JU L K
TWEEDE BLAD.
Zondag 8 Jan. 1905.
49ste Jaargang. No. 4008.
n.
FEUILLETON.
.Ündisrhf
d
Uw pas aangestelde Amsterdamsche
briefschrijver heeft zich, in verband met de
pas gesloten contracten, een reisje naar
Berlijn veroorloofd, zoodat hij na moet
trachten het tekort aan Amsterdamech
nieuws met Berlijnsch goed te maken en
deze brief eigenlijk een Berlijnscbe zon kun
nen heeten.
Een paar dagen voor Kerstmis toog ik
hierheen, om midden in het Duitsche leven
eensWeihnachten te vieren en het Sylvesterfest
(Oudejaarsavond) mee te maken, 's Morgens
vroeg de zon was nog niet op was ik
al in de weer, om met den trein van 7.16 af
te^eizen. Om zoo vroeg in den morgen bijtijds
aan 't Centraal-Station te wezen, most een
Amsterdammer een rijtuig nemen, en zulk
een hulpmiddel bracht mij dan ook naar de
plaats van vertrek. Een retourtje van f32.20,
tweede klasse, wae spoedig genomen, en eer
we er aan dachteD, lag Amsterdam met zijn
mooie huizen-groepen en torens en koepels
ver achter ons, zaten we in de hei en stoom
den we Duitschland tegemoet. Zoo'n reis is
duurder dan men denkt en valt nooit meê.
Ten eerste moesten we betalen onze „reaei ve-
platz", dat is 2 Mark per plaats, opdat ge
ten allen tjjde, sis ga soms even in den cor
ridor mocht gaan wandelen, of naar de„Speise-
zimmar" zoadt afdwalen, toch het recht op
uw plaats zondt behouden. Ten tweede werd
er even twaalf unr, 't was toen klokke
elf in Holland aangekondigd, dat het
middagmaal gereed was en wij in de„Speise-
zünmer" gewacht werden. Daar waren
ongeveer een dertig personen bjjeen, die aan
keurig gedekte tafels zouden trachten, al
hortend en stootend wat ommelette met
ham, wildbraad met groente er, verder nog
een sikkepitje dessert nsar binnen te spelen.
Dit gelukte den een beter dan dan ander,
en men kon aan dezen maaltijd heel goed den
ervaren reiziger en smuller onderscheiden van
den onbeholpen stumper, die te hooi en te
gras een8 een reisje doet en meer op zijn gemak
is aan een stevige tafel op vier pooten, dan
aan zoo'n opgeslagen plankje met 'n servet
erover, dat ieder oogenblik schijnt te zullen
wegloopen. Evenwel, 't plankjs liep niet weg
en 't eten, dat goed was toebereid, liet zich
wèl smaken. Toen de maaltijd was afgeloo-
pen, betaalden we elk onze M. 2 60, behalve
een „trinkgeld" voor den kellner, en we
keerden weer naar onze respectieve plaatsen
terug. Ik naar nummer 84. In Benthelm
hadden we een klein half uur oponthoud
en moesten wij, d.wz. moest onze bagage
gevisiteerd worden. De veertig sigaren, die
ik bij mij had, mochten vrij doorgaan, maar
de paar doozsn boorden en manchetten wer
den nauwkeurig bekeken en getsxeerd door
heeren met hooge kragen en vervaarlijke
snorren, doch werden toch ook eindelijk na
veel heen en weer gepraat „steuerfrei" ver
klaard. Zoo kwamen we vervolgens te
Osnabrhok, waar we voor dezen keer eens
niet stilhielden, wat mij eigenlijk wel speet,
want je kunt er zoo heerlijk forellen eten.
Gewoonlijk 't is mij tenminste steeds over
komen moet men er anderhalf of twee
uren wachten. En dat is niet zoo erg, als
men bij dag reist, want dan kan men een
deel van dien tijd zoek lusken met de bewuste
forellen, maar 's nachts ie 't een beproeving,
een foltering
Den lsatsten keer, voorjaar 1904, dat me dit
buiienkacsje te beurt viel, heb ik er gezeten
var, 's nachts .twee unr tot half vier, in
gezelschap van zeven Russen, die evenmin
mij vers'aan konden, als ik hen Een poosje
later kwamen er neg een pasr Engelsohep
bij, wat de gezelligheid niet verhoogde, want
twee hunner gingen liggen slapen en de
derde ging ons zitten ank Ijken alsof de
Russen en ik verkapte Boeren waren.
Doch an stopten we er niet langer dan één
of twee minuten, om reizigers uit en in te
laten en gingen we haastig verder. Wat we
zooal zagen onderweg, kan ik niet allemaal
mededeelen in een brief als dezen daarvoor
zon men een Bsedeker moeten opslaan. Maar
interessant is 't, tnsschen Löhne en Minden
de Porta Germar.ios te zien hoog op een berg
top, en waarschijnlijk door een der Romein-
sche Keizers daar gesticht 't Is een groote
vergalde koepel, gedragen door vele zuilen.
Een groote breede weg van marmer bd hard
steen leidt er heen. Zoo, genietend van al
het moois en eigenaardigs, dat Duitschland
heeft, kwamen we langs Hannover en andere
Roman van
CARL BUSSE.
o
16.
Peter Körner bleet staan. Hij had de
lippen vast op elkaar gedrukt. Hjj zag, hoe
Jule Fischer haar vader zocht en vond. Zjj
gaf hem het pakje over. Toen keek zjj weer
rond naar een gaatje, om terug te kunnen
keeren.
„Hier 1" riep Peter vrooljjk.
Zij aarzelde, maar kwam toch langzaam
naderbjj.
„Dat is waarachtig Jule," zeide een der
twee kerels— „het lietje der referendarissen.
Nu, m\jn schatje, moet je hier nog eens
door, naar je vriendje
Zjj had het gehoord. Bloedrood was haar
gelaat geworden. Doch zjj hiet het gelaat
trotsch omhoog.
Naast die twee maakte iemand ruimte voor
haar.
„Volg rnjj maar," sprak Peter en drong
steeds vooruit. Hij was inwendig zoo woe
dend, dat hy haar niet eens een veront
schuldiging maakte.
En zjj, nu met gebogen hoofd, achter
hem aan. Het was een onaangenaam geval,
zoo dwars door de menigte heen, die
nu opmerkzaam was geworden.
„Nu, wel te rusten hoor I" riep het van
den eenen naar den anderen kaDt. Overal
werd er gelachen en gespot,
groote en kleine steden, 's avonds tegen
zevenen te Berlijn aan. Ik besloot aan het
eerste stat.on, zijnde de Zoölogisch» Garten,
uit te stappen. Ik nam een droschke, een
rijtuig van het soort, dat we in Amsterdam
een „aapje" noemen, en reed naar mijn hêtel,
waar tevoren door een vriend voor mij kamera
waren besteld. En zoo zit ik nu ia de
KoniggriiVzerstraBse, Hotel Borussia een
onde naatn voor Pruisen dezen brief te
schrijven voor de „Schager Courant". En het
doet mij genoegen, dat ik dit doen kan, want
dan leef ik weer in gedachten met die m6ü-
schen, die mij zoo gemakkelijk verstaau en
die ik zoo spoedig begrijp Ik heb, evenais
de zwaluwen, er behoefte aan, zoo nu en dan
eens uit te vliegeu naar vreemde streken,
maar wéér ik ook ooit was, in New-Yoik of ia
Parijs, te Londen of op de Schotsche Hoog
landen, op den Atlantiscbeu Oceaan of, zoo
als morgen, op S.ins-Sonci, het heerlijk lust
oord te Potsdam, overal deck ik aan Holland
en de Hollanders, en doet het mij goed hen
iets mede te deelen van het mooie en het
vreemde, dat ik geniet.
Zoo heb ik dan ook hier Kerstmis gevierd.
Maar van zulk een Kerstfeest he -ft men in
Holland geen begrip. Men heeft het willen
vergelijken met ons St. Nicolaaafeest, maar
het lijkt er niet naar. De armen in
Holland vieren geen 8t. Nicolaas, geven of
ontvangen geen surprisesmaar hier is geen
gezin zoo arm, dat een Kerstboom ontbreekt.
Hier wordt de heele maand December door
Kerstmis in beslag genomen. Ieder huisge
zin moet zijn boom hebben, iedere huisge
noot, iedere gast zijn geschenk. De kroon
prins kocht zijn verloofde een parelsnoer van
37000 Mark, maar ook geen kind zoo arm, of
't kreeg zjjn Weihnaohtsgesohenk.
Gedurende de zooveel dagen voor Kerstmis,
die ik hier vertoefde, kon men bij Wertheim
in de Leipzigerstrasse bijna niet binnenkomen.
Daar koopt men van alles. De vijf, zes ver
diepingen van dezen reuzenwiukel met zijn
datzeudon étalages, duizenden toonbanken.dul-
zendea winkeljuffers,waren volgepropt van den
ochtend vroeg tot laat in den avond met
menschen vaa allerlei slag, allerlei stand,
allerlei vermogen, die kwamen koopen poppe
tjes van een groschen (6 cent) of van een
halve groschen (3 cent,), pennen, schoenen,
worst, zijden blouses, visch, zuurkool, arm
banden. Armbanden van blik, van koper,
van ivoor, van zilver, van goud met diaman
ten, armbanden van twaalf penningen (7 cent)
en armbanden vsn drie, vier en vijfhonderd
galden. Boeken, schilderijen, tafels, vloer-
kleeden, overhemden, hooge hoeden, lage
hoeden, eierdopjes, eieren, schelvisch, zalm,
beukenootjes, bitterkoekjes, kaarsen, wasch-
tafels, regenjassen, vuurwerk, alles, alles wat
ooit in Duitschland gemaakt, gevonden, ge
vangen of ingevoerd werd. En dit alles, tot
schuurpapier incluis, wordt plotseling zeer
geschikt geacht, om als kerstgeschenk te
dienen. In de familie waar ik het Kerstfeest
meê vierde, heb ik aan den kerstboom opge
merkt een blouse, een boek, een inktpot,
een jongen hond in een slnitmandje, een
doosje sigaretten. En wat er niet aan hangen
kon, lag er keurig verpakt naast.
Dit was op den avond vóór Kerstmis, den
z.g.n. „Bascheruügsaband," dan avond der
zegening. De geschenken werden meegenomeD,
de kaarsen gedoofd, en de boom blijft staan,
opnieuw versierd en behangen met veel
moois, wachtend op Sylvesterabend, wauneer
hij het oude jaar zal bijlichten bij zijn uittocht,
en het nieuwe met vroolijkheld zal begroeten.
Den ochtend-kerkdienst heb ik ten deele
bijgewoond in „Die zwölf Apostel" en den
avonddienst, den 26sten, in die Gedacht-
nisskirche. De laatste is een van de prach-
j tigste gebouwen, die men in Berlijn ziet.
Vooral van binnen heerscht er 'n bizondere
pracht, en het marmeren Christusbeeld, dat
midden op het altaar staat, is wonderlijk
schoon. Ook in de protestantsche kerken in
j Dnitschlend zijn altaren.
Na Kerstmis werd het plotseling rustiger
het gedraef en gejoel op -de straten was
eensklaps veel minder geworden. Men kon
weer 'n winkel binnenkomen, men kon weer
loopen zonder gevaar van onder den voet
j te raken. En als een vreemdeling Berlijn
gaat zien, dan is 't programma 'n cliché
Uister den Linden, Friedrichstragse.» ïbegeg-
allée, Brandenburger Thor, Ruhuieshalle und
sonstige Sshenswürdigkeiten. En dia alle
hebben we dan ook trou w bezocht. De
Friedricbstrasss Is de Berlijnscbe Kalverstraat,
altijd even vol en altijd even druk, na tweeën
geen kans meer om over te steken van den
eenen kaat naar den anderen. De Siegesallée
met zijn een-en-dertig wondermooie beelden
groepen was nu even overweldigend als in
zijn zomerdos.
Daar ziet men de hoofdfiguren uit de
Duitsche historie, van Albrecht der Bër
(11341170) sf tot Kuiser Wilhelm I toe
(1861—1888). Allen in wit marmer uitgehou
wen. Aan het eene einde der laan staat het
leelijke, houterige beeld vsn Rolaud vod Berlin
(onthuld In 1903), en aan den anderen kant de
Siegeseauie, die als een toren boven alles
uitsteekt, en waarop in rellef de overwin-
Het meisje had de lippen opeen gedrukt.
In haar binnenste was het oproerig. Zij
was hem dankbaar, dat hjj haar een door
tocht had gemaakt naar haar vader, maar
boos was zjj, dat hjj haar, tegen zijn wil
natuurlijk, in zulk een hoogst onaangename
positie had gebracht.
„Dank u," sprak zjj kort, toon zjj weer
buiten de menschen waren.
Hjj schudde het hoofd. „Gjj moogt nu niet
alleen gaan. Gjj zult mjj mosten toestaan,
u Daar huis te brengen."
Een schuwe, SDelle oogopslag. Op een
maal was alle boosheid in haar verdwenen.
Het werd in haar kringen zoo rauw niet
genomen, of het kon wèl, dat zjj alleen
door de nachteljjke straten liep.
Terwjjl hjj als van-zelf-sprekeud zeide:
„gij moogt nu niet alleen gaan," hiet
hjj haar direct op tot zjjn stand, buiten
haar kringen op. Zjj was een dame
precies als zjjne zuster (wanneer hjj er eene
had), evenals elke andere.
Zij gaf zich van deze gedachte geen
rekenschap zjj voelde slechts, dat zjjne
woorden haar goed deden. Nu was de
dankbaarheid in haar van een dwaze boos
heid bevrjjd.
Zjj antwoordde niets. Zjj keek hem
ook niet aan Zwjjgend liep zjj naast hem voort.
Hjj was vlug die kleine ergernis van
zooeven te boven gekomen,
„Ik wist heusch niet, dat er nog zulke
kannibalen in Groszbirchen woonden, men
leert steeds meer."
„Het waren er geen uit Groszkirchen,"
antwoordde zjj, „het waren menschen
van de fabriek."
„Ah, zoo," hjj lachte, zoo gewichtig
nam zjj dat op, „dan is het stadssohild
ningen vsn 187071 zijn afgebeeld. Twee
honderd passen van deze zuil af is das
Reichstagsgetaude. In sommige zijlanen van
de Siegesallée zijn, sedeit ik hier 'f, laatst
was, heel wat beelden onthuld. Zoo heb ik
gevonden Mozart, 1L y in en Beethoven, staand
onder een verguld marmeren koepel, als drie
heeren in een preekstoel, zeer kos'baar, maar
ook zeer leelijk en smakeloos- Richard Wng-
ner's beeld daarentegen, dat aan de grens van
den Thiergarten staat, is een wonder van
beeldhouwkunst. Op een hoog voetstuk zit
de groote meester, met de eene hand tot
vnist gebald en in de andere een mnziekrol.
Hij kijkt naar boven en uit zijn wezen spreekt
bezieling. Aan de voorzijde van zijn voetstok
staat Wolfram von Eschenbach, den meester
toezingende, links ligt Tannhattter, verslagen
om den vloek, die hem te Rome trof, rechts
de Waikiirengeatalto van Brünhilde, en aan
de rugzijde Rheingold. Het geheel is zóó
overweldigend schoon, dat iemand die het
eens gezien heeft, hec nooit meer kan ver
geten. Maar 't schoonst van alies is de figunr
van den Meester zelf, die 't Woord, dat in
hem woonde, vleesch deed worden en onder
ons heeft doen wonen in klank en maat en
voorstelling, schooner dan iemand vóór hem
ooit vermocht.
Alle beelden of beeldengroepen te beschre
ven, die ik wederom, of voor 't eerst zag, is
onmogelijk. Er schijnt hier geen gebrek aan
marmer te wezende statnes en gedeuk-
zuiion rijzen hier nit den grond als padde
stoelen. Iedere week minstens wordt er een
onthuld. Ofcto Reuter, een coupletzanger, zong
gisteravond in den „Wintergarten"
„Willst du rbich werden,
Dann mnsst du Marmor kaufen,
Damit eehr schnell nach Berlin laufen,
In Berlin wird man alles lose,
Dsnn der Thiergarten ist so gross
Als wilde hij daarmeê zeggen, dat er nog
ruimte genoeg is voor meer beeldengroepen.
En voortgaande in deze gedachte, zou ik
ook wel bijna zeggen, dat men van Berlijn
en van den Thiergarten in 't bijzonder ééne
groote beeldengalerij wil maken. Daar is
Parijs niets bij en Londen nog minder, maar
omhelsd, gerost en gerameid, verzet ge n ook
niet meer. Ge doet maar mee en gaat, waar
heen ge gedrongen wordt. Uw arme Zon
digsche pak, dat ge voor dit feestje nog eens
babt laten opknappen, kunt ge morgen wel
bij den uitdrr ge-, of beter nog bij een vodden
koopman laten brengen, want er is geen heel
meer aan en ééne groote vlek.
Hoe we thuis gekomen zijn, weet Ik niet
goed meer. Maar 't was tegen twaalven
toen wij den anderen morgen wakker wer
den, en er werd aan tafel veel spuitwater
gedronken.
En nu ga ik mij gereedmaken om weer naar
Holland te komen, 't Ia wel jammer, dat
de vreugde van 't uit-zijn niet langer kan
duren, maar dat is niet anders, en 't is een
wijs mensch, die er in berust en met blijd
schap zijn taak weer opneemt. Want alleen
in den arbeid dien wij verrichten en in de
geestdrift die ons daarbij bezielt, ligt de be
antwoording van de vraag, of 't jaar dat wij
zijn binnengegaan, een goed en gezegend jaar
wezen zal. Feestvieren is goed, maar arbeid
is beter, arbeid die 't loon verdient, arbeid die
een mensch sterk maakt om de teleurstel
lingen ln 't leven te boven te komen.
Hij, Jhr. Mr. Victor de Stuers, uit den
geslachte van een Ridder derde kies der
Militaire Willemsorde, van 'n veldoverste, die
in 1823 zoo kranig ter Westkust van Borneo
ageerde en in 1825 zoo voortreffelijk de
expeditie naar Boni wist te leiden, hij, de
afstammeling van een braaf en dapper officier,
speelt daar nu plotseling, zij 't dan onwetend,
in de kaart van gewetenlooze kapitalisten,
in de kaart ook van Neêrlands vijanden in
binnen- en in buitenland
Ik weet niet, tot welke partij deze volks
vertegenwoordiger behoort, ook niet welk
district den kunstkenner naar de Kamer
afvaardigde, maar wat ik wél weet, is, dat
deze Jonkheer zich hoogst oneerbiedig, ja
krenkend heeft gedragen tegenover onze
Sonvereioe. tegenover onze Koningin, die den
„bloedhond" en „moordenaar", Luitenant-
Kolonel G. C. E. van Daalen, nog onlangs
en juist voor zijne zoo energieke en kranige
leiding der Gajoe- en Alas-excuisie, openlijk
prees en beloonde.
Jhr. mr. Victor de Stuers heeft zich niet
als „edelman" gedragen, laat hem dit door
'n „poorter" gezegd zijn
Waarom heeft Baron Mnckay, de waardige
j voorzitter onzer Kamer, dien spreker niet tot
Moge zoo dit jaar gezegend wazen voor ons de orde geroepen, waarom werd hem het
allen, voor u en voor mij, dan roep Ik ook 13 ~'~L 4*-
u van harte een Prosit Neujahrtoe.
Berlin, 1 Januari 1906. H. d, H.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
LXXXVIII
Wij zijn hier verontwaardigd, lezers, diep
verontwaardigd
Zooeven lezen we tooh in de Java Bode
het volgende telegram
„Het voorgevallene in de Gajoe- en Alas-
ianden werd bij de a'gemeene beraadslagingen
over de Indische Begrooting niet alleen aan
crltiek onderworpen door de afgevaardigden
J. M Pijascker Hordijk, J. T. Cremer en
H. H van Kol, maar het werd in allerfelste
bewoordingen afgekeurd door den afgevaar-
woord niet ontnomen wegens laster en hoon
Uit naam van het door dat Kamerlid zoo
verguisde Indische Lager, in de gelederen
waarvan Ik de eer had vijf jaren te dienen,
nit naam van onze koloniale officieren, onder
officieren en soldaten, nit naam van die
dappere Europeanen, Javanen, Soendaneezen,
Ambonneezen enz., uit naam dus van de
mannen, die dag en nacht gereed staan, om
leven on gezondheid te offeren voor de eer
van Neerlandg vlag, nit naam van al die
braven, slingeren wij het Kamerlid Jhr mr.
Viotor de Stuers onze diepe verontwaardiging
in het aangezicht t
Het zon zeer zeker te betreureD zijn, als
die afgevaardigde bij 'n volgende verkiezing
weer als zoodanig in aanmerking kwam.
Toen ik de vorige maal op Batavia was,
sprak ik er toevallig ook 'n paar gewonde
Ams^daminag hier een lesie komen 2? j £rgï? Tao°r a°D 8Ige™ar" marechaussees, mannen, die ik vroeger op
LLL' AmS;erdam mag hler 6en Ie8,e k0men digue Jhr. Mr. Victor E. L. de Stners. Deze Atjeh Kekend had. Beid; brnfne kry«,e8r8 hJ.
den den beroemden tocht van Overste van
Daalen medegemaakt en natuurlijk infor
meerde ik dus dadelijk naar dat toen reeds
zoo druk besproken dooden van vrouwen en
kinderen.
De beide militairen vertelden mij eenvoudig
en ongekunsteld, hoe de vork in den steel zat
en wierpen alle schnld in dezen op de dappere
Gajoe's. En terechtOverste van Daalen tooh
had steeds, door bevriende Inwoners van het
land, zijn nadering doen berichten, daarbij
hoofden en volk minzaam aanmanende, zich
toch als sobat's der Kompenie te gedragen,
geen strijd aan te binden en de wapens neer
te leggen.
Vele kampongs heschen dan ook de witte
vlag en vreedzaam werden in dat geval ver
schillende zaken met den Overste besproken.
Enkelen echter hadden tot 'n wanhopigen
strijd besloten en de Inwoners, mannen zoo
wel als vrouwen, vochten dan en vielen als
helden.
Zij hebben daardoor recht op onze eer
biedige hulde
Niettegenstaande de Overste nu er steeds
weder op aandrong, om vrouwen en kinderen
in veiligheid te brengen, bleven die laatsten
hun mannen en vaders getrouw ter zijde
in den strijd, en elk goed soldaat zal met
den meesten lof over zooveel heldengeest
spreken.
Op de borstweringen zelf hadden de mare
chaussees maar zelden of nooit die vrouwen
en knapen opgemerkt, doch waren ze eindelijk
in zoo'n versterkte kampong gedrongen, was
de „overwinning" behaald, dan stuitte men
dadelijk weder op tallooze kuilen en loop
graven, bij de huizen aangelegd, die dan even
zoovele rednits vormden en elk afzonderlijk
'n hardnekkigen kamp eischten. Bij die laatste
heroïsche bicnenverdediging nn streden ook
vrouwen en halfwassen knapen mede, ge
wapend met donderbns, schietgeweer, klewang
of lans.
De meesten van die „Kenau's" waren ais
mannen gekleed, met 'n hoofddoek dus en
de bekende wijde Atjehsche broek aan.
Ze vochten als leeuwinnen, die Gajoesche
vrouwen, en Wagiman, zoo heette één mijner
zegslieden, kreeg 'n lanssteek van zoo'n
dappere, „Gajoe amazone" in den onderbuik.
Natuurlijk, dat hij haar nit lijfsweer met
z'n klewang neersabelde
Dat was toen geen moord, maar het reebt
van den oorlog en daarom mag mems
wie hij ook zij, dien dapperen Wagiman zi,
daad verwijten, veel minder hem een bloed
hond, een moordenaar noemen 1
nemen. j teeker,^e de feiten „plus qu'un crime, une
Dinsdagavond, den 27aten, hebben wij, en fanle." De bedrijvers schold hij moordenaars
dat deed mija Hollandscne hart goed, Tiily en bloedhonden. Hij toonde zich zeer bezorgd
Koenen gehoord, die hi9r in de „Beethoven- voor den noodlottigen weg van geweld,
saai Köthenstrasse 32 een „Lieder- ingeslagen door het militaire driemanschap
abenl" gaf. Zij zong drie Italiaansche en -- - -
zeveD Duitsche liederen. Het succes, dat zjj i
behaalde,was schitterend en ten volle verdiend j
er was geen plaats onbezet.
Zoo, kijkend en luisterend en genietend en
geld uitgevend, zijn we aan „Sylvesterabond"
gekomen. Oudejaarsavond ln BerlijnMaar,
mijn waarde Lezers, weet ge wel, wat dat
wil zeggen Dat ls ik weet niet, hoe
ik 't noemen zal. Dat is de wereld op z'n
kop. Dat is de absentie van alle mensehe-
lijke zelfbeheersching en zelfbedwang. Dat
is voor een Hollander misschien alleen, en
dan nog maar heel in de verte, te vergelijken
met de kronlngsweek. Zoo iets moet
men meêgemaakt hebben, om er eeniga nota
van te hebben Vroeg In den avond worden
de kerstboomen weer verlicht, er wordt ge
zongen en pret gemaakt. Van lieverlede wor
den de straten leeg. Allen zitten thnis, en
de enkeling die zich op straat begeeft, zooals
uw reisgrage dienaar, om nog 'n brief te
posten, denkt, dat Berlijn uitgestorven is.
Tot ongeveer tien minuten vóór twaal
ven Dan keert de boel om. Een enkele
torenklok vangt aan te luiden, een tweede
volgt, een derde brengt eveneens zijn klepels
I in beweging, en eer 't twaalf uur ls, luiden
en bommen alle torenklokken, die Berlijn heeft,
en krijgt men als vreemdeling een gevoei
alsof de wereld in brand staat. Het is een
oorverdoovend lawaai, dat hoog uit de lncht
neervalt en allo pleinen en straten vervult
mat een niet te noemen gegons en gebom.
Klokke twaalf precies worden van alle huizen
en alle verdiepingen de ramen wijd opengezet,
en allen roepen naar buiten aan huD over
buren of aan de voorbijgangers een „Prosit
Neujahr toe. Dit duurt maar enkele oogen
blikken Allen stormen naar bulten, joelend
en schreeuwend Allen drukken eikaar de
hand. Prosit Neujahr I Prosit Neujahr! Dui
zendmaal geroepen, duizendmaal herhaald.
't, Is alsof er van geen rang of stand ooit
meer sprake zal wezen de kleinzielige afstand
tusschen menschen en menschen is verdweneD.
't Is één groote broederbond. Prosit Neujahr
voor armen en rijken, die elkaar omhelzen
en begoeten, alsof zjj blij zijn elkaar ontmoet
te hebben. Prosit Neujahrvoor den rjjke,
die uit ziju koets stapt en voor den bedelaar,
die op den hoek vso de straat zijn hand
ophoudt voor 'n aalmoes. Alles juicht en
jubelt en rumoert en lawaait. Prosit Neujahr!
Ge komt niet los nit da bende, die n gevan
gen houdt en rond n danst als een troep
krankzinnigen. Straks doet gij met uw
troepje hetzelfde. Een koffiehuis komt ga
niet binnen, een stille eenzame straat, om
even op nw verhaal te komen, vindt ge niet
Hat giert door u heen en over uw hoofd
Prosit Neujahr 1
Gjj zijfc uzelf niet meer. Gekaatst, geknensd,
IdsnbnrgVan Heutsz—Van Daalen."
Een krachtig woord van protest dient
thans gesproken
Begint men in Holland soms weer met
dat intens verachtelijk systeem van afbreken,
liegen en lasteren
Gaat men hetzelfde weer beproeven als
vroeger met onzen braven Karei van der
Heijden
Moet er dan nimmer een eind komen aan
dien onzaligen Atjehkrijg 1
Welke duistere machten zijn thans weer
aan 't gisten
Nederlanders, houdt het hoofd koel, men
wil u bedriegen, past op
Leent in Godsnaam het oor niet aan die
zoogenaamde „hnmanen", aan die „schrijvers'1
en „sprekers", welke zoo sentimenteel pro-
testaeren tegen 't „rnw geweld." Men wil u
zand in de oogen strooien, Nederlanders, kijkt
nit, wat ik n bidden mag
Er zijn hier en in Holland, helaas 1 genoeg
geldmannen, die belang hebben bij 'n voort
duren van den strijd, die met ieede oogen
het zagen, hoe Snmatra's Noordkust onder 'n
Van Heutsz gepacificeerd werd, die maling
hebben natuurlijk aan het bloed van onze
dappere militairen, van de niet minder moe
dige Atjehers en van de ongelukkige ge
straften dien het wat schelen kan, of milli-
oenen en millloenen gonds aan Arm-Java
onttrokken worden die voor dit alles onver
schillig blijven, zeg ik, als hnn brandkast
maar gevuld wordt 1
Mannen als 'n Van der Heijden, 'n Van
Hentsz, 'n Van Daalen zijn er niet dik ge
zaaid in een legerHun krachtig ageeren
voert te snel naar het einddoel, den vrede
envoor enkelen zijn langdurige oorlogen
hier zoo voordeelig
De meest practische manier nu, om vlotte
aanvoerders in discrediet te brengen, ja, van
hnn post te dringen, is wel verdachtmaking
en laffe speculatie op het kasiangevoel der
onkundige groote massa.
Scheldwoorden als „bloedhonden" en
„moordenaars" moeten bij 'n natie als de
onze inslaan 1
Zingt men bij n nog niet in de straten
„Arme vrouwen en kinderen
Slacht men in de Gajoelsnden
O, wat een schande
Schande voor ons Nederland
't Zon me hensch niet verwonderen anders I
Jhr. Mr. Victor de Stuers had zich bij z'n
knnstllefhebberjjen moeten houden, had niet
mee moeten praten over dingen, waar hij nu
eenmaal niets van af weet, had zich zeker
niet moeten verlagen tot hoon en laster van
het dappere Indische Leger, van dat Leger,
éénmaal, als ik mij niet vergis, door wfjlen
zijn vader gecommandeerd
rein en onbevlekt gebleven."
Weder liepen zij eenige schreden zwij
gend nasst elkaar voort.
„Is u steeds zoo laat op, juffrouw, of
alleen vandaag maar
Zjj schudde het hoofd.
„Moeder was jarig Toen zaten wij wat
langer bjj elkaar En daar klonk eensklaps
het signaal, dat er brand was. Vader
stormde dadelijk weg, om de eerste te zjjn,
die er bij was. En toen vergat hjj het
pakje, dat ik hem nu heb gebracht."
Nu sloegen zjj beiden een stille straat in.
„Gaan wjj nu wel den goeden kant uit?
Naar de Zietenstraat moeten wjj toch rechts
naar beneden."
„Wilt u daarheen Ik ga naar de Ber-
ljjnerstraat. In de Zietenstraat is alleen de
zaak."
Hjj sloeg zich voor het hoofd.
„En ik dacht steeds, dat u op de tweede
verdieping woonde, boven den winkel
Daarom heb ik steeds zoo naar boven
gekeken."
Fronste zjj het voorhoofd In elk geval
had hjj het gevoel, alsof het beter geweest
was, wanneer hjj de laatste woorden niet
had gesproken. En om den indruk wat uit
te wisschen, zeide hjj„Ik beu vanavond
ook in een gezelschap geweest. Weet ge,
dat ik nog toevallig over u heb ge
sproken
Zjj keek hem verwonderd aan.
„Ja," knikte hjj, met„juffrouw Westerhau-
sen I Ge zjjt toch samen op school geweest,
niet
Zjj liep direct langzamer. Een vurig rood
had haar wangen gekleurd.
„Tot juffrouw Westerhausen heeft u
over mjj gesproken
We hopen nu spoedig te mogen lezen, dat
ook in de Hollandsohe Pers van alle rich
tingen een orkaan van verontwaardiging is
losgebarsten.
Het Algemeen Handelsblad zal zich zeker
niet onbetuigd hebben gelaten
Lt. Clookener Brousson. b. d.
Tjilatjap.
„Ja, ik zeide haar, dat u de eenige
jongedame waart, die ik hier kende
Zjj liep reeds weer schjjnbaar rustig
verder. Slechts de sterke en onregelmatige
ademhaling verriedt hare opgewondenheid,
„Van wie weet, n, dat wjj samen op school
hebben gegaan
,.Het moest gewoon gezegd schjjnen.
Het gelukte niet
„Iemand heeft het mjj verteld. Is u
koud
„Neen, neen," mompelde zjj. Zjj had alleen
maar een dunne sjaal om en bad licht ge
beefd En zjj trachtte haar begeleider aan
te zien zonder dat hjj het bemerkte. De
gedachte woelde in haar hoofd wat hebben
zjj toch over mjj gesproken De hoogmoe
dige Inge heeft zjj om mjj gelachen
De lippen opgetrokken voor Jule van den j
sigarenkoopman
Misschien wel met detigene, die nu naast
haar liep I
„Neen, neen, neen," zeide zjj tot zichzelf.
„Dan zou hjj er bepaald niet zelf over zjjn
begonnen."
En weder dat zachte gevoel van dank
baarheid en triomf, dat haar verwarmde.
Hunne schreden klonken luid in de stilte
van den nacht. Zjj ontmoetten niemand,
Een kat vluchtte over de straat en ver
dween in een steeg De weinige lantaarns
verspreidden slechts een zwak en onzeker
licht, want de wind deed ze geweldig
flikkeren.
Ea in de nachteljjke stilte kwam het
Jule Fischer tot bewustzjjn„Met wien
loopt ge nu op dit late uur en zjj dacht
aan de woorden, die de beide mannen haar
hadden nageroepen, aan dat „schatje van
den referendaris," en het „liefje van de
referendarissen
Toen stapte zjj onwillekeurig vlugger. Die
anderen hadden in de eenzaamheid van den
nacht allerlei dwaasheden tot haar gezegd.
Hjj deed het niet dat verheugde baar.
Maar toen kreeg zjj vrees, dat het nog
gebeuren zou, en zjj zeide
„Nu zjjn wjj er dadeljjk, nog een paar
minuten."
„Dan reeds Wat jammer het genoecen
was kort."
Begon hij dan toch Met bjjna angstige
haast zocht zjj het af te wenden. Er wilde
haar niets invallen. Toen sprak zjj
„Is uw hond nu alleen thuis? Huilt hii
dan niet
„Dat mag niet," antwoordde hjj vlug en
levendig, als steeds wanneer iemand over
den dog begon te praten. „Satan moet
rustig afwachten, tot ik thuis kom. Dan
zitten wjj nog een half uurtje en rooken
tot slot een sigaar."
„De hond ook?" vroeg zjj lachend. Juist
liep zjj twee steenen treden van een stoep
op en stak handig en vlug den sleutel in
het slot. Knarsend werd bjj omgedraaid,
Ook Peter wae lachend bljjven staan.
„Wanneer men zoo intiem samenleeft
als wjj," zeide hjj, „dan gebeurt het menig
maal, dat men steeds van „wjj" spreekt.
Satan en ik zjjn zulke goede vrienden.
Dat kunt u niet gelooven. Wjj beiden zjjn
één."
Zjj voelde zich nu, nu zjj met één stap
de deur bereiken kon, heel vrjj.
„Dan is u dus ook een een
„Zjj liet het woord niet los. Zjj lachte
slechts, zacht, bjjna onhoorbaar. Veel vrien-
deljjker, dan hjj van haar had kunnen
denken.