin
gen, die daarna direct licht maakte en da
denren geheel ontsloot, waarna een in den
weg staande gladmangei door hen op zij
werd gezet en de kapwagen van Noomen
in 't weiland werd gereden, 't achterstel
wielen er af genomen en dit, voor één per
soon te zwaar zijnde, door beiden gezamenlijk
werd weggedragen en vervolgens naar de
woonwagens gevoerd. De gele wielen werden
met wat roode verf van Kareltje over
geschilderd en toen onder den woonwagen
van bekl. bevestigd, die zijn onde as en
wielen, alles afzonderlijk, in de riDgvaart
smeet, waaruit deze voorwerpen naderhand,
op aanwijzing van bekl., met een schlppeis-
haak zijn opgevischt door de politie. Ver
volgens zijn de wagens vertrokken naar
Hoorn en wel denzelfden Dinsdagmorgen
nog, reeds vroeg, n.1. ten half 6 ure, waarna
ze heel gauw naar Purmerend gingen. De
agent van politie P. Korst ar je nit Alkmaar
was echter al drnk bezig met een onderzoek
in dit zaakje en bevond zich Vrijdag 13 Mei
met A. Noomen te Purmerend, waar deze
zoo gelukkig was, zijne wielen onder den
woonwagen van L. Gerrits te herkennen,
ondanks de verandering van klenr, want de
gele klenr van voorheen schemerde er nog
even door, en bovendien was een der wielen
aan de velg gemerkt, welk merk Noomen
ook constateerde, tengevolge waarvan de
wielen nog dien eigen dag in beslag werden
genomen, evenals Gerrits zelf.
Bekl. is eigenlijk een stamper, die geen
bepaald ambacht heeft geleerd en als bedrijf
wat stoelen matte en k1e6renhangers ver
vaardigde en, hoewel zijn producten den
Off. v. J. bij nadere beschouwing niet afge
vallen schijnen te zijn, vond Z E.G. dit toch
een weinig lucratief ambacht. Zooveel is wel
zeker, dat Glietz een voorname rol in dezen
roof of diefstal heeft gespeeld en zijn gezel
schap voor Leonardus kwaad gezelschap is
geweest. Mr. Cnopius vond 't gebeurde een
uitermate brutaal stukje, achtte 't fait meer
dan voor de wet noodig is, bewezen en eischte
wegens diefstal, door 2 personen in veroeni-
glng gepleegd, in den voor den nacht be
stemden tijd, met toepassing van de artt.
310—811 Wetb. v. Strafr., 4 mnd. gevang,
tegen Gerrits.
De verdediger Mr. Kraakman Junior, drong
op vrijspraak aan, subBidiair de geringste straf.
Pieter Rooker, een visscher nit Enkhuizen
had vervolgens de eer op 't beklaagden
bankje te mogen plaats nemeD, omdat hij
Klaas Dorland, een visscherman van 't eiland
Marken, in de kleeren gesneden had, waarbij
bij zichzelf echter, figuurlijk gesproken, leelyk
in de vingers sneed.
Dorland zegt, 26 netten van Rooksr gekocht
en contant betaald te hebben, op 6 Januari
1902, welke netten franco geleverd zouden
worden in Januari of uiterlijk Februari; in
begin Maart echter: nog geen aflevering, en
toen ze dan eindelijk arriveerden, bleken de
netten zoowat verrot te zijn. Nu wilde Dor
land nog 6 netten hebben en die zonden
dan beter zijn, volgens Rooker, hoewel ze
per slot van rekening nog slechter waren.
Deze 6 stuks nn wilde Dorland niet betalen,
toen op 17 Mei j.1. Rooker hem, en niet voor
't eerst, voor 't leveren van deze 6 netten om
f 26 vroeg. Deze onverkwikkelijke historie
had begrijpelijkerwijze al eens meer „beete
hoofden" en „koude harten" verwekt en nu
werd Rooker, die 't zeer arm heeft volgens
zijn zeggen, zóó kwaad, dat hij dreigde Klaas
Dorland's Marker baaitje stuk te snijden, zoo
als bij het aan 't lichaam had, en jawel hoor.
Plet zette zgn Zwolsch mes er in ook. Maar
Dorland liet 't er ook niet bij zitten en liet
proces-verbaal opmaken, want de twee ge
broeders Konwenhoven van Enkhuizen had
den het daar ter stede tnsschen dit tweetal
visschers voorgevallene met eigen oogen ge
zien en waren dan nu ook als getuigen present.
Heer Dorland, die in zijn buitengewoon
wijden Marker broek even vóór tienen van
daag, in de nabijheid van de groote kerk te
Alkmaar, ter hoogte van 't „Waaigat", veel
gevaar liep, even een luchtreisje te maken,
vanwege den kolossalen windvang, die zijn
costuum hem deed genieten, was niks in zijn
hum en draaide Rooker heel norsch zijn ach
tersteven toe, hetwelk de President hem eohter
spoedig, als zijnde te onbeleefd, verbood. De
Off v. J. vond deze vernieling eene zeer ge
vaarlijke, die heel licht lichamelijk letsel had
kunnen tengevolge hebben en eischte met
toepassing van art. 360 van het Wetb. van
Strafr. eventjes 2 mnd. gevang.
We krijgen ter afwisseling even een „peer-
dekoopers-standje" van de op 28 Mei gehou
den paarden- en kettenmarkt te Alkmaar.
passen en ik niet op haar maar die
woelige zee zet alles cp zgn kop. Ik moet
vlug naar haar toe."
„Hebt u nog niet een paar minuten
„Bjwaar me Ik heb haar reeds te lang
verwaarloosd. Adieu, mijnheer Hellesen,"
en daarbg liep zij vlug weg, zoodat zg
bgna tegen mijnheer Rieger aanstoof, die
tegen de verschansing leunde.
„0," liet zij hooren „Pardon!" gaf
hij terug, op een toon dat zij bij' zichzelf
dachtwat een brombeer, hij is er nog
steeds boos over.
In haar hut aangeland, kreeg zij al dadelijk
zijn lof te hooren.
„Je kunt rustig blijven, mijn hartje," zoo
werd zg door Mrs. Ponsouby ontvangen,
die afgemat tusschen twee kussens lag, „mjj
ontbreekt niets. Mijnheer Rieger heelt op
de meest roerende wijze voor mij gezorgd.
Kijk maar, ik heb biscuits, wijn en een
ware berg litteratuur, en, dank hem, is
de hofmeester zoo attent, dat ik mijn leven
lang nog niet zoo goed bediend ban."
„Ea over zulk een man heb ik mg ge-
ergerd," dacht Kathlin berouwvol bij zich
zelf. Luid-op zeide zij „Leelijk beschamend
voor mij, die mij in geen twee uur om u
heb bekommerd. Maar nu blijf ik ook bij u."
„Kindje, op het promenadedek begint
juist de muuekhoor je het niet?"
„Ja," knikte Kathlin, „ze kunnen hun
gang gaan, ik blijf hier."
„Het zal dan een heele leegte zijn,"
schertste Mrs. Ponsouby, „en die arme
menschen moeten toch een auditorium
hebben."
„Zg' hebban mijnheer Rieger en die ver
dient de geheele kapel voor zich alleen.
Wat mag ik u voorlezen?"
Jacob Homan, een Alkmaersch paardenkoop
man, stond met zija viervoeters aan de markt
en liet een dezer dieren draven, en onderwijl
kwam CorneÜ3 Pronk ea zette zijn ket op de
open plaats. Toen Homan terugkwam: plaats
bezet en vriendelijk t?) verzoek om ruimte
Pronk zei echter: „<k heb ook marktgeld be
taald en mag hier net zoo goed staan als
jijen gaar waren de rapen 1 Homan
gaf Pronk een weigemikten slag op zijn
linkeroog, dst 't bloed er uitliep en Pronk
met 't rechteroog de wereld voor een doe
del zoek bekeek, maar do heer Off. eischte
tegen den driftigen paardenkoopman wegens
mishandeling f 16 boete of 7 dagen hecht.
Marijt ja Balk, die 6 October 1857 te Schel-
Hnhhcnt is geboreD en thans te Hoorn woont,
waar haar man, de timmerman Pieter Visser,
een te groote minnaar van de onwe-klare-
flesch blijkt te zijr, is helaas juist geen
nieuweling voor deze rechtbank, 't Mensch
gaat uit bedelen, om den kost bij elkaar te
scharrelen, en heeft 4 kinderen, waarvan de
oudste, een jongen van 21 jaren, slecht oppast
en de drie andere van 14, 12 en 8 jaren nog
te jong zijn om te verdienen. Werk kan
Maiijjs ook hoogst moeilijk krijgen en ze
lijkt bovendien de voorkeur wel aan dit leven
to schenken. Zoo was ze op 28 Mei j.1. te
S ij beca repel aan de woning van den
veehouder C. Klaver gekomen, om
een aalmoes te vragen, juist toen de gem.-
veldwachter Jan Swart daar op 't „stalija"
zat, zoodat ze 't slecht trof, want die maakte
proces-verbaal tegen haar op, wegens bedelarij.
Als ze een rijksveldwachter of iets dergelijks
gevaarlijke ziet naderen, loopt ze heel gewoon
de boerenwoningen voorbij, maar nn liep ze
leelijk in de val. 't Vorig najaar is ze ook al
eens wegens bedelarij veroordeeld en toen
heeft de rechtbank clementie tegenover haar
getracht, maar nu werd meerder straf geëischt
niet alleen, maar ook werd Marijtje aangezegd,
dat ze bij dezen voortgang nog in eene rijks
werkinrichting zal terecht komen. Naar aan
leiding van art. 432 Wetb. v. Strafr. werd
een week hecht, tegen Marijtje geëischt, die,
zonderling genoeg, veel liever boete wilde
hebbenwaar moest het geld ter betaling
vandaan komen? De rechtbank zou waar
schijnlijk nogal geduld moeten hebben, eer
de boete zou voldaan zijn!
De laatste beklaagde is geboren te Ven
huizen, is thans 46 jaren ond, van beroep
smid, koperslager, agent van sommige Maat
schappijen van verzekering, on heet Dirk
Schekkerman. Hij wooDt te Medemblik en
heeft als agent van de Onderlinge Noord-
Nederlandsche Vee verzekering-Maatschappij,
gevestigd te Leeuwarden, Directeur-Admini
strateur de heer L. W. v. d Goes aldaar, een
beetje den bal misgeslagen en wel zoodanig,
dat hij vandaag zich in de rechtszaal destvege
had te verantwoorden.
In November des vorigen jiars had Dirk
Schermer Dz., veehouder te Twisk, 2 koeien
in genoemde Maatschappij geassureerd en
wel bij den agent voor Medemblik en omstre
ken, onzen Schekkerman. de eene voor f200,
de andere voor f 226. Den 12en Febr., toen
't kwartaal om was, werden beide verzekerin
gen verhooed, da eene werd alsnu f 220, de
andere f 276. In Msart echter is de voor
f 275 vsrzekerd zijnde koe ongesteld geworden
en kreeg een bult op den kop. Na werd de
agent gehaald, volgens voorschriften der
Maatschappij, en genoemde agent oordeelde
't noodig, eea veearts te ontbieden. De veearts
H. Koelemeij van Spanbroek heeft de koe
afgekeurd. Den 31sten Maart kwam de
Directie In 't bezit van ren schrijven van den
agent Schekkerman over 't zieke beest, waarop
de Directeur Van der Goes den volgenden
dag telegrafeerde, dat 't beest afgemaakt kon
worden. In dit geval zon 80 van de
f 276 worden uitgekeerd door de Maatsch.,
zijnde dat eene som vsn f 220, welk bedrag
door haar aan haren agent per aangeteekenden
brief werd verzonden, die het den 6en April
ontvangen heeft. Den 7en April zou in de
herberg van Vroom de verrekening tusschen
Schekkerman en Schermer plaats vinden. In
dat lokaal waren nog een paar lieden aan
wezig. Nu had de agent den 4en April een
bezoek afgelegd bij Schermer en een brief
kaart van de Maatsch. bij zich, waarvan de
inbond volgens den agent, aandnidde, dat de
zaak voor Schermer niet mooi stond, daar de
hulp van den veearts niet spoedig genoeg
scheen ingeroepen te zijo. Schekkeiman
zou echter een en ander wel in orde zien te
brengen en zou f 200 uit eigen zak betalen,
zooals hg zei. Op den 7en April nu, in ge
melde herberg, stelde Schekkerman inderdaad
f 200 ter hand aan Schermer en liet dezen
voor dit bedrag een kwitantie teekenen,
terwiji een plakzegel van een der andere aan
wezigen werd geleend. Echter niet uit eigen
zak betaalde de agent, want daags te voren
had hij de f 220 reeds ontvangen en Schermer
was eigenlijk heelemaal niet tevreden met
f 200, waar hij op f 220 recht had, hoewel
er dien avond niet veel op „vortpraat" werd
en Schekkerman slechts verklaarde, die f 20
voor kosten, als spoorgeld, het halen van den
veearts, enzenz., wel te mogen behouden
en vandaag verklaarde, dat Schermer daarmee
„Beste dank, hartje, ik wilde wat gaan
slapen."
„Zegt n er dat nu om
„Neen, het is mg' ernst."
„Ja, wanneer ik nu buiten de deur wordt
gezet.
„Mijn lieve, goede kltine, loop zoo vlug
je kunt, anders ontgaat je de Ljonora-
Ouverture."
HOOFDSTUK VI.
Zoo heel erg klein als Kathlin gemeend
had, was het auditorium toch niet. De
Australische familie was naar boven ge
komen. Mr. Miller steunde de wankelende
schreden van zijn echtgenoote, de oudste
dochter lag bleek in een stoel en had ver
toornde blikken voor haar bakvisch-zusje,
die woolijk met een officier stond te cequet-
teeren. Een paar eveneens opgestane Anglo-
Indiërs hielden hun gezondheidswandeling,
terwijl zij hnn gang zoo goed mogelijk aan
het schip aanpasten Met uitgestrekte halzen
steeds acuter eikaar aanjagend, waren zg'
Katblin al eenige malen voorbijgegaan,
toen zij reeds die twee heeren onuitstaan
baar begon te vinden.
„Zij hebben gezichten zoo geel als
saffraan, als ging het met hen op leven en
dood," zeide zg' tot zichzelf, „en dan die
spinachtige langbeenigheid daarbij Ik houd
het niet langer uit,lieve hemel, daar
komen zg' reeds weder aan."
Haastig in haar zak grijpend, haalde zij
daar een boek van Goethe nit, dat zg' had
meegenomen en hield het voor h&ar lachend
gelaat totdat de beide heeren waren voorbg'
gestapt. Dan draaide zij haastig het
hoofd om, want mgnheer Rieger's stem had
spottend naast haar gezegd: „U schijnt n
geheel genoegen had genomen, waarvan hij
de aanwezigen in Vroom'6 herberg wel als
getuigen zou darven oproepen, hetgeen
Schermer echter tegensprak. Laatstgenoemde
heeft dan ook 8 April aan de Maatschappij
geschreven, met f 200 niet tevreden te zijn
en nog f 20 te verlangen. Schekkerman ver
klaarde daarenboven nog, dat Schermer hem
verlof had gegeven om eene andere kwitantie
te schrijven, groot f 220, en met zijnen
[8chermer's] naam te onderteekenen. dan
behoefde hij niet meer naar Twisk, om Scher
mer te laten teekenenMooi bedacht-!
Oe Maatsch. had dan ook het voorrecht
om zulk een tweede kwitantie voor f 220,
onderteekend met„Schermer," hetwelk echter
door Schekkerman was geschreven, te ont
vangen. Schermer had echter volstrekt geen
verlof gegeven tot 't schrijven van zgn
[Schermer's] naam onder eene kwitantie en
toen de Maatschappij 't schrijven van Schermer
over de niet-nitbetaalde f 20 thuis kreeg,
liep de boel voor Schekkerman spoedig font,
te meer, daar hg natuurlijk tegen de Maatsch.
over die f 20 heelemaal niet gerept had.
't Werd nu duidelijk, dat valschheid in ge
schrifte was gepleegd door Schekkerman.
Ds 20 galden had hij niet in den zak mogen
steken en de praatjes van spoorkosten, reizen
naar den veearts, enz., waren ook van nul
en geener waarde, aangezien hij de gemaakte
kosten alle op rekening van de Maatschappij
kon brengen, maar de ter nitkeering toe
gezonden gelden geheel moest afgeven, zonder
eenige inhouding.
De President Mr. Van Houwenlngen gaf
Dirkje dan ook terdege smeer, daar deze de
Maatschappij een valachelijk onderteekend
bewijs in handen had gespeeld, en haar alzoo,
indien Schermer 't gewild had, aan 't gevaar
had blootgesteld van nog eens de f 220 te
mogen betalen. De O. v. J. complimenteerde
den bekl. ook juist niet met zijne handelingen
en eischte, wegens valschheid in geschrifte,
met toepassing van art. 226 van 'tW, v. Str,
6 maanden gevang.
Mr. Kraakman had 't druk vandaag en
trad ook voor Schekkerman ais verdediger
op, vond dat er niet te veel op allerlei bij
omstandigheden in deze zaak moest worden
gelet, maar dat 't vertrouwen in beklaagde
nog niet verloren was, daar een paar Maat
schappijen hem nog kortelings een betrekking
hadden aangeboden, ééae o.a. op 16 Jnninog
(als correspondent).
Aan 't einde van zijn pleidooi drong spreker
sterk op vrijspraak aan voor zgn cliënt.
Uitspraken in alle vandaag behandelde
zaken op Donderdag 30 Juni as.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
LXV.
Wij zullen het dan heden eens hebban over
de Inlandsche hulpkorpsen op Madoera en
Soerakarta. Wat op die plaatsen toch moge
lijk bleek, zou overal kunnen worden ver
kregen en, overtuigd als wg zgn, 1°. van do
bedroevend geringe sterkte onzer Indische
Legermacht en 2°. van de financiëele onmo
gelijkheid om die armée met een honderd
duizend vrijwilligers aan te vullen, moeten
ws practisch zijn en met een minimnm van
kosten een maximum van strijdkrachten op
de been brengsn.
Daendels was de man, die het eerst een
proef heeft genomen met het oprichten van
geregelde Inlendsche hulpkorpsen. Hij besloot
daarop, op Madoera aen legertje te vormen,
bestaande uit Iüfanterle, Cavalerie, Artillerie,
Pionnlers en Piekeniers en omdat hij daar
voor' natuurlijk de instemming der vorsten
noodig had, gtf de practische Landvoogd
aan den toenmaligen Regent van West-Ma-
doera den titel van Sultan, terwijl diens
oudste zoon Kolonel en de jongere, Regent
van Pamakassan, Overste werd.
Daendels had reeds drie regimenten infan
terie, elk ter sterkte van drio bataljons, toen
de Eogelschon op Java landden en de jonge,
nog seer kort geoefende Madoereesche Bari-
san bij de verdediging van Meester-Cornelis
den vuurdoop ondergiDg.
Tijdens den Java-oorlog van 18251830
streden ongeveer 6000 man Madoereesche
Barisan dapper aan onze zijde en waar dit
geschiedde tegenover stamverwanten en ge-
loofsgenooten, kunnen we bijna met zekerheid
rekenen op krachtige hulp der bevolking,
waar het b. v. een rijk ais Japan geldt,
bewoond door eene heidensche natie, verder
van den Islam verwijderd dan de Christen-
Nederlander. Men zal de menschen echter
moeten organiseeren, wapenen en oefenen.
De echt-Hollandsche sleur en angstvallig
heid verzotten zich tot nog toe natuurlijk
steeds om het werk, door den practischen
Daendels begomen, verder te voltooien. Had
men de zaak flink doorgezet, we zouden nu
naast hst staande leget over een krachtige
Iniacdsche mfiitie of Barisan hebben te be
schikken, eene militie zoowel op Java als op
de Buitenbezittingen.
op eigen houtje wol ja heerlgk teamuseeren."
„Ha, is u hetriep zg verheugd. „Ja,
kan men zich ook iets beapottelghers den
ken Zou men hen niet levend vangen en
op de planken vertoonen
Daarmede stemde hg in. „Maar u leest
daar Goethe," meende hij dan met een
verwonderden blik op het boek.
„Tot op dit oogenblik heb ik het alleen
gebruikt om mijn lachen te verbergen, maar
lezen wil ik het en lesren ook. Möllertje
heeft het mg met dat doel vereerd."
„En nu wilt ge er dadelijk aan beginnen?"
„Dat zal wel moeten Möllertje meende,
dat ik op hst sohip zoo7sel vrije uren zou
hebben en zes degen heb ik nu reeds ver
boemeld."
„Nu, wees dan nu maar recht vlgtig."
Lachend ging hij zijn weg, en in de
bigde overtuiging, dat hg nu eicdelgk over
zgn boosheid heen was, zette zg' een
opgewekt en vroolijk gezicht. Toen hg na
een half uurtje weer in haar nabijheid
kwam had zij blgkbaar iets gelezen, dat
haar verbazend interesseerde, want haar
oogen dansten in baar hoofd van pleizier.
„Het is het aardigste, dat ik ooit nog
heb gelezen," lachte zg, „ik geloof dat
Goethe een beetje over zijn bier was, toen
hij dit heeft geschreven."
„Veroorloof mij even," verzocht hg verwon
derd, en het boek in de hand nemend, las hij
Minnaars in alle gestalten.
„Ik wilde, ik was een visch,
Zoo vroolijk en frisch
Ea kwaamt gij hengelen
Ik zou vlug bengelen
Aan uwen hengelstok.
Ik wilde, ik was een visch,
Zoo vroolgk en frisch.
In 1873 werd esn bataljon Barisan Inge
deeld bg de eerste expeditie tegen Atjeh ea
bij de tweede ging een kalf bataljon mede
naar het front
In 1875 werden wederom twee bataljons
op Snmatra's Noordkust in het gevecht ge
voerd en ook op Lombok, na den overval, werd
van de Barisan gebruik gemaakt.
De Kapitein van den Iud>scbeo Generaleu
Staf W. R de Greve zeide 6 Maart 1902 in
de Vereeniging ter beoefening van de Krijgs
wetenschap over deze Madoereesche hulp
troepen nog het volgende
„De waarde van deze troepen voor den
strijd tegen don buitenlandschen v:j ind wordt
veelal te klein geschat. Velen zijn van mee
ning, dat men er eigenlgk geen raad mede
zal weten, en ze hoogstens tot bewaking
van trelnafdeelingen of begeleiding van kon
vooien zal kunnen bezigen.
„Dikwijls wordt die meening gegrond op
de minder goede houding van de Barisan bij
de le Atjeh-expeditie. In de eerste plaats
moet ik er op wijzen, dat oefening en gehalte
van deze troepen sedert de reorganisatie van
1891 enorm verbeterd zijn, en dat bij de
eerste Atjeh-expeditie bij de compagnieën
Barisan, behalve voor administratief werk,
geen Europeesch Kader was ingedeeld. In de
tweede plaats heeft men van die troepen
hetzelfde gevergd, wat men eischen zon van
de troepen van het staande Leger.
„Bg de landing werden ze geheel zonder
steun van andere troepen zelfs bestemd voor
een aanval op een steenen fort, Kota Mogat,
waarvoor Enropeesche en Amboineesche Com
pagnieën reeds tweemaal het hoofd gestooten
hadden.
„Wel is waar werd er toen niet nit het
fort gevuurd en bleek het later verlaten te
zijn tengevolge van het vuur der marine,
doch onstuimige en plotselinge klewangaan-
vallen, waaraan de troepen den vorigen dag
blootgesteld waren geweest, waren wel reden
de Barisan wantrouwend te maken tegenover
die stiltedat maakt het wel begrijpelijk, dat
het ten aanval voorwaarts gaan eeDigszins
aarzelend plaats had. Bij de 2e Atjeh-expedi
tie schenen ze veel beter te hebben voldaan.
Generaal Van S wieten rapporteerde over hen:
„de Barisan hebben zich flink gehonden en
met orde gemanoeuvreerd".
„Generaal Pal nam ze bij zijn 70-daagschen
veldtocht in de IX, VI, IV en XXVI Moe-
kims van hot begin tot het einde toe mede,
om ze herhaaldelijk in het aanvallende ge
vecht te bezigen, niettegenstaande reeds bij
hst begin van den veldtocht 7 veldbataljons
als bezettingen van verschillende posten
werden achtergelatensoms waren toen zelf
standige colonnes nagenoeg geheel uit die
Barisan samengesteld.
„Generaal Vetter rapporteerde van de bij
de Lombok expeditie ingedeelde Barisan, dat
de geest onder hen zeer goed was, evenzoo
de Krijgstucht. Ia het gevecht zgn ze toen
echter bijna niet gebruikt.
„Uit het voorafgaande valt m. 1. wel af te
leiden, dat, al moge men de Barisan niet
geliik kunnen stellen met de troepen van het
staande Lager, ze toch tegenover den buiten-
landschen vijand zeer goed te gebruiken
zullen zijn in voorbereide verdedigingstellin
gen. Ik stel dïn echter op den voorgrond,
dat bij de mobilisatie, op dezelfde wijze als
in 1874 en 1875 in Atjah en in 1894 op
Lombok, aan die troepen Enropeesche officie
ren en Europeesch Kader moet worden toege
voegd, zoowel omdat daardoor ongetwijfeld
een krachtige steun aan het moreel van den
troep gegeven wordt, alsook om verzekerd te
zgn van een stramme oefening en een strenge
handhaving der krijgstucht gedurende de
maanden na de mobilisatie en vóór het in
gevecht komen dier troepen.
„Het komt mg den voor, dat zg niet ach
tergesteld behoeven te worden bij de meeste
Britsch Indische bataljons, waarbij slechts
weinige Enropeesche officieren en in 't geheel
geen Europeesch Kader ingedeeld zijn.
Laat ons thans eens nagaan, hoe sinds 4
April 1891 de Barisan van Madoera georga
niseerd zijn.
Wij hebben op het eiland thans 3 korpsen,
dat van Bangkalan, sterk 18 officieren en
681 minderen en die van Pamakassan en
SoemeDep, ieder sterk 10 officieren en 342
minderen. Onder toezicht van den Comman
dant der 3e Militaire Afdeeling op Java,
worden die troepen elk geoefend door 'n
kapitein van het leger met eenige onder
officieren instructeurs. Zij staan onder "de
bevolen hnnner eigen Madoereesche officieren,
meestal personen van adellijke afkomst, die
door den Gouverneur-Generaal worden aange
steld, bevorderd en ontslagen, een en ander
op voorstel van den Inlandschen Korps-Com
mandant en den Kapitein-Instructeur.
De officieren komen nit den troep voort,
worden dus eerst soldaat, korporaal en ser
geant, volgen daarna een cursus en leggen het
exameD af voor een Commissie met den kapitein-
instiuctcur als voorzitter. Bij de aanstelling
tot tweede luitenant leggen zij den eed af op
Mohammedaacsche wijze onder den Qorsan.
De recruten treden vrgwillig in dienst voor
vgf jaar met f 10.— premie en f 10.—
's maande tractementreëugagementen zgn
Ik wilde, ik was een paard,
Dan was ik u waard.
O, was ik een wagen,
In staat u te dragen.
Ik wilde, ik was een paard
„En dat zou van Goethe zijn onder
brak hij zichzelf, verwonderd.
„Ik had het ook niet geloofd," verzekerde
zij vergenoegd, „maar het past mg toch
wonderweljuist als. voor mij geschreven
is het."
En met de ellebogen op de knie, de
kin met de handen steunend, begon zij met
ijver „Ik wilde, ik was een visch, zoo
vroolijk en trisch ik wilde, ik was
ik wilde ik was Hier hief zg de oogen
ondeugend op, en schrikte voor den don
keren blik, waarmede hg' zich tot heengaan
wendde.
Dat zij hem, die zich voor het allereerste
oogenblik het hoofd er over brak. of zg'
het liefste, kinderlijkste schepseltje was,
of de slechtste ccquette, de noodige stof
leverde met haar ondeugende opmerkingen
voor de léatste meening, kon zg natuurlgk
niet weten en daarom bleef zij met haar
mond open van schrik zitten en wachtte
het af totdat hij terugkwam.
„Mijnheer Riegerriep zg hem toen
aarzelend toe.
„Mejuffrouw Hij kwam niet vlug.
„Was het dat, wat ik over dat gedicht
zeide, dat u zoo verdroot
„Wat mij verdroot?"
j»i <*eu beef je verdrietig was u wel....
en geen wonder. Üw grooten Goethe boven
zijn bier te noemen, dat was ook wel wat
erg van mij."
„Maar juffrouw Kathlin I" riep hg geërgerd