•iiw kmitiie hi
De voorgestelde Wijzigingen in de
Lager-Onderwijswet.
Zondag 2 October 1904.
48ste Jaargang No. 3980.
J. Akkerman,
FEUILLETON.
Arrondissements Recht
bank te Alkmaar.
"tweede blad.
TN gezonden.
Mijnheer da Redacteur
Wederom, en nu voor het laatst, kom ik
«enigs gastvrijheid van U vragen.
Tegenover al het fraais, dat in 't nummer
van 22 Sspt. omtrent mij gedebiteerd wordt,
ik alleen het volgende opmerken.
Zooals ik natuurlijk verwachtte, is de heer
Limnien tot heden toe in gebreke gebleven te
v,?w.jzen, dat zija jongen nog tweemaal aan den
iüre zon zijn gesti aft, gelijk de totaal nit
de lucht gegrepen klacht in het vorige
raadsverslag (zitting van 22 Aug.) vermeldt.
Ia zijn adres, gedateerd 28 Aug., spreekt hij
daar dan ook wijselijk niet over. Dit bevat
niets anders dan de vraag, of het hoofd der
„hooi gemachtigd (bedoeld wordt zeker „ge-
ecbtlgd") i8i zija kind vanaf heden van de
onenbare school te ontslaan, benevens de
mededeeling van het 14 daagsch verlof en
dat binnen den termyn daarvan opgave werd
ingewacht van de wjjze, waarop door den
vader in het onderwijs van zijn leerplichtig
kind zou worden voorzien.
Elk onderwijzer begrijpt natuurlijk, waarom
deze toepassing van de mg bij art. II Leer-
lichtwot 3e lid toegekende bevoegdheid ln
het onderhavige geval moest volgen, maar
een leek vat dat niet en gaat dan op zijn
wijze oordeelen. Aan Limmen cnm suis zou
ik daarom, als ik vermoeden kon dat er ge
bruik van werd gvmaakt, den raad willen
geven, zich voor 60 centen aan te schaffjn
de bij Noordhoff te Groningen nitgegeven
Leerplichtwet van Dr. Vitns Bininsma, met
alle Kon. besluiten, tabellen enz., van aan-
teekeningen voorzien, en dan eens duchtig te
bestndeeren art. 11. hetwelk zija kwestie
geheel beheerscht. Man zon dan tot het in
zicht komen, dat door mij in alle opzichten
correct volgens de wet is gehandeld, doch
dat ia mijn eerste schrijven een minder ge-
lakklg geredigeerde zinsnede voorkomt, en
we deze„Ge hebt U w kind van da school
genomen en dag wordt hij als leerling af
geschreven", (wat intnsschen nog niet hetzelfde
bateekent als wat in het raadsverslag staat,
dat hij n.1. reeds afgeschreven i s, zooals ook
door 's heeren Limmens woordvoerder in
deze zitting als grondslag der discussie werd
aangenomen). Nu weet al weer elke vakman,
dat de afschrijving van een leerling niet maar
zóó eenvondlg kan geschieden, lonter op een
bloote mededeeling van dan onderwijzer aan
den vader: het spreekt vanzelf, dat elk
Schoolman, bij het neerschrijven van een
mededeeling als de aangehaalde, indachtig
zal zgn aan art. 11 Lplwet 4e lid, omdat hij
wel weet, dat hij [in het onderhavige geval
althans] zonder toestemming van den Arr.-
Schoolopz. niet kan afschrijven. Wensche-,
lijk was dan ook geweest, dat op bedoelde
zinsnede hadde gevo'gd„na bekomen goed
keuring van doa Arr.-Schoolopz. Men ziet
hieruit echter gemakkelijk, hoe de geheele,
met zooveel opbef aangevangen campagne
van een kolossale beschuldiging is geredu
ceerd tot een nietige woordenzifter!)een
storm in een glas water 1 Na het verhaal
van een toegediende lichamelijke kastijding,
met hoeveel voorliefde blijkbaar ook aange
grepen, niettemin als een hersenschim moest
worden prijsgegeven, werd op andere wijze
beproefd het vuurtje aan te wakkeren. Ik
gan den heeren dit genoegen gaarne en wil
er alleen op wijzen, dat het vermeende feit
dar afschrijving nog niet eens een feit is
de jongen moet nóg worden afgeschreven.
Joiat gepasseerden Donderdag, das 22 Sept.,
zo id Ik aan den heer Arr.-Schoolopz. een
".brij ven met verzoek mij te willen berich
ten, of ik tot afschrijving kon overgaan, en
zoo ja, op welken datum znlks dan gaschie-
dii moest. Dit verzoek was, behalve op
Limmens eerste briefje [door mij opgevat als
een verzoek om afschrijving], ook gegrond
op zija tweede bericht, dat ik ontving op
dan datum der dagteekening en dat van dan
volgenden inhoud was
St. Maarten, 12/9 1904.
Mr.
„Mijne kinderen gaan de school te St.
Maarten verlaten, omreden dat ik met het
hoofd dar school niet overweg kan en zij
gaan nu de school te Stroet Gem. St.
Maarten bezoeken".
(w. g.) J. LIMMEN.
Met dit episteltje is intnsschen, naar 't mij j
toeschijnt, moei: ijk te rijmen het exenns, dat
hij in zijn adres van 28 Ang. aanbiedt (aan
wie(n)„omdat bij mij in zijn drift en
kortzichtigheid een briefje heeft ge
schreven, dat de jongen niet meer school
kwam." Rade wie het kan, maar ik begrijp
van dit exenns heelemaal niets.
Ten bewijze voorts, dat er op 28 Ang. en
zelfs op den dag der Raadszitting van a f g e-
8 c h r e v e n-z ij n nog absoluut geen sprake
was, dlene de vermelding, dat heden aan
Limmen zijn overhandigd de vacclnatlebewij-
zan zijner beide schoolgaande klederen, tege
lijk met het verzoek, aan mg te willen zenden
een verk'aring van het Hoofd der School
aan de Stroet, dat zijn kinderen aldaar op
school zijn geplaatst, na het ontvangen van
welke verklaring alsdan, ingevolge art. 11
Lplw., 2e lid Rnb 2, door mij tot afschrij
ving kan worden overgegaan.
Ten slotte nog de mededeeling aan Lim- j
men's meergemeiden woordvoerder (en hier
mede loop ik feitelijk op de zaak vooruit),
dat in de eerstvolgende Raadsvergadering de
geheele tnsschen Limmen en mij gevoerde
correspondentie voor hem ter inzage ligt.
Ei wat nu te zeggen van het Christelijk
Raadslid Slot? Alleen dit:
Het vorige jaar in de maand Ang. verzocht
ik aan den Raad, te mogen overgaan tot de
aanschaffiag van eenige hulpmiddelen voor
het natnnrknndig onderwijs aan de her
halingsschool.
In de Raadszitting op den eersten Dinsdag
in September d.a.v. werd daarover door den
heer Slot op schampere, zelfs hoogst belee-
digende wijze gesproken. Naar aanleiding
daarvan zond ik aan den Raad een tweede
schrijven, waaruit de heer Slot eenige voor
hem blijkbaar niet zeer vleiende waarheden
kreeg te hooren.
Verder commontaar Is nu zeker wal over
bodig.
„Die zwanger gaan van schelmerij,
Ons Prins hier mê betichten,
Omdat ze minder zijn als hij
En niet vooruit en lichten,
Zoo pooght de nijdt De Denght van spijt
Veel loghens op te dichten.
(Vondel, „Palamedes.")
De heer Slot moge voor zijn Christelijk
geweten verantwoorden, wat hij, beheerscht
door onedele gevoelens, heeft gezegd en
mogelijk nog zal zeggen. Alleen op één pnnt,
dat mij het pijnlijkst hoeft getroffen van alles,
neem ik den handschoen tegen hem op. Wat
hij omtrent mij zelf beweert, deert mij niet,
maar waar hij zoover gaat van zelfs de eer
eener andere niet te sparen, daar schroom ik
niet, te verklaren, dat die andere oneindig
hooger staat dan de heer Slot la al zijn
Christelijkheid. Deze poging tot verdachtma
king kan zeker niet genoeg worden veraf
schuwd. Wat een karakter toont de man, die
aldns Iemands goeden naam door het slyk
kan sleuren Bah
„Hoe komt, doorlachte Drost, dat elk
jvan Godsdienst roemt,
En onrecht en geweld met desen naam
[verbloemt,
Als waer die saek in schijn en tonge-
[klanck gelegen
Of sou 't geen Godsdienst sijn reohtvaer-
[dighsijd te plegen,
Maar slicx en rechts te staen na alder-
[hande goed
God voeren in den mond, de valschheijd
[in 't gemoed?
De Wserheijd greep weleer die menschen
[bij de slippen
En sprack„uw hart is verr,ghij
[naecktme met de lippen."
De Waerheijd eijscht het hait, en niet
[soo seer 't gebaer
Dit laotste sondar 't eerst, dat maeckt
[een hnichelaer,
Die bij een cieriijk graf seer aerdigh
[word geleecken:
Vol rottlngs binnen, en van bugten
[schoon bestreecken."
(Vondel, „Roskam.")
Met vriendelijken dank, M. de R.,
Uw dw. Dnr.,
Hoofd der Openb are School.
St. Maarten, 26 Sept. 1904.
Roman van
C. SCHROEDER.
ooo
Vierde Boek.
88
«Voor mg, Kathlin 1" zeide Paul, „wien gij
dierbaarder zjjt dan zgn eigen leven, die
tich liever de rechterhand zou afslaan, dan
jRt hij u een haar krenkte," antwoordde
0 m0t zacht verwgt.
«Dat is het juist 1" riep zg met plotse-
"nge heftigheid uit, en wierp daarbij als
Vertwijfeld het hooid in den nek, „dat gg
I lief hebt en dat ik n ongeluk gebracht
J en steeds nog meer ongeluk brengeD
«Kathlin
«Ja, ja, ik weet hetAan Dick's sterf-
ia het mij zoo recht duideigk geworden,
dat ik eigenlgk slechts op de wereld ben,
de menschen die mij lief hebben, in
kommer en leed te storten."
«De smart om den doode maakt je on-
r®chtvaardig tegenover jezelf."
^Onrechtvaardig mompelde zij met
billende lippen, terwgl zg, werktuigelijk de
?®ogels aanhalend, haar paard weer in gang
bracht, „o, ik kan ten slotte
«Kathlin l* viel hij hmtr gepijnigd in de
rede, „moet ik uit je woorden opmaken,
dat ge er je nu over beklaagt, de vrouw
van den doode niet te zijn geworden
„IkDick's vrouw Zij zag hem zoo
groot en verwijtend aan, dat hem een last
van de ziel viel.
„Ja dan begrijp ik echter niet
stamelde hij.
„Neen, gij begrijpt het niet, ma&r ik
hoe langer ik er over nadenk, des te hel
derder wordt het mg, dat ik mgn leven
lang, waarheen ik ook gegaan ben, onheil
heb gebracht
„Dat is dwaasheid leugen
„Neenneen. Het was meer mijn
noodlot, dan mgn schuld vroeger ten
mitste, want toen meende ik het eerljjk
met de menschen. Nu is het anders ge
worden, nu heb ik haten geleerd, nu
Zij aarzelde en boog het hoofd, om er na
een pcos aan toe te voegen „Ik ben het
nu niet meer waard, dat gij mg lief hebt."
„Kathlin, dat zgn ziekelijke gevoelens."
„Ach neen, ik ben een furie geweest
die maanden lang als door duivels was
bezeten."
„Had men u dan niet genoeg geplaagd
„Zekeren dat gold voor mg ook als
rechtvaardiging, totdat ik op heden mijn
armen Dick hoorde jammeren „Ik heb mgn
leven vermorst" Van hem komend, was het
dwaasheid, maar mij trol het als een zweep
slag. Ikik heb mgn leven, of ten
minste een vol jaar van mgn leven, ver
morst, omdat één mensch mg slecht be
handelde. Ik zag ia de gansche wereld
niets goeds meer, ik heb de smart,
die ik leed, aan anderen gewroken, ben een
slechte moeder geweest, en een slechte
Winkel, 29 Sept 1904.
Mijnheer de Redacteur
Met het plaatsen van onderstaande zult U
mij, en naar ik veronderstel meerderen, ver
plichten.
Bij het vuurwerk, gepasseerden Maandag
ter gelegenheid der feesten te Nieuwe Niedorp,
was ik ooggetuige dat bij het afsteken, wel
licht door een ongelukkig toeval, de vuurpijl
niet in de lucht doch dwara in het publiek
kwam met het gevolg, dat het oog van eene
dame deerlijk gekwetst werd, zoodat genees
kundige hnlp noodzakelijk bleek.
Toen ik later mijne verontwaardiging hier
over lnchtte, kwam ik tot de ontdekking,
dat dergelijke ongelukken niets nieuws onder
de zon zijn en dat bijna bij elk vuurwerk
ongelnkken voorkwamen. Mijne stemming
werd hierdoor niet beter en ik kan mij niet
verklaren, waarom er geen betere maatregelen
genomen worden, óf door den afateker, óf door
een gemeente-bestaar om dergelijke onaange
name overvallen met soms treurige gevolgen
te voorkomen.
U, mijnheer de Redactenr, bg voorbaat mijn
dank betuigende, verblijf ik
Uw dw. Dnr.
A SLOOS.
Door Zijn Ex. de Minister van Binnen
landse Zaken fs bij de Tweede Kamer inge
diend een Wet tot herziening van enige
artikelen der Wet op het Lager-Onderwijs.
Deze Herziening heeft, zoals van dit Minis
terie wel was te verwachten, bijna uitsluitend
betrekking op het Biezonder onderwijs
en daarvan vooral de a r 11. 45 en 64 b i s,
die handelen over de dubbeltjes.
De Minister stelt nl. voor, de bij de Wet
gevorderde jaarwedden van alle onderwijzers,
(openbare en biezondere), alsmede de verplichte
verhogingen, ten laste van het Rijk te brengen.
Gemeenteraadsleden, dit lezende, znllen zich
stellig de handen wrijven, denkende„Mooi
zo, dat zal op de Gemeente-begioting jaarllks
een aardig sommetje schelen
Doch, hun vreugde Is voorbarig, want
wat de Min. aan de Gemeenten geeft met de
éne hand, neemt Zijn Ex. met de andere
terug.
Bij de tans geldende Wet ontvangen van
hot Rijk zowel de Gemeenten als de Bestaren
en Biezondere scholen op het platte land,
in 'c algemeen voor elk Hoofd (van een
school) f 360.of f 460.al naarmate het
aantal leerlingen groter of kleiner is dan 200.
Voor elk onderwijzer wordt ontvangen
f260.of, met verplichte hoofdakte,
f360 -.
Nu bij deze Herziening wordt voorgesteld,
de volle jaarwedden van alle onder
wijzers (ook van de Hoofden) ten laste van
hst Rijk te brongen zonden dus de Gemeenten
en de Besturen van Biez. scholen kannen
profiteren
van elk Hoofd f390.a f690.
van elk Onderw. f240.a f440.
(boven en behalve de f 360.— en de f 260.
hierboven vermeld.)
Weina, voor de Besturen van Biez. scholen
is dit werkellk het gevalvoor de Gemeenten
echter Is het niet waar. Want Zijn Ex.
stelt verder voor
Al wat de Gemeenten volgens deze Wet
meer zonden ontvangen dan ze tans
krijgen, wordt afgetrokken van-, en inge
houden op de Rijksnitkering krachtens de
Wet van 1897 (de vroegere zogenaamde */s
van het Personeel).
Ter verklaring dezer handel wijze voert de
Minister aan: „dat mag worden aangenomen,
dat een deel [gpatiëering van mij] der
Rijkenitkering aan de Gemeenten krach
tens de Wet van 1897, mede strekt tot
bestrijding van den druk, welke door de Wet
op het Lager-Oaderwijg op de gemeente-
financiën wordt gelegd."
Dat deel zal voor verschillende Gemeenten
in onze omgeving bodragen pim. van de
gehele RijkBnitkeering. [Nog al esn be
hoorlik deel!)
Dat alles is, naar de Min. beweert„vol
gens het beginsel van aanspraak op gelijke
bijdrage van het Rijk voor het openbaar en
voor het biezonder onderwijs." Mij dankt,
dat hier het biezonder onderwijs zeer wordt
bevoorrecht. En dat is voor een eerlike con
currentie tussen het openbaar- en het biezon-
der-onderwijs zeer te betreuren.
Wie bekend is met de onverschilligheid
van sommige Gemeentebesturen waar het
betreft o n d e r w ij s, zal zonder verdere ver
klaring kannen begrijpen, dst deze financiële
bevoorrechting van de Biezondere school een
uitstekend middel zal blijken te zgn, om
menige openbaie school te doen verlopen.
„Ea waarom is dat nu te betreuren zou
men kannen vragen. „Het doet er eigenlik
niets toe, als de kinderen maar goed leren.
De biezondere onderwijzers kannen immers
even goed onderwijs geven als de openbare!"
Volkomen waar, maar toch acht Ik bie
zonder onderwijs niet gewenst. Waarom
reeds op jeugdige leeftijd de toekomstige
staatsburgers te verdelen in verschillende
secten Wat zijn er niet veel nuttige zaken
op te noemen, waarin de bnrgers van alle
gezindten in een Gemeente met vrucht kun
nen samenwerken, en hoe bevorderlik is het
voor de goede verstandhouding tussen de
gemeentenaren, wanneer ze aamen ter school
gegaan hebbenWie weet niet bij onder
vinding, dat de vriendschap uit de schooljaren
nog krachtig kan nawerken op volwassen
leeftgd, ook bij personen van verschillende
godsdienstige richting
Ten slotte nog het grootste nadeel.
Het is in ons land reeds voorgekomen, dat
een flinke school met 6 of meer onderwijzers
zich heeft opgelost in 2 of 3 kleinere scholen
elk met 3 of 2 leerkrachten, of zelfs met 1
leerkracht. Bij aanDemiDg van dit ontwerp-
Wet zal dat geval zich veel vaker voordoen,
tot grote schade van het onderwijs.
Ieder, die enig verstand heeft van schoolzaken,
kan begrgpen, dat het onderwijs in kleine
scholen met 1 of 2 onderwijzers niet zo vrucht
dragend kan zijn, als dat in grotere
scholen met 6, 6 of meer leerkrachten.
Wat in de Onderwgs-Noveile wel ieders
sympathie zal kannen wegdragen het is
de verbetering van de positie der Biez. onder
wijzers, benevens de meerdeie zekerheid van
betrekkiDg, hun geschonken. Het zal voor
taan niet meer kannen voorkomen, dat een
Bestuur van een Biez. school zo maar zonder
enige vorm van proces het personeel dier
school op straat zet.
Doch, de Min. heeft verzuimd, tevens
maatregelen voor te stellen, ten einde te voor
komen, dat door aanneming van dit Wets
voorstel vele openbare onderwijzers bui
ten hnn schuld brodeloos znllen worden
gemaakt.
Een betere regeling der Wacht
gelden had in dit Ontwerp niet
mogen ontbreken.
Waar Zijn Ex de Minister van Binnen-
landse Zaken bij de behandeling van de be
groting van 1903 in de Tweede Kamer heeft
i gezegd, „dat indien naderhand bleek, dat een
i nadere Wijziging van de Wet op het Lager-
Onderwijs toestanden in het leven riep, die
voor de openbare onderwijzers onhoudbaar
waren, hij niet ongenegen zon zijn, om een
nadere herziening der Wachtgelden in over
weging te nemen", was, dankt mij, tans de
tijd aangebroken, om dis woorden in daden
om te zetten.
Zijn er in de laatste paar jaren reeds onder
wijzers op wachtgeld gesteld door opheffing
van hnn betrekking [ter oorzake van de
oprichting van Biezondere scholen], over eik >le
j aren zal het aantal om die reden ontslagonen
groot, zeer groot zijn.
Bestaat er tegenwoordig nog gebrek aan
porsoneel voor Biez scholen, over enige
jaren, wanneer de Biezondere Kweekscholen
[waarover straks nader] beginnen af te leveren,
znllen er weldra leerkrachten te ovar zijn en
fian gaan vele openbare onderwijzers op
wachtgeld.
Wat is dat wachtgeld Het wachtgeld
van een onderwijzer, die door opheifiag van
zijn betrekking wordt ontslagen, bedraagt de
helft van zijn jaarwedde en wordt uitbe
taald gedurende 6 jaren; daarna ontvangt
hij niets
Is de Wachtgelder tijdens de 6 jaren zo
gelukkig, een baantje te bemachtigen, dat
hem bijv. f 100.— of f200— opbrengt, (op
half rantsoen kan men, vooral met een gezin,
bezwaarlik leven], dan wordt het wachtgeld
met f100.of f200.verminderd. De
Wachtgelder moet dus volgens ds Wet leven
van zijn halve jaarwedde.
Kan men iets wreders bedenken
Neen, dan heeft in België de Regering
zich beter gehouden. Toen daar voor enige
jaren de Klerikale meerderheid eveneens het
openbaar onderwijs verving door biezonder,
werd omtrent de wachtgelden het volgende
bepaald
Een op wachtgeld gesteld onderwijzer
ontvangt
Va zijner jaarwedde indien hij 6 dienstj. telt
m 6 a 15
'U - 15 i 25„
de volle jaarwedde, indien hij meer dan
26 dienstjaren telt
Kweekscholen.
Bij wijziging van a r t 12 der Wet, wordt
onder meer voorgesteld, dat aan Biezondere
Kweekscholen met vierjarige cnrsns, wanneer
zij voldoen aan de eisen bij de Wet gesteld,
een Rijksbijdrage kan worden verleend van
f70.'sjaars voor ieder wekeliks lesuur tot
een maximum van 140 aren 's weeks.
Dat wordt per jaar 140 maal f 70 is f 9800.
Verder wordt voor ieder kwekeling, die bij
het eind-examen de akte verkrijgt, nog f800.
uitbetaald.
Wanneer dus enige personen een Vereni
ging stichten, een kweekschool bouwen met
ten minste 4 lokalen, 4 onderwijzers met
hoofdakte engageren, die zich belasten met
de opleiding van kwekelingen met Inacht
neming van de wettelike bepalingen, dan
zon dat zelfs een winstgevend zaakje kannen
worden.
Dat heeft stellig ook de Minister gevoeld,
want een bepaliDg is opgenomen, lnldende
„De kweekschool mag niet worden gehouden
als een winstgevend bedrijf."
't Zal intassen voor ieder daldelik zijn, dat
bij aanneming van deze Wetsvoorstellen er
j over enige jaren geen gebrek zal wezen aan
onderwijzers voor biezondere scholen.
L. REUVERS.
Dirkshorn, Sept. '04.
Zitting van Dinsdag 27 September 1904
UITSPRAKEN
F. L Steltenpohl, Wervershoof [verzetzaak],
visschen ln eens anders vischwater zonder
schrift, vergnnn. v. d. rechthebb., en 't zich
onherkenbaar maken bij die gelegenheid, met
vernietiging v. h. vonn. des Kantonr., 14
dagen hechtenis.
Nog eens F. L. Steltenpohl: a. visschen In
andermans vischw. zonder schrift, vergnnn.
v. d. rechth.; b. visschen in ander water dan
Art. 13 jacht- en visscherijwet veroorlooft, 2
straffan, zijode elk 14 dagen hecht., met last
tot uitlevering van 't gebezigde keernet, ge
schat op f 1 50, ter vernietiging van hetzelve,
zullende Steltenpohl bij ingebreke blijven
hierin, nog 3 dagen hechtenis als extra-
toegift krijgen.
J. Zwagerman, station Abbekerk Lambeit-
schaag, 't door schnld veroorzaken van ge
vaar voor verkeer door stoom vermogen, f20
boete of 10 dagen hechtenis.
C. Stam, Haringcarspel en G. Pater, Oude
Niedorp, wederspannigheid, elk 8 dag. gevang.,
met vrijspraak voor 't meerder ten laste ge
legde.
K. Appel, Wognum, mlsh. (bg recidive),
10 d. gev.
C. Duin, Latjebroek, mish., f6 boete of 3
d. hecht.
F. L. Bakker, Enkhuizen en J. Dekkers,
Andijk, wederspann., 10 en 14 d. gev.
De eerste ditn we vandaag zich op het
weinig veerkrachtige, doch hoogst soliede
beklaagden-bankje zagen neervlijen, was
mijnheer Steltenpohl van Wervershoof, dat
wil zeggeD, niet de jongeheer Frans, neen
daar raakt 't nieuwtje zoo wat af! Neen,
't was Fransje's bloedeigen papa.
Bekl., gedoopt met de namen Antonlus
Jozef en zoon van Karei Anton Steltenpohl
en Oatherine Bas, wier ouderlijke vreugde
geen grenzen kende toen de brave Jozef
de toekomstige vader van den nóg braver
Frans 67 jaren geleden 't eerste levens
licht te Grootebroek aanschouwde, appreci
eerde aanvankelijk ten zeerste de vriendelijke
ontvangst, die hem ten deel viel.
Toen Steltenpohl evenwel hoorde, waarvan
hij we-d beschuldigd, sprong hij als een dolle
stier op en balderde, dat 't onmogelijk was,
en d<it het proces-verbaal niks niemendal
deugde, enz.
Mijnheer was 26 Mei j.1. In zijne woonplaats,
meesteres, ik heb, om hem dien ik haatte ge
ducht te streden, mij er toe verlaagd mat
andere mannen te coqnetteeren, heb
Zij brak af, want een schuwe blik op
hem had haar gezegd, dat haar begeleider
ernstig en stil voor zich neêrkeek Toen
liet zg het hoofd weer zakken, en zulk een
smartelijk steunen ontwrong zich aan haar
borst, dat hg verschrikt het hoofd ophief.
„Gg veracht mg!" snikte zij.
„Ik stiet hij uit, „ik, die een mede
lijden met u heb als geen ander Het
i verscheurt mg het hart, u zoo wanhopig te
hooren spreken, ik stel mij sidderend de
hel voor, waarin ge moet hebben geleefd,
on de ellendige gruwelen, waarmede die
hartelooze zich weder op u zal hebben
I gewroken."
„Ja," knikte zg, „het was een hel, en
juist daó'om dubbel vreeseljjk, omdat hg
niet gevoelloos bleef. Ik had hem op dien
avond in Darjiling gezworen, dat hg mij
met geen vinger meer zou aanraken, en nu
deed mijn tegenstand zgn hartstocht oplaaien
tot een hoogte o mijn God, mgn God 1
ik kan het u niet vertellen. Er zgn scènes
tusschen ons voorgevallen gevochten
heb ik. Nog eer gister, vóór zgn vertrek
naar Dehli, heelt hij mij in een waanzinnigen
aanval van jaloezie bedreigingen naar het
hoofd geworpen bedreigingen tegen
zichzelf, tegen mg
„De ellendeling!" knarste Paul „Slechts
zichzelf heeft bij het te danken, wanneer
hg ljj.lt maar het kan zoo niet langer
voortgaan, Kathlin, dit leven moet je ten
1 gronde richten."
„Naar lichaam en ziel ach, ik weet
het, ma&r wat kan ik er aan doen?"
„Gg moet eindeljjk tot een scheiding
besluiten."
„Alsof ik daartoe niet reeds lang besloten
was Maar bij willigt het niet in zal het
nooit inwilligen, en dat ik schandelijk het
huwelijk met hem ben binnengesmokkeld,
geldt voor de menscheljjke gerechtigheid
niet als voldoende reden om mij uit deze
hel te verlossen."
„De menschelijke gerechtigheidZij is
blind, doof en zoo dom. dat zg zich door
slimme spitsboeven bij den neus laat rond
leiden. Gg moet de beslissing in eigen
handen nemen, Kathlin, gij moet dozen
man dwingen, om u vrij te geven, door
hem te verlaten moedwillig te verlaten,
zooals men dat in rechtstermen noemt."
„En waar moet ik dan heen zonder
middelen zooals ik ben vroeg zij met
smartelijk trillende lippen.
„Kathlin!" riep hij hartstochtelijk, „alles
wat ik bezit is voor jou!"
„Maar mjjaheer Rieger," stamelde zij,
verbleekend.
„Ik weet wat go zeggen wilt," antwoordde
hg heftig, bijna toornig. „Zulk een takt-
loosbeid hadt ge mg niet toevertrouwd.
Maar gerechte God 1 hier zijn twee men
schen, door den hemel voor elkaar bestemd,
die ook reeds lang door het priesterwoord
vereenigd zouden zgn, wanneer niet een
schurkenstreek hen gescheiden had. Van
deze beiden leelt de man in onzinnigen
overvloed en do vrouw heelt gebrek, en I
dan zou het verboden zgn, dat hg voor haar,
voor wie hg sijn l&atsten druppel bloeds
over heelt, een deel van zgn geld en rijk
dom offerde
„Mynkeer Rieger, u is zoo goed, zoo
goed
„Maar ge wilt niet
„Ik kan niet."
Hij zuchtte ongeduldig. „Dan zie ik ook
bepaald geen uitweg," verklaarde hjj boos,
„of het moest zgn, dat uw zuster u bg
zich nemen wil."
„Ik kan niet naar Una gaan," antwoordde
zg met een treurig hoofdschudden, „en wan
neer ik het kon, wat zou dat voor nut
hebben Binnen vier en twintig uu»^heeft
Mr. Stanhope mij ontdekt, en doet hg zgn
rechten op mg gelden."
„Gij zegt toch zeil, dat ge hem geen
rechten meer over u toestaat, Kathlin Gg
hebt dus niets te doen, dan zóó lang hard
nekkig te weigeren in zijn huis terug te
keeren, totdat hg het moede wordt en in
de scheiding toestemt."
„Ja, wanneer ik alleen was, dan had ik
niets anders te doen, maar de wet geelt
hem de rechten over Charley, waartegen
ik mg tevergeefs zou verzetten."
„Hm de knaap."
„Gg hebt geloofd, dat ik zonder het kind
zou vluchten
„Ik had dat vergeten," antwoordde
hg, den blik op de manen van zijn
paard vestigend, „Gg zult u dus onder
geen enkele omstandigheid van den kleine
scheiden
„O mijn God, neen," stamelde zg. „Hoe
zou dat ook mogelijk zijn
„Dus Mr. Stanhope zou n de scheiding
kunnen aanbieden en gg zoudt dat terug
wijzen, als hg u den knaap niet overliet?"
„JaMoet ik dat dan niet O, mijn
heer Rieger, dat ziet u toch zelf wel in!"
„Neen," antwoordde hg met een bitter