JU L K TWEEDE BLAD. Zondag 8 Jan. 1905. 49ste Jaargang. No. 4008. n. FEUILLETON. .Ündisrhf d Uw pas aangestelde Amsterdamsche briefschrijver heeft zich, in verband met de pas gesloten contracten, een reisje naar Berlijn veroorloofd, zoodat hij na moet trachten het tekort aan Amsterdamech nieuws met Berlijnsch goed te maken en deze brief eigenlijk een Berlijnscbe zon kun nen heeten. Een paar dagen voor Kerstmis toog ik hierheen, om midden in het Duitsche leven eensWeihnachten te vieren en het Sylvesterfest (Oudejaarsavond) mee te maken, 's Morgens vroeg de zon was nog niet op was ik al in de weer, om met den trein van 7.16 af te^eizen. Om zoo vroeg in den morgen bijtijds aan 't Centraal-Station te wezen, most een Amsterdammer een rijtuig nemen, en zulk een hulpmiddel bracht mij dan ook naar de plaats van vertrek. Een retourtje van f32.20, tweede klasse, wae spoedig genomen, en eer we er aan dachteD, lag Amsterdam met zijn mooie huizen-groepen en torens en koepels ver achter ons, zaten we in de hei en stoom den we Duitschland tegemoet. Zoo'n reis is duurder dan men denkt en valt nooit meê. Ten eerste moesten we betalen onze „reaei ve- platz", dat is 2 Mark per plaats, opdat ge ten allen tjjde, sis ga soms even in den cor ridor mocht gaan wandelen, of naar de„Speise- zimmar" zoadt afdwalen, toch het recht op uw plaats zondt behouden. Ten tweede werd er even twaalf unr, 't was toen klokke elf in Holland aangekondigd, dat het middagmaal gereed was en wij in de„Speise- zünmer" gewacht werden. Daar waren ongeveer een dertig personen bjjeen, die aan keurig gedekte tafels zouden trachten, al hortend en stootend wat ommelette met ham, wildbraad met groente er, verder nog een sikkepitje dessert nsar binnen te spelen. Dit gelukte den een beter dan dan ander, en men kon aan dezen maaltijd heel goed den ervaren reiziger en smuller onderscheiden van den onbeholpen stumper, die te hooi en te gras een8 een reisje doet en meer op zijn gemak is aan een stevige tafel op vier pooten, dan aan zoo'n opgeslagen plankje met 'n servet erover, dat ieder oogenblik schijnt te zullen wegloopen. Evenwel, 't plankjs liep niet weg en 't eten, dat goed was toebereid, liet zich wèl smaken. Toen de maaltijd was afgeloo- pen, betaalden we elk onze M. 2 60, behalve een „trinkgeld" voor den kellner, en we keerden weer naar onze respectieve plaatsen terug. Ik naar nummer 84. In Benthelm hadden we een klein half uur oponthoud en moesten wij, d.wz. moest onze bagage gevisiteerd worden. De veertig sigaren, die ik bij mij had, mochten vrij doorgaan, maar de paar doozsn boorden en manchetten wer den nauwkeurig bekeken en getsxeerd door heeren met hooge kragen en vervaarlijke snorren, doch werden toch ook eindelijk na veel heen en weer gepraat „steuerfrei" ver klaard. Zoo kwamen we vervolgens te Osnabrhok, waar we voor dezen keer eens niet stilhielden, wat mij eigenlijk wel speet, want je kunt er zoo heerlijk forellen eten. Gewoonlijk 't is mij tenminste steeds over komen moet men er anderhalf of twee uren wachten. En dat is niet zoo erg, als men bij dag reist, want dan kan men een deel van dien tijd zoek lusken met de bewuste forellen, maar 's nachts ie 't een beproeving, een foltering Den lsatsten keer, voorjaar 1904, dat me dit buiienkacsje te beurt viel, heb ik er gezeten var, 's nachts .twee unr tot half vier, in gezelschap van zeven Russen, die evenmin mij vers'aan konden, als ik hen Een poosje later kwamen er neg een pasr Engelsohep bij, wat de gezelligheid niet verhoogde, want twee hunner gingen liggen slapen en de derde ging ons zitten ank Ijken alsof de Russen en ik verkapte Boeren waren. Doch an stopten we er niet langer dan één of twee minuten, om reizigers uit en in te laten en gingen we haastig verder. Wat we zooal zagen onderweg, kan ik niet allemaal mededeelen in een brief als dezen daarvoor zon men een Bsedeker moeten opslaan. Maar interessant is 't, tnsschen Löhne en Minden de Porta Germar.ios te zien hoog op een berg top, en waarschijnlijk door een der Romein- sche Keizers daar gesticht 't Is een groote vergalde koepel, gedragen door vele zuilen. Een groote breede weg van marmer bd hard steen leidt er heen. Zoo, genietend van al het moois en eigenaardigs, dat Duitschland heeft, kwamen we langs Hannover en andere Roman van CARL BUSSE. o 16. Peter Körner bleet staan. Hij had de lippen vast op elkaar gedrukt. Hjj zag, hoe Jule Fischer haar vader zocht en vond. Zjj gaf hem het pakje over. Toen keek zjj weer rond naar een gaatje, om terug te kunnen keeren. „Hier 1" riep Peter vrooljjk. Zij aarzelde, maar kwam toch langzaam naderbjj. „Dat is waarachtig Jule," zeide een der twee kerels— „het lietje der referendarissen. Nu, m\jn schatje, moet je hier nog eens door, naar je vriendje Zjj had het gehoord. Bloedrood was haar gelaat geworden. Doch zjj hiet het gelaat trotsch omhoog. Naast die twee maakte iemand ruimte voor haar. „Volg rnjj maar," sprak Peter en drong steeds vooruit. Hij was inwendig zoo woe dend, dat hy haar niet eens een veront schuldiging maakte. En zjj, nu met gebogen hoofd, achter hem aan. Het was een onaangenaam geval, zoo dwars door de menigte heen, die nu opmerkzaam was geworden. „Nu, wel te rusten hoor I" riep het van den eenen naar den anderen kaDt. Overal werd er gelachen en gespot, groote en kleine steden, 's avonds tegen zevenen te Berlijn aan. Ik besloot aan het eerste stat.on, zijnde de Zoölogisch» Garten, uit te stappen. Ik nam een droschke, een rijtuig van het soort, dat we in Amsterdam een „aapje" noemen, en reed naar mijn hêtel, waar tevoren door een vriend voor mij kamera waren besteld. En zoo zit ik nu ia de KoniggriiVzerstraBse, Hotel Borussia een onde naatn voor Pruisen dezen brief te schrijven voor de „Schager Courant". En het doet mij genoegen, dat ik dit doen kan, want dan leef ik weer in gedachten met die m6ü- schen, die mij zoo gemakkelijk verstaau en die ik zoo spoedig begrijp Ik heb, evenais de zwaluwen, er behoefte aan, zoo nu en dan eens uit te vliegeu naar vreemde streken, maar wéér ik ook ooit was, in New-Yoik of ia Parijs, te Londen of op de Schotsche Hoog landen, op den Atlantiscbeu Oceaan of, zoo als morgen, op S.ins-Sonci, het heerlijk lust oord te Potsdam, overal deck ik aan Holland en de Hollanders, en doet het mij goed hen iets mede te deelen van het mooie en het vreemde, dat ik geniet. Zoo heb ik dan ook hier Kerstmis gevierd. Maar van zulk een Kerstfeest he -ft men in Holland geen begrip. Men heeft het willen vergelijken met ons St. Nicolaaafeest, maar het lijkt er niet naar. De armen in Holland vieren geen 8t. Nicolaas, geven of ontvangen geen surprisesmaar hier is geen gezin zoo arm, dat een Kerstboom ontbreekt. Hier wordt de heele maand December door Kerstmis in beslag genomen. Ieder huisge zin moet zijn boom hebben, iedere huisge noot, iedere gast zijn geschenk. De kroon prins kocht zijn verloofde een parelsnoer van 37000 Mark, maar ook geen kind zoo arm, of 't kreeg zjjn Weihnaohtsgesohenk. Gedurende de zooveel dagen voor Kerstmis, die ik hier vertoefde, kon men bij Wertheim in de Leipzigerstrasse bijna niet binnenkomen. Daar koopt men van alles. De vijf, zes ver diepingen van dezen reuzenwiukel met zijn datzeudon étalages, duizenden toonbanken.dul- zendea winkeljuffers,waren volgepropt van den ochtend vroeg tot laat in den avond met menschen vaa allerlei slag, allerlei stand, allerlei vermogen, die kwamen koopen poppe tjes van een groschen (6 cent) of van een halve groschen (3 cent,), pennen, schoenen, worst, zijden blouses, visch, zuurkool, arm banden. Armbanden van blik, van koper, van ivoor, van zilver, van goud met diaman ten, armbanden van twaalf penningen (7 cent) en armbanden vsn drie, vier en vijfhonderd galden. Boeken, schilderijen, tafels, vloer- kleeden, overhemden, hooge hoeden, lage hoeden, eierdopjes, eieren, schelvisch, zalm, beukenootjes, bitterkoekjes, kaarsen, wasch- tafels, regenjassen, vuurwerk, alles, alles wat ooit in Duitschland gemaakt, gevonden, ge vangen of ingevoerd werd. En dit alles, tot schuurpapier incluis, wordt plotseling zeer geschikt geacht, om als kerstgeschenk te dienen. In de familie waar ik het Kerstfeest meê vierde, heb ik aan den kerstboom opge merkt een blouse, een boek, een inktpot, een jongen hond in een slnitmandje, een doosje sigaretten. En wat er niet aan hangen kon, lag er keurig verpakt naast. Dit was op den avond vóór Kerstmis, den z.g.n. „Bascheruügsaband," dan avond der zegening. De geschenken werden meegenomeD, de kaarsen gedoofd, en de boom blijft staan, opnieuw versierd en behangen met veel moois, wachtend op Sylvesterabend, wauneer hij het oude jaar zal bijlichten bij zijn uittocht, en het nieuwe met vroolijkheld zal begroeten. Den ochtend-kerkdienst heb ik ten deele bijgewoond in „Die zwölf Apostel" en den avonddienst, den 26sten, in die Gedacht- nisskirche. De laatste is een van de prach- j tigste gebouwen, die men in Berlijn ziet. Vooral van binnen heerscht er 'n bizondere pracht, en het marmeren Christusbeeld, dat midden op het altaar staat, is wonderlijk schoon. Ook in de protestantsche kerken in j Dnitschlend zijn altaren. Na Kerstmis werd het plotseling rustiger het gedraef en gejoel op -de straten was eensklaps veel minder geworden. Men kon weer 'n winkel binnenkomen, men kon weer loopen zonder gevaar van onder den voet j te raken. En als een vreemdeling Berlijn gaat zien, dan is 't programma 'n cliché Uister den Linden, Friedrichstragse.» ïbegeg- allée, Brandenburger Thor, Ruhuieshalle und sonstige Sshenswürdigkeiten. En dia alle hebben we dan ook trou w bezocht. De Friedricbstrasss Is de Berlijnscbe Kalverstraat, altijd even vol en altijd even druk, na tweeën geen kans meer om over te steken van den eenen kaat naar den anderen. De Siegesallée met zijn een-en-dertig wondermooie beelden groepen was nu even overweldigend als in zijn zomerdos. Daar ziet men de hoofdfiguren uit de Duitsche historie, van Albrecht der Bër (11341170) sf tot Kuiser Wilhelm I toe (1861—1888). Allen in wit marmer uitgehou wen. Aan het eene einde der laan staat het leelijke, houterige beeld vsn Rolaud vod Berlin (onthuld In 1903), en aan den anderen kant de Siegeseauie, die als een toren boven alles uitsteekt, en waarop in rellef de overwin- Het meisje had de lippen opeen gedrukt. In haar binnenste was het oproerig. Zij was hem dankbaar, dat hjj haar een door tocht had gemaakt naar haar vader, maar boos was zjj, dat hjj haar, tegen zijn wil natuurlijk, in zulk een hoogst onaangename positie had gebracht. „Dank u," sprak zjj kort, toon zjj weer buiten de menschen waren. Hjj schudde het hoofd. „Gjj moogt nu niet alleen gaan. Gjj zult mjj mosten toestaan, u Daar huis te brengen." Een schuwe, SDelle oogopslag. Op een maal was alle boosheid in haar verdwenen. Het werd in haar kringen zoo rauw niet genomen, of het kon wèl, dat zjj alleen door de nachteljjke straten liep. Terwjjl hjj als van-zelf-sprekeud zeide: „gij moogt nu niet alleen gaan," hiet hjj haar direct op tot zjjn stand, buiten haar kringen op. Zjj was een dame precies als zjjne zuster (wanneer hjj er eene had), evenals elke andere. Zij gaf zich van deze gedachte geen rekenschap zjj voelde slechts, dat zjjne woorden haar goed deden. Nu was de dankbaarheid in haar van een dwaze boos heid bevrjjd. Zjj antwoordde niets. Zjj keek hem ook niet aan Zwjjgend liep zjj naast hem voort. Hjj was vlug die kleine ergernis van zooeven te boven gekomen, „Ik wist heusch niet, dat er nog zulke kannibalen in Groszbirchen woonden, men leert steeds meer." „Het waren er geen uit Groszkirchen," antwoordde zjj, „het waren menschen van de fabriek." „Ah, zoo," hjj lachte, zoo gewichtig nam zjj dat op, „dan is het stadssohild ningen vsn 187071 zijn afgebeeld. Twee honderd passen van deze zuil af is das Reichstagsgetaude. In sommige zijlanen van de Siegesallée zijn, sedeit ik hier 'f, laatst was, heel wat beelden onthuld. Zoo heb ik gevonden Mozart, 1L y in en Beethoven, staand onder een verguld marmeren koepel, als drie heeren in een preekstoel, zeer kos'baar, maar ook zeer leelijk en smakeloos- Richard Wng- ner's beeld daarentegen, dat aan de grens van den Thiergarten staat, is een wonder van beeldhouwkunst. Op een hoog voetstuk zit de groote meester, met de eene hand tot vnist gebald en in de andere een mnziekrol. Hij kijkt naar boven en uit zijn wezen spreekt bezieling. Aan de voorzijde van zijn voetstok staat Wolfram von Eschenbach, den meester toezingende, links ligt Tannhattter, verslagen om den vloek, die hem te Rome trof, rechts de Waikiirengeatalto van Brünhilde, en aan de rugzijde Rheingold. Het geheel is zóó overweldigend schoon, dat iemand die het eens gezien heeft, hec nooit meer kan ver geten. Maar 't schoonst van alies is de figunr van den Meester zelf, die 't Woord, dat in hem woonde, vleesch deed worden en onder ons heeft doen wonen in klank en maat en voorstelling, schooner dan iemand vóór hem ooit vermocht. Alle beelden of beeldengroepen te beschre ven, die ik wederom, of voor 't eerst zag, is onmogelijk. Er schijnt hier geen gebrek aan marmer te wezende statnes en gedeuk- zuiion rijzen hier nit den grond als padde stoelen. Iedere week minstens wordt er een onthuld. Ofcto Reuter, een coupletzanger, zong gisteravond in den „Wintergarten" „Willst du rbich werden, Dann mnsst du Marmor kaufen, Damit eehr schnell nach Berlin laufen, In Berlin wird man alles lose, Dsnn der Thiergarten ist so gross Als wilde hij daarmeê zeggen, dat er nog ruimte genoeg is voor meer beeldengroepen. En voortgaande in deze gedachte, zou ik ook wel bijna zeggen, dat men van Berlijn en van den Thiergarten in 't bijzonder ééne groote beeldengalerij wil maken. Daar is Parijs niets bij en Londen nog minder, maar omhelsd, gerost en gerameid, verzet ge n ook niet meer. Ge doet maar mee en gaat, waar heen ge gedrongen wordt. Uw arme Zon digsche pak, dat ge voor dit feestje nog eens babt laten opknappen, kunt ge morgen wel bij den uitdrr ge-, of beter nog bij een vodden koopman laten brengen, want er is geen heel meer aan en ééne groote vlek. Hoe we thuis gekomen zijn, weet Ik niet goed meer. Maar 't was tegen twaalven toen wij den anderen morgen wakker wer den, en er werd aan tafel veel spuitwater gedronken. En nu ga ik mij gereedmaken om weer naar Holland te komen, 't Ia wel jammer, dat de vreugde van 't uit-zijn niet langer kan duren, maar dat is niet anders, en 't is een wijs mensch, die er in berust en met blijd schap zijn taak weer opneemt. Want alleen in den arbeid dien wij verrichten en in de geestdrift die ons daarbij bezielt, ligt de be antwoording van de vraag, of 't jaar dat wij zijn binnengegaan, een goed en gezegend jaar wezen zal. Feestvieren is goed, maar arbeid is beter, arbeid die 't loon verdient, arbeid die een mensch sterk maakt om de teleurstel lingen ln 't leven te boven te komen. Hij, Jhr. Mr. Victor de Stuers, uit den geslachte van een Ridder derde kies der Militaire Willemsorde, van 'n veldoverste, die in 1823 zoo kranig ter Westkust van Borneo ageerde en in 1825 zoo voortreffelijk de expeditie naar Boni wist te leiden, hij, de afstammeling van een braaf en dapper officier, speelt daar nu plotseling, zij 't dan onwetend, in de kaart van gewetenlooze kapitalisten, in de kaart ook van Neêrlands vijanden in binnen- en in buitenland Ik weet niet, tot welke partij deze volks vertegenwoordiger behoort, ook niet welk district den kunstkenner naar de Kamer afvaardigde, maar wat ik wél weet, is, dat deze Jonkheer zich hoogst oneerbiedig, ja krenkend heeft gedragen tegenover onze Sonvereioe. tegenover onze Koningin, die den „bloedhond" en „moordenaar", Luitenant- Kolonel G. C. E. van Daalen, nog onlangs en juist voor zijne zoo energieke en kranige leiding der Gajoe- en Alas-excuisie, openlijk prees en beloonde. Jhr. mr. Victor de Stuers heeft zich niet als „edelman" gedragen, laat hem dit door 'n „poorter" gezegd zijn Waarom heeft Baron Mnckay, de waardige j voorzitter onzer Kamer, dien spreker niet tot Moge zoo dit jaar gezegend wazen voor ons de orde geroepen, waarom werd hem het allen, voor u en voor mij, dan roep Ik ook 13 ~'~L 4*- u van harte een Prosit Neujahrtoe. Berlin, 1 Januari 1906. H. d, H. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. LXXXVIII Wij zijn hier verontwaardigd, lezers, diep verontwaardigd Zooeven lezen we tooh in de Java Bode het volgende telegram „Het voorgevallene in de Gajoe- en Alas- ianden werd bij de a'gemeene beraadslagingen over de Indische Begrooting niet alleen aan crltiek onderworpen door de afgevaardigden J. M Pijascker Hordijk, J. T. Cremer en H. H van Kol, maar het werd in allerfelste bewoordingen afgekeurd door den afgevaar- woord niet ontnomen wegens laster en hoon Uit naam van het door dat Kamerlid zoo verguisde Indische Lager, in de gelederen waarvan Ik de eer had vijf jaren te dienen, nit naam van onze koloniale officieren, onder officieren en soldaten, nit naam van die dappere Europeanen, Javanen, Soendaneezen, Ambonneezen enz., uit naam dus van de mannen, die dag en nacht gereed staan, om leven on gezondheid te offeren voor de eer van Neerlandg vlag, nit naam van al die braven, slingeren wij het Kamerlid Jhr mr. Viotor de Stuers onze diepe verontwaardiging in het aangezicht t Het zon zeer zeker te betreureD zijn, als die afgevaardigde bij 'n volgende verkiezing weer als zoodanig in aanmerking kwam. Toen ik de vorige maal op Batavia was, sprak ik er toevallig ook 'n paar gewonde Ams^daminag hier een lesie komen 2? j £rgï? Tao°r a°D 8Ige™ar" marechaussees, mannen, die ik vroeger op LLL' AmS;erdam mag hler 6en Ie8,e k0men digue Jhr. Mr. Victor E. L. de Stners. Deze Atjeh Kekend had. Beid; brnfne kry«,e8r8 hJ. den den beroemden tocht van Overste van Daalen medegemaakt en natuurlijk infor meerde ik dus dadelijk naar dat toen reeds zoo druk besproken dooden van vrouwen en kinderen. De beide militairen vertelden mij eenvoudig en ongekunsteld, hoe de vork in den steel zat en wierpen alle schnld in dezen op de dappere Gajoe's. En terechtOverste van Daalen tooh had steeds, door bevriende Inwoners van het land, zijn nadering doen berichten, daarbij hoofden en volk minzaam aanmanende, zich toch als sobat's der Kompenie te gedragen, geen strijd aan te binden en de wapens neer te leggen. Vele kampongs heschen dan ook de witte vlag en vreedzaam werden in dat geval ver schillende zaken met den Overste besproken. Enkelen echter hadden tot 'n wanhopigen strijd besloten en de Inwoners, mannen zoo wel als vrouwen, vochten dan en vielen als helden. Zij hebben daardoor recht op onze eer biedige hulde Niettegenstaande de Overste nu er steeds weder op aandrong, om vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen, bleven die laatsten hun mannen en vaders getrouw ter zijde in den strijd, en elk goed soldaat zal met den meesten lof over zooveel heldengeest spreken. Op de borstweringen zelf hadden de mare chaussees maar zelden of nooit die vrouwen en knapen opgemerkt, doch waren ze eindelijk in zoo'n versterkte kampong gedrongen, was de „overwinning" behaald, dan stuitte men dadelijk weder op tallooze kuilen en loop graven, bij de huizen aangelegd, die dan even zoovele rednits vormden en elk afzonderlijk 'n hardnekkigen kamp eischten. Bij die laatste heroïsche bicnenverdediging nn streden ook vrouwen en halfwassen knapen mede, ge wapend met donderbns, schietgeweer, klewang of lans. De meesten van die „Kenau's" waren ais mannen gekleed, met 'n hoofddoek dus en de bekende wijde Atjehsche broek aan. Ze vochten als leeuwinnen, die Gajoesche vrouwen, en Wagiman, zoo heette één mijner zegslieden, kreeg 'n lanssteek van zoo'n dappere, „Gajoe amazone" in den onderbuik. Natuurlijk, dat hij haar nit lijfsweer met z'n klewang neersabelde Dat was toen geen moord, maar het reebt van den oorlog en daarom mag mems wie hij ook zij, dien dapperen Wagiman zi, daad verwijten, veel minder hem een bloed hond, een moordenaar noemen 1 nemen. j teeker,^e de feiten „plus qu'un crime, une Dinsdagavond, den 27aten, hebben wij, en fanle." De bedrijvers schold hij moordenaars dat deed mija Hollandscne hart goed, Tiily en bloedhonden. Hij toonde zich zeer bezorgd Koenen gehoord, die hi9r in de „Beethoven- voor den noodlottigen weg van geweld, saai Köthenstrasse 32 een „Lieder- ingeslagen door het militaire driemanschap abenl" gaf. Zij zong drie Italiaansche en -- - - zeveD Duitsche liederen. Het succes, dat zjj i behaalde,was schitterend en ten volle verdiend j er was geen plaats onbezet. Zoo, kijkend en luisterend en genietend en geld uitgevend, zijn we aan „Sylvesterabond" gekomen. Oudejaarsavond ln BerlijnMaar, mijn waarde Lezers, weet ge wel, wat dat wil zeggen Dat ls ik weet niet, hoe ik 't noemen zal. Dat is de wereld op z'n kop. Dat is de absentie van alle mensehe- lijke zelfbeheersching en zelfbedwang. Dat is voor een Hollander misschien alleen, en dan nog maar heel in de verte, te vergelijken met de kronlngsweek. Zoo iets moet men meêgemaakt hebben, om er eeniga nota van te hebben Vroeg In den avond worden de kerstboomen weer verlicht, er wordt ge zongen en pret gemaakt. Van lieverlede wor den de straten leeg. Allen zitten thnis, en de enkeling die zich op straat begeeft, zooals uw reisgrage dienaar, om nog 'n brief te posten, denkt, dat Berlijn uitgestorven is. Tot ongeveer tien minuten vóór twaal ven Dan keert de boel om. Een enkele torenklok vangt aan te luiden, een tweede volgt, een derde brengt eveneens zijn klepels I in beweging, en eer 't twaalf uur ls, luiden en bommen alle torenklokken, die Berlijn heeft, en krijgt men als vreemdeling een gevoei alsof de wereld in brand staat. Het is een oorverdoovend lawaai, dat hoog uit de lncht neervalt en allo pleinen en straten vervult mat een niet te noemen gegons en gebom. Klokke twaalf precies worden van alle huizen en alle verdiepingen de ramen wijd opengezet, en allen roepen naar buiten aan huD over buren of aan de voorbijgangers een „Prosit Neujahr toe. Dit duurt maar enkele oogen blikken Allen stormen naar bulten, joelend en schreeuwend Allen drukken eikaar de hand. Prosit Neujahr I Prosit Neujahr! Dui zendmaal geroepen, duizendmaal herhaald. 't, Is alsof er van geen rang of stand ooit meer sprake zal wezen de kleinzielige afstand tusschen menschen en menschen is verdweneD. 't Is één groote broederbond. Prosit Neujahr voor armen en rijken, die elkaar omhelzen en begoeten, alsof zjj blij zijn elkaar ontmoet te hebben. Prosit Neujahrvoor den rjjke, die uit ziju koets stapt en voor den bedelaar, die op den hoek vso de straat zijn hand ophoudt voor 'n aalmoes. Alles juicht en jubelt en rumoert en lawaait. Prosit Neujahr! Ge komt niet los nit da bende, die n gevan gen houdt en rond n danst als een troep krankzinnigen. Straks doet gij met uw troepje hetzelfde. Een koffiehuis komt ga niet binnen, een stille eenzame straat, om even op nw verhaal te komen, vindt ge niet Hat giert door u heen en over uw hoofd Prosit Neujahr 1 Gjj zijfc uzelf niet meer. Gekaatst, geknensd, IdsnbnrgVan Heutsz—Van Daalen." Een krachtig woord van protest dient thans gesproken Begint men in Holland soms weer met dat intens verachtelijk systeem van afbreken, liegen en lasteren Gaat men hetzelfde weer beproeven als vroeger met onzen braven Karei van der Heijden Moet er dan nimmer een eind komen aan dien onzaligen Atjehkrijg 1 Welke duistere machten zijn thans weer aan 't gisten Nederlanders, houdt het hoofd koel, men wil u bedriegen, past op Leent in Godsnaam het oor niet aan die zoogenaamde „hnmanen", aan die „schrijvers'1 en „sprekers", welke zoo sentimenteel pro- testaeren tegen 't „rnw geweld." Men wil u zand in de oogen strooien, Nederlanders, kijkt nit, wat ik n bidden mag Er zijn hier en in Holland, helaas 1 genoeg geldmannen, die belang hebben bij 'n voort duren van den strijd, die met ieede oogen het zagen, hoe Snmatra's Noordkust onder 'n Van Heutsz gepacificeerd werd, die maling hebben natuurlijk aan het bloed van onze dappere militairen, van de niet minder moe dige Atjehers en van de ongelukkige ge straften dien het wat schelen kan, of milli- oenen en millloenen gonds aan Arm-Java onttrokken worden die voor dit alles onver schillig blijven, zeg ik, als hnn brandkast maar gevuld wordt 1 Mannen als 'n Van der Heijden, 'n Van Hentsz, 'n Van Daalen zijn er niet dik ge zaaid in een legerHun krachtig ageeren voert te snel naar het einddoel, den vrede envoor enkelen zijn langdurige oorlogen hier zoo voordeelig De meest practische manier nu, om vlotte aanvoerders in discrediet te brengen, ja, van hnn post te dringen, is wel verdachtmaking en laffe speculatie op het kasiangevoel der onkundige groote massa. Scheldwoorden als „bloedhonden" en „moordenaars" moeten bij 'n natie als de onze inslaan 1 Zingt men bij n nog niet in de straten „Arme vrouwen en kinderen Slacht men in de Gajoelsnden O, wat een schande Schande voor ons Nederland 't Zon me hensch niet verwonderen anders I Jhr. Mr. Victor de Stuers had zich bij z'n knnstllefhebberjjen moeten houden, had niet mee moeten praten over dingen, waar hij nu eenmaal niets van af weet, had zich zeker niet moeten verlagen tot hoon en laster van het dappere Indische Leger, van dat Leger, éénmaal, als ik mij niet vergis, door wfjlen zijn vader gecommandeerd rein en onbevlekt gebleven." Weder liepen zij eenige schreden zwij gend nasst elkaar voort. „Is u steeds zoo laat op, juffrouw, of alleen vandaag maar Zjj schudde het hoofd. „Moeder was jarig Toen zaten wij wat langer bjj elkaar En daar klonk eensklaps het signaal, dat er brand was. Vader stormde dadelijk weg, om de eerste te zjjn, die er bij was. En toen vergat hjj het pakje, dat ik hem nu heb gebracht." Nu sloegen zjj beiden een stille straat in. „Gaan wjj nu wel den goeden kant uit? Naar de Zietenstraat moeten wjj toch rechts naar beneden." „Wilt u daarheen Ik ga naar de Ber- ljjnerstraat. In de Zietenstraat is alleen de zaak." Hjj sloeg zich voor het hoofd. „En ik dacht steeds, dat u op de tweede verdieping woonde, boven den winkel Daarom heb ik steeds zoo naar boven gekeken." Fronste zjj het voorhoofd In elk geval had hjj het gevoel, alsof het beter geweest was, wanneer hjj de laatste woorden niet had gesproken. En om den indruk wat uit te wisschen, zeide hjj„Ik beu vanavond ook in een gezelschap geweest. Weet ge, dat ik nog toevallig over u heb ge sproken Zjj keek hem verwonderd aan. „Ja," knikte hjj, met„juffrouw Westerhau- sen I Ge zjjt toch samen op school geweest, niet Zjj liep direct langzamer. Een vurig rood had haar wangen gekleurd. „Tot juffrouw Westerhausen heeft u over mjj gesproken We hopen nu spoedig te mogen lezen, dat ook in de Hollandsohe Pers van alle rich tingen een orkaan van verontwaardiging is losgebarsten. Het Algemeen Handelsblad zal zich zeker niet onbetuigd hebben gelaten Lt. Clookener Brousson. b. d. Tjilatjap. „Ja, ik zeide haar, dat u de eenige jongedame waart, die ik hier kende Zjj liep reeds weer schjjnbaar rustig verder. Slechts de sterke en onregelmatige ademhaling verriedt hare opgewondenheid, „Van wie weet, n, dat wjj samen op school hebben gegaan ,.Het moest gewoon gezegd schjjnen. Het gelukte niet „Iemand heeft het mjj verteld. Is u koud „Neen, neen," mompelde zjj. Zjj had alleen maar een dunne sjaal om en bad licht ge beefd En zjj trachtte haar begeleider aan te zien zonder dat hjj het bemerkte. De gedachte woelde in haar hoofd wat hebben zjj toch over mjj gesproken De hoogmoe dige Inge heeft zjj om mjj gelachen De lippen opgetrokken voor Jule van den j sigarenkoopman Misschien wel met detigene, die nu naast haar liep I „Neen, neen, neen," zeide zjj tot zichzelf. „Dan zou hjj er bepaald niet zelf over zjjn begonnen." En weder dat zachte gevoel van dank baarheid en triomf, dat haar verwarmde. Hunne schreden klonken luid in de stilte van den nacht. Zjj ontmoetten niemand, Een kat vluchtte over de straat en ver dween in een steeg De weinige lantaarns verspreidden slechts een zwak en onzeker licht, want de wind deed ze geweldig flikkeren. Ea in de nachteljjke stilte kwam het Jule Fischer tot bewustzjjn„Met wien loopt ge nu op dit late uur en zjj dacht aan de woorden, die de beide mannen haar hadden nageroepen, aan dat „schatje van den referendaris," en het „liefje van de referendarissen Toen stapte zjj onwillekeurig vlugger. Die anderen hadden in de eenzaamheid van den nacht allerlei dwaasheden tot haar gezegd. Hjj deed het niet dat verheugde baar. Maar toen kreeg zjj vrees, dat het nog gebeuren zou, en zjj zeide „Nu zjjn wjj er dadeljjk, nog een paar minuten." „Dan reeds Wat jammer het genoecen was kort." Begon hij dan toch Met bjjna angstige haast zocht zjj het af te wenden. Er wilde haar niets invallen. Toen sprak zjj „Is uw hond nu alleen thuis? Huilt hii dan niet „Dat mag niet," antwoordde hjj vlug en levendig, als steeds wanneer iemand over den dog begon te praten. „Satan moet rustig afwachten, tot ik thuis kom. Dan zitten wjj nog een half uurtje en rooken tot slot een sigaar." „De hond ook?" vroeg zjj lachend. Juist liep zjj twee steenen treden van een stoep op en stak handig en vlug den sleutel in het slot. Knarsend werd bjj omgedraaid, Ook Peter wae lachend bljjven staan. „Wanneer men zoo intiem samenleeft als wjj," zeide hjj, „dan gebeurt het menig maal, dat men steeds van „wjj" spreekt. Satan en ik zjjn zulke goede vrienden. Dat kunt u niet gelooven. Wjj beiden zjjn één." Zjj voelde zich nu, nu zjj met één stap de deur bereiken kon, heel vrjj. „Dan is u dus ook een een „Zjj liet het woord niet los. Zjj lachte slechts, zacht, bjjna onhoorbaar. Veel vrien- deljjker, dan hjj van haar had kunnen denken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 5