JULE. rahrassfu. Zondag 19 Maart '05. "^TWEEDE BLAD. FEUILLETON. 49ste Jaargang. No. 4028. 36. verwacht, denken r Cm VII. —o—o— Er fa hier in den Gemeenteraad 'n hartig woordje geaproken over de rijtuigen, die hier In de stad hun stations, d. w. z staanplaat sen, hebben vóór het Paleis, op 't Rembrandt- pleln, 't Frederiksplein, 't Leidscheplein, bij de stations en overal, waar maar 'n hoekje open is, om wat wagens en wat paarden neer te zetten, 't Is mogelijk, dat 'n mensch, die heelemaal geen raad meer weet, en 't liefst het tijdelijk zen willen zegenon, eerst nog vsn alles gast beproeven, om tijd te winnen, in de hoop dat 't lot zich keeren mocht. En dan ia 't mogelijk, dat hij 't ook probeert als aapjaskoetsier. Maar dat zal dan ook wel 't allerlaatste -wezen. Ik -kan begrij pen, dat 'n mensch handelsreiziger wordt of wijnkooper, als ten mi; ate zijn geweten dat loeiaatik kan me voorstellen, dat hij colpor teur wordt of inbreker, als 't niet hooger of lsger kan, maar aapjeskoetsier. .Neen, daar sta Ik voor. Dan moet het water wel tot ver boven de lippen gestegen zijntot zooiets kan alleen 'n mensch komen, die geen heerschappij meer heeft over zijn denken. Dat is nu 't ongelukkigste baadje dat ik kennacht noch dag rustalles aan vaarden, geduldig en koelbloedig, wat de hemel g6eftbrandenden'zonneschijn, hagel, sneeuw, regen; nooit vertrouwd, altijd ver dacht van overvragen, gecontroleerd als 'n stadsklerk, togen de keft 'n bittertje nemend, of wel eens twee, en loensch aangekeken door passagiers, die niet rijden willen met 'n dronken koetsier. Rondait gezegd is 't 'n hondebaantje, waar de spreekwoordelijke vader- en moedermoorder nog te goed voor is. Maar in weerwil van al deze tegenheden zijn er aapjes en aapjeskoetslers. Met hnn wijde blanwe mantels, hnn oveimodische hoogs hoeden, hun overdreven groote voeten, staan zij n, wenkend met hun altijd kapotte zweep, af te wachten, of schieten op u toe als 'n voetzoeker, als ze zien dat gij mimes naar het rijtuig maakt. Za zijn er, en in grooter getale dan eenig mensch zich voor kan stel len de nummers achter op hun rijtuig doen n gelooven, dat er hier wel eens met spek geschoten wordt. Maar hun groot aantal heeft hen Dooit eenig privilegie bezorgdintegen deel, 't schijnt wel of hun uitgebreidheid en alomtegenwoordigheid hun reputatie niet heeft knncen verhoogen. Als 'n mensch aan 't kwaadspreken is van 'n ander, en hij wil zijn hoogste verontwaardiging uitspreken over 't vloeken, dat die ander misschien doet, dan zegt hij, dat ie vloekt als 'n ketter of als een aapjeskoetsier. De woorden dronken, vloeken en koetsier zijn in het oordeel der menschen onlosmakelijk aan elkaar verbonden, niet minder dan tollenaar en zondaar in Jezus' dagen zoo goed als gelijkluidend waren. Wie 't verzonnen heeft, weet ik niet, maar 't li zoo, en ik moet ten nadeele van de koetsiers erkennen, dat zij zich wel eens te bulten gaan aan woorden, die men nu juist niet op een dames-theekransje hoort. Maar over die menschen is er dan toch gedisputeerd In onzen Raad. Zy betalen voor de respectieve plaatsen staengeldop de eene plaats meer dan op de andere, en het hangt natnurlijk van ieders persoonlijk inzicht af, om dat staangeld hoog of laag te vinden. Er was bij den Raad een voorstel ingekomen, om de gewone openbare verpachting niet meer te doen plaats hebben, doch de stand plaatsen tegen eene „billijke" vergoeding tot wederopzeggens toe af te staan aan de tegen woordige pachters, en overigens aan gega digden, die in 't bezit zija van geschikt materiaal. Wie 'n beetje kijk heeft op onzen Raad en zijn leden, kan wel raden, wie voor deze paria's in de bres sprong. Dit was natnurlijk de heer Sutorius, de vriend der schoolkinderen en der volksheden. Op de hem eigen sym pathieke manier gaf hij als zijn meening te kennen, dat men de huurkoetsiers niet meer de hooge prijzen van vroeger moest laten be talen. Vroeger betaalden zij f360.voor 'n standplaats op den Dam, thans nog f 150.— en hun verdiensten zijn door de tram heel wat lager geworden. Eij haalde voorbeelden aan van koetsiers, die tot laat in den nacht op den Dam stationneerden, en die niet meer ontvingen dan fl.20. 't Was ook voor gekomen, dat zeven koetsiers aan het Centraal station den geheelen dag zelfs geen handgeld kragen. Er ligt een soort grimmige ironie in, dat Roman van CARL BUSSE. En n&ar de Ziethenstraat.Hjj had gewacht tot de oude Fischer den winkel had verlaten alles ter wereld had hij dezen niet willen ontmoeten. Jule was ook vandaag, alsof zjj hem had in een witte japon. Het vele nog op dienzelfden dag ging Peter Ziethenstraat.Hjj had gewacht tot de Pischer den winkel had verlaten 'n een witte japon. Het vele en Ken, de slapelooze nachten, die zij doorgebracht, het leed, dat zjj had oefen verduren, dat alles had haar gelaat smaller gemaakt. n-. i) zag er nu fijner uit dan vroeger, ^getroffen keek Peter haar aan. .y^Ö.hebben elkaar in lang niet gezien," We hij dan bijna verlegen, a knikte. „Zeer lang niet." eit ik dacht, dat wij eens met nar moesten spreken. Over alles." .noesten wij," zeide zij. Plotseling zjj levendiger. „Ja, dat moesten wij." Van sterken en vluggen oogopslag biaalV[0^er' verwarde. Voor de eerste Niet i elkaar weer vol in de oogen. sl0„ 6 neg. Beiden waren zij verlegen en gjj de oogen weer neer. dfukte Voe'^ei koe deze omgeving haar Amsterdam aau een deol der bevolking ter beschikking stelt eèn palels, de Beurs, al is t dan ook een leelijk paleis, en daarvoor berekent f25— per jaar. Ea anderen, die buiten in weer en wind moeten wachten om iets te verdienen, moeten betalen f150.— liet is niet met de billijkheid overeen te brengoD, dat men aldus laat betalen. Laat meu bij de nieuwe bepalingen nog een andere vorgou, n.1. deze, dat de prijs van f25.per rijtuig als retributie niet te boven mag wor den gegaan. Daarop werd door den heer 'Wijnmalen gevraagd, of de koetsiers dan wel eens ge klaagd hebbenze zijn niet op hun mondje gevallen on zouden wel klagen als 't noo- dig was. Waarop de heer Sutorius vroeg, of 't dan noodlg was, dat de slacht; ffjrg eerst gilden, vóórdat man het goede pad Ring bewandelen. Als dat moet gebeuren, is men nu beslist op een verkeerd pad. 't Was, zooals men ziet, weer de oude kwestievóór of tegen het proletariaat. Ü9 heer Ilarmaea mocht al opmerken, dat de vergelijking met de Beurs niet opging, want dat men op de Beurs niet komt met een paard en er ook niet den heelen dag blijft, de heer Sutorius bad het goed recht en de logica aan zijne zijde, en die maken gewoon lijk meer indruk dan aardigheden of beuzel praat. Er zijn altijd menschen, die bang zijn dat zoo'n arme duvel ook eens een paar gulden over zal houden. Zg nemen het hem kwa lijk, dat hij altijd opmaakt wat hij verdietst, maar willen daarbij niet inzien, dat het zelfs ock dan mondjesmaat is. Als er gehandeld wordt over meer loon, minder pacht of iets dergelijks, dan zijn ze 'r tegen. Zorg voor den ouden dag van den werkman, er tegen. Dat moet ie zelf doen. Je neemt met die ziekelijke philanthropie den prikkel weg. 't Is de drijfkracht in de maatschappij. Wie zich- zelven helpt, dien helpt God. En met nog wel honderd andere sophismen en tlraden maken zij er zich af en honden de centen in hnn zak. Dr. Prof. Fabins vond 't zelfs 'n „gruwel", dat de werkman op 'n bepaalden leeftijd ge- pensionneerd zou worden, 't Was „diefstal", om het geld te nemen uit den zak van den eenen burger en het den ander te geven. Maar tot nn toe heeft zoo miu Dr. Fabius als eenig ander, het een gruwel of diefstal ge vonden, dat generaals en ministers met vier, vijf, zes, ja zelfs met 10 cn 12 duizend gul den gepensionneerd werden. Gaan de menschen d'r oogen dan nooit open Hoelang is 't ge leden, dï.t generaal Vetter terugkwam, en door al de dankbare Nederlanders vereerd werd met een pensioentje van omme en bij de tiendnLend galden, behalve zijn „smarte- geld "Is het prentje van Braakensiek op de 9e bladzijde van „de Groene" toen niet duide lijk genoeg geweest? Waar die arme verweerde koloniaal met zijn afgeschoten poot, tot Vetter ze! Maar niet met alle helden Is het zoo goed gesteld; W ij hebben slechts de smarten, G i) krijgt het smartegeld, dat ook nog een kleine tweeduizend galden beliep. Of heefr soms die koloniaal niet gevochten Hoe is hij dan zijn been kwijt geraakt 't Heele Ministerie-Mackaij van pl. m. 14 jaar terug is al dien tijd reeds gepensionneerd en niemand heeft ooit van gruwel of diefstal gerept. Peasionneeren zij misschien zichzelven, of doet de Koningin 't uit eigen kas Moeten bakkers en boeren en turfschippers en al wat zeult en zwoegt om den mond open te houden, daar niet toe bijdragen Neen vrienden, 't is de wereld op zijn kop. De een ziet en moet zien op een lepeltje thee meer in 't potje, en de ander vult zijn kelder met uitgelezen wijnen van andermans centen en arbeid. Wat praat Fabius van diefstal Nn, alB die penalonneering van ai die gondgekraagde heeren geen dief stal is, dan weet ik 'tnlet Leggen dominé's over Of ambtenaars Leven ze allen niet rnstig in afwachting van hnn pensioen Wat zal men Van Heutsz toedenken, als hij vijf jaren lang in Indë met het bagatel van honderd-twintig of -dertig dnizend gulden heeft moeten rondtobben Ik las 'c dag of wat geleden van een man in Boston, die nu twee-en-tachtig jaar Is, en die negen-en-veertig menschen het leven heeft gered door ze uit het water te halen. Maar hij heeft zich met al zijn menschen- liefde en toewijding geen onbezorgden onden dag kannen bezorgen. Hij is thans, nu zijn oude handen weigeren te werken, voornemens met zjjn bejaarde vrouw 'n plaatsje in een armenhuis te zoeken. Gruwel 1 grnwelHoe kan 't bestaan En dat noemt men rechtvaardigEn men wil 't als diefstal kwalificeeren, als zoo iemand onder eigen dak, vrij voor broodsgebrek, zijn einde zon mogen afwachten. Ieder denke er 't zijne van. Maar men moet wel met lange ooren ter wereld zijn gekomen, om niet te voelen, dat er veel van St. Anna schuilt onder znlk 'n redeneering. Wat zon Jezus toch wel zeggen van zoo'n „Christelijke Maatschappij Ik denk zoo, dat wij weinig zouden hooren van zijn mooie, heerlijke Wanneer zij ty d had vroeg hjj haastig. Morgen Overmorgen En met dezelfde aarzeling in stem en houding antwoordde zjjMorgen ging het niet, overmorgen „Goed. Dat was Vrjjdag. En waar „Vrjjdag?" Een blos kleurde plotseling haar wangen. „Vergeef me," zeide zjj, „Vrjjdag kan ik ook niet. Zaterdag eerst." Een oogenblik was het hem, of alle dwang, die er tusschen hen bestond, verdween. Vrjjdsg kon zjj niet. Waarom Dat was een ongeluksdag. En die kleine meisjes- domheid, deze bjjgeloovige schuwheid, roerde hem. Zjjn stem werd warmer. Zjj spraken af, dat zjj Zaterdagmiddag aan den kruisweg, evenals de vorige maal, eikaar zouden ontmoeten. Toen Peter den winkel verlaten had, ging Juie langzaam naar het kamertje terug. „Dus Zaterdagmiddag," dacht zjj. En plotseling hief zjj de armen op, vouwde haar handen samen en drukte de lippen daarop „Lieve lieve God!" Een smeeken vol opborrelende kraeht, dat het lichaam deed sidderen. Toen do Zaterdag kwam, stond zij voor de kast, waarin haar garderobe hing. Als van-zelf-sprekend vas het, dat zjj de witte japon weer aandeed, die zij de vorige maal op de wandeling had gedragen en ock weer het bloedkoralen kettinkje. Maar plotseling stond zjj besluiteloos. De hemel wss donker, dikke wolken dre ven er, slechts de wind hield den regen op. Doch het weer had haar niet gestoord. gdljjkunUaen, van zjjn leader aandoenlijke taal. Ik geloof, dat heilige verontwaardiging hem weer bezielen zon, en dat bij weer zou herhalen tegen die Farizeeën van onze dagen Ge zjjt waard, dat er een steen werd gebon den om uw nek, en dat ge verzonkt in de diepte der zeedat hij weer herhalen zou die bittere woorden van slaDgen en adderge broed vsn nitgepleisterde gravc-n, van buiten wel schoon, maar van binnen vol doodsbeen deren en onreinheid. Kon het wonder eens gebeuren, dat Christus hier, óf in Den Haag, óf in Petersbnrg van den trein stapteKon 't dan wezen, dat hij verwelkomd werd door Dr. Kuyper of door Potjedonewski, den voorzitter der Hciilge Synodeof, als hij in Rome afstapte, door deu een of anderen Kardinaal Och, wat ronden die twee elkaar gek aankijken. Maar dit wil ik u wel zeggen, dat er geen unr zon voorbijgaan, of Christus wes door een vaa ben aangegeven bij de politie, als zijnde een kwaadwillig en gevaar lijk macsch, die de „bestaande orde" wanorde noemde, 't Zon hem niet beter vergaan dan Gorkl of Gapon. Voor den rechter zouden zij kalm verklaren, dat zij met allo goedheid en welwillendheid hem waren tegemoet getreden, en dat zija eenig antwoord had bestaan In wat bittere opmerkingen. Maar. ik moet aan verder nieuws be ginnen. 't Zit mij in den gorgel als ik al dat Christelijk geboefte allerlei onchristelijke han delingen zie plegen, en Christus weer lederen dag zie kruisigen. Zij bouwen kerken als bergen zoo hoog, zij doopen ia Christus' naam honderden kindertjes, zij zingen ztch heesch aan psalmen, en doen honderd dingen die ziel noch ieven raken, maar de eenige les van Christus„Zie, één gebod geef ik u dat gij elkander liefhebt," die kennen zij niet. Of op een andere plaats„Hieraan zullen de menschen bekennon, dat gij (n waarheid mijne discipelen zijt, zco gij doet wst ik n gebied en elkander liefhebt, maar de bekentenis wil er niet nit. „Ein Aurflug in den Weltenraum." O, wat hebben we daar genotenDe heer Heltman uit Hamburg gaf in den Hollandschen Schouwburg een voorstelling van 't Heelal. De beelden werden te voorschijn gebracht op een doek van 6 maal 6 Meter. We hebben een heelen dag meegemaakt op de Maan en ik zal niet gemakkelijk dia rotsen, die bergketens de Appecijcen genaamd vergeten. We hebben gezien eeD zong-, een maans- en een aard verduistering, de planeet Mars in de lente van 1903, den ring van Satnrnus, den Melkweg van nabij gade geslagen, en eindelijk, alsof wij in een lucht ballon zaton, zijn w ij gegaan door den hemel- oceaan. Wat het geweldigst wss van al het geziens, w6et ik niet. Ik heb geen aanteke ningen kunnen maken, want 't was er pik donker maar al ware er voldoende licht ge weest, dan zou ik 't nog niet hebben kunnen doen, omdat het schouwspel alle aandacht eischte. Maar 't heerlijkst van alles was, toen wij daar zoo door de hemelen voeren, de aarde te zien verrijzen, zco kalm en stil, zoo zonder 86nlge aanstellerij, beschenen van heel nit de verte door de zon, vau wat dichterbij door de maan en kalm ronddraaiend ons eerst Europa en het scherpe punt van Afrika vsrtoonend en daarna Amerik* en Azië. 't Was alles zoo regelmatig en plechtig, dat 't stil maakte en met groot en eerbied vervulde voor de groote geheime diijfkracht in de Natuur. En op dat aardige bolletje vsn overwegend blauw en groen, dat als 6en Hef plasje tus schen al die andere bollen en bolletjes door draaide, woonde ik nn. 't Was zoo'n verwonderlijk prettig denk beeld voor me, dat ik meezeilde door die eeuwige ruimte, en dat mijn grootste vijand als ik er heb mij dat niet kon beletten. Maar ik zeg toch, dat de Aarde klein was en Europa nog kleiner, en Petersburg heelemaal niet te zien en dat In zoo'n eeuwige ruimte, waar de afstanden bij millioenen Sirins-verten berekend worden, van een keizer en een gene raal en .een voorzitter van een Synode heele maal niets overblijft. Ik voelde zco intens diep, dat 'n mensch nog minder is dan een groep eilanden, die de Eeuwige „voor zich uitblaast als dun stof." Ik keek rond mij, en 't speet mij zoo, dat ik niet zien kon dia ge zichten, waarop ik ongetwijfeld verslagenheid had gelezen, als ik had kunnen zienver slagenheid, zooals ik die zelf, tot zwijgens toe, zoo machtig diep gevoelde. Ik dacht aan Nlcolaas II, die geen medemensch bjj zich kon ontvangen, zonder dat die eerst gepar fumeerd was, en tot wien niet gespreken mocht worden, op strtffj des doods. Ik dacht aan al die andere kopstukken, die op dat kleine bolletje zich zoo groot en gewichtig voelen, die niet alleen gelooven, dat de aarde draait, maar ook, dat zij er het middelpunt van zijndie 'n plaats innemen, waar 25 enderen zitten kunnen en een tractement opstrijken, dat daarmede gelijken tred hendt. Ik dacht aan al die eigengerechtige menschen, wier tabernakel daarboven in gereedheid is, en toch nog zoovéél werk maken van hnn leemen kluis hier op aardeaan groote staats lieden, die den Staat te gronde richten, en groote vaderlanders, die om een stelling spelen met een zaak, als 't hun naar winst hrengt. Ik dacht aan Baron Melvll, die eindelijk wel gedwongen was, 't bijlije er bij neer te leg gen, en nu 'n pensioen krijgt van vier dnizend gulden 'sjaars, „voor de vele en gewichtige diensten," het vaderland bewezen. „De Stan daard" heeft er gelnkkig op gevonden, dat hij abdiceert om „gezondheidsredenen". Ge lukkig dat we dit nu weten, anders hadden we daar nooit aan gedacht. Ik dacht aan al die grooteD, die ik zoo fatiel klein vindaan al die goeden, die al wat goed is doen wan kelen aan zooveel christenen, gezeten In een leunstoel, die de wereld verdoemen wanneer zij hen dwiDgt tot opstaan. Ik dacht aanMaar laat mij zwijgen misschien zouden mijne lezers denken, dat ik 'n bitter mensch ben, en dat wil ik niet. Dat wil ik ook niet zijndaarvoor heb ik een Meester gehad, die mij leerde zachtmoedig te wezen en nederig van hart. Over den sterrenhemel sprekend, komt mij een zeer belangrijke persoonlijkheid in de gedachte, nl. Eise Eieinga. Hij woonde te Franeker in het laatst der achttiende en het begin der negentiende eeuw. Hij bouwde in zija buis een zoogenaamd planetarium de aarde, da maan, Mars, Jupiter, Venus, Satnrnus en vele aDdere grootere en kleinere bollen. Hij liet het alles bewegen door kun stig bedachte uurwerken. Toen de legers van Napoleon ook ons land overatroomden, moest hij wegens zijn Oran je liefde zijn heil elders zoeken, maar na 1813 teruggekeerd, vond hij zijn planetarium onge schonden weer. De FreDsefcen hadden het werk van zijn hoofd en handen ontzien. Hij deed 't aan zijn zuster cadeau, en de znster vermaakte het op hare beurt aan de provincie Friesland. Franeker bezoeken en dit plane tarium niet zien, is naar Rome gaan, zonder den Paus te spreken. AanteekeningenEr wordt hier nog al ge klaagd over de automaten aan de stations dsar is reden voor. De Wereld klok, Warmoesstraat, gebouw de Yereeniging. Zeer interessant Broekmans Kleerenmagazijn, hoek Konings plein. Prachtig gebouw. Aan den Raad voor stellen 't Koningsplein te herdoopen in Con- fectieplein. Kunstveiling Brakke Grond, Moderne schil derijen. Catalogus f 1 50 Prachtig mooi. Enigmarelle? Carré! Geen geld om er heen te gaau. Enz. enz, enz, H. d. H. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. XCVIII. 't Slaat acht unr van de Kratonklok. Het reusachtig forum van den Sultan, de Aloen- Aloen Lor, ziet er reeds recht feestelijk uit. Vele duizenden stads- en desa-Javanen, honderden Malelers, Chineezen en Arabieren, alsook vele min of meer blanks en bruine Europeanen en de „daarmede gelijkgestelde" afstammelingen van Afrikanen en Amboi- neesche Christenen, slenteren rond. Ook vele militairen vau het garnizoen be wegen zich onder de menigte. Overal ziet men de Inlanders elkaar begroeten met een dieps nijging van het bovenlijf, een vriendenlach op de lippen en de bolde handen naar voren gestoken. Moslims ealueeren elkaar nu eenmaal anders dan wij. n' Ooa er u 'n duidelijk begrip van te geven, zal ik nauwkeuriger moeten zijn en u den heilgroet op heden beschrijven. Daar komen juist twee Javanen op elkaar af. Laat ons nu eens goed opletten Beide Muzelmannen lachen reeds van verre, steken daarna al buigende de beide handen uit en leggen ze plat tegen elkaar met de toppen naar voren en wel zoodanig, dat ze eikaars rechterhand tasschen hun eigen rechter en linker te pekken hebben. Nn vragen ze elkaar heel zacht om ver geving voor eventneele fouten en honden daarbij de vier handen aangelegd, ze daarna weor langzaam en plechtig terugtrekkende, om ze tenslotte met de binnenzijden naar 't lichaam gekeerd en de toppen naar boven, tot voor 't gelaat op te tuffen. Werkelijk zeer bevallig en hoofsch, die wijze van groeten. In fijnheid van vormen, in hoffelijkheid zijn de Javanen ons hensch de baas. Daar wandelt 'n jong Arabier van gemecg- den bloede. Wat een edel, wat een schoon S?mietisch type! Wat trotsch gebiedend oog! Wat voelt die man zich hier onder de Javanen Hij schijnt wel vele vrienden en vereerders te hebben, want tal van Inlanders, ook ouderen van dagen en kleine Prijoji's, ja zelfs bejaarde Arabieren, verdringen zich om hem en kussen eerbiedig de toegestoken rechterband. Hij is een Saïd, een afstammeling van den Profeet das, en zoo'n kus op die hand brengt geluk aan. Niet alleen door den n reeds bekenden Noordelijken toegang, doch ook door den OosteDlijken, Zuid-Oostelijken en Zuid-Wes telijken, strooxnen volk en Prjjaji'g voortdu rend naar binnen en de Aloen-Aloen wordt ééne schittering van k'.enren en vlagge- gewapper, vroolijk beschenen door 't nog niet hinderlijke zonnelicht. Elk Regentschap is op het Kraton-Voor plein vertegenwoordigd door twee in den grond geplante zonneschermen, de z. g. Pa- joeng's 8goeng, die met drie horizontale banen doek van twee kleuren en met vergulde figuren als bezaaid, omhangen zijn. Naast die Pajoeng's verheffm zich met vlaggedoek omwonden bamboestengels, de z.g. gendéra's. Nog vele Regenten gaan ons voorbij te voet, met de noodige volgelingen. Hnn paar den lieten ze op den galadag achter, eene stalgelegcnheid bij de verschillende toegangs wegen. Zij begeven zich naar de Pelatéran, eene open rnimte tusschen de met sesek of plat gespleten bamboe overdekte zuilenrijen, aan de Zuidzijde van den Aloen-Aloen, vlak bij de twaalf trappen van de Setlnggil Lor, de Noordelijke Verheven Plaats, waar straks Zijne Hoogheid met don Resident zich aan den volke vertoonen zal. Zij, de Regenten, gaan te voet, omdat geen Inlander, behalve de kinderen van den Vorst en van vorige Sultans, zich te paard of in een rijtuig op de beide Aloen-Aloen's en ook natuurlijk binnen den Kraton mag ophouden. Dit is hier en ook in Solo streng verboden Het zon een grove oneerbiedigheid zijn tegen over den Vorst 't Slaat negen nur en 't wordt tijd om ons in gala te kleeden. Om half tien worden do Europeanen op het Residentiehuis verwacht en we moeten nog ontbijten. Dank zij de mededeelingen van den u reeds bekenden Dr. J. Groneman en van vele mijner nieuwe vrienden hier op Jogja, kan ik n voiiedigheidsbehalve ook vertellen, wat er alzoo verder op den Aloen-Aloen en ook binnen den Kraton geschiedt. Tegen acht uur 'g morgens is het Leger van Zijne Hoogheid reeds gemobiliseerd en zijn alle Pradjoeritkorpsen op het Plein Magangan, vlak achter en bezniden de Keda- ton, geconcentreerd. Een oude magere Javaan in de groote tenue van 'n Indisch Infanterie- majoor, Opperbevelhebber van de Sultans- troepen, zendt zijn gebieder van een en ander bericht en krijgt daarna last, om op te mar- cheeren en de verschillende vendels positie te doen nemen. E9n goed kwartier later staan de dappe ren op de Pelataran, het binnenerf, vóór de Bangzaal Kautjana of groote troonzaal, „in orde van parade" opgesteld. Zij blijven daar nu voorloopig wachten, al precies op dezelfde vervelingwekker.de wijze als heuschelijke militairen dat, bij dergelijke gelegenheden, wol gewoon zijn. Inlanders vervelen zich echter nooit, die kunnen, als 't moet, aan niets denken, die kannen geestelijk absent zijn, en dan ver kee ren in het zalige Nirwana der vaderen. 't Worr' half tien. De Rijksbestuurder, Kandjsng Raden Adi- pati Denos Redja, die eerst zijne opwachting bij Resident Couperus gemaakt heeft, komt de Aloen-Aloen Lor opwandelen. Ook zijn rijk opgetuigd paard moest op da Gladag achter blijven en loopt daar nu langzaam en statig onder zijn gondgroeu-gonden Song-Song [Pojoeng], terwijl vele pengampil's met den ampllanrommel volgen. De lezers kunnen zich zoo'n Vorstenlundsch optochtjs nu al wel voorstellen, denk ik. Daar daalt een afdealing Kratontroepen van de breede Sstiuggiltrappen af en schaart zich in twee rijen, m3t het front naar elkaar tos, van do Trstag Pagelaran, n weet wel dia overdekte zuilenrij, tot aan de waringinboo- men op den Aloen-Aloen. 't Is het Pradjoeritvendel Wilra-Bradja, gekleed In rooden ljjfrok en korten rooden broek, lange witte kousen en lage zwarte schoenen. Ze dragen een hoogec, van achteren puntig toeloopenden rooden hoed met van voren een breede klep. Het haar is bedekt met een witten hoofddoek. Het voorste pelo ton ie bewapend met percussiegeweren en het achterste met zeer lange pieken. Boven dien hebben alle krijgers 6en met bloemen versierden kris achter in den buikgordel steken. Hun luitenants, Pandji'e worden ze ge noemd, hebben een Europeesche officierssabel en twee krissen en zijn kenbaar aan 'n paar ouderweteche sergeantstrepen. Ook zij sieren zich op met melatie kenanga- of tjempaka- bloemen. Het korps houdt er twee vaandels op na, (één voor het verliezen zeker,) die elk een roode schijf in een wit veld vertoonen. Daar komen twee Javaacsche dames aan zweven Het zijn vrouwelijke Kratonbeamb ten, d.'e de Sétinggiltrappan afdalen om namens den Sultan, den Rijksbestuurder te bevelen, dat hij twee afgezanten met de noodige rijtuigen naar het Residentiehuis zenden moet, om den Vertegenwoordiger van het Nederlandsche Opperbestuur en zijn ge volg, nsar den Kraton over te brengen. De rijksbestuurder zegt, dat het goed is en Maar kwellend overviel haar de gedachte, dat, wanneer zjj het witte kloed en het kettinkje aandeed, het den indruk zou kunnen maken, alsof zjj hein daardoor zou willen terugwinnen. En zjj trok een blauwe japon aan, met matglanzende knoopjes. Het sloot erg om haar gestalte. Zoo ging zjj op weg. Ook ditmaal was Peter Körner er vóór haar. Hjj had Satan thuis gelaten hjj ging weer op den grenssteen zitten, maar over den omtrek lag nu niet dien gouden zonne glans, de hemel was nu niet ver en blauw, en ook de vogels zongen niet hun vroolijk lied. Bijna donker en ernstig vlogen de wolken en wanneer do wind door de boo- inon blies, schudden dezen hun toppen als in diepe droefenis. Toen hjj Ju zag komen, sprong hjj op. Hjj wilde recht hartelijk zjjn, hij wilde het haar en zichzolt gemakkelijk maken, om zich uit te spreken. Hrj liep haar ook nu ving tegemoet al was hot dan niet zoo als de vorige maal. Doch toen zij naderbij kwam, aarzelde hjj hjj bleef staan. Hjj zag haar in het donkere kleed, dat haar vreemder deed schjjnen. In haar gelaat was een angstige, gespannen uitdrukking, die hjj daar nooit had gezien. Het was niet de Jule, die hjj do vorige maal zalig van verrukking op deze zelfde plaats had gekust. Dat hield hem tenig en verwarde hem. En het was vreemd on opvallend, dat hjj, nadat hij zoo vlug op hanr was toegestapt, nu plotseling staan bleef en het hem onmogeljjk was, een enkele beweging in haar richting meer te maken. Hjj had haar willen omhelzen en in plaats daarvan gaf hjj haar, toen hjj voor haar stond, de hand. j „Dank. Hoe goed, dat gjj gekomen zjjt 1" Zjj had sterk en goed gevoeld, hoe een vol gevoel bjj hem op hetzelfde oogenblik verdwenen en versplinterd was. Maar zij dacht niet aan haar japon ot andere uiter- ljjkheden, die hem vreemd konden aandoen. Zjj dacht slechts: „niet eens een kus geeft hjj je." En zij schaamde zich en drukte de lippen op elkaar en de bitterheid steeg in haar op. Haar keel was als srftmgeknepen. Zjj moest zich dwingen te spreken. Dat maakte ook haar stem vreemder en scherper. Maar opdat hij niet merken zou, dat hot haar bitter to moede was, sprak zjj bjjr.a hard en op schjjnbaar onverschil ligen toon. Toen verdwenen in hem, bjjna zotder dat hij het wist of wilde, de goede voor nemens, met welke hjj was gekomen. Het voornemen, om recht hartelijk to zjjn en het haar en zichzeif makkeljjk te maken, het was weg. Hjj antwoordde en sprak op denzeltden toon als zjj, en elk van hen dreef het mis verstand steeds verder door on gedroeg zich trotsch on bits, zooals het bart toch werkeljjk niet voelde en dacht. Zjj liepen daarbjj don ouden weg naar het iazantenhuis, dien zjj ook de vorige maal waren gegaan. Maar steeds slechts een klein eindje, dan keerden zij weer terug. En terwijl het in hun binnenste brandde, spraken zjj over allerlei onverschillige din gen, die zjj elkaar overal elders en op elk uur van den dag wel hadden kunnen ver tellen. De een vroeg aan den ander, hoe het hem, haar, was gegaan en ieder ant woordde goed zonder denken ot voelen zeiden zjj het woordje, en ieder voelde, als de ander het sprak, een steek in het hart. Dus „goed" was het gegaan, ondanks dat zij elkaar in zoo lang niet hadden ontmoet. Weder werden trots en bitterheid greoter. Toen zij den weg driemaal heen en driemaal terug waren gegaan, voelden zjj beiden, dat zjj eigenlijk elkaar ontweken, en dat het zóó niet langer kon. „Wij wilden toch nog allerlei dingen bespreken," zeide Peter. „Ja," antwoordde zjj. Met gebogen hoofden liepen zjj verder. De wind was sterker geworden. Boven vlogen de grauwe wolken nog sneller, en de boomtakken zwiepten en kraakten. „Nu zal ik hR&r alles openhartig ver tellen/1 dacht Peter. En hjj overdacht alles, hoe hij het haar zou zeggen. Maar hoe meer hjj er over nadacht, zoo veel te onmogeljjker scheen het hem, haar nu te zeggen wat hjj eigenljjk wilde. Kon bjj haar zeggen „Lief kind, je ouders passen mjj niet, je bloedverwanten passen mij niet, do kring waarin je ver keert, staat mij tegen, ie mjj een ergernis?" Kon hjj haar zeggen „ik zie jou nog steeds in het rjjtuig tusschen die dronken mannen en vrouwen Kon hjj haar zeggen „Ik heb mjj in hooge mate geërgerd aan dat lompe verroek van je vader, om mjj ten eten te noodigen En een oogenblik heb ik er nog over gedacht, dat jjj er bjj in 't spel waart?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 5