Brieven uit fle Maasstad. Zondag 19 Januari 1902. 46ste Jaargang No. 3698. TWEEDE BLAD. Een Sensatie-nummer. FEUILLETON. Het A VAN HET B C LEVEN. D. POSTERIJEN. Statistiek der Posterijen Naar het Fransch van C. F. Brady. —0—0—0—0 Op een warmen zomeravond in Augustus stroomde een deel der Parijsche bevolking naar een spectacle-varié, café-concert, tingel tangel, of hoe ge het maar noemen wilt. De dagbladen vermeldden een rijk opgesteld programma, de prijzen waren verlaagd, iets bijzonders zon het pnbliek worden aange boden, wat en hoe werd niet nader aange duid, het geheimzinnige moest trekken, lokken tot het zitten in een. zij het dan ook groot, maar toch warm lokaal. De vrije, heerlijke natuur, die voor niets zooveel heerlijks aan te bieden had, te genieten bood, was blijkbaar geen concurrente. De gewone nummers volgden elkaar op, snel en afwisselend. Dames, in korte en nog korter rokjes, die de beenen rythmisch be wogen op de maat eener sleepende, bedwel mende mnziekwielrijders, die de meest onmogelijke toeren deden, zonder zadel, zon der pedalen, zonder stuurstangacrobaten, die met alle wetten van het evenwicht soldener waren zangers en zangeressen, muSicale clowns; en behalve het reeds gerele veerde, zou het opvoeren van eene kleine vaudeville het slotnummer vormen. De jongen, belast met het aankondigen der verschillende nummers, riep zoo luid hij kon, toen het programma tot zoover was afgewerkt„Messieurs Mesdames attentie voor het komend nummer, nooit gezien, nergens vertoond, enz. enz. Dames en Heeren, ik zeg niets meer dan eenvoudig „M ademoiselle Hólen e, oud zes jaar!" Het gordijn gaat op. Alle halzen rekken zich, het tooneel is geheel duister. Eensklaps een hel verlichte plek, temidden waarvan een allerliefst klein meisje staat, als danseuse gekleed, met krullend haar, allervriendelijkst kijkend, met haar mollige armen en handjes gracieuselijk neigend en kushandjes gevend. Ze was in één woord verrukkelijk, met haar teer blauwe oogen, gouden haar, op haar kleine, bevallige voetjes eene pirouette makend ving en vol gratie. Het publiek, zoo licht bewogen steeds, barstte in kreten van bewondering Jos. „O! o!" klonk het van de lippen der vrouweneven zoo van die der mannen; „wat een doteen snoes"! En steeds klonken de bravo's gewel diger, toen de kleine voortging in hare elegante evoluties. Ten slotte, rozerood en verhit, neigde en dankte ze voor het daverend applaus. Meer dan één vader, meer dan êóne moeder dacht aan de slaperide lievelingen thuis, en kon niet nalaten zachtkens te mompelen: „Jammer toch, ze moest reeds lang in haar bedje liggen". Maar ja, verleid als 't ware door de gratie harer bewegingen en de bekoorlijkheid van haar kleine gestalte, applaudisseerden die ver standige vaders en moeders niet minder hard De bravo's verstomden, een rumoer van achter uit de parterre werd merkbaar. Een man maakte zich plaats door de opeengepakte menigte, drong en wrong zich naar voren, niet lettend op homp of stomp, die hij kreeg, of verwensching of scheldwoord, hem naar het hoofd gegooid. Hy was lang van gestalte, had een sympathiek gelaat, zag zeer bleek en was blijkbaar onder den indruk van een hevige ontroering. „Nellie"! riep hij met een stem als van een radelooze, „Nellie! ken je me dan niet meer? Nellie, zoete Nellie"! En zijne armen strekte hij als een krank zinnige naar haar uit. Op dien trenrigeu uitroep, van liefde, van angst zoo duidelijk getuigend, zweeg het pu bliek doodstil; aller oog vestigde zich nieuws gierig op hem. Het meisje zag hem als ver pletterd aan,niets begrijpende,tot zij met koorts achtige haast plotseling uitriep„Papapapa o, neem me meê" Helder, glashelder klonk dat kleine stem metje, temidden van de angstige stilte, die in de zaal de tongen als geboeid hield. „Waar is je moeder, mijn lieveling?" vroeg de man. „Mama is gestorven" antwoordde het kind, de tranen, die over hare wangen liepen, met haar handjes trachtend af te vegen„o, hoe Doos IDA BOY-ED. o-o-o 8. Makarie wilde toch weten, wat er was voorgevallen. Voor haar was alles wat haar onduidelijk was, vreeselyk. En in dit geval wenschte ze niet in 't onzekere te blijven zij voelde zich eenigszins schuldig. Zij nam Robert's arm en hield haar schreden wat in, zoodat haar man iets vooruitliep. nJe denkt aan Sylvia?" vroeg ze fluis terend, angstig, dat Willy er anders iets van zou hooren. Het was zoo verschrikkelijk indiscreet dat te vragen. Zy wist het wel. De man kromp in elkaar. De vraag deed hem op dat oogenblik zeer aan. Zijn hart was te bewogen om koud en terugwijzend te kunnen blijven. Toch, zijn gewoonte om steeds gesloten te zijn voor anderen volgend, wist hij een kalmen toon aan te nemen, een toon van warme vriendschap slechts niets meer en hij deed zijn best om de andere te doen gelooven, dat hij met zichzelf in een kleinen tweestrijd was. Zijne woorden moes ten vooral geene bekentenis in zich hebben. „Sylvia Aschroth," zeide hij, „is een buitengewoon meisje. Warm van hart, intelligent, mooi. Maar telkenmaal als men ^,aet. lükt ze eene andere. Op één dag, P een uur wisselen de meest verschillende heerlijk, dat gij mij gevonden hebt, o papa, breng me toch weg"! „Zeker, zeker, mijn snoesje, dadelijk!" De vader stond nn vlak voor het tooneel twee agenten grepen hem bij den arm, de pianist snelde de politie ter hnlp. Als een vertwijfelde wrong hij zich los. „Laat me gaan," bralde hijn't is mijn kind, zeg ik je, 't is mijn kind!" Op hetzelfde oogenblik brandden de voet lichten weer en verscheen op het tooneel een min, ernstig en waardig. Hij legde de hand op den schouder van het bevallig dan seresje en vroeg: „Wat is er toch aan de hand? wat beduidt dit schandaal? Dames en Heeren! ik ben de impresario vau MUe. Hélèae. Haar moeder heeft mij haar toevertrouwdze wordt uit stekend Kevoed, gekleed, verzorgd, wat wil ze meer?" „Ik wil naar papa, mijn lieven papa!" snikte het kind. „En gij zult dat ook mijn eenigste lieveling", bevestigde opnieuw de vader. „Nooit" verklaarde de impresario, „dat zal niet gebeuren". Gehoond en beleedigd door deze brutale weigering, keerde de man zich naar de par terre en riepMessieurs vrienden Nellie is mijn dochtertje, haar moeder heeft mij ver laten, verliet evenzeer haar kind, ik heb haar in geen twee jaar gezien, ben in het buiten land geweestik kom bij toeval hier, en herken daar op het tooneel mijn Nellie „Geef hem dat kind terug", klonk een grove stem van den derden rang, „of andersEn zijn groote vuist, klaar om te boksen, ver duidelijkte zonder eenig resumé zijne be dreiging. Het werd eene algemeene verwarring. De vrouwen weenden, de mannen schreeuwden door elkaar, en riepen den verwenschten impresario toe: „Geef haar terug!" „Gij hebt het recht niet haar te honden!" „Het is een schande, een gruwel!" „Weg met den impresario, trap hem er af!" „Hang hem op!" enz., enz. Tegenover deze algemeene vijandelijke hou ding was de impresario niet opgewassen. Al I wat daar ernstigs en waardigs aan zijn persoon was, als sneeuw voor de zon was het ver dwenen de agenten en de pianist hadden de vader losgelaten. Op dit critieke oogenblik kwam de directeur van het théatre tusschen- beide. „Dames en Heerenik verzoek u even naar mij te willen luisteren. Het théatre, waar van ik de eer heb directeur en chef te wezen, onthoudt aan een vader zijn kind niet." Zich vervolgens tot den impresario keerende en hem met een verachtelijk gebaar en gebiedende handbeweging aanziende „Geef dat kind da delijk aan haar vader terug, ik verlang u nooit weer hier te zien!" De ongelukkige impresario, vernederd en verslagen, verdween onder een salvo van uit- jouwingen van de zijde vau het publiek, achter de coulissen. De directeur tilde het kind over het voetlicht heen en gaf het den vader. Uitgelaten van vreugde greep hij het meisje aan, kuste en kuste het weer, over laadde het met liefkoozingen en zij vlijde zich dicht aan zijn sterken schouder, over- blijde zoo'n heerlijke schuilplaats te hebben gevonden. „Hartelijk dank, mijnheer de directeur," sprak de man, met bewogen, trillende stem, „aan n allen hartelijk dank. Mijn God, wat ben ik nu gelukkig1 i Een ieder maakte plaats voor hem, en hij bereikte, niet zijn kostbaren last op den schouder, de buitendeur, terwijl het publiek niet ophield te juichen met een enthousiasme, dat met krankzinnigheid bijna synoniem kon hecten. Ook aan die opwinding kwam langzamer hand een einde. De directeur kreeg weer gelegenheid zich te doen verstaan en zei, dat door het schokkende, hartroerende tooneel, dat zoo even voor het publiek zoo onver wacht en zoo treffend was afgespeeld, het I den auteurs niet mogelijk was de rest van het programma naar behooren af te werken. Het publiek wa3 van dezelfde meeningna deze groote emotie gevoelde het zich niet meer gestemd, naar de opvoering van een blijspelletje te kunnen luisteren In den foyer (koffiekamer), een half nur later. stemmingen elkaar af. Zeker een bewijs, dat ze, trots haar vier-en-twintig jaar, nog in wording is. Voor een man, die tijd heeft, moet het een heerlijke taak zyn, haar op te voeden, haar zóóver te brengen dat ze innerlijk standvastig is Hij vergat, dat eene vrouw naar hem luisterde. Makarie begreep dadelijk alles, en hoorde tusschen zijn uitgesproken woor den ook zijn onuitgesproken gedachten. Hij, de man die door een ernstig en gevaarvol beroep zeer dikwijls ver van zijne vrouw werd gehouden, hij kon zich geene gezellin kiezen, die hij niet ver trouwde, met wie hij nog strijd zou moeten voeren. Zijne roepiDg kón, mócht het niet zijn, een onrustige ziel tot kalmte te brengen. Ook niet ter wille van die ziel zelf. Want wanneer zij eenmaal de zijne was, mocht hij haar aan geen gevaren meer blootstellen. Zijn gansche toekomstige leven zou nog slechts een kamp zyn tusschen twee plichten tusschen dien jegens zijn beroep, en dien jegens zijne vrouw. Er zijn vrouwen, die altijd met sterke hand geregeerd moeten worden, wanneer zij zeker en rechtuit haar weg zullen kunnen gaan. Ja, zoo eene was in zijne oogen Sylvia. En hij kon haar niet altijd aan de hand houden. Makarie begreep alles. Zij drukte den arm van haar neef, dien zij op dat oogen blik bijzonder lief vond. Hoe moe3t het in zijn hart gesteld zijn 1 Bepaald, hij leed ook om haar. die hij, met vurig verlangen, toch versmaadde. Door het kiesche zwygen en den harte- lyken druk lietRobert zich nog verder voeren. „Wel, dat marcheerde lang niet slecht, mijn waardezei de lange man met het sympathieke gezicht. „Prachtig, bewonderenswaard, uitstekend geregeld en best gespeeld," bevestigde de directeur; „gij waart in alles superieur, ik maak je wel mijn compliment." „En Nellie niet te vergeten „Ik kreeg het waarachtig bijua te kwaad, geloof me." „Ze is een geboren actrice; later wordt ze een ster, oen schat." „Dat laatste is ze nü reeds. Zij won ons de opvoering van een vandeville uit.'" ...Jammer, dat de truc (.kunstgreep) maar één keer in dezelfde stad kan dienendood jammer." En de twee confrères dronken op het andermaal welslagen van het zoo uitstekend opgevoerde sensatie-nnmmer CCLIV. Rotterdam, 14 Januari 1902. „Als je in Rotterdam geen stoomschip ben, heb je niets in te brengen." Deze meening van een klassiek ontwikkeld ingezonden-stuk ken-schrijver in de N. R. C. is aan 't klassiek worden. Zij is geschikt als motto te worden geplaatst boven een eventueel te schrijven geschiedenis van Rotterdam in deze dagen, waarvoor ik haar in vriendelijke overweging aanbeveel. Zij is een „gevleugeld woord" alreê, 't welk de bezitters van bundels „Ge- flügelte Worte" in deze stad ter plaatse moe ten bijschrijven. Dat er wat overdrevens in is, spreekt van zelf óók Tacitus en Plinius en Horatius waren niet altoos even reëel, mot verlof. Want wanneer je, bijvoorbeeld, in Rotter dam modern inspecteur van politie bent, heb je wel bijna evenveel in te brengen als een stoombootdan kun je óók eischen, dat alle menschen voor je opzij gaan en dat er je égards worden bewezen. Eeu belastingambte- naarsgezag staat bij dat van polifcie-inspec- teurs en stoombooten heel wat achter, maar hij is toch ook een man van invloed. In deze dagen kregen we weer de aanslagbiljetten vau de plaatselijke directe belastingen thuis, naar do nieuwste regeling die een eindeloos aantal klassen van inkomens stelt en ik vermeen, dat zeer velen bij het invullen achter dat biljet -t gezicht van ge noemden ambtenaar zngaa spoken, streng, gewichtig en erbarmingloos, met op zijn lippen de harde verklaring„Meneer, ik geloof dat u gejokt hebt Maar overigens is er geen gewichtigheid in Rotterdam, die bij een stoomboot haalt, wat onder meer blijkt uit het steeds geregelder ontvluchten aan de Rotterdamsche naar Sche- veningsche en Haagsche samenlevingen, óók door lui die overigens met stoombooten op goeden voet staan, zooals cargadoors en slvip- brokers en agenten. Komen er in eeu jnar wat minder stoombooten in Rotterdam bin nen dan in het voorafgaand jaar, men zit in zak en asch en de burgemeester houdt een min of meer pessimistischen nienwjaars- wensch. 't Gaat alles om de stoombooten, en de overweging hoe 't in Rotterdam wat plezie- riger-wonen kan worden, wordt genegeerd. Althans,dat werd ze: er is nu een vereeni- ging tot bevordering vau het vreemdelingen verkeer gekomen, vereeniging die ik het beste toewenscb. Haar eerste werk zal natuurlijk wezen, een reisgids voor Rotterdam te laten samenstellen en hier en daar banken te laten zétten, op welker leuniug haar naam. Ook zal zij vermoedelijk in de bladeD laten adver- teeren dat is of zijn: de Maas zoo mooi, het havencomplex zoo interessant, de dier gaarde zoo gevuld, het park zoo schaduwrijk, de Blaak zoo vroolijk, de mestvaalt op het Bosland midden in stad zoo ongeëvenaard, de reisgelegenheden naar Den Haag zoo talloos, de H. B. S. 5-jarige cursus zoo goed, het straatpubliek zoo beschaafd, de trams zoo snel en zoo goedkoop, de omnibusrit zoo gezond, de huurrijtuigen zoo elegant, 't plaveisel zoo mo dern, de nieuwe wijken zoo fraai, enzoovoorts, enzoovoorts, waarop de vreemdelingen ons „Mijne goede moeder is zoo eenzaam. Wanneer ik Sylvia had kunnen vragen daar ze tóch zonder thuis is naar mijne moeder te gaan gedurende deze twee jaren Maar het had zeker aanleiding gegeven tot strijd. Zij zouden elkaar niet hebben begrepen, deze beide vrouwen „Arme Sylvia", dacht Makarie, „dus jij zelf, geheel alleen, bent de verstoorster van je geluk geweest." Maar het was haar toch aangenaam, dat haar koppelarij niet door Robert was door zien geworden, en dat het niet dit was ge weest dat hem had teruggehouden. „Karie", vroeg hij zacht, „gelooft ge, dat zij het ooit leeren zal, zich te beheer- schen „God Robbert zie je, voor een heftig gevoelend mensch is dat wel verdui veld moeilijk." „Zeg eens even, wat verhandelen jelui daar voor geheimen vroeg Willy, die reeds op de brug was en weer terugkwam naar da beide anderen, die nog aan den haven-oever waren blijven stasn. „Ik sprak er met Robert over, of hij nooit zal gaan trouwen", zeide Makarie vlug en ze deed haar best, niet al te erg te liegen;— maar de waarheid zeggen, dat ging toch ook niet aan. „Dat moet ge aan hemzelf overlaten. Nu, adieu, Robert. Of kom je nog even aan boord om een glas punch Neen Vaarwel dan en een gelukkige vaart en thuiskomst. Wanneer je terugkomt, heb ik iets veel mooiers dan do Lubiaa, je zult er oogen van opzetten." De maDnen schudden elkaar de hand. Makarie echter, in een opwelling van groote hartelijkheid, omhelsde haar neef zullen toestroomen. Wellicht fokt deze of gene, onder bescher ming van den Wethouder van financiën, een vereeniging tot bevordering van ingezetenen- behoud en we kunnen de toekomst niet al te donker inzien. Hoe 't mogelijk zal zijn, de kapitalisten hier te houden, is mij overigens niet duidelijk vooralsnog. Er wordt veel over de wenschelijk- heid gepraat, maar een serieus voorstel bezitten we helaas nog niet. Het eenige zou wezen afschaffen van plaatselijke belastingen, maar dit is een paardenmiddel en ook niet zeer mogelijk. De font van Rotterdam blijkt hoe langer hoe meer, dat het geen badplaats is, en ik vrees dat het zulks voorloopig ook niet worden zal, al zien mijne stoute en overmoe dige verwachtingen een toekomst, waarin de successievelijke annexaties van Schiedam. Vlaardingen, Maassluis en den Hoek ons nog wel eens een plaatsje aan zee zullen geven. Met vreugde en belangstelling zag ik in de Staatscourant, die helaas het hatelijk nnmmer II droeg, de statuten opgenomen van een vereeniging tot instandhouding en verfraaiing van het plantsoen op het rijkelnis- hofje, 't Koningin Emma-plein. Daar zitten natuurlijk uitsluitend luiden in, die we niet graag naar Den Haag zagen gaan en daarom releveer ik dit blijk van gehechtheid hunner zijds en hun vriendelijke opofferende belang stelling aan huis en hof, in mijne zwaar moedige bui met groot genoegen. Hoe langer hoe meer wordt het onmogelijk, een man te spreken die vermogend is, zonder de trieste bijgedachte Hoe lang zal Rotterdam u nog mogen behouden? Wanneer ook gij, Bratus Dat maakt zenuwachtig. Toevallig heb ik dezer dagen 's middags eens de reis gemaakt met den extra-trein naar Den Haag, dien de directie der H. IJ. S. M. rijden laat tegen etenstijd ('s morgens om 9 nnr een in omgekeerde richting) en ik noem die treinen met overtuigingde treinen der ondankbaren de conducteurs noemen ze de deserteurstreinen, en de passagiers de treinen der verstandigen. Men ziet, er is ruimte voor drieërlei opvatting. Ik geef de mijne, desnoods die van den conducteur, als de beste. Want meer minachting, meer lach, meer spot dan in dien trein gedurende een half uur over Rotterdam werd uitgestort, hebben mijn ooren nimmer vernomen. Men honde daarbij in het oog, dat alle de passagiers hnn geld in Rotterdam verdienen en verdiend hebben. Er bleef aan onze goede stad niets goeds over. Den Haag was een waar lusthof, een subliem paradijs, 't lieve Hegje was een ideaal. Zelfs onze bereden dienders werden er begnuifd, en toen ik het wagen dorst te ver klaren, dat ik in Rotterdam wóónde, waar achtig wóónde, in een huis met mijn familie en de dienstbode, werden er van alle zijden blikken op mij geworpen, zooals hem getroffen zonden hebben, die verklaren moest, dat hij zoo regelrecht uit het dolhuis was gestapt. Wie woont er nou nog in Rotterdam vroeg met waarlijk onbeschrijflijke verbazing één der passagiers, en toen ik schucbter opmerkte, dat er toch nog plus minus 360.000 andere zielen waren, die dit lot met mij deel den, werd de verbazing nog onbeschrijflijker. Ik zei dus, dat ik ze niet geteld had, maar dat de Burgerlijke Stand 't zoo opgaf. Een heer op den achtergrond beweerde toen, dat wie 't maar een beetje betalen kon, toch naar 't Hegje ging, en iedereen was het met hem eens. Ik voelde me zéér arm. En de conduc teur, die allerkameraadschappelijkst bij alle passagiers, bekenden van hem door dagelijksch zien, langs ging met een vriendelijk knikje, keek me achterdochtig aan en tuurde op mijn kaartje zéér langdurig. Ik vreesde zelfs, dat hij vragen zon, hoe ik in deze eerste klasse kwam en of ik het kaartje misschien gevon den had Hij vroeg dat evenwel niet, schoon hij alles behalve vriendelijk mij het kaartje teruggaf, min of meer opvoldaan. Hij had mij wel graag uit den trein gezet, geloof ik, zóó was hij door de gewichtigheid der ondank- bare-deserteurs -verstandigen ^gebiologeerd. Ik behoorde daar niet. En de trein stuurde in de Anna Paulowna- straat zijn massa reizigers Nieuw-Den Haag binnen, ik volgde een groep, die mijn weg ging, en zag er hier en daar telkens één ver dwijnen in een waarlijk zeer vriendelijk en vroolijk huis, dat er uiterst logeabel uitzag. Toen ik 's avonds bij een der ondankbaren en de tranen kwamen haar in de oogen. „Een gelukkige reis, beste Robbert", snikte ze, „en ik zal je moeder veel be zoeken." „Kom, komzeide Willy. „Ja, maar men kan toch niet weten ging Makarie onder tranen voort. „Hoor eens, maak hem nu niet week hartig en geloof me, je ziet hem na twee jaar terug." Sylvia, in haar bed liggende, had geen tranen. Zij lag te turen naar het venster, waar het licht mat door de neêrgelaten gordijnen heendrong. Zij dacht en dacht Dus uit voorhij 1 Zes jaren van liefde, zes jaren van hoopEn dan een koel vaarwel Hoe nederdrukkend gewoon was het ver loop deze laatste uren tusschen hen geweest. Haar hooggespannen ziel was voorbereid geweest eene verklaring vol smart of vol jubel. Dat er niets gebeurd was, dan wat alle- daagsche dingen, dat scheen haar bijna toe als een smaad. Zij begreep zeer goed allen waren moe geweest, moe van de zeelucht, van de reis, moe ook van het vele onafgebroken samen zijn. Ook aan boord waren er zulke avond uren geweest van verslapping. Maar den volgenden morgen was alles weer anders geweest. Met de nieuwe zon kwamen er ook nieuwe, frissche gedachten. Maar nn was er geen uitwisschen en ver geten meer. De ellende van de laatste uren liet een blij venden indruk. op de thee zat, moest ik het zondenregister van Rotterdam nóg eens vernemen, thans van mevrouw. Nn wist Haaredele pas wat leven was, nn eerst genoot zij van haar aardsch bestaan nóóit, nóóit zon zij naar Rotterdam terug willen. De menschen zijn hier zoo gezelliger is niets geen nare drukte op straat, je winkelt met plezier's zomers zit je hier vlak bij Scheveningen, 's winters heb je je mooiste concerten en je opera's en je pnikste tooneel Niemand kijkt onbescheiden naar je nieuwen mantelin de tram staat iedere heer voor je opals je, dame-alleen, wandelt, heb je niet direct een paljas van een kantoorventje achter je de lui durven je niet omver loopen in hnn allernaarste haastje komt hier niet thnis van onder tot boven met modder bespato, dat Den Haag is een zaligheid Ik griezel van Rotterdam, en als mijn man er 's morgens heen gaat, dan zeg ik altijd - vraag 't hem zelf Arm ventje, wat beklaag ik je 't Was niet gemakkelijk te ontkennen, dat heusch Rotterdam voor dames nu juist geen Eldorado is en dat bij haar lof op Den Haag onze stad blozen mocht. Het argument van ondankbaarheid kon ik nn ook moeilijk te pas brengen een Nederlander is door zijne voorvaderen vrijgevochten, niemand kan hem dwang opleggen, hij gaat waarheen hij wil. Daarom zweeg ik en dronk mijn thee en zuchtte. Maar toen ze mij vroeg, of ik mezelf niet rampzalig vond, dat ik gedoemd was in Rotterdam te wonen, zei ik toch dat dit niet zoo was. Dat ik wellicht mijn ouden dag buiten zou slijten, maar dan toch niet in 't „wuft" Den Haag. Welke verklaring ont vangen werd met een bleek glimlachje van beklag De Directeur van het Postkantoor te Schagen maakt bekend, dat met ingang vau 20 dezer, de hulpkantoren in het arron dissement Schagen op werkdagen zullen geopend zijn als volgt SPOORTIJD: Barsingerh. 7.30-9.90 vm„ 11-1.30 en 5-6.30 a. Burgerbrug 9.30-12.30 en 2.30-430 Dirkshorn 8.-9.30 2-5 en 6.30-7 Kolhorn 10.30-12.30,, 2.30-4.30 en 6-7 St. Maarten 7.30-8.30 11.30-1.30 en 3.30- 6.30 Oudeslnis 7.30-8.30 en 1.30-5.30 Petten 8.30-10.30 2.30-4.30 en 5.30- 6.30 Schagerbrug 7.30-10.30 en 3.30-6.30 Wieringerw. 8.30-11.30 12.30-1.30 en 4.30- 6.30 't Zand 7.30-9.30 2.30-4.30 en 5.30- 6.30 SCHAGEN, 15 Januari 1902. De Directeur voornoemd, OUDENHOVEN. o—o— over het dienstjaar 1901, van SCHAGEN en Arrondissement. Ontvangen gefrankeerde brieven 137.799 stadsbrieven 3820 ongefrankeerde stukken 691 briefkaarten 102.343 met betaald antwoord 333 couranten en andere drukwerken 783.491 monsters en stalen van koopwaren 2172 dienstbrieven 27149 aangeteekende stukken 4197 idem met aangegeven gelds waarde 431,voor een bedrag van f 180.142.36®. postpakketten 18193 o Aan postwissels werd ontvangen f 213.864.08® uitbetaald 74390.38 Aan qnitantiën werd ontvangen 195.007.84 uitbetaald 27341.94® Op de Spaarbank werd ingelegd 159.490.13® terugbet. 131.160.30® De balans bedroeg in ontvangst en uitgaaf 1.171.627.62 Dit was de herinnering, die voor hem en voor haar aan den drempel van een nieuw leven staan bleef Dubbel zwaar was dit afscheid Sylvia, nu zij zoo in alle nuchterheid van elkaar waren gegaan. Zoo konden dus deze jaren eindigen 1 Dit was dus het slot van haar hooge ge dachten en wenschen En wat nu Zes jaar lang had Sylvia in het geloof geleetd dat haar liefde naar het doel leiden zou. Zij had eindelijk voor veertien dagen hot schip betreden in de zalige zekerheid, dat ze het als de verloofde van haar ge liefde zou verlaten. Zij zag zich nü van den ganschen levens inhoud berooid. Haar toekomst was leeg, zóó leeg. Niet vermogend genoeg om zich de dagen met kunst- en reisgenot naar believen te verkorten, doch niet zoo arm, om voor haar broodje te moeten werken Niet meer jong genoeg om met vollen moed en nieuwe illusies een beroep aan te grijpen, en toch te jong om nu reeds zeker en rijp een leven zonder een van die hulpmiddelen te kannen doorgaan 't Was juist een doorsneê-leven, het hare. En immers, wie houdt zich voor zóó gering, dat hy zich er niet goed genoeg voor acht, uit het alledaagsche van het leven te worden opgeheven tot hooger sieren Waar waren die Bestonden die Sylvia had gedacht, door de liefde, dcor een huwelijk met haar geliefde opgeveerd te znlleo worden. Wat moet ik nn beginnen? dacht e vertwyleid. En waarom nu dit bittere einde

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 5