Infehf |)fii tem
Zondag
49ste Jaargang.
4006.
TWEEDE BLAD.
NIEUWJAAR.
FEUILLETON.
.1 U L K.
„Moere er tn 1904 ramp of vreugde over TT
komen", zoo spraken we een j*ar geleden,
„behoudt de kracht en den moed om alles te
dragon." Wenschen is altijd gemakkelijk.
Woorden, woorden, woorden
Maar achter die woorden moet een hart
kloppen, het doode in den gelukweüsch moet
zijn leven ontvangen van de warmblinkende
zon der oprechte deelneming. Zóó vatte men
ook onzen wenech op-
De klok van middernacht sloeg nog niet.
Nog leeft het jaar 1904, maar wij zitten aan
zijn sterfbed. Met stille stem bespreken we,
wat het ons elk voor zich aan Hef en
]ped bracht. Ook wat het de wereld bracht
de schrikkelijke oorlog in het Oosten, de dood
van zoovele belangrijke mannen groote ge
beurtenissen in Enroi a gelukkig niet in ons
land, dat had dan voorspoed der gelukkige
volken geen geschiedenis.
Maar in den kring der uwen
Er zijn er niet weinigen, helaaswien
het scheidlngBuur zwaar op het hart drukt.
E<- is één plaats, er zijn misschien meer plaat
sen ledig gevallen, nog bij den vorigeu jaars
overgang bezet door een vriendelijke gestalte
de mond, die toen met ons het heil en zegen
uitsprak, is verstomdde oogen, die toen zoo
vroolijk ons toelachten, zijn gesloten. Dat Is
de tragedie, die van minuut tot minuut zich
herhaalt, met telkens verandering van tooneel,
en het kan niet anders, de onverbiddelijke
hef voorbeeld van genotzucht uitoefent, ons
karakter te stekken tegen de verleidingen d"r
winzucht, onze begrippen van eerlijkheid te
verhelderen. Naar alle zijden hebben wij de
handen uit te strekken om den band te
knoopen, die de indlviduën vereenigt tot
menschheld, tot één groote familie, en dat
werk is van dien aard, dat het alle afzonder
lijke vorderingen tot haar recht kan doen
kouten.
Laten wij niet vertragen en niet versagen.
Of morgen de hand machteloos zal neer
vallen, die heden kloek het gereedschap aan
vat, wij weten het niet en het bekommere
ons niet. De nacht zal komen, maar róg is
het voor odb dag. Dat wij arbeiden, met
frissche opgewektheid, en moge de zegen des
Allerhoogsten ons daarbij ten deel vallen.
Veel gelnk in 19051
o—o—o—
m.
Alkmaar bij dag en Alkmaar bij nacht ver
schillen ouderling niet zooveel, als Alkmaar
in den zomer en Alkmaar in den winter.
Wat Alkmaar in den zomer zoo heerlijk
mooi maakt, dat verhoogt juist in den winter
de naargeestigheid. Dat heb je altijd met
boomen. lis den zomer zijn ze een genieting.
Hel begint 's voorjaars al, als de boomen en
struiken hier en daar een knop vertoonen
terwijl ge wandelt in het mooie, mnar nog
wat kille weer, en de zon n heel gezellig van
die lieve, zacht-warme aaitjes geeft. Ai'rueer
knoppen komen or en ze worden al dikker.
Dan komen er van die zwoelige dagen met
winden, die rechtstreeks uit betere oorden
schijnen te komen. En van de kastanje begint
dan de victorie. Eén voor één laten de knop.
ters weg waren. En zoo ge n al niet bang
maakt voor de boomen, de grond, bezaaid
met vfeze bruine biaderen, is toch te smerig
voor een wandeling.
Zoo ia het in den winter, zooals wij dien
thans beleven, de mooie dagen niet te na
gesproken. Toch geven juist in dezen tjjd
de Hont en de plantsoenen de meeste zorg,
niet aan het werkvolk en dengene, die over
hen gebiedt, maar aan het oppertoezicht,
de plartsoencommissie en, geadviseerd door
haar, de leden van het dagelijküch bestuur
Want wat niet is. kan worden. Zooals het
nu is, was het eiken winter, en altijd kwam
weer 't leven na den dood, de zonneschijn
na regen. Er dient dus nu gezorgd, dat van
den zomer 't volgend jaar weer alles
op zijn mooist is en in het allerschoonste
kleed En die verandering van tooneel, intijds
gereed te maken, verkrijgt ge niet door op
een knop te drukken, zooais 't tegenwoordig
gaat in nlk a grooten schouwburg. Ge hebt
maar één vioer hier, en één stel boomen, en
wat ge mooier makt-n wilt, dot kunt ge niet
bekomen dan door hetgeen end is en versle
ten, op te ruimen en 't nieuwe te groepeerön
op de 1 et-ge plaats. Dat kost veel tijd en
geld en onde boomen
Het eerste schijnt hier nauwelijks beschik
baar. Zoodra niet is een boom of struik den
weg van alle leven opgegaan, of „ingezonden
stukken" komen r.an van Xen en Yen op
hnnne Rchterbeenon, om in éeD vloed van
heetc ivoorden den omgebrachte te beweenen.
en af Te vragen, waar het zoo naar toe moet
gaan. Men wacht niet af, of ook iets anders
in de plaats zal komen, laat staan, dat men
geduld zou toonen om toe te zien, of 't jonge
niet veel mooier wordt, dan 't onde ooit wel
was. Men hakt er dadelijk maar op in, veel
erger soms dan de commissie in den Hout
het deed (waarom ze hier ook wel „Honthak-
commiBsie" heet).
En dan het geld! We hebben 't verleden
boomen. Het is merkwaardig, met hoeveel
liefde men aan dio oude boomen hangt
figuurlijk gesproken natuurlijk. Ik bedoel nu
niet, (dat zal men in Alkmaar wel begiijpen.)
de plantsoencommissie, die zonder veel
schroom zelfs, als 't haBr noodig lijkt, over
jonge boomen het doodvonnis velt, en ook
niet B. en W., of zelfs den Raad, die meegaat,
msar alweer 't publiek in 't algemeen.
Het ligt wel eenigszins voor de hand, dat
de „men" niet graag bet bestaande ziet
sloopen en vooral niet, wanneer het nog
jonge boomen of jong hout betreft. Men ziet
wel, wat men heeft, niet wat men krijgen
zal, en de vrees voor hervormingen wordt
nog zwaarder, als men zoo nu en dan gelooft
versterkt te zijn in de meeDing, dat alle
verandering geen verbetering is. Maar het is
óók waar, dat menig klaaglied aangeheven
is over den dood van meer dan driekwart
vergane boomen, die te Bvond of te morgen
zonder menschclijke hulp wel onderstboven
gestreken zonden zjjn en die in geen geval
duurzaam de plaats waar zij stonden, tot
sieraad konden strekken.
Het publiek heeft de toekomst dicht bij
zich en ziet de boomen in de vertede com
missie moet de boomen naderbij bekijken en
in de verre toekomst zien. Laat ons hopen,
dat zjj goed ziet. r
pen blaadje voor blaadje zien en eindelijk
staat de boom in een zoo prachtig lichtgroen j&ar gezien en onlangs weer opnieuwhoe de
voorjaarskleed, als ge onmogelijk beschrijven uiterste behoedzaamheid in acht genomen
macht aldus
natuurwet, door een Hoogere
geordend, schrijft het voor.
Hebben wij dan, terwijl met betraanden
blik wordt teruggezien naar de smart van
het Jongst verleden en de gedachte weemoe
dig stemt, dat ook de best gemeende wen
schen niets vermogen, om de nadering van j
het leed af te wenden, hebben we dan nog j
het gevoel van dankbaarheid voor hetgeen de
voor altijd heengegane ons geweest is en de
ons overblijvenden doen om het lijden te hel
pen dragen, dan is ook in die weemoedige
stemming de Oudejaarsavond ons tot een
zegen.
Op het ijdele der wenschen, die wij op de
grensljjn van twee jaren wisselen, is vaak
gewezen. Wat kunnen zij wijzigen aan den
loop der dingen Welken invloed kunnen zij
hebben op de lotswisselingen, die ons boven
het hoofd hangen Bovendien, veel daarbij
is niets meer dan sleur en klank, het voldoen
aan zekere eischen der gewoonte, het meedoen
aan een mode, eigenlijk oen misbruik maken
van woorden, die daardoor veel van hnn be-
teekenis verliezen.
Strijd en strijdgerncht vulden een groot
deel van het jaar, op meer dan één plaats
van den aardbol ontvloog het zwaard de
scheede, werden de gruwelen van den oorlog
vertoond als verkeerden wij nog in volle bar-
baarschheid. En och ja, als de hartstochten
zijn opgewekt, die op het oorlogsveld in volle
werking fnJ--. 3 - ujva ^nn
u.oBju beschavingsvernis Jb, »ai.rmeie wr)
denken al een mooi figuur te maken. Aan den
anderen kant mogen wij niet onvermeld laten,
dat voor het veldwinnen der vredeaidée het
jaar dat achter ons ligt, niet geheel onvrucht
baar is geweest. President Roosevelt's idéé
voor nieuwe vredesconferenties is bekend ge
worden. En op meer plaatsen is iets be
moedigends.
Moedig voortg6werkt dus, wsnt er is zeer
veel te doen eer voor ons de nacht daalt. Er
zijn muren omver te halen, welker fnndee-
rii gen diep zijn nedergelegd en waarvan de
soliditeit den 3anval van vele houweelen
weerstaat, muren van egoïsme, waardoor
scheiding gemaakt wordt tnsschen menschen
mnren van verbittering, die desamenwerking
tot gemeenschappelijke verheffing onmogelijk
maken. Al kunnen wij slechts één steen
dar-rvan losrukken, dan is dat toch wel de
moeite waard, om er onze krachten voor in
te spannen.
Ook zijn wij nog altijd zoekende naar het
ge'nk, en wat gevonden Ib, geeft moed om
de naspoiingen «oort te zetten. Wij hebben
de zegen lopen van den arbeid leeren kennen
en hare heerlijkheid wekt ons op om ze in
steeds ruimer mate te veroveren. Wij oude
ren hebben een jong geslacht aan te kweeken,
dat, beter dan wij vermochten te doen, do ge
zamenlijke Hak zal voortzetten, en die op
leiding eischt al onze zorgen, omdat wij
weten, dat alleen door haar goed te behartigen,
de toekomst der maatschappij is gewaarborgd.
Wij hebben ons krachtiger dan ooit te wape
nen tegen de nederdrnkkende invloeden, die
kunt. Dan volgen de anderen, langzamerhand,
maar ze komen alle, en eer de zacht warme
aaitjes van de zon overgegaan zijn in fel
brandende steken, zijn daar weer de tiendui
zendtallen van bladertjes, die een beschutting
vormen zoo volkomen, als menschen handen
niet kunnen maken.
O, in den zomer is Alkmaar interessant
mooi In de plantsoenen rondom de stad veel
frisch groen gras met keur van bonte bloe
menperken en door de lage boomen heen zoo
bier en daar een sardig kijkje over 't water
of wel een rustig zitje onder een dicht lom
merdak. Ia den Hout komt, nog eer de
boomen alle schaduw g6ven, het varenkruid
omhoog. Eerst een praohtig groen kleed,
reikt het ras tot de knieënhet wordt nog
dichter dan dicht kreupelhout, ea als het
Pinkster is, dan bloeien de zoo verachte
„toeters" op bijna manshoogte in een kenrig
witten dos. Tot aan dat tijdstip zijn de
„toeters" werkelijk mooi en ongetwijfeld een
verfraaiing van den Hont. Maar op de blijde
brniloft zou de muziek ontbreken, waren er
niet de tallooze vogeltjes, die bij elke tien
stappen die ge doet, uit wel tien keeltjes n
tienderlel wijsjes voorzingen. De krant schreef
't vorig jaar: er waren minder vogels, maar
dat kan niet waar zijn, want dan zon het tjilpen
vroeger oorverdoovend geweest zijn, wat
't nooit was en nergens ls en ook niet
worden moet. Nachtegalen die waren er
niet meer, zoo zei de krantalleen de
boerenachtegalen zongen nog.
't Ib heusck jok, lezerIk was dagelijks
iSg"t-êöi"*nfe«rTian-ii: ei- norfaignac
En elkea avond ging ik luisteren naar
't godd'lijk fluiten, van d'een naar d'ander,
dat de nachtegale» deden. Niet één hoorde
ik er, neen, wol altijd drie, of vijf of meer,
en wat de een niet kon, kon de ander.
Ik zal van den hertenkamp niet spreken,
of van den eendenvijver, want noemt ge die
woorden in 't bijzijn van een verstokten hou-
de-la-dicht-Alkmsarder, dan gijjiist hij, als
iemand, die op de kermis uit het somnam-
bnle-ter.tje komt en ondervraagd wordt, „hoe
hij 't vond." Toch zijn die kamp en vijver
dezen zomer voor duizenden er duizenden
menschen, vooral voor hen, die 't worden
moeten nog, een aangename en immer amu
sante pleisterplaats geweest, ze zullen dat
steeds m6er worden en nog laug zijn. Daarom,
'k herhaal, dat Alkmaar in zomertijd voor
hem, die veel genieten wil voor niets en in
de frisohe buitenlucht, onschatbaar mooi is.
Maar in dan winterIk doel nu niet op
dagen zooals met Kerstmis, toen de mnggen
op en neer dansten of 't altijd zoo geweest
was sedeit van den zomor, en toen een over
jas zoo lastig was, als veeren kussens in
Augustus.' Maar op die nare dagen zooals
laatst, met stinkende grijze dampe luchten,
waarin de kledderige boomen hnn konde
naakte takken omhoog steken. Dan geven
diezelfde boomen, die 's zomers zoo mooi zijn,
zoo'n huiverig, verkleumd gevoel en ge zondt
wenschen, dat alle huizen heel dicht naast
elkander stonden, zooals de kindertjes zich
's avonds om 't vuur echaren, en dat al die
akelig doode takken en natte druiperlge hees-
wordt, als in den Raad dcor B. en W. een
voorstel wordt gedaan, om voor den Hont
en de plantsoenen vier-, vijf-, zeshonderd gul
den toe te staan. Niet, dat betwist wordt,
dat vernieuwing hier en daar wel noodig Is,
maar 't is maar, hoe, en waar het eerst, en
„wie zal dat betalen."
Over het algemeen heeft de opvatting
vooral bij het pnbliek wel de overhand, dat
de Hont en de plantsoenen luxe-artikelen
zijn, die maar 't liefst zoo min mogelijk
moeten kosten. Toch is het gelukkig, dat
die meening niet algemeen gedeeld wordt.
Het komt mjj voor, dat Alkmaar in die
plantsoenen en Hontwel zoo'n prachtig
rentebriefje heeft, dat tsl^ van andere plaatsen
Het Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
LXXXVII
Inlanders en vreemde Oosterlingen worden
hier in Indië door blanke en bruine Europeanen
dikwijls op zeer onhensche wijze bejegend.
Wanneer nu zoo'n min of meer donkere
broeder nog niet tot het juiste besef zijner
menschenwaarde is gekomen, wanneer hij 't
zelf nog maar goedig belieft te erkennen,
dat hij een heel erg inferieur schepsel ls, och,
soedah dan, dan is het zoo heel erg nog niet 1
Ik wees er reeds vroeger op, in m'n Max
Havelaars-beschonwingen, dat recht en onrecht
op slot van rekening al zeer betrekkelijke
begrippen zijn en dat het van het standpunt
eens lndividos feitelijk afhangt, of hij zich
onrechtvaardig, dan wel geheel comme U fant
behandeld weet.
Daarom Is het per gé veel onbillijker en
veel slechter en ookveel onpolitieker,
om b. v. een beschaafd, ontwikkeld niet-
Enropeaan door trotsche, minachtende behan
deling en woorden te grieven, dan dat men
een dommen Chiceeschen koeli op Deli of een
- - - luien huisjongen hier op Java eens een fer-
t haar benijden zullen. Hoevele tienduizenden men draai om z'n ooren geeft. Wie het er
guldens, ja tonnen zon men elders niet willen
geven voor onze omgeving? En terecht. Ik
laat nu daar, hoe onschatbaar veel de arme
menschen, de „kleine man" en de „burger
man", hier kunnen genieten, wat zij elders
moeten missen.
Ge moet 's zomers eens een wandeling
me ken, dan blijkt het u allerwegen, hoeveel
duizenden menschen van dezen rijkdom pro-
fiteeren, die met hnn allen ternauwernood de
kosten van een enkel bloemperkje bijdragen
Ik zal ook niet in beschouwingen treden, van
welken zedelijken invloed die mooie omgeving
is, die zoo tot wandelen uitlokt, gedachtig
aan de waarheid, dat een mensch maar op
ééne plaats tegeljjk kan zijn, en dat hij, die
in den Hout wandelt, althans niet in de
kroeg zit of met de buurwijven kletst. Dat
«Vjxioxxir ~smr nwviErcik ür«g
in den tegenwoordigen tijd zeker ook een
leek wel zeggen.
Maar waar ik op wijzen wilde, is dit*:
dat het voor Alkmaar van het allergrootste
belang is, Immer te zorgen, dat ze voor de
„groote heeren" een genietbare woonplaats ie.
Do erkenning daarvan moge aan velen moei
lijk vallenhet is toch zoo. De regsering is
nooit erg gsneigd om zonder noodzaak hare
ambtenaren in „gaten" te stoppan ze weet
wel, dat dit veel gemor geeft en veel ver-
hnizingskosten, hooger tractementen enz
Het ia dan ook niet hoelemaal toevallig, en
ook niet alleen aan de gunstige ligging te
danken, dat Alkmaar in de latere jaren de
zetel is geworden vroeger al van de recht
bank van een districts schoolopziener, eea
militie-commissaris, een landweer-districts
commandant, een inspecteur van den arbeid,
een rijksbetaalmeester, een agent van de
Rijksverzekeringsbank en zoovele andere
ambtenaren en commissiën meer.
Onwillekeurig groeit daardoor vanzelf het
aantal menschen aan, die verteringen vertier
aanbrengen wat per slot van rekening door
de straks genoemde hou-de-la dicht Alkmaar-
ders nog het meest gewenscht wordt.
Daarom, als Alkmaar mooi gemaakt kan
worden, laat het dan maar, als 't noodig is,
wat geld kosten. Het is goed belegd. De
winkelier, die de minste zorg aan zijn uit
stalling besteedt, maakt in den regel de
slechtste zaken. Dat is achter-den wagen-
politiek
In de derde plaats sprak
niet meê eens is, heeft geen fiauwen kijk op
de zaken hier I
Alvorens nn de lichting aan te wijzen, die
m. i. moet worden ingeslagen, wil ik u tot
goed begrip van de kwestie eerst eens 'n
paar staaltjes schetsen, zooals ik die zelf bij
woonde, of wel opteekende nit den mond
van vertrouwde personen.
Toen ik het vorige jaar bij den Directeur
van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid op
bezoek was, vertelde die hoofdambtenaar mij
het volgende:
Een Regentenzoon van vorstelijken bloede
had mat goeden altslag het eindexamen aan
de Hoogere Burgerschool afgelegd, was daarna
als Inlandsch Ambtenaar bij het Binnenlandsch
wacht natuurlijk later een veel hoo-
Nn wilde het toeval, dat één
nccie
mecsch
geren rang.
zijner vroegere klasgenooten van de H. B. 8.
als Controlenr in dezelfde afdeeUng geplaatst
werd. Diens vader, een eenvoudig commiesje
van zeer burgerlijke afkomst, had hem bij eene
Javaansche huishoudster verwekt en ook op
de schoolbanken was de donkerbruine con
troleur steeds de mindere vau dien lichtgelen
Javaan geweest. Zonder nn, jammer genoeg,
eeist eens een paar jaar in Holland aan
'n Universiteit wat meer moderne begrippen
in zich op te nemen, had onze Indo te Batavia
verder gestudeerd en met succes het Groot-
Ambtenaarsexamen afgelegd. Deze jengdige
titularis nn liet door niets den Assistent
Wedono merken, dat hij in hem den ouden
schoolkameraad herkende, maar hij sprak hem
kond en trotsch in het laag-Javaansch toe en
liet hem als een mindere sila (op-den grond
hnrken).
Zoo iets is volgens mijne meening duizend
maal erger, dan dat er op Deli eens een
twintigtal luie, brutale koelies wat hardhandig
worden aangepakt. Zoo'n Controleur moest,
wanneer hij dan al niet volgens de wet kan
vervolgd worden, onmiddellijk nit het corps
worden ontslagen, als totaal ongeschikt voor
zijn gewichtig en kiesch^ambt.
Een mijner Chineesche vriendeD van Ban-
doeng, een jongmensch, dat zeer vloeiend
Hollandsch en vrij aardig Engelsch spreekt,
wilde aan het Post- en Telegraafkantoor te
Ik van onde j Weltevreden een telegram verzenden, een
handelstelegram, waar haast bij was. D«
Indc-Enropeesche ambtenaar nam er niet di
minste notitie van, toen onze geslaarte broe
der op het loket, „afdeellng telegrafie," trom
melde en klopte om zijn aandacht te trekkeD
De commies stond heel gezollig een boom op
te zetten met zijn collega's en toen de
Chinees, eindelijk ongednidig geworden, hem
in goed-Hollandsch toeriep „Maar, Meneer
word ik r.u eindelijk eens geholpen. Ik heb
hier een dringend telegramtoen riep de
Europeaan,vertoornd overzooveei „brutaliteit",
hem in het platste passer-Male'sch toe: „Wil
jij je mond wel eenB honden, hanggat
(ecboit). „Je hebt maai te wachteD, totdat ikj
bij je kom, verstaan Stel n nu zóó iets eens
in Holland voor, lezer
De Chinees was gelukkig verstandig en
flink genoeg, om zich dadelijk bij de hoogste
antoriteiten te beklagen.
In den trein van Bandoeg naar Tjiandjoer
reisde een dokter dwaja, derde klasse natuur
lijk, want de tarieven eerste en tweede zijn
hier schreeuwend duur Onze Inlandsche Arts
had een hoekplaatsje veroverd en was ernstig
verdiept in de lectuur van een Dnitsch
medisch tijdschrift, toen een groote, zwaar
gebouwde Europeaan te Tjimahi instapte.
Het was blikbaar een gegageoru militair, uit
het land der Germanen afkomstig. Met echt
Pruisische kszerne-onbeschoftheid gelastte de
bullebak, dat de dokter djawa verhuizen zon.
Hij, als Europeaan, moest de gemakkelijke
boekplaats hebbeD 1 Zjjn onbeschoft „bevel",
in plat passer-Maleisch gegeven, werd ge
lukkig door den Inlandschen Arts niet opge
volgd, terwijl één der Enropeesehe passagiers
en ook ondergeteekende hem onmiddellijk
bijsprongen en den brntalen vlegel aan het
verstand braohten, dat bij hier niets niemen
dal te commandeeren had. De conducteur,
ook een gegageerd militair, wilde eerst nog
den dokter djawa naar een koeliewagon jagen,
doch toen ik hem mijn visitekaartje liet zien
en dreigde met een klacht bij den Chef der
exploitatie te Bandoerg, toen krabbelde de
beambte wat achteruit en de dokter djawa
bleef in zijn hoekplaats gehandhaafd.
Aan elk stationsloket-kaarijes-derde-klasse,
alsmede aan elk postkantoor hier in Icdië,
kan men dagelijks getuige zijn van het
brutale optreden van üommige Europeanen
en Indo's.
Stel n het volgende voor
Een twintig Inlanders, Chineezen en Ara
bieren, waaronder ook een paar ond-leerlingen
Hoogere Burgerschool, staan aan zoo'n loket
geduldig op bun beurt te wachten. Met veel
bombari komt er plotseling een haveloos ge-
kleede blanke of brnlne representant van het
overheerschende ras aangestapt, jaagt met
een paar vloeken en scheldwoorden de wach
tenden op zij en wordt dan het eerst
door den ambtenaar geholpen 1
En zóó zon ik nn voort kannen gaan en
een dozijn penkrassen vullen met verschillende
staaltjes als hierboven.
Ik geloof, dat nn alle lezers in Holland het
met mij eens zullen zijn, dat op de eene of
andere wijze verhinderd moet worden, dat
niet-Enropeesehe intellectuele aan dergelijke
behandeling blootstaan.
't Is een kwestie van nationaal, politiek
belang 1
De Chineezen hier hebben er eindelijk iets
op gevonden. Zij snijden hnn „staart" een-
juist de groote dag, dat een paar dnizend
Chineezen hier op Java, volgens afspraak,
zich van hnn thowtjang of „staart" zullen
ontdoen om daardoor, want dat is dan feite
lijk de bedoeling, geen last meer te hebben
van Enropeesehe onbeschoftheid. Er heerscht
bij vele ambtenaren en particulieren hier in
Indië een typisch misverstand. Omdat het
hier in Indië natuurlijk, als overal ln de
beschaafde wereld, ten streDgste verboden is
zich te vermommen of onkenbaar te maken,
daarom meenen velen, dat b.v. de Javaan niet
op schoenen zou mogen loopen, dat een In
lander zonder „sarong om de lendenen" straf
baar is en een Chinees feitelijk z'n „staart."
moet laten groeien.
Ten bewijze, dat deze dwaze opvatting In
het geheel niet door de Regeering gedeeld
wordt. laten we hier een afschrift volgen van
een officiëel schrijven aan den Resident van
Semarang. Dit luidt dan als volgt
No. 11001/43.
Semarang, 16 December 1902.
Gezonden aan den Majoor-titulair der
Chineezen te Semarang tot informatie.
De AssisteDt-Resident,
(w- g.) Hooenwaad."
Roman van
CARL BUSSE.
o
14,
De waard ontving de heeren vriendelijk,
het bier was er lekber en koel.
Proppie liet het zich goed smaken. Het
duurde niet lang, of hij begon ver/en op
te zeggen, en weidra zong hij het hoogste
lied.
„Wat is het tegenwoordig een ellendige
tijd! Alles wil men ons ontnemen. Niet
driuken mag men meer, want het kan
schadelijk zijn niet rookeo, want nicotine
is vergifniet kussen, want dat kan
de bacillen overbrengen heilige stroozak,
en wat al niet meer 1 Wij zullen eens zien,
waar dat op uitloopteen jammerlijk
mensch, in de watten gewikkeld, een mensch
•zonder bloed en hersens.Wereldvrede
heb je er al reeds wat van gemerkt De
wapens ne9rkan jij je voorstellen, dat
een krachtig volk zoo denkt? De bloed-
leegen kunnen geen bloed meer zien. De
zwakheid wil de kracht in discrediet brengen
eD schimpt en smaalt er op. De sentimen
teels stelt zich aan als wereldverbeteraar,
't Is om gek te worden niet waar
En met een boos gelaat nam Proppie
weer een fikschen slok.
„Je bent vanavond als bezeten," lachte
Peter, en klapte met het deksel van zijn
glas.
„Omdat groote voorbeelden werken,"
schreeuwde de assessor- Exempla docent.
Dat exemplaar ben jij. Dat zegt den chef
in zijn gezicht, dat ouderdom geen ver
dienste is Vordert ook eerbied en rechten
voor do jeugd Drinkt een glas wijn, neen
een flesch wijn leeg. Stelt geen belang in
den blauwen knoop Wil advocaat worden.
Zegt tot juffrouw Inge, dat hij nóg een
dame kent Jule Fischer, met wie zij nog
op school heeft gegaan.
„Als een auder mij dat alles vertelde, ik
zou hem toeschreeuwen je liegt 1 Maar met
mijn eigen ooren heb ik het gehoord. Hei-
daar waar blijft het nieuwe glas?Ik
ben gewroken. Alle referendarissen zijn
gewroken 1"
En plotseling rustiger: „Hoe kom jij nu
jezelf voor Ik denkals een Alexinder,
of Bismarck, of Luther."
„Zoo iets," antwoordde Peter. „Maar nu
wordt ge op eenmaal verstandig. Ik kan
je verzekeren, dat je rekening niet sliut.
Ik ben van avond weinig verrukt over
mijzelf. Daar binnen klemt wat dat is
een teeken, dat ik niet geheel over mijzelf
tevreden ben. En ik ben anders zoo heel
gemakkelijk tevreden te stellen. Maar jelui
hier, in dat verdraaide Groszkirchen
Hij trommelde met de vingers op de
tafel.
„God in den hemel, men raakt hier bui
ten zichzelf. En mij is eeD licht opgegaan.
Het was donker in mij als in een tunnel.
Maar toen jij daar zooeven als een dolle
gedroeg, werd het ook in mjj
je
helder
als de dag. En weet ge, hoe hot mjj nu
is In de school heeft meester ons eens
verteld, dat het menscbelijk lichaam steeds
in stofwisseling is. En in een tijd van
zeven jaar is geen velletje meer aan hem,
dat hij nu heeft. Alles is veranderd, ver
nieuwd. Of dat zoo heel precies uitkomt,
dat weet ik niet. Maar het gaf steed", vond
ib, zoo'n onaangenaam gevoel direct
griezelig En in het licht dat er nu voor
mij is opgegaan, nu voel ik, of liever zag ik,
dat ik midden in een huidswisseling was,
dat wil zeggeD, ten opzichte van mijn
ziel. Misschien vergis ik mij. Misschien heeft
het reeds lang daarbinnen gezeten en wist
ik het niet. Misschien
Hij schudde het hoofd, hij schudde het
bier in zijn glas, dat het bijna over den
rand stortte.
„Ziet ge, Proppie, dit is nu juist al het
gekke van het geval, dat ik zulke gedach
ten in mijn bol heb."
De assessor had het gelaat in een jam
merlijken plooi getrokken.
„Dat is volstrekt geen dwaasheid," sprak
hij met het armoedigste gezicht van de
wereld, „dat is een zonde. Denk jij toch
niet, denken verzwakt elke kracht denken
is als morphine. Is men er eenmaal mede
begonnen, dan hebt ge steeds grootere
porties noodig, om je te verdooven. En gjj
waart zoo een mooi oprecht mensch."
Toen moest Peter lachen.
„Jij vervalt direct weer tot de uitersten,
krijtwit cf koolzwart, Blijf dan t®ch eens
in het midden
Maar Proppie zuchtte.
„Weet ge niet, dat juist de uitersten de
valstrikken zijn voor alle zwakkelingen
Wij geknakten worden daar steeds naar
toe getrokken. Maar praat jij maar, praat
over het innerlijk proces in je. Daar kan
ik over meêpraten, ik heb veel te veel na
gedacht is mijn leven."
Afschrift.
No. 4186.
Bijlagen 9. Buitenzorg, den 8en Bec. 1902.
Blijkens het hiernevensgaand voor Uw ar
chief bestemd extract nit het beslnit van heden
No. 26 is op het verzoek van Mr. C. W. baron
van Heeckeren, ten deze handelende als ge
machtigde voor en namens den Majoor-titnlair
De referendaris had een nieuwe sigaar
opgestoken. Hij hnlde zich geheel in den
rook.
„Het zal wel weer niets te beteekenen
hebben, Proppie, 't is een gevolg van de
stemming van hedenavond. Ik kom mijzelf
voor als een machine, die steeds vroolijk en
lustig heelt rondgedraaid, maar die nu
plotseling hapert. Dat ban aan de machine
liggen, maar ook aan iets anders. Ik geloof,
dat ik hier in een scheeve positie ben ge
komen, hier in dit vervloekte nest. Zoo
oprecht vergenoegd kwam ik hier aan, en
nu denk ik reeds menigmaal, dat elk ge
noegen mg hier vergald wordt. Ik ben
soms in stille woede ik vreet mijzelf
soms op. En dat past niet voor mij. Zin in
tegenspreken heelt elk mensch, ik ook, maar
niet eens zoo heel erg maar hier in dit
nest wordt men te sterk geprikkeld. Daar
binnen zit het, daar wurmt en wroet wat,
en om niets niemendal verlies ik mijn
oprechte vergenoegdheid, mijn goede luim.
O, wat dom!"
„Wie winnen wil, moet leeren verliezen,"
zcide de kleine assessor en keek Peter aan
Hij zeide het, omdat zooiets klónk.
„Ach wat," antwoordde de referendaris,
„ik wil in het geheel niets winnen. Maar
ik wil ook niet verliezen. Ik was steeds
zoo tevreden met mijzelf. Dat is wel heel
oppervlakkig, maar daarbij is het toch heel
goed leren. En ik maak er ook niet de
minste aanspraak op, meer en beter te zjjn
dan de gewoDe doorsnee menschen. 't Komt
niet in mjjn bol op. En om al die redenen voel
ik mjj zoo gekrenkt. Ik ben gekrenkt, omdat
dit nest het klaar krijgt, mij te krenken.
Wat drommel, wat gaat het mij aan, of de
lui hier nog stommer en ezelaohtiger zijn,
dan in een andere plaats 1 Maar ik voel,
dat ik hier op een heel anderen weg word
gedrongen, Ik ben bang, dat, als ik hier
laDger blijf, ik mjj steeds tot krachtiger op
positie zal laten verleiden, en daarbij dom
heden zal begaan, die werkelijk niet in mijn
natuur liggen.
„Verstaat ge dat, gij krachtmensch
Verstaat ge en begrijpt ge, dat men in
Berlijn solide kan zijn en hier onsolide
niet voor je genot, maar uit woede over
een aantal ongerechtigheden Die drijven
mij steeds vooruit. Ook vanavond werd ik
voortgedreven. Dat was menigmaal zelfs
niet noodig."
Proppie schudde bezorgd het hoofd.
„Vermorzel nu toch je eigen beeld niet,
Peter Körner. Laat mij dat ideaal bewaren
Voor den duivel, zulk een mensch als jij,
die moet handelen, lachen, drinken maar
niet peinzen."
„Ik erger mij alleen maar, voor den
drommel, mag dat ook niet
„Tienmaal," zeide de assessor- „Maar
eerst steek jij den godentempel aan en dan
heb je berouw. Eerst slaat ge, en dan
doet het je leed. Mensch, ik heb je toch al
menigmaal het gedicht gezegd, waarin het
heeten lachend - droog ik mijn zwaard
aan de manen van mijn zwarte paard. Peter,
droog je zwaard ook lachend."
Toen lachte deze werkaljjk.
„Proppie, je bent een bezienswaardigheid.
Ik zal en moet dus naar het beeld leven,
dat jij van mij hebt gemaakt. Maar dé&r-
over kan ik je geruststellen dat ik van
avond die heiligen daar nit hun huisje heb
gejaagd, dat doet mjj geen oogenblik leed.
Maar de rest van al die gedachten en ge
voelens, die mjj bezighouden, d&t is het l