Liefdesmart. Uit de Oude Doos. De Wette Banier» Zondag 2 Juli '05. TWEEDE BLAD. Van een koning, die de waarheid weten wou. FEUILLETON. Waaróm dan toch die Btrijd? Heel ver terug in de wreede geschiedenis van de mensohen, hearschle een grijze koning over het land, waarover ziju koninklijke vader en grootveder in altijd durenden vrede den scepter hadden gezwaaid. Minister, kamer leden, provinciën sn gemeenten had men toen nog niet, het goedige volk leefde rustig en tevreden op het uitgestrekte land, en wanneer de mannen of de vrouwen het niet met elkaar eens konden worden, dan togen zij, heftig rnzlënd soms, naar het palels van hun koning om rechtspraak. Maar wanneer zij dan kwamen in de stille, breede gangen met marmeren vloeren en dikke tapijten, wanneer zij alles blinken en schitteren zagen van goud en edelgesteente, dan vervulde hen een groote eerbied voor het wonder-mooie van zoo'a paleie, en voor den grijzen koning, die daar vertoefde om te waken voor het wel en wee van zijn onder danen. Zij schaamden zich, hem lastig te val len met hun beuzelingen en gaven elkaar onder de booge gewelven of in de anti chambre de hand tot verzoening, en soms gebenrde het ook wel, dat zij den grijzen koning tegenkwamen, nog vóór zij vrede hadden geslotendan keek hij droevig in hun mokkende gezichten, vroeg hun ernstlg- vrlendelijk, wat er aan haperde en waarmee hij hen helpen kon. Maar dan durfden zij hem de waarheid niet zeggen, uit vrees hem verdrietig te maken, het was zoo'n goede, grijze koning, en zij logen dat zij gekomen waren om te zien hoe het ging met zijn gezondheid. Dan lachte de koning, zei dat hij het goed maakte en gaf hun een goud stuk. Zoo schreed het leven van den koning voort op een weg zonder doornenniemand durfde hem de waarheid zeggen, omdat hij grjjs was en goed. Tot zelfs de pages van zijn hof en zgn eigen dochter, de prinses met haar fluweel-zachte violen-oogen en de lange zijden haren, misleidden den vriendelij ken man, omdat zg hem zoo lief hadden en met zijn tranen ook de hunne zonden vloeien. Evenels het volk, liepen ook zij wel eens in dolle vaart naar de koning, om hun be klag te doen over den haat en de afgunst vbd hun mede-pages en over de verregaande verspilzucht van de priores ten koste van het arme volk, welks oogst was verwoest, maar zoodra zagen zij niet het rustig-vrier- delijko, glimlachende gelaat van den koning, cf zij bogen zich diep ter neder en informeer den, vol deelneming, naar den staat van zijn gezondheid. E" zijn geliefd volk, zijn hofhouding en zijn dochter met de zacht fluweelen violen- oogen, die zoo innig veel belang Bohenen te stellen in den toestand van zjjn koninklijk lichaam, kon hjj op zijn beurt niet verschrik ken en diep ongelukkig mrken met de mede deeling, dat de strot van zijn gezondheid slecht was en hij het einde voelde naderen, dat hem vereenigen zou met zijn vader en ziju grootvader. Nog langen tijd duurde dit zoo, neg langen tijd zag hij mannen en vrouwen, opgewonden en met angst en wanhoop op het gelaat, het paleis betreden en bij zijn verschijnen plot seling kalm en nederig worden, nog langen tgd hoorde hij hen d;ep medelijdend on eer biedig vragen, hoe het ging met zijn gezond heid, en nog langen tijd antwoordde hij dat hun koning het goed maakte, lachte hij en en gaf hun een goudstuk. Maar toen merkte de goede, grijze koning, dat er iets niet pluis was in zijn rijk, want steeds kwamen er meer in het paleis, zoodat dikwijls de breede gangen vol stonden met het snikkende, vree- aelijk bedroefde volk. Dan spande de koning zijn laatste krachten in en probeerde hij, ten sanechouwe van zijn onderdanen, zijn stramme stjjve beer.en weer jong te msken, door heel nonchalant, alsof het vanzelf ging, op de eerste trede van zijn troon te springen en hijgend, verlangend om toch eindelijk eens Iets te kunnen deen voor die arme menscheD, vroeg hij wat buR scheelde en dat zjj vrij kondes vragen. „Wg vragen... wij vragen..." murmelde het in de rijen van mannen en vrouwen. En om ze aan te moedigen, keek de koning Zoo vriendelijk als hij ken, terwgl bij sprak „Wit vraagt ge, mjjn dierbaar volk En weer zoosla altijd, violen do vrouwen elkaar om den hals, schudden de mannen elkaar de hand en riepen zij in koor, door hun wanhoopstranen heen „Hoe het gaat met uw gezondheid, Sire?".... Hoe de koning ook moeite deed om de Geschiedenis van een vrouwenhart, door MARIE DIERS. Anne's vader wijdde aan haar bijna al zgn vrijen tyd, ging met haar wandelen, babbelde met haar, |af) haar voor. Zooals zjj hèm eens gediend en geholpen had, zoo hielp en diende hij nfi haar. 9 ,waH w«er nieuw en interessant lieke buien aaD're^^e'Ü'£ baar melancho- ■vnif00 beel anders, zoo verschillend Hoi f^De ln a"®8 zoo vlug en ferm han delende vrouw. Dagen en weken bleet Anne in dien oomtoestand. Het was als een reactie op ?v,etmt,tige wakker blijven van lichaam °n021el w de laatste weken, aan ^7"8^raB' beek men haar medelijdend San' J^nWas bleek en had een vermoeiden f,»* 6 bekenden en vrienden, die zij ontmoette, zag zij nauwelijks. 0ri. &ar, °P een goeden morgen in Maart y-- a 'e w[e,'r baar helderheid van geest, in U z'cb weer wel en uitgerust, zooals 't wB«e ^den niet het geval was geweest. sHo '8 haar nieuwe levenslust door de «deren gutste. ede» de koifletafel zeide zij tot haar W8arheid te vernemen, het lnkte hem ni6t. Zijn pogingen stuitten af op die eer.e, steeds teingkomende vruag, die zijn brave onderdanen onder elkander schenen te hebben afgesproken om als redmiddel te dienen, wanneer zjj in hun heftigheid naar 't palels waren goloopen, maar beronw kregen in tegenwoordigheid vaD hun ouden grijzen koning. En hij voelde zich onmachtig tegen de algemeens belangstelling, onmachtig, omdat hij wist dat hem een waarheid verzwegen werd. Misschien ganw te moeten sterven, zonder slechts éénmaal In zijn leven de waarheid te hebben gehoord, was den koning een bron van voortdurende smalt. Eindelijk klaagde hjj zijn nood aan een Wijze uit het verre Oosten, die op zijn door reis den koning bezoeken kwam en vroeg hem, of de waarheid dan zoo verschrikkelijk was. „De waarheid, o, Sire," sprak de wijze man, „is een strenge rechtvaardige meesteres, en aan weinigen op dit ondermaansche is het gegund, huar te dienen, omdat zij dikwijls beloont met straf en straft met beloonicg." De koning streek zich met de hand over het voorhoofd, want hij begreep het niet best, dacht aan zijn geschonken goudstnkken en zwoeg. Maar toen de wijze man vertrekken wilde, gebood de koning hem, zich duidelijk te ver klaren. De wijze keek naar zijn witte haren, naar zijn knikkende knieën en ejjn bevende handen, terwjjl hij deed alsof hij niets gehoord had en vroeg vriendelijk: „Hoe gaat het met uwe gezondheid, Sire De koning, alleen gebleven op zijn troon, hnilde als een kind. Zijn tranen vloeiden langs zjjn baard op de gouden kroon, die bij had afgezet, maar de Waarheid vernam hij niet. Flosteling hjeld hg op met weenen, zijn gelaat verhelderde, hij had een inval gekre gen. Zijne dochter, de prinses met de fluweel zachte violen-oogen, wilde hij verpanden voor de Waarheid. En aan de grenzen van het land werden herauten opgesteld om te verkonden aan de vreemde prinsen, dat diegene do prinses ten huwelijk kreeg, die den koning de Waarheid zou zeggen. Drie prinsen kwamen met klaroengeschetter; de koning was verheugd. „Ik kom, o koning" zoo sprak de eerste, die een vleier was, „de Waarheid zeggen. Gij zjjt jong, fier, krachtig, uw hand bestuurt het rijk zooals geen koning doetl Do wel vaart heerscht van 't Oosten naar het Westen, van 't Noorden naar het Zuiden „Nooit sierde het hermelijn de sohouders van een koning zoo schilderachtig schoon, zoo gratieüjk als dat van u, o koning!" riep de tweede prins, die ijdel was. De derde prins, die zich uitgaf voor een menschenkecner, had gezwegen om het gelaat van den koning te bestndeeren. Hij merkte op, dat het lang niet zoo vriendelijk meer stond ais bij hun binnenkomst, en dacht er zijne van. De koning was niet vatbaar voor vleierij en ook geen ijdeltuit, maar sentimenteel en een poseur, wtens liefste wecsch het was, in roerende woorden te hooren verkondigen, welk een zware last en groote verantwoordelijkheid er rustte op zgn koningstaab. Een domoor, die dat niet onmiddellijk kon zien. Hg lonkte verliefd tegen de prinses en trad naar voren, lenig als een tgger. „O, koning, vader van uw volk, ik buig mij in ootmoed neder voor uw troon. De Waarheid vraagt gij Zie waar ik mijn arm ook strek, ligt land, uw land, o, koning, dat zioh baadt in weelde, dal. zich heeft groot gemaakt onder nw verheven talent. O, Caesar van het heden De koning, die ook aan Romelnsche ge schiedenis had gedaan, vond het een lengen. Een dikke traan verborg zich in zfin baard, hij behield zgn dochter, maar zijn hoop ver vloog. Er brak een nare tijd aan voor den koning, zijn krachten versnipperden gaandeweg hij werd een sohim en voelde het einde naderen. Maar hg wilde niet doodgaan zonder nog een laatste poging ln het werk te hebben gesneld Hij kleedde zich in vol ornaat, liet zich door zgn dochter de gouden kroon op zgn eerbiedwaardigeu schedel plaatsen en klom moeizaam op zijn troon. De deuren van het paleis werden open gezet, om 't volk vrij in te laten. Ia een halve maan schaarden zich de pages rond hun koning, het was een plechtig oogenblik. En de koning sprak met zwakke stom „Mijn dierbaar volk, ik ga sterven, maar vóór ik heenga een zacht mnrmelcn rees op uit den drom van menschendit kwam dan koning verdacht voor. „Met mijn gezondheid gaat het best" donderde hg, zoover zijn stem dit toeliet, „uw koning vraagt om Waarheid De p-ges sidderden, de prinses met de fluweelzachte violen-oogen pinkte er eeu traan nit weg en het volk stond beteuterd. De grijze koning alleen stond fier, wachtend op wat hij hooren zou. vader „Vader, ik meen, dat wjj nu wel weer van rol kunnen verwisselen," „Hoe dan, Anne „Ik wil nu moeder weer gaan aflossen. Ik ben weer sterk eu goed. Ik ga naar Kemptenhot." Paul Döaitz lachte verlegen. „Dat gaat toch niet. muis." „Maar waarom zou dat niet gaan Hg fronste de wenkbrauwen. Mjjn kernei wat zgn zulke vrouwen toch dom 1 „Mama wil het niet hebben," zoo redde hg zich er uit. „Maar mema past toch veel beter hier. U is zoo lief voor mij geweest, papa. U heeft het huis hier geheel tot een klooster gemaakt om mg. Dat moet u toch ver drieten. En in Kemptenhot werkelgk papa, ik moet het u zeggen daar pas ik weer veel beter, dan mama." „Dom ding. Anne ben je dan wer kelgk nog een kind? Dat gaat toch immers niet met het oog op demenschen." „Om de menschen „Ja I Schaapje, in welke wereld heb jg tot dusverre geleefd Nu bezin je maar eens, dan kom je uit jezelf daar wel op. Adieu, ik heb haast, 't is meer dan tgd voor de repetitie." Hg was weg. Om de menschen ach zoo ach zoo. Dkt was bet dus. Anne bloosde plotseling.^ Maar niet om zichzelf - om de menschen. Om deze menschen, die niet anders konden, die nooit anders deden dan kwaad spreken. Haar hart stond plotseling als stil. Wat beteekende dat nu Nu kon zg Een oogenblik was het In de zaal zoo stil al» in het grafbet scheen wel, of de onder danen, i8der voor zich, beraadslaagden wat te doen en, hopend dat bun bnurman spreken zou, langzaam naar achteren schuifelden, naar den uitgang. De breede deur-openingen leken reusachtige monstermuilen, waarin de schare volks werd opgeslokt Tot de koning, in wanhoop, van zgn troon stapte en den eersten den besten bg de ooren greep. Hg trachtte zoo boos mogelijk te zgn. „De Waarheid, jon schelm, ik wil de Waarheid!" De arme kerel, zoo wit als een tafellaken, zocht naar uitkomst, maar bleef zwijgen. „De Waarheid!"., herhaalde de koning, en kneep 66n beetje harder. „Ik durf niet, Sire, ik durf niet kermde de man en ging toen hnilen als een kind. Maar de koning, zoo dicht aan zijn doel genaderd, wilde niet loslaten. Toen trad de oudste in jaren, een man zoo grijs haast als de koning zelf, naar voren. „Kinderen en gekken zeggen de waarheid, Sire, die man daar is geen kind en hij is niet gek „Dan stuur ja me kinderen en je stuurt me een gek!" riep de koning, het oor los latend. Na was er in het land een man, die dik wijls de waarheid zei en daarom voor gek werd versleten. Men bracht hem voor den koning, mits gaders de kinderen, die, onbewust vau hun taak, vreedzaam on schuldeloos aan 't spelen waren. En de onde koning gelastte zijne dochter, de kleintjes op lekkers te onthalen en het duurde niet lang, of de oogjes in de bedrem melde snoetjes kregen weer glans eu zagen even vrijmoedfg op naar den koning, als thuis naar hun geitje. De koning kreeg er plezier in, zgn dochter en de pages lachten mee, ook de gek zag er vroolgk en opgeruimd uit. Verbaaad keek de grijze monarch hem aan nog nooit had hg een onderdaan in zgn tegenwoordigheid zoo onbevangen gezien. Het maakte hem vriendelijk en minzaam, en vóór hij nog iets tot den gek had kunnen zeggen, nam deze de knabbelende kleuters bij da bloote armpjes en geleidde ze tot hem. „Geef den koning maar een handje, zoo, en dan roepen jnllie: „leve de koning!" In een ommezien was nn de koning omringd door de kinderen. En ze veegden hun suiker mondjes aan het blan'; hermelijn van zijn kleed, hingen aan zijn beenen en aan zijn armen, schreeuwend 6n joelend „leve de koning Hij stond daar als een eerbiedwaardige opa. Verschrikt gebood de prinses den pages, om de kinderen te verwijderen, maar de gek trad naar voren om het te verhinderen. „Vrasg hen, Sire," zoo Bprak hg, „en zij znlien n antwoorden in den reinen eenvoud van hun kinderziel." En Ce koning vroeg „Wel, jg kleine, met je bruine kgkers, wat zeggen je vader en je moeder wel, wanneer zij spreken over den koning „Vader zegt, dat het een goede, oude sukkel Is; vader is erg knap." „Eu je moeder „Moeder wel, die zegt altgd hetzelfde als vader „En jg, die daar zoo vlijtig je vuile handen aan mijn zijden kousen denkt schoon te krijgen, wat zeggen jouw vader on moeder wel van dan koning „Dat-Je maar gonw dood moest gaan „Ja toeterde een blonds jongen, dis van zijn vuisten een trompet had gemaakt, „anders komt-ie 't nog te weten van deu oogst „En dat we geen eten hebben „En moeder heeft twee broertjes gekregen." „En dat dronken Hannes zgn vrouw ver moord heeft," galmde de troep In koor. „Is dat allemaal waarheid, wat ik hoor zoo wendde zich de koning verbijsterd tot den gek. En deze, met een kalmen glimlach op het gezicht, bracht den koning naar het venster. „Zie, o koning, daar ligt nw land, daar ligt ook de Waarheid. De menschen schuwen haar, omdat zg naskt la en zij Haar niet zien kunnen zonder zich te schamen. Alleen de kinderen, ln hun onschuld, weten niet wat naaktheid is en voeren Haar mee in hnn kring. Zie, koning van uw land, in de hui zen, in de straten, op de pleinen en in de tallocze dorpen, daar verschuilt zich de Waarheid. Zoek slechts, en overal zult gij Haar vinden, maar verwacht niet, dat de menschen Haar tot u voeren, want op den weg naar nw paleis wordt haar naaktheid bedekt en verschijnt zg als Lengen." De laatste krachten van den koning waren uitgeput, hij strompelde naar zgn slaapvertrek en viel neer op zgn rustbed. En hg dacht erover na, hoe hevig hij weten wilde, maar hoe hg nooit had gezocht de Waarheid, die toch zoo eenvoudig was. Van nit do verte hoorde hij het gejnich van de joelende kinderen, die „leve de Koning" riepen Toen stierf hij. immers nooit meer in haar leven naar Kemptenhof 1 Zg ging naar haar kamer, die mooi en smaakvol gemeubileerd was, en die steeds voor haar gereed stond, oi zg thuis was of niet. Daar ging zg op de kleine sofa zitten. Hoe ellendig was 't haar te moede. Zg mocht niet meer naar Kemptenhof, omdat Gunther nu een ongetrouwd man en zg een ongetrouwd meisje was Ja wat drchten do menschen dan wel eigenigb Meenden zg dan, dat zg eikander eenige weken na Lu's dood, met onbehoorlijke wenschen zouden naderen Zouden zij dan beiden op Lu's dood hebben gewaoht Anne leunde achterover, moede, bgna vertwgfeld. Is er erger, dan zulk een ver dachtmaking En kon zjj die als be lachelijk van zich afwijzen Had zg zich niet in haar geheimste gedachten leven aan dien wensch bezondigd Neen, nooit Maar wie ontwart zulke dooreengeslagen draden Bliksemsnel doken verschillende momen ten van haar zieleleven voor haar op, nauweljjks erkend toenmaals en dadelgk weer verdrongen door de eischen van het leven. En toch bliksemde, om het donker voor minutenlang schrikkelgk te verlichten nu de herinnering Zgn stap voor de deur hoorde zg dien nu niet, en voelde zg niet, hoe het haar daarbjj te moede werd De klank van zgn stem, elke beweging van hem was haar Rubriek onder Redactie der Afd. „Behagen e. o." van het N. O. G. 't Is pas negen nar. De kindoren zgn juist gezeten en ik ga de absenten aanteekenen. Daar achter in de klasse iigt een jongen mat bet hoofd voorover op de bank en schreit in stilte. Ik vermoed iets vreeselijkeik weet, dat zgn vader al sinds lang lijdende is aan de alom bakende slepende ziekte en dat met zijn heengaan eene moeder met eenige jonge kinderen in zorgvolle omstandigheden znlien achterblijven. De kinderen om mij heen zien met bijzon dere oplettendheid beurtelings op naar mij en naar den bedroefden kameraad. „Wat is er vraag ik. Een der meisjes fluistert mg toe„zijn vader is dood !i' Het is dus zoo. Ik ken dat gezin al sinds jarenik heb dien vader zelf gekend als schooljongen En ln weinige seoonden gaat een reeks van voorstellingen nit 'n meoschen- leven aan mijn geest voorbijzooiets over komt inzonderheid een onderwijzer, die zijn kinderen mag zien groot worden. Een der knapen in de klasse, verlegen met zijne bonding, vertoont een zenuwachtig lachenden trek op het gelaat. „Dis leelijk8 lacht er nog om 1" zegt zgn buurman met verontwaardigd gezicht. 't Is nietzegt de beschuldigde en wendt zich om met tranen in de oogen. „Ja, ja, stil maar zeg ik. En ze twisten niet verder, maar zien beiden met trenrigen blik deelnemend op den mak ker neder. Ik weet den knaap, zonder wat te zeggen, op te beuren en het gewone schoolwerk gaat zijn gang. „Alsof er niets gebenrd is zon men vragen. O neen. Even daarna bemerk lk, dat de jongens en meisjes onder elkaar bezig zijn met den armen kameraad te troosten in zijn verdriet. Ik doe, alsof ik het niet zie en laat ze begaan. Niet lang evenwel hond ik mijns qaasi- onverschilligheid vol, want die gezichten, stralend van rein gevoel en van waarachtig geluk, zooais kindeioogen dat kunn .-n ver tolken, zijn mij onweerstaanbaar. Ik loop op het groepje toe en ik zie daar, dat ze den jongen hebben geschonken drie sponssdoozen, eenige mooie lange griffels en wat knikkers, „Nu niet meer huilen!" zegt er een be moedigend Ik zeg er niets vanik heb op 't moment geen woorden, die gesohikf zijn oin die kleinen te doen bogrijpeD, wat er wel in mg omgaat, nn ik zooveel ongeveinsde hartelijk heid zie voor het ongelukkige kereltje, dat waarlijk nog te jong is, om zgn verlies te kannen beseffen. Maar de kinderen schijnen mij te begrijpen, zoo goed dis ik hen, terwijl we elkaar aan zien, en die taal der oogen is hier welsprekend genoeg. „Hg mag ze allemaal hcflanzegt er een, met vriendelijk lachje. „Nu kunnen z'n broertjes ook elk nog een Bponsedoos krijgen," voegt een ander er aan toe, „Dat is toch goed van jelui," zeg ik er op. Eu ik weet zoo mijn aandoening wat te ver bergen. Nu zgn de betrokken gezichtjes weer opge klaard en de sommetjes worden gemaakt als altijd op dat nar, en ik ga voort met de leesles in de andere klasse. Toch is bij mij de indruk van dat aan- doenlijk tooneeltje achter in de klasse niet zoo spoedig nitgewischt. Onwillekeurig, onder den drang van den schoolstrijd dezer dagen, komt mg de erger lijke beschnldiging in de gedachte, als zon de openbare Bchcoi de kweekplaats zijn van zooveel ongerechtigheid, dat zij is gezegd te ziju erger dan kroegen en bordeelen, en dat zg is godsdienstloos en onchristeigk. Eu dan zie Ik weer op dat groepje kin daren van onze openbare school, kinderen van verschillenden stand en van hnis uit zelfs van verschillende kerkelijke gezindte, die toch zoo eensgezind zgn in het betrachten van de deugd, waar zg, met opoffering van eigen goed, opvolgen het gebod, dat gezegd is het hoogste en het schoonste te zgn, dat den mensch van God gegeven Ss de liefde sn dat met een eenvoud des harten, die eerbied afdwingen moei, ook bg den meest oprechten vrome. Welk een contrast I Daarbuiten in de maat- schappij voeren groote, geleerde mannen strijd met elkander om de scheiding te be werken van de schocljsngd ia kindereu van deze kerkelijke partij en kindereu van d i e kerkelgke richting, zocdat ze worden opge kweekt in godsdiensthaat, en hier in de kleine maatschappij tusschen de muren dor openbare school vereenigen de kinderen zich als kinderen van hetzelfde huisgezin on liet en vertrouwd geweest. En wat haar in moeilgke dagen rechtop hield zg had het niet geweten, maar in deze onbarmhartige uren zeide zg bet zichzelfhet was zijn tegenwoordigheid. Hoofd en oogen brandden haar, zg drukte de gskoude vingertoppen tegen de slapeD. Hadden de menschen dan gelijk met hun praatjes, met hun voorzorgsmaatregelen Zocht zg Gunther, wanneer verlangen en wil haar naar Kemptenhof wezen Neen. Haar hart riep naar de kinderen. Wie lette er nu op hen? Wie begreep hen nu Hun grootmoeder Mama schreef zoo vertwgfeld en boos over Wolf. Ellen was een lief, zoet meisje, maar Wolf was de plaag van haar leven. Zg had alles nu zoo ingericht.dat de jongen haar zoo min mogeljjk in den weg kwam. Hg was hoofdzakelijk aan de zorg van zgn huisleeraar overgegeven. Die jonge man was zeer ijverig en gewillig, maar voor Wolf zter streng, Mettertjjd zou de woest aard wel bedwongen worden, hg moest zich buigen. Buigen dacht Anne. Breken zult ge hem. Eu gij allen weet dan nog niet eens, welk schoons ge breekt. Gemarteld stond zg op. Haar was het, als moest zg in haar angst naar buiten. Nuod en gevaar daarginds te zien en er niet heen te mogen en zelf in het diepst van haar hart te moeten erkennen, dat het ook niet kón' Na eenigen tgd kwam mevrouw Henriëtte tehuis. Zg had er nu genoeg van. „Kinderen, dat was daar versohrikkelgk. Het is nemen ze doel in e'kacders wel en wee, uitend alleen hun o. .óhu'd'g eerlijk gemoed, zonder er ook tutter aan te donken, dat hunne ouders in verschillende kerken hunne gods dienstplichten vervallen. Ea dan komt mg voor den geest het woord van den Grooten Meester, toen zijne jongeren elkander den voorrang betwistten in bet Koninkrijk der Homeion, cn de Meester riep alsdan een kind nit het volk tot zich, en, wijzende op dien kleine, voegdo hij Zijnen discipelen de vermanende woorden toe „Voorwaar, ik reg n, indien gij Dlet wordt els dit kind, zult gij het Koninkrijk der Hemelen niet ingaan 1" Wat wel het oordcel van dien Meester zou zgn over den twist, die in onze dagen heerscht, om de meeste te zgn in Ziju Rgk 1 S. i. West-Friesland is 'n gowe3t op zichzelf 1 Niet alleen door zgn afgezonderde ligging, ook door zijn geschiedenis, die vooral in den grsfelijken tijd hemelsbreed verschilt van die der andere dealen 7an de provinciedoor zijn eigenaardig gebouwde dorpen, liggende langs dijk, gracht of vaart, die ge elders tevergeefs zoekt; maar vooral ook door zgn eigenaardige geslachtsnamen (meest alle kleuren, bedrijven en plaatsnamen), door zgn verwonderlijke beklemtoning der plaatsnomen en door zgn typische bevolking. Over de eerste punten, hoeveel aantrekkelijks zg ook mogen bezitten, willen we het ditmaal niet hebben, 't was ons doel u iets te vertellen van de bewoners eu wel naar aanleiding van enkele oude ge schriften, gevonden in de Kerkekamer van Nieuwe Niedorp. In Ieder rechtgeaard Westfriesch dorp komen twee partijen voor, meestal den naam dragende van den hoofdleider, welke partijen elkander op alle mogelijke manieren den voet trachten dwars te zetten. Op politiek terrein of op 't gebied van 't Kerkelijke loven zgn ze steeds bezig, nn eens in 't ge heim, dan in 't openbaar elkander afbreuk te doenieder wil zijn haan koning doen kraaien. En daar nu Nieuwe Niedorp een der oudste plaatsen van West-Friesland is, deel uitmakende met Wiuekel en Hooch- houtwout van de „Onde Landen", daar ken 't niet anders, of vele der eigenaardigheden van de West-Friezen zullen ook hier kannen worden opgemerkt. Wat de eerste pnnten, die we noemden, aangaat, kan leder, die maar even nadenkt, direct zien dat Ngendorp zioh daarin niet onderscheidt van de zustergemeentcn, en wat 't laatste betreft, het strg'dvoeren van twee partgen, wel, ook daarover hebben we den lezers van de Schager Courant geen inlich tingen te verstrekken. Indien ze slechts evsn hnn geheugen raadplegen, znlien de vele in gezonden stukken, naamloos of onderteekend, kunnen dienen als zoovele bewgzen voor onze bewering. Wisselende namen hebben de par tijen gehad, ook de indeeling der vijandelijke legers verschilde, want vaak zochten de vijanden van weleer, noodgedrongen, elkander op en sloten vrede, om een anderen tegen stander te bekampen. Maar de tijd, dat het kl pais en vree was, is ver te zoeken. Ja, zelfs voor bijna driehonderd jaar was het al even rumoerig In Niedorp als thans, al wordt dan ook hat gevecht op andere wijze gevoerd, Nn toch wordt een dominé niet meer door een Hooftofficier van de Niedorpercogge „ge-corrigeert", als eenmaal geschiedde met een Winkelder predikant en een dito onderling, nu vindt men op den preekstoel geen „famense libellen" meer, „de gansche gemeente ontroerende en op ngens bedroevende", nu verzendt de gemelde Hooftoffioier (zaliger gedachtenisse) geen request meer aan de Staten, waarin de „schadelycke en schandelycke oproermakinge" wordt verhaald. En juist zoo'n reqnest is 't, dat we hier wilden laten volgen, geheel onveranderd, zocals 't indertijd is verzonden, verhalende droogweg de feiten, on 't bewijs leverende, dat ook op het gebied van rnzle en kibbel partijen er niets nienwe onder de zon is. Ziehier wat de „Hooftoffioier" schrijft Aan de Ed. mog. Heeren gecommitt. Raden van Staten van Holiandtende West-Vrieslandt in West-Vrieslandt ende den Noorderquartler. Geeft met behoor'yka revenentie te kennen, Harmen Hartman van dor Wonde, Hooft officier van de Nyendorper Kogge, dat, (hoewel bg Goddelycke ende Burgerlycke Wet ten, allenthalven scherpelyck wert verboden, alle het geene 'twelcke streckende is tot ssditie en oproer ln kereke en politie als syn dfffamatlen en lasteringen met woorden, famense libellen, scriiten, of andere soo open bare als bedecte practycqueu en handelingen, Eude 'twelcke oock de Justitie en overig heden Is aanbevolen te straffen en weeren r.a gelegentheien van saeken) hij snpplt. van tyt tot tyt in ervaringe compt, dat binnen zoo hoog noodig voormg, om rust te nemen." In Kemptenhof was een huishoudster gekomen. Anne vroeg en vorschte zooveel naar haar, dat mevrouw Henriëtte eicdelgk ongeduldig zeide„Kind, je vraagt iemand meer, dan hg kan beantwoorden. Meer weet ik ook niet. laat me met rust. Dat is ten slotte ook Gunther's zaak." Wat zg wist was, dat de huishoudster een oude jongejuflfer was, elegant en zeer precieszg kon magnifiek koken en w;,s- taktvol en zeer net tegenover den heef dos huizes. Daarop drukte mevrouw Dönitz bjjzonder, want dat was bepaald in haar oog het gewichtigste. Anne had in lange dagen en nachten een groot plan uitgedacht. Lang had zg geaar.'.eld, het kenbaar te maken, omdat zg vreesde, dat haar ouders er neen op zouden zeggen. Maar in een goed uur kwam zg er toch mede voor don dag. Of haar ouders het goedvonden, dat Wolf bg hen in huis kwam, opdat hg het gym nasium zou kunnen bezoeken! Zg zouden niet den minsten last van hem hebben, daar voor zou zg wel zorgen. Zg zou zich geheel met hom bezighouden en niet uit het oog verliezen. Erger is wel nooit iemand uitgelachen, die nieuwe idééën bekend maakt, dan Anna met haar plan. Mevrouw Henriëtte hield haar in allen ernst voor wat overspannen .Zooeven heb ik je nog verklaard, dat ik, big ben den jongen niet meer onder mgn hoede te hebben, en daar kom jg nu met zulk een plan aan. Ja, wanneer het Ellen nog was. Ik verlang werkelgk naar het arme kind. Maar dan nóg zou ik hot niet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 5