Brieven uit fle Maasstad.
Zondag 19 Januari 1902.
46ste Jaargang No. 3698.
TWEEDE BLAD.
Een Sensatie-nummer.
FEUILLETON.
Het A
VAN HET
B C
LEVEN.
D.
POSTERIJEN.
Statistiek der Posterijen
Naar het Fransch van C. F. Brady.
—0—0—0—0
Op een warmen zomeravond in Augustus
stroomde een deel der Parijsche bevolking
naar een spectacle-varié, café-concert, tingel
tangel, of hoe ge het maar noemen wilt. De
dagbladen vermeldden een rijk opgesteld
programma, de prijzen waren verlaagd, iets
bijzonders zon het pnbliek worden aange
boden, wat en hoe werd niet nader aange
duid, het geheimzinnige moest trekken,
lokken tot het zitten in een. zij het dan ook
groot, maar toch warm lokaal. De vrije,
heerlijke natuur, die voor niets zooveel
heerlijks aan te bieden had, te genieten bood,
was blijkbaar geen concurrente.
De gewone nummers volgden elkaar op,
snel en afwisselend. Dames, in korte en nog
korter rokjes, die de beenen rythmisch be
wogen op de maat eener sleepende, bedwel
mende mnziekwielrijders, die de meest
onmogelijke toeren deden, zonder zadel, zon
der pedalen, zonder stuurstangacrobaten,
die met alle wetten van het evenwicht
soldener waren zangers en zangeressen,
muSicale clowns; en behalve het reeds gerele
veerde, zou het opvoeren van eene kleine
vaudeville het slotnummer vormen.
De jongen, belast met het aankondigen
der verschillende nummers, riep zoo luid hij
kon, toen het programma tot zoover was
afgewerkt„Messieurs Mesdames attentie
voor het komend nummer, nooit gezien,
nergens vertoond, enz. enz. Dames en
Heeren, ik zeg niets meer dan eenvoudig
„M ademoiselle Hólen e, oud zes
jaar!"
Het gordijn gaat op. Alle halzen rekken
zich, het tooneel is geheel duister. Eensklaps
een hel verlichte plek, temidden waarvan
een allerliefst klein meisje staat, als danseuse
gekleed, met krullend haar, allervriendelijkst
kijkend, met haar mollige armen en handjes
gracieuselijk neigend en kushandjes gevend.
Ze was in één woord verrukkelijk, met haar
teer blauwe oogen, gouden haar, op haar
kleine, bevallige voetjes eene pirouette
makend ving en vol gratie.
Het publiek, zoo licht bewogen steeds,
barstte in kreten van bewondering Jos. „O! o!"
klonk het van de lippen der vrouweneven
zoo van die der mannen; „wat een doteen
snoes"! En steeds klonken de bravo's gewel
diger, toen de kleine voortging in hare elegante
evoluties. Ten slotte, rozerood en verhit, neigde
en dankte ze voor het daverend applaus. Meer
dan één vader, meer dan êóne moeder dacht
aan de slaperide lievelingen thuis, en kon
niet nalaten zachtkens te mompelen: „Jammer
toch, ze moest reeds lang in haar bedje liggen".
Maar ja, verleid als 't ware door de gratie
harer bewegingen en de bekoorlijkheid van
haar kleine gestalte, applaudisseerden die ver
standige vaders en moeders niet minder hard
De bravo's verstomden, een rumoer van
achter uit de parterre werd merkbaar. Een
man maakte zich plaats door de opeengepakte
menigte, drong en wrong zich naar voren,
niet lettend op homp of stomp, die hij kreeg,
of verwensching of scheldwoord, hem naar
het hoofd gegooid. Hy was lang van gestalte,
had een sympathiek gelaat, zag zeer bleek
en was blijkbaar onder den indruk van een
hevige ontroering.
„Nellie"! riep hij met een stem als van
een radelooze, „Nellie! ken je me dan niet
meer? Nellie, zoete Nellie"!
En zijne armen strekte hij als een krank
zinnige naar haar uit.
Op dien trenrigeu uitroep, van liefde, van
angst zoo duidelijk getuigend, zweeg het pu
bliek doodstil; aller oog vestigde zich nieuws
gierig op hem. Het meisje zag hem als ver
pletterd aan,niets begrijpende,tot zij met koorts
achtige haast plotseling uitriep„Papapapa
o, neem me meê"
Helder, glashelder klonk dat kleine stem
metje, temidden van de angstige stilte, die in
de zaal de tongen als geboeid hield.
„Waar is je moeder, mijn lieveling?" vroeg
de man.
„Mama is gestorven" antwoordde het kind,
de tranen, die over hare wangen liepen, met
haar handjes trachtend af te vegen„o, hoe
Doos
IDA BOY-ED.
o-o-o
8.
Makarie wilde toch weten, wat er was
voorgevallen. Voor haar was alles wat haar
onduidelijk was, vreeselyk. En in dit geval
wenschte ze niet in 't onzekere te blijven zij
voelde zich eenigszins schuldig.
Zij nam Robert's arm en hield haar
schreden wat in, zoodat haar man iets
vooruitliep.
nJe denkt aan Sylvia?" vroeg ze fluis
terend, angstig, dat Willy er anders iets
van zou hooren.
Het was zoo verschrikkelijk indiscreet
dat te vragen. Zy wist het wel.
De man kromp in elkaar. De vraag deed
hem op dat oogenblik zeer aan. Zijn hart
was te bewogen om koud en terugwijzend
te kunnen blijven.
Toch, zijn gewoonte om steeds gesloten
te zijn voor anderen volgend, wist hij een
kalmen toon aan te nemen, een toon van
warme vriendschap slechts niets meer
en hij deed zijn best om de andere te
doen gelooven, dat hij met zichzelf in een
kleinen tweestrijd was. Zijne woorden moes
ten vooral geene bekentenis in zich hebben.
„Sylvia Aschroth," zeide hij, „is een
buitengewoon meisje. Warm van hart,
intelligent, mooi. Maar telkenmaal als men
^,aet. lükt ze eene andere. Op één dag,
P een uur wisselen de meest verschillende
heerlijk, dat gij mij gevonden hebt, o papa,
breng me toch weg"!
„Zeker, zeker, mijn snoesje, dadelijk!"
De vader stond nn vlak voor het tooneel
twee agenten grepen hem bij den arm, de
pianist snelde de politie ter hnlp.
Als een vertwijfelde wrong hij zich los.
„Laat me gaan," bralde hijn't is mijn kind,
zeg ik je, 't is mijn kind!"
Op hetzelfde oogenblik brandden de voet
lichten weer en verscheen op het tooneel
een min, ernstig en waardig. Hij legde de
hand op den schouder van het bevallig dan
seresje en vroeg:
„Wat is er toch aan de hand? wat beduidt
dit schandaal? Dames en Heeren! ik ben de
impresario vau MUe. Hélèae. Haar moeder
heeft mij haar toevertrouwdze wordt uit
stekend Kevoed, gekleed, verzorgd, wat wil
ze meer?"
„Ik wil naar papa, mijn lieven papa!" snikte
het kind.
„En gij zult dat ook mijn eenigste lieveling",
bevestigde opnieuw de vader.
„Nooit" verklaarde de impresario, „dat zal
niet gebeuren".
Gehoond en beleedigd door deze brutale
weigering, keerde de man zich naar de par
terre en riepMessieurs vrienden Nellie is
mijn dochtertje, haar moeder heeft mij ver
laten, verliet evenzeer haar kind, ik heb haar
in geen twee jaar gezien, ben in het buiten
land geweestik kom bij toeval hier, en
herken daar op het tooneel mijn Nellie
„Geef hem dat kind terug", klonk een grove
stem van den derden rang, „of andersEn
zijn groote vuist, klaar om te boksen, ver
duidelijkte zonder eenig resumé zijne be
dreiging.
Het werd eene algemeene verwarring. De
vrouwen weenden, de mannen schreeuwden
door elkaar, en riepen den verwenschten
impresario toe:
„Geef haar terug!"
„Gij hebt het recht niet haar te honden!"
„Het is een schande, een gruwel!"
„Weg met den impresario, trap hem er af!"
„Hang hem op!" enz., enz.
Tegenover deze algemeene vijandelijke hou
ding was de impresario niet opgewassen. Al
I wat daar ernstigs en waardigs aan zijn persoon
was, als sneeuw voor de zon was het ver
dwenen de agenten en de pianist hadden de
vader losgelaten. Op dit critieke oogenblik
kwam de directeur van het théatre tusschen-
beide.
„Dames en Heerenik verzoek u even naar
mij te willen luisteren. Het théatre, waar
van ik de eer heb directeur en chef te wezen,
onthoudt aan een vader zijn kind niet." Zich
vervolgens tot den impresario keerende en hem
met een verachtelijk gebaar en gebiedende
handbeweging aanziende „Geef dat kind da
delijk aan haar vader terug, ik verlang u
nooit weer hier te zien!"
De ongelukkige impresario, vernederd en
verslagen, verdween onder een salvo van uit-
jouwingen van de zijde vau het publiek,
achter de coulissen. De directeur tilde het
kind over het voetlicht heen en gaf het den
vader. Uitgelaten van vreugde greep hij het
meisje aan, kuste en kuste het weer, over
laadde het met liefkoozingen en zij vlijde
zich dicht aan zijn sterken schouder, over-
blijde zoo'n heerlijke schuilplaats te hebben
gevonden.
„Hartelijk dank, mijnheer de directeur,"
sprak de man, met bewogen, trillende stem,
„aan n allen hartelijk dank. Mijn God, wat
ben ik nu gelukkig1
i Een ieder maakte plaats voor hem, en hij
bereikte, niet zijn kostbaren last op den
schouder, de buitendeur, terwijl het publiek
niet ophield te juichen met een enthousiasme,
dat met krankzinnigheid bijna synoniem kon
hecten.
Ook aan die opwinding kwam langzamer
hand een einde. De directeur kreeg weer
gelegenheid zich te doen verstaan en zei, dat
door het schokkende, hartroerende tooneel,
dat zoo even voor het publiek zoo onver
wacht en zoo treffend was afgespeeld, het
I den auteurs niet mogelijk was de rest
van het programma naar behooren af te
werken. Het publiek wa3 van dezelfde
meeningna deze groote emotie gevoelde het
zich niet meer gestemd, naar de opvoering
van een blijspelletje te kunnen luisteren
In den foyer (koffiekamer), een half nur later.
stemmingen elkaar af. Zeker een bewijs,
dat ze, trots haar vier-en-twintig jaar, nog
in wording is. Voor een man, die tijd heeft,
moet het een heerlijke taak zyn, haar op
te voeden, haar zóóver te brengen dat ze
innerlijk standvastig is
Hij vergat, dat eene vrouw naar hem
luisterde. Makarie begreep dadelijk alles,
en hoorde tusschen zijn uitgesproken woor
den ook zijn onuitgesproken gedachten.
Hij, de man die door een ernstig en
gevaarvol beroep zeer dikwijls ver van
zijne vrouw werd gehouden, hij kon zich
geene gezellin kiezen, die hij niet ver
trouwde, met wie hij nog strijd zou moeten
voeren.
Zijne roepiDg kón, mócht het niet zijn,
een onrustige ziel tot kalmte te brengen.
Ook niet ter wille van die ziel zelf. Want
wanneer zij eenmaal de zijne was, mocht
hij haar aan geen gevaren meer blootstellen.
Zijn gansche toekomstige leven zou nog
slechts een kamp zyn tusschen twee plichten
tusschen dien jegens zijn beroep, en dien
jegens zijne vrouw.
Er zijn vrouwen, die altijd met sterke
hand geregeerd moeten worden, wanneer
zij zeker en rechtuit haar weg zullen kunnen
gaan.
Ja, zoo eene was in zijne oogen Sylvia.
En hij kon haar niet altijd aan de hand
houden.
Makarie begreep alles. Zij drukte den
arm van haar neef, dien zij op dat oogen
blik bijzonder lief vond.
Hoe moe3t het in zijn hart gesteld zijn 1
Bepaald, hij leed ook om haar. die hij, met
vurig verlangen, toch versmaadde.
Door het kiesche zwygen en den harte-
lyken druk lietRobert zich nog verder voeren.
„Wel, dat marcheerde lang niet slecht,
mijn waardezei de lange man met het
sympathieke gezicht.
„Prachtig, bewonderenswaard, uitstekend
geregeld en best gespeeld," bevestigde de
directeur; „gij waart in alles superieur, ik
maak je wel mijn compliment."
„En Nellie niet te vergeten
„Ik kreeg het waarachtig bijua te kwaad,
geloof me."
„Ze is een geboren actrice; later wordt ze
een ster, oen schat."
„Dat laatste is ze nü reeds. Zij won ons
de opvoering van een vandeville uit.'"
...Jammer, dat de truc (.kunstgreep) maar
één keer in dezelfde stad kan dienendood
jammer."
En de twee confrères dronken op het
andermaal welslagen van het zoo uitstekend
opgevoerde sensatie-nnmmer
CCLIV.
Rotterdam, 14 Januari 1902.
„Als je in Rotterdam geen stoomschip ben,
heb je niets in te brengen." Deze meening
van een klassiek ontwikkeld ingezonden-stuk
ken-schrijver in de N. R. C. is aan 't klassiek
worden. Zij is geschikt als motto te worden
geplaatst boven een eventueel te schrijven
geschiedenis van Rotterdam in deze dagen,
waarvoor ik haar in vriendelijke overweging
aanbeveel. Zij is een „gevleugeld woord"
alreê, 't welk de bezitters van bundels „Ge-
flügelte Worte" in deze stad ter plaatse moe
ten bijschrijven.
Dat er wat overdrevens in is, spreekt van
zelf óók Tacitus en Plinius en Horatius
waren niet altoos even reëel, mot verlof.
Want wanneer je, bijvoorbeeld, in Rotter
dam modern inspecteur van politie bent, heb
je wel bijna evenveel in te brengen als een
stoombootdan kun je óók eischen, dat alle
menschen voor je opzij gaan en dat er je
égards worden bewezen. Eeu belastingambte-
naarsgezag staat bij dat van polifcie-inspec-
teurs en stoombooten heel wat achter, maar
hij is toch ook een man van invloed.
In deze dagen kregen we weer de
aanslagbiljetten vau de plaatselijke directe
belastingen thuis, naar do nieuwste regeling
die een eindeloos aantal klassen van inkomens
stelt en ik vermeen, dat zeer velen bij het
invullen achter dat biljet -t gezicht van ge
noemden ambtenaar zngaa spoken, streng,
gewichtig en erbarmingloos, met op zijn lippen
de harde verklaring„Meneer, ik geloof dat
u gejokt hebt
Maar overigens is er geen gewichtigheid
in Rotterdam, die bij een stoomboot haalt, wat
onder meer blijkt uit het steeds geregelder
ontvluchten aan de Rotterdamsche naar Sche-
veningsche en Haagsche samenlevingen, óók
door lui die overigens met stoombooten op
goeden voet staan, zooals cargadoors en slvip-
brokers en agenten. Komen er in eeu jnar
wat minder stoombooten in Rotterdam bin
nen dan in het voorafgaand jaar, men zit in
zak en asch en de burgemeester houdt een
min of meer pessimistischen nienwjaars-
wensch.
't Gaat alles om de stoombooten, en de
overweging hoe 't in Rotterdam wat plezie-
riger-wonen kan worden, wordt genegeerd.
Althans,dat werd ze: er is nu een vereeni-
ging tot bevordering vau het vreemdelingen
verkeer gekomen, vereeniging die ik het beste
toewenscb. Haar eerste werk zal natuurlijk
wezen, een reisgids voor Rotterdam te laten
samenstellen en hier en daar banken te laten
zétten, op welker leuniug haar naam. Ook
zal zij vermoedelijk in de bladeD laten adver-
teeren dat is of zijn: de Maas zoo mooi,
het havencomplex zoo interessant, de dier
gaarde zoo gevuld, het park zoo schaduwrijk,
de Blaak zoo vroolijk, de mestvaalt op het
Bosland midden in stad zoo ongeëvenaard,
de reisgelegenheden naar Den Haag zoo talloos,
de H. B. S. 5-jarige cursus zoo goed, het
straatpubliek zoo beschaafd, de trams zoo snel
en zoo goedkoop, de omnibusrit zoo gezond, de
huurrijtuigen zoo elegant, 't plaveisel zoo mo
dern, de nieuwe wijken zoo fraai, enzoovoorts,
enzoovoorts, waarop de vreemdelingen ons
„Mijne goede moeder is zoo eenzaam.
Wanneer ik Sylvia had kunnen vragen
daar ze tóch zonder thuis is naar mijne
moeder te gaan gedurende deze twee
jaren Maar het had zeker aanleiding
gegeven tot strijd. Zij zouden elkaar niet
hebben begrepen, deze beide vrouwen
„Arme Sylvia", dacht Makarie, „dus jij
zelf, geheel alleen, bent de verstoorster
van je geluk geweest."
Maar het was haar toch aangenaam, dat
haar koppelarij niet door Robert was door
zien geworden, en dat het niet dit was ge
weest dat hem had teruggehouden.
„Karie", vroeg hij zacht, „gelooft ge,
dat zij het ooit leeren zal, zich te beheer-
schen
„God Robbert zie je, voor een
heftig gevoelend mensch is dat wel verdui
veld moeilijk."
„Zeg eens even, wat verhandelen jelui
daar voor geheimen vroeg Willy, die
reeds op de brug was en weer terugkwam
naar da beide anderen, die nog aan den
haven-oever waren blijven stasn.
„Ik sprak er met Robert over, of hij
nooit zal gaan trouwen", zeide Makarie
vlug en ze deed haar best, niet al te erg
te liegen;— maar de waarheid zeggen, dat
ging toch ook niet aan.
„Dat moet ge aan hemzelf overlaten. Nu,
adieu, Robert. Of kom je nog even aan
boord om een glas punch Neen Vaarwel
dan en een gelukkige vaart en thuiskomst.
Wanneer je terugkomt, heb ik iets veel
mooiers dan do Lubiaa, je zult er oogen
van opzetten."
De maDnen schudden elkaar de hand.
Makarie echter, in een opwelling van
groote hartelijkheid, omhelsde haar neef
zullen toestroomen.
Wellicht fokt deze of gene, onder bescher
ming van den Wethouder van financiën, een
vereeniging tot bevordering van ingezetenen-
behoud en we kunnen de toekomst niet al te
donker inzien.
Hoe 't mogelijk zal zijn, de kapitalisten
hier te houden, is mij overigens niet duidelijk
vooralsnog. Er wordt veel over de wenschelijk-
heid gepraat, maar een serieus voorstel bezitten
we helaas nog niet. Het eenige zou wezen
afschaffen van plaatselijke belastingen, maar
dit is een paardenmiddel en ook niet zeer
mogelijk.
De font van Rotterdam blijkt hoe langer
hoe meer, dat het geen badplaats is, en ik
vrees dat het zulks voorloopig ook niet
worden zal, al zien mijne stoute en overmoe
dige verwachtingen een toekomst, waarin de
successievelijke annexaties van Schiedam.
Vlaardingen, Maassluis en den Hoek ons nog
wel eens een plaatsje aan zee zullen geven.
Met vreugde en belangstelling zag ik in
de Staatscourant, die helaas het hatelijk
nnmmer II droeg, de statuten opgenomen
van een vereeniging tot instandhouding en
verfraaiing van het plantsoen op het rijkelnis-
hofje, 't Koningin Emma-plein. Daar zitten
natuurlijk uitsluitend luiden in, die we niet
graag naar Den Haag zagen gaan en daarom
releveer ik dit blijk van gehechtheid hunner
zijds en hun vriendelijke opofferende belang
stelling aan huis en hof, in mijne zwaar
moedige bui met groot genoegen.
Hoe langer hoe meer wordt het onmogelijk,
een man te spreken die vermogend is, zonder
de trieste bijgedachte Hoe lang zal Rotterdam
u nog mogen behouden? Wanneer ook gij,
Bratus Dat maakt zenuwachtig.
Toevallig heb ik dezer dagen 's middags
eens de reis gemaakt met den extra-trein naar
Den Haag, dien de directie der H. IJ. S. M.
rijden laat tegen etenstijd ('s morgens om 9
nnr een in omgekeerde richting) en ik noem
die treinen met overtuigingde treinen der
ondankbaren de conducteurs noemen ze de
deserteurstreinen, en de passagiers de treinen
der verstandigen. Men ziet, er is ruimte voor
drieërlei opvatting. Ik geef de mijne, desnoods
die van den conducteur, als de beste.
Want meer minachting, meer lach, meer
spot dan in dien trein gedurende een half
uur over Rotterdam werd uitgestort, hebben
mijn ooren nimmer vernomen. Men honde
daarbij in het oog, dat alle de passagiers hnn
geld in Rotterdam verdienen en verdiend
hebben. Er bleef aan onze goede stad niets
goeds over. Den Haag was een waar lusthof,
een subliem paradijs, 't lieve Hegje was een
ideaal. Zelfs onze bereden dienders werden er
begnuifd, en toen ik het wagen dorst te ver
klaren, dat ik in Rotterdam wóónde, waar
achtig wóónde, in een huis met mijn familie
en de dienstbode, werden er van alle zijden
blikken op mij geworpen, zooals hem getroffen
zonden hebben, die verklaren moest, dat hij
zoo regelrecht uit het dolhuis was gestapt.
Wie woont er nou nog in Rotterdam
vroeg met waarlijk onbeschrijflijke verbazing
één der passagiers, en toen ik schucbter
opmerkte, dat er toch nog plus minus 360.000
andere zielen waren, die dit lot met mij deel
den, werd de verbazing nog onbeschrijflijker.
Ik zei dus, dat ik ze niet geteld had, maar
dat de Burgerlijke Stand 't zoo opgaf. Een
heer op den achtergrond beweerde toen, dat wie
't maar een beetje betalen kon, toch naar 't
Hegje ging, en iedereen was het met hem
eens. Ik voelde me zéér arm. En de conduc
teur, die allerkameraadschappelijkst bij alle
passagiers, bekenden van hem door dagelijksch
zien, langs ging met een vriendelijk knikje,
keek me achterdochtig aan en tuurde op mijn
kaartje zéér langdurig. Ik vreesde zelfs, dat
hij vragen zon, hoe ik in deze eerste klasse
kwam en of ik het kaartje misschien gevon
den had Hij vroeg dat evenwel niet, schoon
hij alles behalve vriendelijk mij het kaartje
teruggaf, min of meer opvoldaan. Hij had
mij wel graag uit den trein gezet, geloof ik,
zóó was hij door de gewichtigheid der ondank-
bare-deserteurs -verstandigen ^gebiologeerd. Ik
behoorde daar niet.
En de trein stuurde in de Anna Paulowna-
straat zijn massa reizigers Nieuw-Den Haag
binnen, ik volgde een groep, die mijn weg
ging, en zag er hier en daar telkens één ver
dwijnen in een waarlijk zeer vriendelijk en
vroolijk huis, dat er uiterst logeabel uitzag.
Toen ik 's avonds bij een der ondankbaren
en de tranen kwamen haar in de oogen.
„Een gelukkige reis, beste Robbert",
snikte ze, „en ik zal je moeder veel be
zoeken."
„Kom, komzeide Willy.
„Ja, maar men kan toch niet weten
ging Makarie onder tranen voort.
„Hoor eens, maak hem nu niet week
hartig en geloof me, je ziet hem na twee
jaar terug."
Sylvia, in haar bed liggende, had geen
tranen.
Zij lag te turen naar het venster, waar
het licht mat door de neêrgelaten gordijnen
heendrong.
Zij dacht en dacht
Dus uit voorhij 1 Zes jaren van
liefde, zes jaren van hoopEn dan een
koel vaarwel
Hoe nederdrukkend gewoon was het ver
loop deze laatste uren tusschen hen geweest.
Haar hooggespannen ziel was voorbereid
geweest eene verklaring vol smart of vol
jubel.
Dat er niets gebeurd was, dan wat alle-
daagsche dingen, dat scheen haar bijna
toe als een smaad.
Zij begreep zeer goed allen waren moe
geweest, moe van de zeelucht, van de reis,
moe ook van het vele onafgebroken samen
zijn.
Ook aan boord waren er zulke avond
uren geweest van verslapping. Maar den
volgenden morgen was alles weer anders
geweest. Met de nieuwe zon kwamen er
ook nieuwe, frissche gedachten.
Maar nn was er geen uitwisschen en ver
geten meer. De ellende van de laatste uren
liet een blij venden indruk.
op de thee zat, moest ik het zondenregister
van Rotterdam nóg eens vernemen, thans
van mevrouw.
Nn wist Haaredele pas wat leven was, nn
eerst genoot zij van haar aardsch bestaan
nóóit, nóóit zon zij naar Rotterdam terug
willen.
De menschen zijn hier zoo gezelliger is
niets geen nare drukte op straat, je winkelt
met plezier's zomers zit je hier vlak bij
Scheveningen, 's winters heb je je mooiste
concerten en je opera's en je pnikste tooneel
Niemand kijkt onbescheiden naar je nieuwen
mantelin de tram staat iedere heer voor je
opals je, dame-alleen, wandelt, heb je niet
direct een paljas van een kantoorventje
achter je de lui durven je niet omver loopen
in hnn allernaarste haastje komt hier niet
thnis van onder tot boven met modder
bespato, dat Den Haag is een zaligheid
Ik griezel van Rotterdam, en als mijn man
er 's morgens heen gaat, dan zeg ik altijd
- vraag 't hem zelf Arm ventje, wat
beklaag ik je
't Was niet gemakkelijk te ontkennen, dat
heusch Rotterdam voor dames nu juist geen
Eldorado is en dat bij haar lof op Den Haag
onze stad blozen mocht. Het argument van
ondankbaarheid kon ik nn ook moeilijk te pas
brengen een Nederlander is door zijne
voorvaderen vrijgevochten, niemand kan hem
dwang opleggen, hij gaat waarheen hij wil.
Daarom zweeg ik en dronk mijn thee en
zuchtte.
Maar toen ze mij vroeg, of ik mezelf niet
rampzalig vond, dat ik gedoemd was in
Rotterdam te wonen, zei ik toch dat dit niet
zoo was. Dat ik wellicht mijn ouden dag
buiten zou slijten, maar dan toch niet in
't „wuft" Den Haag. Welke verklaring ont
vangen werd met een bleek glimlachje van
beklag
De Directeur van het Postkantoor te
Schagen maakt bekend, dat met ingang vau
20 dezer, de hulpkantoren in het arron
dissement Schagen op werkdagen zullen
geopend zijn als volgt
SPOORTIJD:
Barsingerh. 7.30-9.90 vm„ 11-1.30 en 5-6.30 a.
Burgerbrug 9.30-12.30 en 2.30-430
Dirkshorn 8.-9.30 2-5 en 6.30-7
Kolhorn 10.30-12.30,, 2.30-4.30 en 6-7
St. Maarten 7.30-8.30 11.30-1.30 en 3.30-
6.30
Oudeslnis 7.30-8.30 en 1.30-5.30
Petten 8.30-10.30 2.30-4.30 en 5.30-
6.30
Schagerbrug 7.30-10.30 en 3.30-6.30
Wieringerw. 8.30-11.30 12.30-1.30 en 4.30-
6.30
't Zand 7.30-9.30 2.30-4.30 en 5.30-
6.30
SCHAGEN, 15 Januari 1902.
De Directeur voornoemd,
OUDENHOVEN.
o—o—
over het dienstjaar 1901, van
SCHAGEN en Arrondissement.
Ontvangen gefrankeerde brieven 137.799
stadsbrieven 3820
ongefrankeerde stukken 691
briefkaarten 102.343
met betaald
antwoord 333
couranten en andere
drukwerken 783.491
monsters en stalen
van koopwaren 2172
dienstbrieven 27149
aangeteekende stukken 4197
idem met aangegeven gelds
waarde 431,voor een bedrag
van f 180.142.36®.
postpakketten 18193
o
Aan postwissels werd ontvangen f 213.864.08®
uitbetaald 74390.38
Aan qnitantiën werd ontvangen 195.007.84
uitbetaald 27341.94®
Op de Spaarbank werd ingelegd 159.490.13®
terugbet. 131.160.30®
De balans bedroeg in
ontvangst en uitgaaf 1.171.627.62
Dit was de herinnering, die voor hem
en voor haar aan den drempel van een
nieuw leven staan bleef
Dubbel zwaar was dit afscheid Sylvia,
nu zij zoo in alle nuchterheid van elkaar
waren gegaan.
Zoo konden dus deze jaren eindigen 1
Dit was dus het slot van haar hooge ge
dachten en wenschen
En wat nu
Zes jaar lang had Sylvia in het geloof
geleetd dat haar liefde naar het doel leiden
zou.
Zij had eindelijk voor veertien dagen
hot schip betreden in de zalige zekerheid,
dat ze het als de verloofde van haar ge
liefde zou verlaten.
Zij zag zich nü van den ganschen levens
inhoud berooid. Haar toekomst was leeg,
zóó leeg.
Niet vermogend genoeg om zich de dagen
met kunst- en reisgenot naar believen te
verkorten, doch niet zoo arm, om voor haar
broodje te moeten werken
Niet meer jong genoeg om met vollen moed
en nieuwe illusies een beroep aan te grijpen,
en toch te jong om nu reeds zeker en rijp
een leven zonder een van die hulpmiddelen
te kannen doorgaan 't Was juist een
doorsneê-leven, het hare. En immers, wie
houdt zich voor zóó gering, dat hy zich er niet
goed genoeg voor acht, uit het alledaagsche
van het leven te worden opgeheven tot
hooger sieren
Waar waren die Bestonden die
Sylvia had gedacht, door de liefde, dcor
een huwelijk met haar geliefde opgeveerd
te znlleo worden.
Wat moet ik nn beginnen? dacht e
vertwyleid. En waarom nu dit bittere einde