SIS81 M HIJ- Brieven uit de Maasstad. Ia Ie ithin lts Levens. Zondag h September 190i. 48ste Jaargaag No. 3972 TWEEDE BLAD. FEUILLETON. luier hiiltilt Zoi. Schets van PAUL A. KIRSTEEN. o—o— Des je reist werkelijk met me mede? J("de naar Pyrmont, waar je niets anders dan vrouwen en bleekzuchtige jonge meisjes riet Ik kan haast niet gelooven, Allred, dat je dat in ernst meent Maar, mijn God, Anna, ik heb het je toch reeds zoo dikwijle gezegdja, ik ga mede. T)e dokter heeft het me geraden en ik wrijp werkelijk niet, waarom je het niet wilt gelooven Mn toon klonk geprikkeld, en de vrouw, [eenigszins bedeesd geworden, wendde den biik af. Zij was zwaar verlamd aan de voeten en gekluisterd aan haren stoel, dien ze zonder hulp niet kon veriaten, reeds sinds vijf jaren. Ifc dacht maar zoo Je zondt je ver- velen !u Maar je maakt toch niet voor je plezier een knnr mede." Bjj efoud op en liep door da kamer met pronte stappen. Zijn breece figuur stak vreemd ahg de gebukte gaatalte van zijn vrouw. „En dan vervolgde hy, „we zijn toch getrouwd. We kunnen toch toch ook wel eens samen naar een badplaats reizen. Maar als ja er iets op tegen hebt „Neen, neen 1" Ze sloeg met de hand door de lucht, alsof za die gedachte verre van rich wilde afwijzen. „Ik verheng me or in zakerIk dacht alleen maar aan Jou. Mij doet het Innig genoegen Als je eens wist, hoe treurig het is, aan je stoel gebonden ziek te zijn en dan alleen in een badplaats aan te komen op eene vreemde plaats." Haar moede oogen omsluierden zich ea even trilde hare stem. Za had, God weet vtkt er voor willen geven, als hij haar nu een goed woord had gegund, ja, als hij haar maar even met teederheid over het hoofd had gestreken maar hij deed geen van beiden. Hij ging de kamer uit, alsof hij dan zacht klagenden toon harer stem niet had gehoord, alsof zij het meest alledaagsche van de wereld had ge sproken. Behoedzaam wreef ze de oogen uit. Men mocht niet aan haar kunnen zien, dat er tranen in opgestegen waren. Vijf jaar zat ze nu reeds zoo in den stoel van dan tijd af, toen haar geluk volkomen ion worden door de geboorte van een kind en toen met dat geluk ook haar leven ver nietigd werd. Toen het kind de oogen sloot, nadat het nog niet eens goed de wereld in gekeken had en zij zelf in lange ziekte hare levensvreugde en hare gezondheid begroef. Wat was dat een vreeselijk ontwaken geweest, toen ze met ieder uur duidelijker moest gaan gevoelen, dat ze nu nutteloos was ln de wereld, overtollig, een groote last voor allen, met wie zij te doen had. Stil in zichzelf had ze gestreden met de wanhoop. Een enkelen wensch had zij uit dien tijd gered naar dien zon ze thans haar leven inrichten niemand zou gewaar worden wat ze leed, niemand door haar gehinderd worden, niemand gedwongen om harentwille wat te doen of te laten. Een schaduw wilde ze zijn, die niemand, bestraald door de zon der gelukkige gezondheid, zou ontdekken. Hare standvastigheid van wil beproefde ze het eerst op haren echtgenoot. Ze ried hem san, van haar weg te gaan, daar ze toch nooit of te nimmer iets voor hem kon de zijn, of hem eenigermate tot nut verstrekken. Hy weigerde en bleef. Met innige vreugde des harten nam ze dit op en haar geloof in het leven werd weder Iets krachtiger. Maar juist omdat hy, evenalsof het van- 1 zelf sprak, het „blok aan het been" het waren hare eigen woorden wilde behouden, juist daarom zoude hij op andere wijze onge hinderd door het leven gnan en het kannen genieten, zooais zijne levenskracht en levens lust dat vorderden. Zij zelf was het, die hem steeds weder j daartoe aanspoorde. Het kwam haar voor, dat dit hst beste middel was, haren eigen last ta verminderen en te doen vergetsn Want als zij hem niet in den weg stond, dan kon zij de wonden niet voelen, die hare ziekte ook a3n zijn leven geslagen hadden. En in het begin was het ook het beste middel. Hij misbruikte de vrijheid, die zij hem liet, niet al te zeer en werkelijk nog door medelijden gedreven, ke3rde hij vlugger tot haar terug, bleef hy langer aan hare zjjde, dan zij in hare sombere overpeinzingen ver wacht had. Maar de gewoonte kwam en wischte de goede voornemens uit, die het oogenblik had gebracht. De uren, die zij samen doorbrachten, werden steeds korter en zeldzamer, de gevoe lens, die hen verbondea, werden steeds dunner en oppervlakkiger en eindelijk zat ze werkelijk alleen in die schaduw des levens, die ze eens voor hare beste plaats had gehouden en die haar thans te meer drukte, omdat ze niet dadelijk gekomen was omdat ze zich trots allee goeden wil eerst langzaam en moeilijk had ontwikkeld. Haar vader trachtte het haar uit het hoofd te praten het gelukte hem niet. Ook hij was nog een krachtig man, die midden in het leven stond hij moest den andere maar al te goed begrijpen. Hij zocht wel verontschuldigingen maar die kon zij zelf we! voor het gedrag van haren man vinden. Maar dat maakte haar niet meer kalm en bernstend. Ieder vriendelijk woord nam zij op als eene genade, iedere vriendelijkheid als stom medelijden, en dat trof haar in al haar ellende het pijnlijkst. „Werp U toch dien lust van denhals!' zeide zij steeds „hy moet u toch in den weg staan maar de eenige, die deze wanhoopskreten hoorde, was do getrouwe verpleegster, die in die lange jaren niet van hare zijde was geweken. Eu ze was zoo Innig good en vond voor de pijnen der zieke zoo vele, warme woorden van troost, dat door haap do arme vrouw heil wat overwon, dat haar anders terneergedrukt zon hebben. Zij was het ook thans weer, die het ontwaakte wantrouwen der zieke langzaam verdreef. „Waarom zou Mijnheer niet meegaan r.aar Pyrmont?'' zeide zij zacht. „Als de baden toch goed voor hem zijn I" „Ja, ja maar er zijn toch ook andere badplaatsen, die evengoed voor hem zjjn, waarom Ze zweeg. „Als we altijd zouden vragen, waarom dan bleven we steeds in twijfelingen steken. Jnist omdat mijnheer nog ergens anders heen kan reizen, jnist daaruit moest mevrouw zien, dat hij het goed meent. Men mag den menschen het goed-zijn niet zoo moeilijk maken Door znika woorden wijzigde zich de opvatting van de zieke vrouw een weinig, maar geheel en al verdween de twijfel toch niet. Al te zeer knaagde het verdriet aan haar, dat hij haar reeds sinds jaren in al hunne gemeenschappelijke belangen verwaar loosd had, dat hij haar niets meer meedeelde, niets meer met haar besprak. Dat zijn geheele omgang met haar zich bepaalde tot„Hoe gaat het en „Wat heeft de dokter gezegd En als haar vader eens kwam, of een andere bezoeker, dan hoorde zij na en dan ook eens iets van de wereld en de menschen, overigens was zij afgesloten van alles, hoezeer zij ook met haar levendlgen geest voortdurend daar naar verlangde. Maar de hoop, die immers in ons allen het langste en krachtigste leven heeft, ont waakte ook weer in haar, toen hi| van nu af drukker en deelnemender de reis met haar begon te overleggen. Bovenal, zeide hij stoeds weder, moest op haar gemak gelet worden. Zij had maar uit te maken, wanneer en op welke wijze ze zonden reizen en waar ze won logeeren. Met hem behoefde men geen rekening te houden, wat hem mankeerde, wis niet de moeite waard Ze was werkelijk geroerd door zijne woorden. Het leek haar bijna, alsof ze hem werkelijk onrecht had gedaan, alsof zij hem zijne goedheid moeilijk had gemaakt door haar wijze van doen. En ze nam zich voor, door verdubbelde vriendelijkheid alles weer goed te maken. Vier weken had zo hem immers voor zich allen. Nu kon ze zijn hart en zijn vertrouwen weer winnen. Het «poet haar bijna, dat hij nu weer zooveel geld voor haar moest uitgeven. Ze kon aan hem merken, dat de zaken niet meer zoo goed gingen als vroeger za merkte het aan eene lichte aarzeling, wanneer hij moest betalen aan het peinzen en nadenken, waarin hij dikwijls verdiept was en dat zijn voorhoofd steeds als met zorgen overschaduwde. Dfearvoor zou ze hem nu hare dankbaarheid toonen, door toegevendheid en stille zorgen, die ze van uit haren stoel aan hem zon wijden. En deze gedachte maakte haar voor het eerst in hare lange lijdensperiode weer echt van harte gelukkig. Ia het begin ging ook alles naar wensch. Ze hadden in Pyrmont eene kleine villa betrokken en als de kunr hun er gelegenheid toe liet, zaten ze bij elkander cf gingen zenaar buiten, naar het bosch, naar de wandelperken zij in d6n rolstoel en hij langzaam te voet daarnaast, en dan spraken ze met elkaar als twee goede vrienden, die hunne eigen gedachten ovor het leven hebben. Tegen don avond zond zij hem meestal weg. „Alfred, ga een beetje de stad in. Zie, dat je kennissen vindt. Als het lichaam ge sterkt wordt, moet ook de gee3t zich ont spannen. De kuur zon acdirs slechts ton halve zijn. En daar het voortdurende samen zijn hem werkelijk inspanning kostte, ging hy ook alleen weg. Weldra iederen avond en de kennissen, die zijne vrouw hem had opgedrongen, waren weldra talrijker, dan men had durven verwachten. Het duurde niet lang, of za hadden voor den gehealen dag beslag op hem gelegd. Zij zag ze ook wel, doch het bleef dan bij een „goeden dag" en bij een vriendelijken groet. Za werd er bitter door gestemd. Za had voor hem het beste gewild en wat was het gevolg ervan vcor haar eigen leven geworden Maar ze zweeg. Ze klemde do lippen op elkaar en liet er geen woord door. Wie zooveel doorstreden had als zij, die wist zwijgend te lijden. Za nam haar toevlucht tot de vacantle- kolonies. Daar, waar de zwakke knaapjes en de bleekzuchtige meisjes speelden, wes „da zieke tante" een gaarne geziene gast. Daar stormden ze op haar af en hielpen den wagen duwen en gaven haar de hand daar voelden ze met haar mede en begrepen ae haar. „Mijne moeder zit not als jy," zei een klein meisje en heimwee perste tranen uit hare oogen. Tot dit kleine meisje voelde de arme vrouw zich bijzonder aangetrokken en dikwijls nam zy het mee naar de villa en het kind zat dan tnsschen haar en den altijd somberen man. Maar hot mondje, dat anders nooit stilstond, bewoog zich niet uit vrees voor den nooit sprekenden meneer. Het kind was verschnchtord in zijne tegenwoordigheid, trots de teederheid, waarmede de vrouw het overstelpte. „Merkwaardig" vond mevronwdezo blijvende verandering. Maar nauwelijks had zij het gezegd, of zij had er beronw van. Haar echtgenoot stoof plotseling op en snaawde haar toe„Wat doe je toch eigen lijk met dat vervelende kind De geheele plaats lacht om je vreemde kur8D „Kuren?" Een scherp woord lag haar op Roman van C. SCHROEDER. 000 Derde Boek. 80. was Kathlin zoo zonderling te moede, iechts door een sluier zag zij Paul Rieger °P haar hoekje afkomen, zag zy hem bljj ven staan, als in ongeloovige verwondering van haar naar haar gezellin kijkend en van deze *eer naar haar. Dan eerst maakte hy een buiging, daarna zag zy niets meer. Tuen zy weer tot zichzelf kwam, was een S&usche schaar van menschen met haar bezig, au bood haar reukzout, besprenkelde haar °®ruooid en vroeg om strjjd, of het haar al if eöa beter ging. Zy kon dat 'échts zwak bevestigen en vragen, of men e&ar draagstoel wilde bestellen. Toen deze r was, ondersteunden mevrouw Wood en evrouw Saverne haar tot aan de garderobe, 'er sloeg de laatste haar zorgvuldig een ^btel om en meende dan, met recht Verholen nieuwsgierigheid in de oogen «Nu schijnt goddank dat leelyke spook overwonnen at voor een spook vroeg de gene- raals vrouw. «0, mevrouw Stanhope en ik, wij hebben ^uen een spook gezien. Zy viel in onmacht, de tong, maar zij slikte het in. Ze wilde geen twist. Ze zei daarom heel kalm„Ik laat jon toch ook je vrijheid, waarom gun je mij dit kleine genoegen niet „Een eigenaardig genoegen zich afgeven met vreemde kinderen, die iemand niets aan gaan, die alle gezelligheid verstoren Ze gaf een heesch lachje. „Ge/.elligheld Goi in den hemel, waar is mijn gezelligheid? Jij kunt ze zoeken waar en wanneer je wilt. Maar ik ik moet ze nemen, waar Ik ze vind! En dan wil jij nog wat zeggen!?" Haar toon prikkelde hem. „Ja, dat wil ik „Hoor eens, ik heb ja niet gevraagd, met me te reizen. Ik wist niet, dat ik je in den weg stond en ik liet je in alles begaan. Ik heb je herhaaldelijk gewaarschuwd. En je wi»t, dat het eens zoover moest komen. Waarom ben je dan mrêgegaan Waarom wou je juist óók naar Pyrmont „Als je het dan precies wilt weten omdat je vader er op gesteld was!" „Ja, overigens is het doelloos, daarover nog te spreken. We moeten maar zien, hoe we het met elkaar klaar spelen." Al het wantrouwen, dat ze kunstmatig in zlchzelve verstikt had, was op eens weer ontwaakt. Wat had haar vader met de reis uit te staan Het liet haar geen rust. Nog denzelfden avond zond zo hem een brief, en vol ongednld wachtte ze het antwoord af. Dit kwam ook weldra, maar nit de vele dichtbeschreven zijdjes moest zij steeds weder den zin lezen „Voor het geld, dat ik mijnen schoonzoon voortdurend moet verstrekken, won ik ten minste, dat hij nog eens denkt aan mijne dochter, die toch zoo zwaar door het noodlot getroffen 1b." „Dat wis het dns, alleen dat Vanaf dit oogenblik vond in de ziel der zieke vronw een groote ommekeer plaats. Als alleen het geld haren man nog aan haar bond, dat haar vader hem gaf, dan ze kon de gedachte niet ten einde denken. Maar haar gemoed veranderde, haar hart werd als steen. In plaats van zachtheid, toonde ze nu barschheid, in plaats van bescheidenheid, norsch verlangen. En zóó diep verachtte ze het krasse egiLme van haren man, dat ze niet meer dacht aan hun gemeenschappelijk ongeluk, maar hem ODderdrnkte, deemoe dige, hoor-de waar ze maar kon. De wereld beklaagde den srmen man, die „door zijne vrouw zoo gemarteld werd," dien „het noodlot zoo had getroffen," aan haar dacht niemand meer. Rotterdam, 27 Augustus 1904. In het „Rotterdamsch Weekblad" van 20 Angnstne vond ik een aan mijn adres gerichte boetpredloatie, onderteekead door Dr. C. te Llntnm, één der medewerkers aan de beloofde nieuwe historie van Rotterdam. De heer Te Lintnm is het met mijn brief van 27 Juli 1.1. volstrekt niet eens en hy deelt mg dat op een eenigermate bestraf- fenden toon, die veel indruk op mij gemaakt heeft, zeer gednchtelijk meê. Indien de lozar, wat ik helaas vermoed, den Inhoud van mijn brief van 27 Jnli ver gat, mag ik er hem wel even aan herinneren, dat ik trachtte den uitstekenden ouden ge- geschiedschrijver Van Reija in bescherming te nemen tegen een ongepasten en hoogst onvriecdefijkon nitvsl in een krantenberichtje, dat de nieuwe historie-uitgave aankondigde. Ik heb het bezwaarschrift van Dr. Te Lin- tum met wa&riijk gepaste belangstelling ge lezen en herlezen. Het is een goed stuk, degelijk, vast inaeng -weven, trstielig. De schrijver exposeert kennis van zaken, ik mag het niet ontkennen. Het is alleen maar de vraag, hoe men die ik ban verschrikkeljjk ontsteld geweest, toen het spook voor de tweede maal voor mjj verscheen. Maar nu, goeden nacht en beter schap, en tot weerziens." Daarmede liep zij weg, slechts met moeite haar lachen bedwingend. „Een dwaas mensch," oordeelde mevrouw Wood, toen de deur achter mevrouw Saverne gesloten was, „en ookja I niet weinig lichtzinnig. Wanneer men zoo tnin aan tuin met iemand woont, dan ziet men hm hm 1allerlei." De goede dame was blijkbaar in een mededeelzame stemming; daar Kathlin echter geen belangstelling toonde en groote haast had om in haar draagstoel te komen, kon zij haar nieuwtje voorloopig nog niet kwjjt worden. Het was Kathlin te moede, als moest zy voor een groot gevaar vluchten. „Naar huis," dacht zy, „slechts snel naar huis." De mannen, die haar draagstoel droegen, schenen te kruipen, 6n voor de villa van mevrouw Wood was het naar haar oordeel een veel te lang afscheid nemen. Eindelyk thuis gekomen, vloog zy naar de kinderkamer. Charley's Ayah sliep, maar hjjzelf lag met open oogen in zjjn bedje. „Mama I" juichte hy. „Mijn lieveling," mompelde zij snikkend. „Heb je mij gemist En zjjn wangen met kussen bedekkend, nam zij hem op en droeg hem naar haar eigen kamer. Hier geraakte de kleine in haar bed spoedig in slaap, Kathlin echter deed den ganschen nacht geen oog dicht. Zij had zooveelzóóveel te denken, en steeds meer maakte een namelooze angst zich van haar meester. Dan sloot zij het kind vaster aan haar borst en legde haar armen be- zaken wil bekjjken en de kennis ervan ge bruiken. Mocht ik den heer Te Lintnm gelooven, (maar dat mag ik niet), dan is Van Reijn tóch onvoldoend, onvolledig, hij beuzelt, hij verdient geen vertrouwen, hij komt met allerlei peu terige opgaven, enz., enz. Aldos, iets meer uitgesponnen, de veroor deeling saus frase, die in het korte berichtje in de „N. R. C." werd uitgesproken. Van Reijn in den hoek en de dappere schrijversbent onder het vaandel van den uitgever Nevens zal ons eens laten zien, hoe een historie van Rotterdam behoort te wozen. Op den voorgrond, dat ik den heer Nevens en zijn schrijvers ieder voor zich en allen te zomen in hnn onderneming fortnin en snccóo wenach. Ik zal de eerste zijn, om hun arbeid te prijzen als die lof verdient, en de uitgever mag nu al op mijne inteekenlng rekenen. Ongezien s'enn ik meê en met pieizier. Belangstellender kan het waarlyk al niet. Maar daarover hadden we 't niet, waarde doctor. Ik kwam op tegen dat, zonder vorm van proces, afmaken van onzen geëerden onden vriend Van Reyo op gezag van enkele nameD, die de heeren moeten 't me niet kwalijk nemen op een paar uitzonderingen na niet zoo heel gezaghebbend zijn. Dr. Te Lintnm zegt, dat slechts een gedeeltelijke lijst van medewerkers is gegeven en dat ik die voor de geheele aanzie. Neen, dat doe lk niet, maar een alt gever pleegt in aangelegenheden als deze zijn beate mannekens voorop te brengen, lk mocht dus veronderstellen, dat de genoemde heeren de keur der historieschrij- vers was en daarnaar oordeelen. Voor de heeren „enzoovoorts" wil Dr. Te Lintnm mij toch geen eerbiedvol ontzeg opleggen Dr. Te Lintnm komt verder, met beris pende stem, voorlezen, wat groote mannen over Van Reijn's historie boek hadden-te zeggen. Het was onnoodig, want ik wist het. Ik heb vrij getrouw alles gelezen en zooveel mogelijk ook verzameld, wat over Rotterdam is geschreven. Dr. Te Lictnm's eigen artikelen over de textielnijverheid komen in een mijner portefeuilles voor. Ea ofschoon ik de autoriteit van 1'ruln en vooral ook van Mr. S. Muller Hz., natuurlijk graag ea deemoedig erken, ofschoon Ik op gezag van Fruin wel aanneem, dat Van Reija den oorsprong van Rotterdam onjuist heeft beschreven (Fruin heeft alleen daar tegen bezwaar, cd noemt het werk overigens een d o g e 1 ij k werk), ik vind er nergens Van Reijn's inferioriteit bewezen aan de mannen, die zich daar als historishervormers van verdrukt Rotterdam komen voorstellen. En daarop komt het aan. De heeren Dr. Te Lin tnm en Compagnie zullen door hnn eigen arbeid te bewijzen hebben, dat Van Reija onvolledig, onjuist, oppervlakkig en lonterachtig wc3. Noch het krantenbe richtje, waartegen ik bezwaar had, noch Dr. Te Lintnm's bestraffing kunnen dat bewijzen, Dr. Te Lintnm zal het mg moeten toegeven. Ik vond het onplezierig, en dat vind ik nóg na het artikel van Dr. Te Lintnm, die trou wens als medewerker aan de ondernomen nienwe historie anders voor het geval staat dan de eerste de beste door het berich ja verraste als ik dat de historieschrijver van vele geslachten in een hoek gesmeten wordt met een onkel smalend woord, ten believe van enkele heeren, die zelf nog niets ge presteerd hadden, zelfs geen voldoend pros pectus. Ea hat staat Dr. Te Lintnm niet zeer wel, dat hij, zè'.f historievorscher, en dns vermoe- dalijk zelf van het nageslacht eerbied ea dankbaarheid voor zijn geschrijf hopend, een dergelijk van alle piëteit en billijkheid vrij bedrijf komt goedpraten. 't Is waar, Dr. Te Lintnm argumenteert, tracht althans te argumenteeren. Hij doet dit zóóAls V an Reijn nog leefde, zon hij a stellig ongelijk geven en zeggen, enz., enz. Wat Van Reijn zeggen zou, als hij nog schermend om het warme lichaampje. HOOFDSTUK VI. Kathlin en Charley hadden een nitstspje gemaakthy met de Ayah in zijn draag stoel, zij op een bergponny. Door het dichte woud had de weg hen gevoerd langs berg paden en diepe afgronden, waar alles nog een ondoordringbare wildernis geleek. Een beetje laat was het geworden, want wel twintig maai hadden de dragers den draagstoel moeten neerzetten om Charley's begeerlijke handjes met bloemen te vullen. Ook wanneer bonte vogels door de lucht vlogen en andere dieren over den weg sprongen, had het steeds meer moeite ge kost, den kleine daarvan te scheiden. Zoo was nu de zon reeds aan het dalen en men was nog een Engelsche mjjl van huis. 1 Dan zich tot Kathiin wendend, wien al het en het gevaar scheen voorbij, toen plotseling het allerlaatste rund van den roodan doek van een der dragers schrikte en rechtsom keert maakte. Blindelings, met gebogen kop, g'.crmde het op Kathlin's ponny aan. Een dergeljjko ontmoeting had haar het leven gekost. Maar juist op tjjd trof een geduchte slag van een bergstok de koe voor den kop, zoodat zy brullend van woeie uitgleed en in de diepte stortte. Een oogenblik van groote verwarring en luid dooreen praten, dat door het jammeren van den herder overschreeuwd werd. „Stilte 1" gebood een toornige mannen stem. „Dank God, dat ge niet tot moorde naar geworden bent, mensch, en laat dat gejammer. Wie heelt je gezegd, in zulk een haast je vee langs afgronden te dry ven Op het smalle pad kon men zich haast niet bewegen. Rechts ging steil omhoog de bergwand en links gaapte een afgrond van wel 450 meter diep. Een ongeschikter oord voor een ontmoeting was er niet, en plot seling zag mea hier bjj een kromming van het pad een kudde koeien voor zich, die in vlug tempo naderbij snelden. De herder schreeuwde, de dragers schreeuwden, de Ayah schreeuwde, en Charley zette groote, verschrikte oogen op, en Kathlin werd doodsbleek. Een vreesalyk oogenblik. Er was niets aan te doen, men moest elkaar voorbij, zoo goed en zoo kwaad als het ging. De dragers droegen zich met den draagstoel stjjf tegen den bergwand, de ponny wes niet zoo gemakkelijk te bewe gen, den zoom van het pad, waar hy met voorliefde liep, te verlaten. Langs het smalie 1 paadje, dat zoodoende ontstond, stapte het eene rund na het andere voorwaarts »U te bloed uit de wangen was geweken schjjnt zeer ontsteld, mevrouw „Mijnheer Riogcri" wist zy nog zeggen. „Goddank, dat alles goed is afgeloopen," vervolgde hij. met een zachte trilling in zijn stem. „Ja," haar angstige blik zocht den kleinen jongen „de kleine is goed behouden, maar uw gids schynt zijn plicht niet goed te kennen en boven dien wordt het reeds schemerig. U veroor looft mjj dus wel Daarmede had hjj de teugels reeds gegrepen. Eerst de schrik, dau de doodsangst, nu de redding het was zulk een wonder, zy kon hei allemaal zoo niet begrijpen. Hjj had haar al reeds een heel eind g6leid, toen zij zich eerst bezon, dat zij hem nog moest bedanken. Doch reeds bij het eerste stamelend uitgebrachte woord hief hjj af werend de hand omhoog. ,,'t Kan gemakkeljjk zjjn, dat ge don verkeerde bedankt," zeide hjj zeer ernstig. „Ik denk er juist over, of niet die arme herder geheel onschuldig is, en ik degene ben, die het vee zoo onverstandig in draf gejaagd heeft." „U?"_ „Ja, ik kwam van Senchal naar beneden, was verkeerd gegaan en scharrelde op den bergwand rond, juist toen de kudde voorbjj kwam. Het springen van een mezsch op den weg, het rollen van de rotsblokjes, dat is voor een koe iets om het op een loopen te zetten. Maar ik sidder ervan, als ik be denk, wat er al niet had kunnen gebeuren." „Het is gelukkig goed gegaan," ant woordde Kathlin. „Goddank ja. Wanneer ik mjj voorstel, dat u daar verpletterd beneden had kunnen liggtm u verpletterd door m jj n schuldHjj zweeg sidderend en legde, om van het verschrikkelijke beeld los te worden, de handen voor de oogen. Haar hart had ondanks den schrik, vrooljjk geklopt. „Uu verpletterd door mjjn sehuld." Alsof zjj onder alle menschen juist de laatste was, die hjj eenig leed zou kunnen toewenschen, zóó klonk het. Dus hjj had zjjn jonge reisgeaoote, on danks haar onvriendelijk afscheid, toch nog in vriendschappelijk aandenken bewaard. 0, dat goede woord dat goede woord 1 Het sloeg een brug van nu tot vroeger maar die brug was gevaarljjk, zjj mocht haar niet betreden, en het zwijgen was ook gevaarlijk, dat moest zij verbreken. Of hij al lang in Senchal geweest was? vroeg zjj. „Dat is een oponthoud voor hoogstens een nacht," antwoordde hjj, als uit diep

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5