Liefdesmart.
Uit de Oude Doos.
De Wette Banier»
Zondag 2 Juli '05.
TWEEDE BLAD.
Van een koning, die de
waarheid weten wou.
FEUILLETON.
Waaróm dan toch die Btrijd?
Heel ver terug in de wreede geschiedenis
van de mensohen, hearschle een grijze koning
over het land, waarover ziju koninklijke vader
en grootveder in altijd durenden vrede den
scepter hadden gezwaaid. Minister, kamer
leden, provinciën sn gemeenten had men
toen nog niet, het goedige volk leefde rustig
en tevreden op het uitgestrekte land, en
wanneer de mannen of de vrouwen het niet
met elkaar eens konden worden, dan togen
zij, heftig rnzlënd soms, naar het palels van
hun koning om rechtspraak.
Maar wanneer zij dan kwamen in de stille,
breede gangen met marmeren vloeren en
dikke tapijten, wanneer zij alles blinken en
schitteren zagen van goud en edelgesteente,
dan vervulde hen een groote eerbied voor
het wonder-mooie van zoo'a paleie, en voor
den grijzen koning, die daar vertoefde om te
waken voor het wel en wee van zijn onder
danen. Zij schaamden zich, hem lastig te val
len met hun beuzelingen en gaven elkaar
onder de booge gewelven of in de anti
chambre de hand tot verzoening, en soms
gebenrde het ook wel, dat zij den grijzen
koning tegenkwamen, nog vóór zij vrede
hadden geslotendan keek hij droevig in
hun mokkende gezichten, vroeg hun ernstlg-
vrlendelijk, wat er aan haperde en waarmee
hij hen helpen kon. Maar dan durfden zij
hem de waarheid niet zeggen, uit vrees hem
verdrietig te maken, het was zoo'n goede,
grijze koning, en zij logen dat zij gekomen
waren om te zien hoe het ging met zijn
gezondheid. Dan lachte de koning, zei dat
hij het goed maakte en gaf hun een goud
stuk.
Zoo schreed het leven van den koning
voort op een weg zonder doornenniemand
durfde hem de waarheid zeggen, omdat hij
grjjs was en goed. Tot zelfs de pages van
zijn hof en zgn eigen dochter, de prinses
met haar fluweel-zachte violen-oogen en de
lange zijden haren, misleidden den vriendelij
ken man, omdat zg hem zoo lief hadden en
met zijn tranen ook de hunne zonden vloeien.
Evenels het volk, liepen ook zij wel eens
in dolle vaart naar de koning, om hun be
klag te doen over den haat en de afgunst
vbd hun mede-pages en over de verregaande
verspilzucht van de priores ten koste van
het arme volk, welks oogst was verwoest,
maar zoodra zagen zij niet het rustig-vrier-
delijko, glimlachende gelaat van den koning,
cf zij bogen zich diep ter neder en informeer
den, vol deelneming, naar den staat van
zijn gezondheid.
E" zijn geliefd volk, zijn hofhouding en
zijn dochter met de zacht fluweelen violen-
oogen, die zoo innig veel belang Bohenen te
stellen in den toestand van zjjn koninklijk
lichaam, kon hjj op zijn beurt niet verschrik
ken en diep ongelukkig mrken met de mede
deeling, dat de strot van zijn gezondheid
slecht was en hij het einde voelde naderen,
dat hem vereenigen zou met zijn vader en
ziju grootvader.
Nog langen tijd duurde dit zoo, neg langen
tijd zag hij mannen en vrouwen, opgewonden
en met angst en wanhoop op het gelaat, het
paleis betreden en bij zijn verschijnen plot
seling kalm en nederig worden, nog langen
tgd hoorde hij hen d;ep medelijdend on eer
biedig vragen, hoe het ging met zijn gezond
heid, en nog langen tijd antwoordde hij dat
hun koning het goed maakte, lachte hij en
en gaf hun een goudstuk. Maar toen merkte
de goede, grijze koning, dat er iets niet pluis
was in zijn rijk, want steeds kwamen er
meer in het paleis, zoodat dikwijls de breede
gangen vol stonden met het snikkende, vree-
aelijk bedroefde volk. Dan spande de koning
zijn laatste krachten in en probeerde hij, ten
sanechouwe van zijn onderdanen, zijn stramme
stjjve beer.en weer jong te msken, door heel
nonchalant, alsof het vanzelf ging, op de
eerste trede van zijn troon te springen en
hijgend, verlangend om toch eindelijk eens
Iets te kunnen deen voor die arme menscheD,
vroeg hij wat buR scheelde en dat zjj vrij
kondes vragen.
„Wg vragen... wij vragen..." murmelde
het in de rijen van mannen en vrouwen.
En om ze aan te moedigen, keek de koning
Zoo vriendelijk als hij ken, terwgl bij sprak
„Wit vraagt ge, mjjn dierbaar volk
En weer zoosla altijd, violen do vrouwen
elkaar om den hals, schudden de mannen
elkaar de hand en riepen zij in koor, door
hun wanhoopstranen heen
„Hoe het gaat met uw gezondheid, Sire?"....
Hoe de koning ook moeite deed om de
Geschiedenis van een vrouwenhart,
door
MARIE DIERS.
Anne's vader wijdde aan haar bijna al zgn
vrijen tyd, ging met haar wandelen, babbelde
met haar, |af) haar voor. Zooals zjj hèm
eens gediend en geholpen had, zoo hielp
en diende hij nfi haar.
9 ,waH w«er nieuw en interessant
lieke buien aaD're^^e'Ü'£ baar melancho-
■vnif00 beel anders, zoo verschillend
Hoi f^De ln a"®8 zoo vlug en ferm han
delende vrouw.
Dagen en weken bleet Anne in dien
oomtoestand. Het was als een reactie op
?v,etmt,tige wakker blijven van lichaam
°n021el w de laatste weken,
aan ^7"8^raB' beek men haar medelijdend
San' J^nWas bleek en had een vermoeiden
f,»* 6 bekenden en vrienden, die zij
ontmoette, zag zij nauwelijks.
0ri. &ar, °P een goeden morgen in Maart
y-- a 'e w[e,'r baar helderheid van geest,
in U z'cb weer wel en uitgerust, zooals
't wB«e ^den niet het geval was geweest.
sHo '8 haar nieuwe levenslust door de
«deren gutste.
ede» de koifletafel zeide zij tot haar
W8arheid te vernemen, het lnkte hem ni6t.
Zijn pogingen stuitten af op die eer.e, steeds
teingkomende vruag, die zijn brave onderdanen
onder elkander schenen te hebben afgesproken
om als redmiddel te dienen, wanneer zjj in
hun heftigheid naar 't palels waren goloopen,
maar beronw kregen in tegenwoordigheid
vaD hun ouden grijzen koning.
En hij voelde zich onmachtig tegen de
algemeens belangstelling, onmachtig, omdat
hij wist dat hem een waarheid verzwegen
werd.
Misschien ganw te moeten sterven, zonder
slechts éénmaal In zijn leven de waarheid
te hebben gehoord, was den koning een bron
van voortdurende smalt.
Eindelijk klaagde hjj zijn nood aan een
Wijze uit het verre Oosten, die op zijn door
reis den koning bezoeken kwam en vroeg
hem, of de waarheid dan zoo verschrikkelijk
was.
„De waarheid, o, Sire," sprak de wijze
man, „is een strenge rechtvaardige meesteres,
en aan weinigen op dit ondermaansche is
het gegund, huar te dienen, omdat zij
dikwijls beloont met straf en straft met
beloonicg."
De koning streek zich met de hand over
het voorhoofd, want hij begreep het niet best,
dacht aan zijn geschonken goudstnkken en
zwoeg.
Maar toen de wijze man vertrekken wilde,
gebood de koning hem, zich duidelijk te ver
klaren.
De wijze keek naar zijn witte haren, naar
zijn knikkende knieën en ejjn bevende handen,
terwjjl hij deed alsof hij niets gehoord had
en vroeg vriendelijk:
„Hoe gaat het met uwe gezondheid, Sire
De koning, alleen gebleven op zijn troon,
hnilde als een kind. Zijn tranen vloeiden
langs zjjn baard op de gouden kroon, die bij
had afgezet, maar de Waarheid vernam hij
niet.
Flosteling hjeld hg op met weenen, zijn
gelaat verhelderde, hij had een inval gekre
gen. Zijne dochter, de prinses met de fluweel
zachte violen-oogen, wilde hij verpanden voor
de Waarheid.
En aan de grenzen van het land werden
herauten opgesteld om te verkonden aan de
vreemde prinsen, dat diegene do prinses ten
huwelijk kreeg, die den koning de Waarheid
zou zeggen.
Drie prinsen kwamen met klaroengeschetter;
de koning was verheugd.
„Ik kom, o koning" zoo sprak de eerste,
die een vleier was, „de Waarheid zeggen.
Gij zjjt jong, fier, krachtig, uw hand bestuurt
het rijk zooals geen koning doetl Do wel
vaart heerscht van 't Oosten naar het Westen,
van 't Noorden naar het Zuiden
„Nooit sierde het hermelijn de sohouders
van een koning zoo schilderachtig schoon,
zoo gratieüjk als dat van u, o koning!" riep
de tweede prins, die ijdel was.
De derde prins, die zich uitgaf voor een
menschenkecner, had gezwegen om het gelaat
van den koning te bestndeeren. Hij merkte
op, dat het lang niet zoo vriendelijk meer
stond ais bij hun binnenkomst, en dacht er
zijne van.
De koning was niet vatbaar voor vleierij
en ook geen ijdeltuit, maar sentimenteel en
een poseur, wtens liefste wecsch het was, in
roerende woorden te hooren verkondigen, welk
een zware last en groote verantwoordelijkheid
er rustte op zgn koningstaab. Een domoor, die
dat niet onmiddellijk kon zien.
Hg lonkte verliefd tegen de prinses en trad
naar voren, lenig als een tgger.
„O, koning, vader van uw volk, ik buig
mij in ootmoed neder voor uw troon. De
Waarheid vraagt gij Zie waar ik
mijn arm ook strek, ligt land, uw land, o,
koning, dat zioh baadt in weelde, dal. zich
heeft groot gemaakt onder nw verheven
talent. O, Caesar van het heden
De koning, die ook aan Romelnsche ge
schiedenis had gedaan, vond het een lengen.
Een dikke traan verborg zich in zfin baard,
hij behield zgn dochter, maar zijn hoop ver
vloog.
Er brak een nare tijd aan voor den koning,
zijn krachten versnipperden gaandeweg hij
werd een sohim en voelde het einde naderen.
Maar hg wilde niet doodgaan zonder nog
een laatste poging ln het werk te hebben
gesneld Hij kleedde zich in vol ornaat, liet
zich door zgn dochter de gouden kroon op
zgn eerbiedwaardigeu schedel plaatsen en
klom moeizaam op zijn troon.
De deuren van het paleis werden open
gezet, om 't volk vrij in te laten. Ia een
halve maan schaarden zich de pages rond hun
koning, het was een plechtig oogenblik.
En de koning sprak met zwakke stom
„Mijn dierbaar volk, ik ga sterven, maar
vóór ik heenga een zacht mnrmelcn rees
op uit den drom van menschendit kwam
dan koning verdacht voor.
„Met mijn gezondheid gaat het best"
donderde hg, zoover zijn stem dit toeliet,
„uw koning vraagt om Waarheid
De p-ges sidderden, de prinses met de
fluweelzachte violen-oogen pinkte er eeu
traan nit weg en het volk stond beteuterd.
De grijze koning alleen stond fier, wachtend
op wat hij hooren zou.
vader „Vader, ik meen, dat wjj nu wel
weer van rol kunnen verwisselen,"
„Hoe dan, Anne
„Ik wil nu moeder weer gaan aflossen.
Ik ben weer sterk eu goed. Ik ga naar
Kemptenhot."
Paul Döaitz lachte verlegen. „Dat gaat
toch niet. muis."
„Maar waarom zou dat niet gaan
Hg fronste de wenkbrauwen. Mjjn kernei
wat zgn zulke vrouwen toch dom 1
„Mama wil het niet hebben," zoo redde
hg zich er uit.
„Maar mema past toch veel beter hier.
U is zoo lief voor mij geweest, papa. U
heeft het huis hier geheel tot een klooster
gemaakt om mg. Dat moet u toch ver
drieten. En in Kemptenhot werkelgk
papa, ik moet het u zeggen daar pas ik
weer veel beter, dan mama."
„Dom ding. Anne ben je dan wer
kelgk nog een kind? Dat gaat toch
immers niet met het oog op demenschen."
„Om de menschen
„Ja I Schaapje, in welke wereld heb
jg tot dusverre geleefd Nu bezin je
maar eens, dan kom je uit jezelf daar wel
op. Adieu, ik heb haast, 't is meer dan
tgd voor de repetitie."
Hg was weg.
Om de menschen ach zoo ach zoo.
Dkt was bet dus.
Anne bloosde plotseling.^ Maar niet om
zichzelf - om de menschen. Om
deze menschen, die niet anders konden,
die nooit anders deden dan kwaad
spreken.
Haar hart stond plotseling als stil.
Wat beteekende dat nu Nu kon zg
Een oogenblik was het In de zaal zoo stil
al» in het grafbet scheen wel, of de onder
danen, i8der voor zich, beraadslaagden wat
te doen en, hopend dat bun bnurman spreken
zou, langzaam naar achteren schuifelden, naar
den uitgang.
De breede deur-openingen leken reusachtige
monstermuilen, waarin de schare volks werd
opgeslokt
Tot de koning, in wanhoop, van zgn troon
stapte en den eersten den besten bg de ooren
greep. Hg trachtte zoo boos mogelijk te zgn.
„De Waarheid, jon schelm, ik wil de
Waarheid!"
De arme kerel, zoo wit als een tafellaken,
zocht naar uitkomst, maar bleef zwijgen.
„De Waarheid!"., herhaalde de koning, en
kneep 66n beetje harder.
„Ik durf niet, Sire, ik durf niet
kermde de man en ging toen hnilen als een
kind. Maar de koning, zoo dicht aan zijn doel
genaderd, wilde niet loslaten.
Toen trad de oudste in jaren, een man zoo
grijs haast als de koning zelf, naar voren.
„Kinderen en gekken zeggen de waarheid,
Sire, die man daar is geen kind en hij is
niet gek
„Dan stuur ja me kinderen en je stuurt
me een gek!" riep de koning, het oor los
latend.
Na was er in het land een man, die dik
wijls de waarheid zei en daarom voor gek
werd versleten.
Men bracht hem voor den koning, mits
gaders de kinderen, die, onbewust vau hun
taak, vreedzaam on schuldeloos aan 't spelen
waren.
En de onde koning gelastte zijne dochter,
de kleintjes op lekkers te onthalen en het
duurde niet lang, of de oogjes in de bedrem
melde snoetjes kregen weer glans eu zagen
even vrijmoedfg op naar den koning, als
thuis naar hun geitje.
De koning kreeg er plezier in, zgn dochter
en de pages lachten mee, ook de gek zag er
vroolgk en opgeruimd uit.
Verbaaad keek de grijze monarch hem aan
nog nooit had hg een onderdaan in zgn
tegenwoordigheid zoo onbevangen gezien.
Het maakte hem vriendelijk en minzaam, en
vóór hij nog iets tot den gek had kunnen
zeggen, nam deze de knabbelende kleuters
bij da bloote armpjes en geleidde ze tot hem.
„Geef den koning maar een handje, zoo,
en dan roepen jnllie: „leve de koning!"
In een ommezien was nn de koning omringd
door de kinderen. En ze veegden hun suiker
mondjes aan het blan'; hermelijn van zijn
kleed, hingen aan zijn beenen en aan zijn
armen, schreeuwend 6n joelend „leve de
koning
Hij stond daar als een eerbiedwaardige opa.
Verschrikt gebood de prinses den pages,
om de kinderen te verwijderen, maar de gek
trad naar voren om het te verhinderen.
„Vrasg hen, Sire," zoo Bprak hg, „en zij
znlien n antwoorden in den reinen eenvoud
van hun kinderziel."
En Ce koning vroeg
„Wel, jg kleine, met je bruine kgkers, wat
zeggen je vader en je moeder wel, wanneer
zij spreken over den koning
„Vader zegt, dat het een goede, oude sukkel
Is; vader is erg knap."
„Eu je moeder
„Moeder wel, die zegt altgd hetzelfde
als vader
„En jg, die daar zoo vlijtig je vuile handen
aan mijn zijden kousen denkt schoon te krijgen,
wat zeggen jouw vader on moeder wel van
dan koning
„Dat-Je maar gonw dood moest gaan
„Ja toeterde een blonds jongen, dis
van zijn vuisten een trompet had gemaakt,
„anders komt-ie 't nog te weten van deu
oogst
„En dat we geen eten hebben
„En moeder heeft twee broertjes gekregen."
„En dat dronken Hannes zgn vrouw ver
moord heeft," galmde de troep In koor.
„Is dat allemaal waarheid, wat ik hoor
zoo wendde zich de koning verbijsterd tot
den gek.
En deze, met een kalmen glimlach op het
gezicht, bracht den koning naar het venster.
„Zie, o koning, daar ligt nw land, daar
ligt ook de Waarheid. De menschen schuwen
haar, omdat zg naskt la en zij Haar niet
zien kunnen zonder zich te schamen. Alleen
de kinderen, ln hun onschuld, weten niet wat
naaktheid is en voeren Haar mee in hnn
kring. Zie, koning van uw land, in de hui
zen, in de straten, op de pleinen en in de
tallocze dorpen, daar verschuilt zich de
Waarheid. Zoek slechts, en overal zult gij
Haar vinden, maar verwacht niet, dat de
menschen Haar tot u voeren, want op den
weg naar nw paleis wordt haar naaktheid
bedekt en verschijnt zg als Lengen."
De laatste krachten van den koning waren
uitgeput, hij strompelde naar zgn slaapvertrek
en viel neer op zgn rustbed.
En hg dacht erover na, hoe hevig hij
weten wilde, maar hoe hg nooit had gezocht
de Waarheid, die toch zoo eenvoudig was.
Van nit do verte hoorde hij het gejnich
van de joelende kinderen, die „leve de
Koning" riepen
Toen stierf hij.
immers nooit meer in haar leven naar
Kemptenhof 1
Zg ging naar haar kamer, die mooi en
smaakvol gemeubileerd was, en die steeds
voor haar gereed stond, oi zg thuis was
of niet. Daar ging zg op de kleine sofa
zitten.
Hoe ellendig was 't haar te moede. Zg
mocht niet meer naar Kemptenhof, omdat
Gunther nu een ongetrouwd man en zg
een ongetrouwd meisje was Ja wat
drchten do menschen dan wel eigenigb
Meenden zg dan, dat zg eikander eenige
weken na Lu's dood, met onbehoorlijke
wenschen zouden naderen
Zouden zij dan beiden op Lu's dood
hebben gewaoht
Anne leunde achterover, moede, bgna
vertwgfeld. Is er erger, dan zulk een ver
dachtmaking En kon zjj die als be
lachelijk van zich afwijzen Had zg zich
niet in haar geheimste gedachten leven aan
dien wensch bezondigd
Neen, nooit
Maar wie ontwart zulke dooreengeslagen
draden
Bliksemsnel doken verschillende momen
ten van haar zieleleven voor haar op,
nauweljjks erkend toenmaals en dadelgk
weer verdrongen door de eischen van het
leven. En toch bliksemde, om het donker
voor minutenlang schrikkelgk te verlichten
nu de herinnering
Zgn stap voor de deur hoorde zg dien
nu niet, en voelde zg niet, hoe het haar
daarbjj te moede werd De klank van zgn
stem, elke beweging van hem was haar
Rubriek onder Redactie der Afd.
„Behagen e. o." van het N. O. G.
't Is pas negen nar. De kindoren zgn juist
gezeten en ik ga de absenten aanteekenen.
Daar achter in de klasse iigt een jongen
mat bet hoofd voorover op de bank en schreit
in stilte.
Ik vermoed iets vreeselijkeik weet, dat
zgn vader al sinds lang lijdende is aan de
alom bakende slepende ziekte en dat met
zijn heengaan eene moeder met eenige jonge
kinderen in zorgvolle omstandigheden znlien
achterblijven.
De kinderen om mij heen zien met bijzon
dere oplettendheid beurtelings op naar mij
en naar den bedroefden kameraad.
„Wat is er vraag ik.
Een der meisjes fluistert mg toe„zijn
vader is dood !i'
Het is dus zoo. Ik ken dat gezin al sinds
jarenik heb dien vader zelf gekend als
schooljongen En ln weinige seoonden gaat
een reeks van voorstellingen nit 'n meoschen-
leven aan mijn geest voorbijzooiets over
komt inzonderheid een onderwijzer, die zijn
kinderen mag zien groot worden.
Een der knapen in de klasse, verlegen
met zijne bonding, vertoont een zenuwachtig
lachenden trek op het gelaat.
„Dis leelijk8 lacht er nog om 1" zegt
zgn buurman met verontwaardigd gezicht.
't Is nietzegt de beschuldigde en
wendt zich om met tranen in de oogen.
„Ja, ja, stil maar zeg ik.
En ze twisten niet verder, maar zien beiden
met trenrigen blik deelnemend op den mak
ker neder.
Ik weet den knaap, zonder wat te zeggen,
op te beuren en het gewone schoolwerk gaat
zijn gang.
„Alsof er niets gebenrd is zon men
vragen.
O neen.
Even daarna bemerk lk, dat de jongens en
meisjes onder elkaar bezig zijn met den
armen kameraad te troosten in zijn verdriet.
Ik doe, alsof ik het niet zie en laat ze begaan.
Niet lang evenwel hond ik mijns qaasi-
onverschilligheid vol, want die gezichten,
stralend van rein gevoel en van waarachtig
geluk, zooais kindeioogen dat kunn .-n ver
tolken, zijn mij onweerstaanbaar.
Ik loop op het groepje toe en ik zie daar,
dat ze den jongen hebben geschonken drie
sponssdoozen, eenige mooie lange griffels en
wat knikkers,
„Nu niet meer huilen!" zegt er een be
moedigend
Ik zeg er niets vanik heb op 't moment
geen woorden, die gesohikf zijn oin die
kleinen te doen bogrijpeD, wat er wel in mg
omgaat, nn ik zooveel ongeveinsde hartelijk
heid zie voor het ongelukkige kereltje, dat
waarlijk nog te jong is, om zgn verlies te
kannen beseffen.
Maar de kinderen schijnen mij te begrijpen,
zoo goed dis ik hen, terwijl we elkaar aan
zien, en die taal der oogen is hier welsprekend
genoeg.
„Hg mag ze allemaal hcflanzegt er een,
met vriendelijk lachje.
„Nu kunnen z'n broertjes ook elk nog een
Bponsedoos krijgen," voegt een ander er
aan toe,
„Dat is toch goed van jelui," zeg ik er op.
Eu ik weet zoo mijn aandoening wat te ver
bergen.
Nu zgn de betrokken gezichtjes weer opge
klaard en de sommetjes worden gemaakt als
altijd op dat nar, en ik ga voort met de
leesles in de andere klasse.
Toch is bij mij de indruk van dat aan-
doenlijk tooneeltje achter in de klasse niet
zoo spoedig nitgewischt.
Onwillekeurig, onder den drang van den
schoolstrijd dezer dagen, komt mg de erger
lijke beschnldiging in de gedachte, als zon de
openbare Bchcoi de kweekplaats zijn van
zooveel ongerechtigheid, dat zij is gezegd te
ziju erger dan kroegen en bordeelen, en dat
zg is godsdienstloos en onchristeigk.
Eu dan zie Ik weer op dat groepje kin
daren van onze openbare school, kinderen
van verschillenden stand en van hnis uit
zelfs van verschillende kerkelijke gezindte, die
toch zoo eensgezind zgn in het betrachten
van de deugd, waar zg, met opoffering van
eigen goed, opvolgen het gebod, dat gezegd
is het hoogste en het schoonste te zgn, dat
den mensch van God gegeven Ss de liefde
sn dat met een eenvoud des harten, die
eerbied afdwingen moei, ook bg den meest
oprechten vrome.
Welk een contrast I Daarbuiten in de maat-
schappij voeren groote, geleerde mannen
strijd met elkander om de scheiding te be
werken van de schocljsngd ia kindereu van
deze kerkelijke partij en kindereu van d i e
kerkelgke richting, zocdat ze worden opge
kweekt in godsdiensthaat, en hier in de
kleine maatschappij tusschen de muren dor
openbare school vereenigen de kinderen
zich als kinderen van hetzelfde huisgezin on
liet en vertrouwd geweest.
En wat haar in moeilgke dagen rechtop
hield zg had het niet geweten, maar in
deze onbarmhartige uren zeide zg bet
zichzelfhet was zijn tegenwoordigheid.
Hoofd en oogen brandden haar, zg drukte
de gskoude vingertoppen tegen de slapeD.
Hadden de menschen dan gelijk met hun
praatjes, met hun voorzorgsmaatregelen
Zocht zg Gunther, wanneer verlangen en
wil haar naar Kemptenhof wezen
Neen. Haar hart riep naar de kinderen.
Wie lette er nu op hen? Wie begreep hen
nu Hun grootmoeder
Mama schreef zoo vertwgfeld en boos over
Wolf. Ellen was een lief, zoet meisje, maar
Wolf was de plaag van haar leven. Zg
had alles nu zoo ingericht.dat de jongen haar
zoo min mogeljjk in den weg kwam. Hg
was hoofdzakelijk aan de zorg van zgn
huisleeraar overgegeven. Die jonge man was
zeer ijverig en gewillig, maar voor Wolf
zter streng, Mettertjjd zou de woest aard
wel bedwongen worden, hg moest zich
buigen.
Buigen dacht Anne. Breken zult ge hem.
Eu gij allen weet dan nog niet eens, welk
schoons ge breekt.
Gemarteld stond zg op. Haar was het,
als moest zg in haar angst naar buiten.
Nuod en gevaar daarginds te zien en er
niet heen te mogen en zelf in het diepst
van haar hart te moeten erkennen, dat het
ook niet kón'
Na eenigen tgd kwam mevrouw Henriëtte
tehuis. Zg had er nu genoeg van. „Kinderen,
dat was daar versohrikkelgk. Het is
nemen ze doel in e'kacders wel en wee,
uitend alleen hun o. .óhu'd'g eerlijk gemoed,
zonder er ook tutter aan te donken, dat hunne
ouders in verschillende kerken hunne gods
dienstplichten vervallen.
Ea dan komt mg voor den geest het woord
van den Grooten Meester, toen zijne jongeren
elkander den voorrang betwistten in bet
Koninkrijk der Homeion, cn de Meester riep
alsdan een kind nit het volk tot zich, en,
wijzende op dien kleine, voegdo hij Zijnen
discipelen de vermanende woorden toe
„Voorwaar, ik reg n, indien gij Dlet wordt
els dit kind, zult gij het Koninkrijk der
Hemelen niet ingaan 1"
Wat wel het oordcel van dien Meester zou
zgn over den twist, die in onze dagen heerscht,
om de meeste te zgn in Ziju Rgk 1
S.
i.
West-Friesland is 'n gowe3t op zichzelf 1
Niet alleen door zgn afgezonderde ligging,
ook door zijn geschiedenis, die vooral in den
grsfelijken tijd hemelsbreed verschilt van die
der andere dealen 7an de provinciedoor zijn
eigenaardig gebouwde dorpen, liggende langs
dijk, gracht of vaart, die ge elders tevergeefs
zoekt; maar vooral ook door zgn eigenaardige
geslachtsnamen (meest alle kleuren, bedrijven
en plaatsnamen), door zgn verwonderlijke
beklemtoning der plaatsnomen en door zgn
typische bevolking. Over de eerste punten,
hoeveel aantrekkelijks zg ook mogen bezitten,
willen we het ditmaal niet hebben, 't was ons
doel u iets te vertellen van de bewoners eu
wel naar aanleiding van enkele oude ge
schriften, gevonden in de Kerkekamer van
Nieuwe Niedorp.
In Ieder rechtgeaard Westfriesch dorp
komen twee partijen voor, meestal den naam
dragende van den hoofdleider, welke partijen
elkander op alle mogelijke manieren den
voet trachten dwars te zetten. Op politiek
terrein of op 't gebied van 't Kerkelijke
loven zgn ze steeds bezig, nn eens in 't ge
heim, dan in 't openbaar elkander afbreuk te
doenieder wil zijn haan koning doen
kraaien. En daar nu Nieuwe Niedorp een
der oudste plaatsen van West-Friesland is,
deel uitmakende met Wiuekel en Hooch-
houtwout van de „Onde Landen", daar ken
't niet anders, of vele der eigenaardigheden
van de West-Friezen zullen ook hier kannen
worden opgemerkt.
Wat de eerste pnnten, die we noemden,
aangaat, kan leder, die maar even nadenkt,
direct zien dat Ngendorp zioh daarin niet
onderscheidt van de zustergemeentcn, en wat
't laatste betreft, het strg'dvoeren van twee
partgen, wel, ook daarover hebben we den
lezers van de Schager Courant geen inlich
tingen te verstrekken. Indien ze slechts evsn
hnn geheugen raadplegen, znlien de vele in
gezonden stukken, naamloos of onderteekend,
kunnen dienen als zoovele bewgzen voor onze
bewering. Wisselende namen hebben de par
tijen gehad, ook de indeeling der vijandelijke
legers verschilde, want vaak zochten de
vijanden van weleer, noodgedrongen, elkander
op en sloten vrede, om een anderen tegen
stander te bekampen. Maar de tijd, dat het kl
pais en vree was, is ver te zoeken.
Ja, zelfs voor bijna driehonderd jaar was
het al even rumoerig In Niedorp als thans,
al wordt dan ook hat gevecht op andere
wijze gevoerd, Nn toch wordt een dominé
niet meer door een Hooftofficier van de
Niedorpercogge „ge-corrigeert", als eenmaal
geschiedde met een Winkelder predikant en
een dito onderling, nu vindt men op den
preekstoel geen „famense libellen" meer, „de
gansche gemeente ontroerende en op
ngens bedroevende", nu verzendt de gemelde
Hooftoffioier (zaliger gedachtenisse) geen
request meer aan de Staten, waarin de
„schadelycke en schandelycke oproermakinge"
wordt verhaald.
En juist zoo'n reqnest is 't, dat we hier
wilden laten volgen, geheel onveranderd,
zocals 't indertijd is verzonden, verhalende
droogweg de feiten, on 't bewijs leverende,
dat ook op het gebied van rnzle en kibbel
partijen er niets nienwe onder de zon is.
Ziehier wat de „Hooftoffioier" schrijft
Aan de Ed. mog. Heeren gecommitt.
Raden van Staten van Holiandtende
West-Vrieslandt in West-Vrieslandt
ende den Noorderquartler.
Geeft met behoor'yka revenentie te kennen,
Harmen Hartman van dor Wonde, Hooft
officier van de Nyendorper Kogge, dat,
(hoewel bg Goddelycke ende Burgerlycke Wet
ten, allenthalven scherpelyck wert verboden,
alle het geene 'twelcke streckende is tot
ssditie en oproer ln kereke en politie als syn
dfffamatlen en lasteringen met woorden,
famense libellen, scriiten, of andere soo open
bare als bedecte practycqueu en handelingen,
Eude 'twelcke oock de Justitie en overig
heden Is aanbevolen te straffen en weeren r.a
gelegentheien van saeken) hij snpplt. van
tyt tot tyt in ervaringe compt, dat binnen
zoo hoog noodig voormg, om rust te
nemen."
In Kemptenhof was een huishoudster
gekomen. Anne vroeg en vorschte zooveel
naar haar, dat mevrouw Henriëtte eicdelgk
ongeduldig zeide„Kind, je vraagt iemand
meer, dan hg kan beantwoorden. Meer weet
ik ook niet. laat me met rust. Dat is ten
slotte ook Gunther's zaak."
Wat zg wist was, dat de huishoudster
een oude jongejuflfer was, elegant en zeer
precieszg kon magnifiek koken en w;,s-
taktvol en zeer net tegenover den heef dos
huizes. Daarop drukte mevrouw Dönitz
bjjzonder, want dat was bepaald in haar
oog het gewichtigste.
Anne had in lange dagen en nachten
een groot plan uitgedacht. Lang had zg
geaar.'.eld, het kenbaar te maken, omdat zg
vreesde, dat haar ouders er neen op zouden
zeggen. Maar in een goed uur kwam zg
er toch mede voor don dag.
Of haar ouders het goedvonden, dat Wolf
bg hen in huis kwam, opdat hg het gym
nasium zou kunnen bezoeken! Zg zouden
niet den minsten last van hem hebben, daar
voor zou zg wel zorgen. Zg zou zich geheel
met hom bezighouden en niet uit het oog
verliezen.
Erger is wel nooit iemand uitgelachen,
die nieuwe idééën bekend maakt, dan Anna
met haar plan. Mevrouw Henriëtte hield
haar in allen ernst voor wat overspannen
.Zooeven heb ik je nog verklaard, dat ik,
big ben den jongen niet meer onder mgn
hoede te hebben, en daar kom jg nu met
zulk een plan aan. Ja, wanneer het Ellen
nog was. Ik verlang werkelgk naar het
arme kind. Maar dan nóg zou ik hot niet