•iiw kmitiie hi De voorgestelde Wijzigingen in de Lager-Onderwijswet. Zondag 2 October 1904. 48ste Jaargang No. 3980. J. Akkerman, FEUILLETON. Arrondissements Recht bank te Alkmaar. "tweede blad. TN gezonden. Mijnheer da Redacteur Wederom, en nu voor het laatst, kom ik «enigs gastvrijheid van U vragen. Tegenover al het fraais, dat in 't nummer van 22 Sspt. omtrent mij gedebiteerd wordt, ik alleen het volgende opmerken. Zooals ik natuurlijk verwachtte, is de heer Limnien tot heden toe in gebreke gebleven te v,?w.jzen, dat zija jongen nog tweemaal aan den iüre zon zijn gesti aft, gelijk de totaal nit de lucht gegrepen klacht in het vorige raadsverslag (zitting van 22 Aug.) vermeldt. Ia zijn adres, gedateerd 28 Aug., spreekt hij daar dan ook wijselijk niet over. Dit bevat niets anders dan de vraag, of het hoofd der „hooi gemachtigd (bedoeld wordt zeker „ge- ecbtlgd") i8i zija kind vanaf heden van de onenbare school te ontslaan, benevens de mededeeling van het 14 daagsch verlof en dat binnen den termyn daarvan opgave werd ingewacht van de wjjze, waarop door den vader in het onderwijs van zijn leerplichtig kind zou worden voorzien. Elk onderwijzer begrijpt natuurlijk, waarom deze toepassing van de mg bij art. II Leer- lichtwot 3e lid toegekende bevoegdheid ln het onderhavige geval moest volgen, maar een leek vat dat niet en gaat dan op zijn wijze oordeelen. Aan Limmen cnm suis zou ik daarom, als ik vermoeden kon dat er ge bruik van werd gvmaakt, den raad willen geven, zich voor 60 centen aan te schaffjn de bij Noordhoff te Groningen nitgegeven Leerplichtwet van Dr. Vitns Bininsma, met alle Kon. besluiten, tabellen enz., van aan- teekeningen voorzien, en dan eens duchtig te bestndeeren art. 11. hetwelk zija kwestie geheel beheerscht. Man zon dan tot het in zicht komen, dat door mij in alle opzichten correct volgens de wet is gehandeld, doch dat ia mijn eerste schrijven een minder ge- lakklg geredigeerde zinsnede voorkomt, en we deze„Ge hebt U w kind van da school genomen en dag wordt hij als leerling af geschreven", (wat intnsschen nog niet hetzelfde bateekent als wat in het raadsverslag staat, dat hij n.1. reeds afgeschreven i s, zooals ook door 's heeren Limmens woordvoerder in deze zitting als grondslag der discussie werd aangenomen). Nu weet al weer elke vakman, dat de afschrijving van een leerling niet maar zóó eenvondlg kan geschieden, lonter op een bloote mededeeling van dan onderwijzer aan den vader: het spreekt vanzelf, dat elk Schoolman, bij het neerschrijven van een mededeeling als de aangehaalde, indachtig zal zgn aan art. 11 Lplwet 4e lid, omdat hij wel weet, dat hij [in het onderhavige geval althans] zonder toestemming van den Arr.- Schoolopz. niet kan afschrijven. Wensche-, lijk was dan ook geweest, dat op bedoelde zinsnede hadde gevo'gd„na bekomen goed keuring van doa Arr.-Schoolopz. Men ziet hieruit echter gemakkelijk, hoe de geheele, met zooveel opbef aangevangen campagne van een kolossale beschuldiging is geredu ceerd tot een nietige woordenzifter!)een storm in een glas water 1 Na het verhaal van een toegediende lichamelijke kastijding, met hoeveel voorliefde blijkbaar ook aange grepen, niettemin als een hersenschim moest worden prijsgegeven, werd op andere wijze beproefd het vuurtje aan te wakkeren. Ik gan den heeren dit genoegen gaarne en wil er alleen op wijzen, dat het vermeende feit dar afschrijving nog niet eens een feit is de jongen moet nóg worden afgeschreven. Joiat gepasseerden Donderdag, das 22 Sept., zo id Ik aan den heer Arr.-Schoolopz. een ".brij ven met verzoek mij te willen berich ten, of ik tot afschrijving kon overgaan, en zoo ja, op welken datum znlks dan gaschie- dii moest. Dit verzoek was, behalve op Limmens eerste briefje [door mij opgevat als een verzoek om afschrijving], ook gegrond op zija tweede bericht, dat ik ontving op dan datum der dagteekening en dat van dan volgenden inhoud was St. Maarten, 12/9 1904. Mr. „Mijne kinderen gaan de school te St. Maarten verlaten, omreden dat ik met het hoofd dar school niet overweg kan en zij gaan nu de school te Stroet Gem. St. Maarten bezoeken". (w. g.) J. LIMMEN. Met dit episteltje is intnsschen, naar 't mij j toeschijnt, moei: ijk te rijmen het exenns, dat hij in zijn adres van 28 Ang. aanbiedt (aan wie(n)„omdat bij mij in zijn drift en kortzichtigheid een briefje heeft ge schreven, dat de jongen niet meer school kwam." Rade wie het kan, maar ik begrijp van dit exenns heelemaal niets. Ten bewijze voorts, dat er op 28 Ang. en zelfs op den dag der Raadszitting van a f g e- 8 c h r e v e n-z ij n nog absoluut geen sprake was, dlene de vermelding, dat heden aan Limmen zijn overhandigd de vacclnatlebewij- zan zijner beide schoolgaande klederen, tege lijk met het verzoek, aan mg te willen zenden een verk'aring van het Hoofd der School aan de Stroet, dat zijn kinderen aldaar op school zijn geplaatst, na het ontvangen van welke verklaring alsdan, ingevolge art. 11 Lplw., 2e lid Rnb 2, door mij tot afschrij ving kan worden overgegaan. Ten slotte nog de mededeeling aan Lim- j men's meergemeiden woordvoerder (en hier mede loop ik feitelijk op de zaak vooruit), dat in de eerstvolgende Raadsvergadering de geheele tnsschen Limmen en mij gevoerde correspondentie voor hem ter inzage ligt. Ei wat nu te zeggen van het Christelijk Raadslid Slot? Alleen dit: Het vorige jaar in de maand Ang. verzocht ik aan den Raad, te mogen overgaan tot de aanschaffiag van eenige hulpmiddelen voor het natnnrknndig onderwijs aan de her halingsschool. In de Raadszitting op den eersten Dinsdag in September d.a.v. werd daarover door den heer Slot op schampere, zelfs hoogst belee- digende wijze gesproken. Naar aanleiding daarvan zond ik aan den Raad een tweede schrijven, waaruit de heer Slot eenige voor hem blijkbaar niet zeer vleiende waarheden kreeg te hooren. Verder commontaar Is nu zeker wal over bodig. „Die zwanger gaan van schelmerij, Ons Prins hier mê betichten, Omdat ze minder zijn als hij En niet vooruit en lichten, Zoo pooght de nijdt De Denght van spijt Veel loghens op te dichten. (Vondel, „Palamedes.") De heer Slot moge voor zijn Christelijk geweten verantwoorden, wat hij, beheerscht door onedele gevoelens, heeft gezegd en mogelijk nog zal zeggen. Alleen op één pnnt, dat mij het pijnlijkst hoeft getroffen van alles, neem ik den handschoen tegen hem op. Wat hij omtrent mij zelf beweert, deert mij niet, maar waar hij zoover gaat van zelfs de eer eener andere niet te sparen, daar schroom ik niet, te verklaren, dat die andere oneindig hooger staat dan de heer Slot la al zijn Christelijkheid. Deze poging tot verdachtma king kan zeker niet genoeg worden veraf schuwd. Wat een karakter toont de man, die aldns Iemands goeden naam door het slyk kan sleuren Bah „Hoe komt, doorlachte Drost, dat elk jvan Godsdienst roemt, En onrecht en geweld met desen naam [verbloemt, Als waer die saek in schijn en tonge- [klanck gelegen Of sou 't geen Godsdienst sijn reohtvaer- [dighsijd te plegen, Maar slicx en rechts te staen na alder- [hande goed God voeren in den mond, de valschheijd [in 't gemoed? De Wserheijd greep weleer die menschen [bij de slippen En sprack„uw hart is verr,ghij [naecktme met de lippen." De Waerheijd eijscht het hait, en niet [soo seer 't gebaer Dit laotste sondar 't eerst, dat maeckt [een hnichelaer, Die bij een cieriijk graf seer aerdigh [word geleecken: Vol rottlngs binnen, en van bugten [schoon bestreecken." (Vondel, „Roskam.") Met vriendelijken dank, M. de R., Uw dw. Dnr., Hoofd der Openb are School. St. Maarten, 26 Sept. 1904. Roman van C. SCHROEDER. ooo Vierde Boek. 88 «Voor mg, Kathlin 1" zeide Paul, „wien gij dierbaarder zjjt dan zgn eigen leven, die tich liever de rechterhand zou afslaan, dan jRt hij u een haar krenkte," antwoordde 0 m0t zacht verwgt. «Dat is het juist 1" riep zg met plotse- "nge heftigheid uit, en wierp daarbij als Vertwijfeld het hooid in den nek, „dat gg I lief hebt en dat ik n ongeluk gebracht J en steeds nog meer ongeluk brengeD «Kathlin «Ja, ja, ik weet hetAan Dick's sterf- ia het mij zoo recht duideigk geworden, dat ik eigenlgk slechts op de wereld ben, de menschen die mij lief hebben, in kommer en leed te storten." «De smart om den doode maakt je on- r®chtvaardig tegenover jezelf." ^Onrechtvaardig mompelde zij met billende lippen, terwgl zg, werktuigelijk de ?®ogels aanhalend, haar paard weer in gang bracht, „o, ik kan ten slotte «Kathlin l* viel hij hmtr gepijnigd in de rede, „moet ik uit je woorden opmaken, dat ge er je nu over beklaagt, de vrouw van den doode niet te zijn geworden „IkDick's vrouw Zij zag hem zoo groot en verwijtend aan, dat hem een last van de ziel viel. „Ja dan begrijp ik echter niet stamelde hij. „Neen, gij begrijpt het niet, ma&r ik hoe langer ik er over nadenk, des te hel derder wordt het mg, dat ik mgn leven lang, waarheen ik ook gegaan ben, onheil heb gebracht „Dat is dwaasheid leugen „Neenneen. Het was meer mijn noodlot, dan mgn schuld vroeger ten mitste, want toen meende ik het eerljjk met de menschen. Nu is het anders ge worden, nu heb ik haten geleerd, nu Zij aarzelde en boog het hoofd, om er na een pcos aan toe te voegen „Ik ben het nu niet meer waard, dat gij mg lief hebt." „Kathlin, dat zgn ziekelijke gevoelens." „Ach neen, ik ben een furie geweest die maanden lang als door duivels was bezeten." „Had men u dan niet genoeg geplaagd „Zekeren dat gold voor mg ook als rechtvaardiging, totdat ik op heden mijn armen Dick hoorde jammeren „Ik heb mgn leven vermorst" Van hem komend, was het dwaasheid, maar mij trol het als een zweep slag. Ikik heb mgn leven, of ten minste een vol jaar van mgn leven, ver morst, omdat één mensch mg slecht be handelde. Ik zag ia de gansche wereld niets goeds meer, ik heb de smart, die ik leed, aan anderen gewroken, ben een slechte moeder geweest, en een slechte Winkel, 29 Sept 1904. Mijnheer de Redacteur Met het plaatsen van onderstaande zult U mij, en naar ik veronderstel meerderen, ver plichten. Bij het vuurwerk, gepasseerden Maandag ter gelegenheid der feesten te Nieuwe Niedorp, was ik ooggetuige dat bij het afsteken, wel licht door een ongelukkig toeval, de vuurpijl niet in de lucht doch dwara in het publiek kwam met het gevolg, dat het oog van eene dame deerlijk gekwetst werd, zoodat genees kundige hnlp noodzakelijk bleek. Toen ik later mijne verontwaardiging hier over lnchtte, kwam ik tot de ontdekking, dat dergelijke ongelukken niets nieuws onder de zon zijn en dat bijna bij elk vuurwerk ongelnkken voorkwamen. Mijne stemming werd hierdoor niet beter en ik kan mij niet verklaren, waarom er geen betere maatregelen genomen worden, óf door den afateker, óf door een gemeente-bestaar om dergelijke onaange name overvallen met soms treurige gevolgen te voorkomen. U, mijnheer de Redactenr, bg voorbaat mijn dank betuigende, verblijf ik Uw dw. Dnr. A SLOOS. Door Zijn Ex. de Minister van Binnen landse Zaken fs bij de Tweede Kamer inge diend een Wet tot herziening van enige artikelen der Wet op het Lager-Onderwijs. Deze Herziening heeft, zoals van dit Minis terie wel was te verwachten, bijna uitsluitend betrekking op het Biezonder onderwijs en daarvan vooral de a r 11. 45 en 64 b i s, die handelen over de dubbeltjes. De Minister stelt nl. voor, de bij de Wet gevorderde jaarwedden van alle onderwijzers, (openbare en biezondere), alsmede de verplichte verhogingen, ten laste van het Rijk te brengen. Gemeenteraadsleden, dit lezende, znllen zich stellig de handen wrijven, denkende„Mooi zo, dat zal op de Gemeente-begioting jaarllks een aardig sommetje schelen Doch, hun vreugde Is voorbarig, want wat de Min. aan de Gemeenten geeft met de éne hand, neemt Zijn Ex. met de andere terug. Bij de tans geldende Wet ontvangen van hot Rijk zowel de Gemeenten als de Bestaren en Biezondere scholen op het platte land, in 'c algemeen voor elk Hoofd (van een school) f 360.of f 460.al naarmate het aantal leerlingen groter of kleiner is dan 200. Voor elk onderwijzer wordt ontvangen f260.of, met verplichte hoofdakte, f360 -. Nu bij deze Herziening wordt voorgesteld, de volle jaarwedden van alle onder wijzers (ook van de Hoofden) ten laste van hst Rijk te brongen zonden dus de Gemeenten en de Besturen van Biez. scholen kannen profiteren van elk Hoofd f390.a f690. van elk Onderw. f240.a f440. (boven en behalve de f 360.— en de f 260. hierboven vermeld.) Weina, voor de Besturen van Biez. scholen is dit werkellk het gevalvoor de Gemeenten echter Is het niet waar. Want Zijn Ex. stelt verder voor Al wat de Gemeenten volgens deze Wet meer zonden ontvangen dan ze tans krijgen, wordt afgetrokken van-, en inge houden op de Rijksnitkering krachtens de Wet van 1897 (de vroegere zogenaamde */s van het Personeel). Ter verklaring dezer handel wijze voert de Minister aan: „dat mag worden aangenomen, dat een deel [gpatiëering van mij] der Rijkenitkering aan de Gemeenten krach tens de Wet van 1897, mede strekt tot bestrijding van den druk, welke door de Wet op het Lager-Oaderwijg op de gemeente- financiën wordt gelegd." Dat deel zal voor verschillende Gemeenten in onze omgeving bodragen pim. van de gehele RijkBnitkeering. [Nog al esn be hoorlik deel!) Dat alles is, naar de Min. beweert„vol gens het beginsel van aanspraak op gelijke bijdrage van het Rijk voor het openbaar en voor het biezonder onderwijs." Mij dankt, dat hier het biezonder onderwijs zeer wordt bevoorrecht. En dat is voor een eerlike con currentie tussen het openbaar- en het biezon- der-onderwijs zeer te betreuren. Wie bekend is met de onverschilligheid van sommige Gemeentebesturen waar het betreft o n d e r w ij s, zal zonder verdere ver klaring kannen begrijpen, dst deze financiële bevoorrechting van de Biezondere school een uitstekend middel zal blijken te zgn, om menige openbaie school te doen verlopen. „Ea waarom is dat nu te betreuren zou men kannen vragen. „Het doet er eigenlik niets toe, als de kinderen maar goed leren. De biezondere onderwijzers kannen immers even goed onderwijs geven als de openbare!" Volkomen waar, maar toch acht Ik bie zonder onderwijs niet gewenst. Waarom reeds op jeugdige leeftijd de toekomstige staatsburgers te verdelen in verschillende secten Wat zijn er niet veel nuttige zaken op te noemen, waarin de bnrgers van alle gezindten in een Gemeente met vrucht kun nen samenwerken, en hoe bevorderlik is het voor de goede verstandhouding tussen de gemeentenaren, wanneer ze aamen ter school gegaan hebbenWie weet niet bij onder vinding, dat de vriendschap uit de schooljaren nog krachtig kan nawerken op volwassen leeftgd, ook bij personen van verschillende godsdienstige richting Ten slotte nog het grootste nadeel. Het is in ons land reeds voorgekomen, dat een flinke school met 6 of meer onderwijzers zich heeft opgelost in 2 of 3 kleinere scholen elk met 3 of 2 leerkrachten, of zelfs met 1 leerkracht. Bij aanDemiDg van dit ontwerp- Wet zal dat geval zich veel vaker voordoen, tot grote schade van het onderwijs. Ieder, die enig verstand heeft van schoolzaken, kan begrgpen, dat het onderwijs in kleine scholen met 1 of 2 onderwijzers niet zo vrucht dragend kan zijn, als dat in grotere scholen met 6, 6 of meer leerkrachten. Wat in de Onderwgs-Noveile wel ieders sympathie zal kannen wegdragen het is de verbetering van de positie der Biez. onder wijzers, benevens de meerdeie zekerheid van betrekkiDg, hun geschonken. Het zal voor taan niet meer kannen voorkomen, dat een Bestuur van een Biez. school zo maar zonder enige vorm van proces het personeel dier school op straat zet. Doch, de Min. heeft verzuimd, tevens maatregelen voor te stellen, ten einde te voor komen, dat door aanneming van dit Wets voorstel vele openbare onderwijzers bui ten hnn schuld brodeloos znllen worden gemaakt. Een betere regeling der Wacht gelden had in dit Ontwerp niet mogen ontbreken. Waar Zijn Ex de Minister van Binnen- landse Zaken bij de behandeling van de be groting van 1903 in de Tweede Kamer heeft i gezegd, „dat indien naderhand bleek, dat een i nadere Wijziging van de Wet op het Lager- Onderwijs toestanden in het leven riep, die voor de openbare onderwijzers onhoudbaar waren, hij niet ongenegen zon zijn, om een nadere herziening der Wachtgelden in over weging te nemen", was, dankt mij, tans de tijd aangebroken, om dis woorden in daden om te zetten. Zijn er in de laatste paar jaren reeds onder wijzers op wachtgeld gesteld door opheffing van hnn betrekking [ter oorzake van de oprichting van Biezondere scholen], over eik >le j aren zal het aantal om die reden ontslagonen groot, zeer groot zijn. Bestaat er tegenwoordig nog gebrek aan porsoneel voor Biez scholen, over enige jaren, wanneer de Biezondere Kweekscholen [waarover straks nader] beginnen af te leveren, znllen er weldra leerkrachten te ovar zijn en fian gaan vele openbare onderwijzers op wachtgeld. Wat is dat wachtgeld Het wachtgeld van een onderwijzer, die door opheifiag van zijn betrekking wordt ontslagen, bedraagt de helft van zijn jaarwedde en wordt uitbe taald gedurende 6 jaren; daarna ontvangt hij niets Is de Wachtgelder tijdens de 6 jaren zo gelukkig, een baantje te bemachtigen, dat hem bijv. f 100.— of f200— opbrengt, (op half rantsoen kan men, vooral met een gezin, bezwaarlik leven], dan wordt het wachtgeld met f100.of f200.verminderd. De Wachtgelder moet dus volgens ds Wet leven van zijn halve jaarwedde. Kan men iets wreders bedenken Neen, dan heeft in België de Regering zich beter gehouden. Toen daar voor enige jaren de Klerikale meerderheid eveneens het openbaar onderwijs verving door biezonder, werd omtrent de wachtgelden het volgende bepaald Een op wachtgeld gesteld onderwijzer ontvangt Va zijner jaarwedde indien hij 6 dienstj. telt m 6 a 15 'U - 15 i 25„ de volle jaarwedde, indien hij meer dan 26 dienstjaren telt Kweekscholen. Bij wijziging van a r t 12 der Wet, wordt onder meer voorgesteld, dat aan Biezondere Kweekscholen met vierjarige cnrsns, wanneer zij voldoen aan de eisen bij de Wet gesteld, een Rijksbijdrage kan worden verleend van f70.'sjaars voor ieder wekeliks lesuur tot een maximum van 140 aren 's weeks. Dat wordt per jaar 140 maal f 70 is f 9800. Verder wordt voor ieder kwekeling, die bij het eind-examen de akte verkrijgt, nog f800. uitbetaald. Wanneer dus enige personen een Vereni ging stichten, een kweekschool bouwen met ten minste 4 lokalen, 4 onderwijzers met hoofdakte engageren, die zich belasten met de opleiding van kwekelingen met Inacht neming van de wettelike bepalingen, dan zon dat zelfs een winstgevend zaakje kannen worden. Dat heeft stellig ook de Minister gevoeld, want een bepaliDg is opgenomen, lnldende „De kweekschool mag niet worden gehouden als een winstgevend bedrijf." 't Zal intassen voor ieder daldelik zijn, dat bij aanneming van deze Wetsvoorstellen er j over enige jaren geen gebrek zal wezen aan onderwijzers voor biezondere scholen. L. REUVERS. Dirkshorn, Sept. '04. Zitting van Dinsdag 27 September 1904 UITSPRAKEN F. L Steltenpohl, Wervershoof [verzetzaak], visschen ln eens anders vischwater zonder schrift, vergnnn. v. d. rechthebb., en 't zich onherkenbaar maken bij die gelegenheid, met vernietiging v. h. vonn. des Kantonr., 14 dagen hechtenis. Nog eens F. L. Steltenpohl: a. visschen In andermans vischw. zonder schrift, vergnnn. v. d. rechth.; b. visschen in ander water dan Art. 13 jacht- en visscherijwet veroorlooft, 2 straffan, zijode elk 14 dagen hecht., met last tot uitlevering van 't gebezigde keernet, ge schat op f 1 50, ter vernietiging van hetzelve, zullende Steltenpohl bij ingebreke blijven hierin, nog 3 dagen hechtenis als extra- toegift krijgen. J. Zwagerman, station Abbekerk Lambeit- schaag, 't door schnld veroorzaken van ge vaar voor verkeer door stoom vermogen, f20 boete of 10 dagen hechtenis. C. Stam, Haringcarspel en G. Pater, Oude Niedorp, wederspannigheid, elk 8 dag. gevang., met vrijspraak voor 't meerder ten laste ge legde. K. Appel, Wognum, mlsh. (bg recidive), 10 d. gev. C. Duin, Latjebroek, mish., f6 boete of 3 d. hecht. F. L. Bakker, Enkhuizen en J. Dekkers, Andijk, wederspann., 10 en 14 d. gev. De eerste ditn we vandaag zich op het weinig veerkrachtige, doch hoogst soliede beklaagden-bankje zagen neervlijen, was mijnheer Steltenpohl van Wervershoof, dat wil zeggeD, niet de jongeheer Frans, neen daar raakt 't nieuwtje zoo wat af! Neen, 't was Fransje's bloedeigen papa. Bekl., gedoopt met de namen Antonlus Jozef en zoon van Karei Anton Steltenpohl en Oatherine Bas, wier ouderlijke vreugde geen grenzen kende toen de brave Jozef de toekomstige vader van den nóg braver Frans 67 jaren geleden 't eerste levens licht te Grootebroek aanschouwde, appreci eerde aanvankelijk ten zeerste de vriendelijke ontvangst, die hem ten deel viel. Toen Steltenpohl evenwel hoorde, waarvan hij we-d beschuldigd, sprong hij als een dolle stier op en balderde, dat 't onmogelijk was, en d<it het proces-verbaal niks niemendal deugde, enz. Mijnheer was 26 Mei j.1. In zijne woonplaats, meesteres, ik heb, om hem dien ik haatte ge ducht te streden, mij er toe verlaagd mat andere mannen te coqnetteeren, heb Zij brak af, want een schuwe blik op hem had haar gezegd, dat haar begeleider ernstig en stil voor zich neêrkeek Toen liet zg het hoofd weer zakken, en zulk een smartelijk steunen ontwrong zich aan haar borst, dat hg verschrikt het hoofd ophief. „Gg veracht mg!" snikte zij. „Ik stiet hij uit, „ik, die een mede lijden met u heb als geen ander Het i verscheurt mg het hart, u zoo wanhopig te hooren spreken, ik stel mij sidderend de hel voor, waarin ge moet hebben geleefd, on de ellendige gruwelen, waarmede die hartelooze zich weder op u zal hebben I gewroken." „Ja," knikte zg, „het was een hel, en juist daó'om dubbel vreeseljjk, omdat hg niet gevoelloos bleef. Ik had hem op dien avond in Darjiling gezworen, dat hg mij met geen vinger meer zou aanraken, en nu deed mijn tegenstand zgn hartstocht oplaaien tot een hoogte o mijn God, mgn God 1 ik kan het u niet vertellen. Er zgn scènes tusschen ons voorgevallen gevochten heb ik. Nog eer gister, vóór zgn vertrek naar Dehli, heelt hij mij in een waanzinnigen aanval van jaloezie bedreigingen naar het hoofd geworpen bedreigingen tegen zichzelf, tegen mg „De ellendeling!" knarste Paul „Slechts zichzelf heeft bij het te danken, wanneer hg ljj.lt maar het kan zoo niet langer voortgaan, Kathlin, dit leven moet je ten 1 gronde richten." „Naar lichaam en ziel ach, ik weet het, ma&r wat kan ik er aan doen?" „Gg moet eindeljjk tot een scheiding besluiten." „Alsof ik daartoe niet reeds lang besloten was Maar bij willigt het niet in zal het nooit inwilligen, en dat ik schandelijk het huwelijk met hem ben binnengesmokkeld, geldt voor de menscheljjke gerechtigheid niet als voldoende reden om mij uit deze hel te verlossen." „De menschelijke gerechtigheidZij is blind, doof en zoo dom. dat zg zich door slimme spitsboeven bij den neus laat rond leiden. Gg moet de beslissing in eigen handen nemen, Kathlin, gij moet dozen man dwingen, om u vrij te geven, door hem te verlaten moedwillig te verlaten, zooals men dat in rechtstermen noemt." „En waar moet ik dan heen zonder middelen zooals ik ben vroeg zij met smartelijk trillende lippen. „Kathlin!" riep hij hartstochtelijk, „alles wat ik bezit is voor jou!" „Maar mjjaheer Rieger," stamelde zij, verbleekend. „Ik weet wat go zeggen wilt," antwoordde hg heftig, bijna toornig. „Zulk een takt- loosbeid hadt ge mg niet toevertrouwd. Maar gerechte God 1 hier zijn twee men schen, door den hemel voor elkaar bestemd, die ook reeds lang door het priesterwoord vereenigd zouden zgn, wanneer niet een schurkenstreek hen gescheiden had. Van deze beiden leelt de man in onzinnigen overvloed en do vrouw heelt gebrek, en I dan zou het verboden zgn, dat hg voor haar, voor wie hg sijn l&atsten druppel bloeds over heelt, een deel van zgn geld en rijk dom offerde „Mynkeer Rieger, u is zoo goed, zoo goed „Maar ge wilt niet „Ik kan niet." Hij zuchtte ongeduldig. „Dan zie ik ook bepaald geen uitweg," verklaarde hjj boos, „of het moest zgn, dat uw zuster u bg zich nemen wil." „Ik kan niet naar Una gaan," antwoordde zg met een treurig hoofdschudden, „en wan neer ik het kon, wat zou dat voor nut hebben Binnen vier en twintig uu»^heeft Mr. Stanhope mij ontdekt, en doet hg zgn rechten op mg gelden." „Gij zegt toch zeil, dat ge hem geen rechten meer over u toestaat, Kathlin Gg hebt dus niets te doen, dan zóó lang hard nekkig te weigeren in zijn huis terug te keeren, totdat hg het moede wordt en in de scheiding toestemt." „Ja, wanneer ik alleen was, dan had ik niets anders te doen, maar de wet geelt hem de rechten over Charley, waartegen ik mg tevergeefs zou verzetten." „Hm de knaap." „Gg hebt geloofd, dat ik zonder het kind zou vluchten „Ik had dat vergeten," antwoordde hg, den blik op de manen van zijn paard vestigend, „Gg zult u dus onder geen enkele omstandigheid van den kleine scheiden „O mijn God, neen," stamelde zg. „Hoe zou dat ook mogelijk zijn „Dus Mr. Stanhope zou n de scheiding kunnen aanbieden en gg zoudt dat terug wijzen, als hg u den knaap niet overliet?" „JaMoet ik dat dan niet O, mijn heer Rieger, dat ziet u toch zelf wel in!" „Neen," antwoordde hg met een bitter

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1904 | | pagina 5