Uit de Oude Doos. jToDL I' I. oiidag Aug. '05. TWEEDE BLAD. FEÜILLETO N. |ndisthc fjenkrassïn. Van 'n Nedorper Dominé cxx. V. 'n Goeie kennis van ma beweert, dat de grlevenoste beleedigiDg, die men een lid van van liefhabberij-tooneel kan aandoen, hierin be- itsat: hem voor de voeten to werpen, dat hg niet rederijkan kan. Misschien is er waars in dit beweren en als mijn philosophisch a-ingelegde vriend hier vóór de lezers van de Schager „de oude doos" moest openen in stede van uw onderdanige, meer laag-by- den-grondsche dienaar, hij zou uit 't geval van Pieter Lambertsz munt slaan. Hij zou een parallel trekken tcsschen de rederijkers vau nu en de dominé's van 1600 en beweren, dat vau deze laatsten 't gevoeligste punt de „zuiverheid in de leere" was. Maar, laat ik ordeljjk en geregeld n de geschiedenis verhalen. We zagen Pieter Lambertsz nog te midden zijner toegenegen Nlelorpers, brengend door ?.yn wooid stichting in de gemeente. In 't laatst van 1600 echter kwam er een beroep uit Medembllk en hoewel geheel tegen den zin van kerkaraad, magistraat on gemeente, werd 't aangenomen en vertrok de gelieide leeraar daarheen. Hij kreeg van zijn ouder lingen en diakenen een getnigsohrifc mee, waar uit we 't volgende aanstippen „Wij ondergeschr. Ouderlinghen ende Diaoo- nen der ghemeijnte Jesu Christi binnen Nieuwe Niedorp reprasenteerende den Kercke aidner, deen condt allen deghenen daer desen ghetoont zal worden, zonderling den ghe- megnte tot Medeblik in classis van Enck- huijsen certificesrende voor da gheregte wserhegt d'welck men schnldich is te ghe- tuggen. bijsonder des versocht wesende, dat Pieter Lambertsz Steliinckweiff minister des Godtlgcken wcorte, cmtient den tgt van thien jaeren binnen orscr stede Nieuwe Niedorp en de Christen ghemeijnte bedienaer des woorts Godts gheweest is snijver, getron ende vrnchtbaer inde Leere der waerheijt ende 't bedienen der H, Sacramenten Christi, cock vrcom Godtsalich, vreedsaem ende stichieiijck van leven ende wandelinghe den tgt voorsz. dien hij nse voorgaende wettelgcke beroepinghe tot Nieuwe Niedorp ghestaan ende met Neeltgen Jansdr. zgn gheechte huijs- vrou ende gantsche huijsgesin bij ons tot nu toe ghewoont heeft als een vroom dfenaer des H. Evangeliums toebehoort, ghelijck mede Neeltgen jansdr. sijn hugs vrouw haer den gantschen tgt oock eerlgck in alle stil- lichheijt, eerbaarheijt en stichtelgokhegt in kaere hugshoudinghe, conversatie en anders ghehonden en ghedraghen heeft. sonder Godt geweest." En daarna zelde Jaoop Corroliiz „nu kan 't beat gebenren, dat Ik toen daarop gezegd heb, dat Cornelis Junts 't verhaalde wel mocht navragen aan Pieter Lambertsz, maar anders niet." Daarop vei klaarde na eenig heen- en weergesprek de dominé „rondelgck, dat deeelve Heere Jeeue Christus ghebooren ujjt Mirla, onder Pontlo Pilato ghecrugst en ghestorven, oock is die waere oewgghe eengghe en levendjjghe sone Godts." En toen Pieter Lambertsz aan Jaoob Cornelisz vroeg, hoe hg over deze zaak dacht en deze ten antwoord gaf, dat hg 't volmaakt met hem eens was, werd van deze gewichtige gebeurtenissen door dan notaris een acte geschreven, onderteekend door hem en door da getuigenJan Hugbertsz en Jan Sgmeusz, glnsemaecker. Pieter Lambertsz' oere was gered, lu 't bezit der „suivere leere" kon hjj naar Medembllk keeren en de Nledorper poorter kon halpen, naar een nienwen „dlenaer des woorta" om te zien. Dit was al 7rjj wat tgd te voren den Hen December vaD 1600 geschied. Toen had men zich gewend tot Pieter Aeibertsz, destijds predikant te Enkhuizen en 't schrgven, waar mee dit geschiedde, is te eigenaardig om er niet enkele brokstukken uit over te nemen, 't Waren znlke echte Christenen, die Nie- dorpers van 1600 Hoor maar! Het past niet, zeggen ze, „dat wij de lieffde des naasten te bugten eo gaen omme eenen dlenaer tot ons te trecken ende een ander plaetss gheheel te beroven ofte beledighen dewelcke met meerder gtichttnghe te zouden mogheu blijven. Hebben derhalve in ou tot desen alle goede insicht nemende ouse ooghen - i' TTtn De kranten hebben het gemeld, we krggen eleotrisch licht op het Rambrandtspleln Boulevard gedoe dus. De witte ballons enllen stralen des zomers de breede schaar van bezoekers op de over terrassen, maar ook op de straattypen op wier ellende helderder licht zal vallen. Waar zouden ze den langen wintertijd zijn gebleven, vraagt men zich onwillekeurig af, als men ze met de eerste zomerdagen weer ziet zwerven, na ze zoo7sal maanden gemist te hebben. Zoeken zg misschien evenals de zwaluwen dan een zaohter klimaat uit, dat meer overeenkomt met den aard van hun beroep t Straattype achgnt nog niet zoo'n onvoor- deellg baantje te zijn, want de terrasbezoe kers klagen er over, dat zij lastig worden, dat hun aantal eiken zomer grootsr wordt. Voor de enkele die afvalt, komen er drie nieu we bij. Ëa bij de veteranen zjjn er enkelen, die al zooveel jaar hun luohtig beroep uitoefe- n n, dat zij al lang voor een bronzen medaille in aanmerking konden komen. Bedelen is natuurlijk verboden. Elk dier typsn verkoopt dan ook iets, maar meestal is het een doekje voor het bloeden en eindigt de niet geaccepteerde offerte in een jammer klacht om een cent. Er is eohter geen regel zonder uitzondering en daze is in dit geval de sigarenman. Deze is werkelijk koopman. Da sigarenman is een klein, doch gezet, doakergebruiud Israëlietje. Hij is altijd kenrig gekleed, doch eenvondig en draagt bg zich ean zeil, waarin minstens tien of twaalf gheslaghen eade hope ghestelt op Uwer E. kistjes sigaren. Hjj heeft slechts één persoon". Ridderlgk, niet waar, om niet te kwaliteit, die van 8 cent, dooh beschikt over willen, dat door hun toedoen een plaats aaa rapheid vau tong, waardoor sleohts vacant raakteEnkhaizen hield nog een weinigen er aan ontkomen een vgftal etnks dominé over en kon genoeg „jongemannen te probe8ren. Ik zeg eohter nogmaalshg is Den laatsten van Lentemaand in het vol gende jaar was Pieter Lambertsz echter al weer op Niedorp, niet om er te blijven, maar om met Cornelis Jansr, Hogheboom, den openbaren notaris ea twee getnggen, op te zoeken Jacop Cornelisz, poorter aldaar. Wat er aan da hand was Cornelis Jansz, woonachtig te Opperdoes, had dominé verhaald hoe hg ODlangs bezoek had gehad van gemelden Jacop Cornelisz en dat deze mede in bijzijn van Reinier Claes Mans, hem had meegedeeld, dat een zekere Remmens, vroeger predikant te Niedorp, niet had durven bekennen, dat „Jesus Chrystus den waeren messyas waere, den eenich gheboren sone Godts." Verder beweerde hij, dat ook Pieter Lambertsz 't evenmin zonde willen belgdeD, „en," zoo eindigde Jacop Cornelisz, „non hoef je me niet te geloover, heelemaal niet man. maar ga zelf naar den Med-, mbllkker dominé toe, ('k wil je wel een brieije van mijn band meegeven,) vraag hem zelf af en oordeel dan of 'k waarheid spreek." 1 Corn. Jansz wou geen briefje hebben, wou ock Eiet vragen of 't waar was, maar deelde, a's gezegd, alles aan Pieter Lambertsz mee, die daarop, in do zuiverheid zijner leere san- aangelast, op booge besten naar Niedorp flapte, teneinde Jacop Cornelisz verantwoor ding te vragen. En ziet! al weer net als in de twintigste eenw, onze erentfeste bnrger zei, dat er van al die beschuldigingen weinig waar was. Volgens hem had zioh de zaak zóó toegedragen Orlacgs bg Cornelis Jansz wezende. ten huize van Dirck Jan Knijver, vertelde hg, hoe bij eens van Ellts Jacops gehoord had, hos ii)der«gd Remmens bekend heeft dat „Jesus Christus Maiye's sone en niet Godts sone w»s, sogger.de, dat is die Wederdopers haer geloeff ende deerom hebben zij drie dagen studenten" krggen, die kwamen prediken. Maar toch, de oolijke Niedorpers, ze voelen dat ze om den dominé te krijgen nog een anderen toon ook moeten aanslaan „Laet ons aisoo vooral acces hebben in deser saeke tot U.E persoon, om redenen die U.E. selffs condt oonsidereeren onderlinghe oook om onse lieffde en wei ghenegentheijt, die wij tot U.E persoon en gaven sijnde dragende. Ende oock om onse bede wille, die wij mits dese zgn doende ende laet in desen U niet verhinderen Broeder, dat ghij U zoudt vernederen tot ons ia een vlecke ende bij de cleijueu ea verachten te comen. Gha- denckt Moijses die gaern met Godt volck wilde versmaetheijt lijden ende verlaten het hooghe palege faroins en mede hoe die Heere Christo belieft heeft den arme ofte nedrighen te evangeli89ereB etc jas tot den alaerminsten toe Eade dat hst ham alsnog belieft deseive met sijn salichmaekende gheaade te sagenen." 't Gaf ze echter niet. De dominé, waar schijnlijk een practisch mensch, verkoos Enk haizen boven Niedorp en zoo kwam men er daar toe, om den 26en Msi 1601 „den vromen" Abraham Dlrcksz, predikant te Wervershoof, te beroepen, die 't beroep aannam ook. Deze kon 't later minder goed vinden met de gemeente, dan Pieter Lambertsz, want in de dagen der godsdiensttwisten was hg vol bloed contra-Remonstrant- Hij gebruikte dan ook als zoovele zijner ambtsbroeders den predikstoel, om allerlei liefelijkheden te slin geren naar 't hoofd der overheden en speelds mede een groote rol in een dominé's kwestie te Oude Niedorp. Cornelis Jansz Hogheboom werd er door genoopt, aan de Aikmaarsche classis omtrent Abraham Dircksz te rappor teeren, dat in vele plaatsen 't volk uit da kerk bleef, „'t welck al te weech werdt gebracht door het ritsen en stoocken van wrevel- moedighe predioanten, die hnn niet ontaien haar oock te stellen tegen ordsninge ende believen der Ed. Mog Heeren Staten, las terende d'.e hoochheden van haere overheerea, die haer voeden, poghende selffs meester te werden. „Schelden U.E. voert volck als vaisohe leeraren, dat zij nochtans niet hebben be- wesen noch connen j»e ontkennen, die predes tinatie te drijven gheigckzg die nochtans doen. „In teecken dat haer doen niet om die con sciëntie noch nae die waerheijt is maer alleen omme U lugden te deeren en selffs die E M. Heeren Staten niet ghehoorsaem te zgn. 8oe dat hoochnodich vsreijscht daerin voorsten te worden. Ende de tgt nae mijn ghevoelen is op 't hoogste ghecomen, die niet en dient verder te verstrijeken ende vereijschte wel naerdere middelen ghestatueert tegen eenijghe predicanten ghelgck Abraham Dircksz anno 1610 van de predfckst.oel openlgck al heeft derven notperen, dat swaere wolven ln Godts kerek opstonden, seggende, als men 't tot Alckmaer vernam ende daerenboven dat bloet- dorstlghe tirannen opstonden om de vromen dienaeren in goet en kloet te krencken, no- teerende de magistraet, soe en werdt noch van dsaelve air wij bedachten niet opgehouden." Hier breken we plotseling af, want wat Abraham Dircksz nog meer heeft durven be staan, zal waarschijnlijk te zijner tgd wel wo)den verhaald. D. V. Roman van PAUL OSKAR BÖCKER o 8. „Mevrouw Von Hohenegg is," zoo ging Max voort, „een Berlijnsche en die beweert, dat men een damesgarderobe nergens anders moet koopen. Daar zullen*we jou dan eens in de kleeren steken. Ik wil hebben, dat J® er heerlyk uitziet. Wat Dodi, wat zed jij ervan? Hebben wij niet een mooi moedertje?" Ea met verschrikte oogen naar haar hoed kykend, eindigde hij pla- ^6rl)j "en 6611 nnderen hoed moet je be paald hebben, lieveling Niet zulk een ka pothoed zoo noemt men immers zulk een ding als je nu op hebt? dat is bepaald weer model-Elisabeth de heilige Eliaabeth I 0?erzg'n ontzetting moest zjj lachen; zjj ®'d^ ook niet van dit model hoeden, en nu zij haar man tot steun had, broeide er 00 hy haar oen revolutio, met het oog °P die reisplannen. Zij luisterde er naar naar iets, dat verboden is. Buiten Noorwegen kende zjj alleen Hamburg. In isar oogen kwam glans en zjj haalde diep adem. Maar zjj liet schuchter hooren „Grootmama heeft ons voor de zomer maanden reeds uitgeDoodigd. Zjj heeft een lieele villa in Mistroy gehuurd." „In Mistroy riep Max ontzet. „Aan de Oostzee „Ja, terwille van Dodi. En ook om Alwin, diens zenuwen maken het hem zoo lastig." „Dus, de Mangeldorfifs zullen er ook bjj zgn Hg leunde zeer teleurgesteld achter over. „Lieve schat, dat is een ellendig voorstel Dat mooie, heerlijke verlof aan dat vervelende zeebad te moeten sljjten. Foei, op dat vervelende strand, met die vervelende muziek, met al die vervelende meuschen -- Neee Mia, alles maar dat niet. Daar hebben wy niets, niets, niets." „Liefste, wg hebben toch elkaar." „Neen, dat hebben wg juist niet, dat weet ik reeds bg voorbaat. En dat eeuwige familieleven is onuitstaanbaar." „Loop heen, Max - grootmama heeft ons twee groote, mooie kamers gegeven, het is daar zeer duur. Wg hebben de mooiste kamers, aan het strand, en wjj zullen allen haar gasten zgn, en dat is voor ons ook niet weg te cgferen. Is 't niet zoo, brombeer „Had zg jou het derde deel zóó maar gegeven, dan was het heerlgk geweest." „Wat ben jg toch een verbazend groote egoïst I" lachte zg. „Grootmama wil ons daar buiten juist.een beetje doen genieten." Hg steunde als vertwgteld. „Genieten Neen, neen, neen, Mia 1 Zou het nog niet ongedaan gemaakt kunnen worden, wat denk je „Om 's hemels wil, schat 1" Zg sloeg haar armon om zgn hals en drong zich dicht tegen haar aan. „Lieve, lieve man, wees nu eens vriendelgk voor hen. Ja, wil je Om mgnentwege - louter ter wille van mg. Ziet ge, toen grootmama er over sprak, kon ik jou nog niet vragen, Je was koopman, doet gemakkelijk zija zaken, dringt niet aan bg besliste weigering en levert goede waar zoodat hij een geregelden afzet vindt. Avond op avond tot twee uur tos kan men ham tusachen de terrasbezoekers rond zien scha -;elen. Doch tegenover dezen geluk kigen oanling stsoa verschillende typen, wien de ellende op het gelaat ligt. Earst da bloemenmeisjes, jonge meisjes van een jaar of tien, die op uren, dat ze al lang in haar badje behoorden te liggen, met allerlei praatjes nog een paar centen trach ten te verdienen Niet voor haarzelf meestal, maar voor vader of moeder, die op den hoek of in een kroeg staat te wachten. De koning van den rozeuhandel is eohter geenszins te beklagen. Want Moos, aldus is de naam van dezen bekenden Amsterdammer, doet meestal zgn zaakjes, ia die gelegenheden welke het meest door studenten en „dames" worden gefrequenteerd, evenals bijv. de Rembrandt- kull. Hij maakt prijzen naar omstandigheden, doch in eik geval verre bovea het normale, maar leent ook geld tegen bescheiden rente zoowel aan dames als heeren. Doch na dwalen we van de terrassen af. Eu toch zweven hier zooveel nachtvlinders rond, die de moeite van het bekijken waard zijn, al is het niet om de bonte pracht der vleugels. Allereerst de kleintjes, die met zeurderig gezicht hun ansichtkaarten aan prijzen, ean broertje ea zusje van 9 en 10 jaar, bedremmeld, nog een beetje verlegen, met schrale, b'seke hongergezichten Andere minder in het oog vallende kinderen.en een knap gekleed knaapje van een jaar of twaalf, mot eigenwijze oudemennetjesmanieren, die met natnnrlijke welsprekendheid de „geestige" vragen en opmerkingen van het publiek weet te pareeren. Nauwelijks zgn deze gepasseerd, of vader en zoon komen weer onze aandacht vragen voor spaarpotjes, vervaardigd van sigaren kistenhout, die zij voor 10 cents te koop aanbieden. Hoe die manschen een bestaan tja vinden, schijnt mij onbegrijpelijk, want zelden of nooit ziet men ze iets verkoopan. En dan do laciferstypen. Bleeks vrouwen met kioderen op den arm, die iets onver staanbaars fluisteren, het doosje in de voor uitgestoken, half geopende hand, kinderen met zwarte handen en gezichten, die ook iets kribberen van ééa doosje lucifers, één centje als 't n blieft. Misschien, ja zonder twijfel zal er veel echte, groote ellende heerschen onder dit bedelvolkje, maar als men dien avond ook neg bezoek heeft gehad van het zwarte wijf, dat met de meest brntale aan matiging bezoekers met dames aanklampt en soms door den kellner moet worden wegge jaagd, dien zü dan op een kleine rifstand in de afschnwelijkste bewoordingen staat nit te schelden, ja dan in de kans groot, dat men ze allen over ééa kam zal scheren en dat de portemonnaie voor hen gesloten blgft. „Och mijnheer, koopt U een doosje van een ouden man van 69 jaar", aldus een grijs aard met zllverwitten studiekop. „Ik kan niet meer werken", volgt er meestal met znnrzoet lachje op, „en olie meuschen moeten toch leven". „Koopt U een best Faberpotlood voor vijf ceDt, klinkt het eensklaps nit den mond zoo ver weg op den oceaan. Dus heb ik het voor ons beiden aangenomen." „Dat is het juist," zeide h\j treurig. „Wanneer ik hier noodig ben, zwerf ik op het wyde water rond en anderen be schikken over jou en Dodi." Hg drukte de lippen stgf op elkaar. „En ook over mij." Mia had het kind op den schoot genomen en hield het zoo in haar armen, dat het de booze uitdrukking op haar vaders gelaat niet kon zien. „Wees toch niet zoo bitter," zeide zy fluisterend. HOOFDSTUK IV. Dit zette Max gedurende zgn verblyf in Mistroy doorniemand mocht zich mot Dodi's opvoeding bemoeien. Natuurljjk ging dat niet zonder scèaes, zonder allerlei meeningsverschillen en andere onaangenaamheden. In den beginne was zelfs Mia niet op zya zyde, omdat zjj meende dat Max meer uit verzet tegenover de familie handelde, dan uit werkelijke zorg voor het kind. „Zjj is toch geen scheepsjongen of een cadet I" protesteerde grootmama, toen hjj de kleine den eersten morg6n meenam naar het heerenbad. Aan koude baden had geen hunner zelfs maar gedachtelke week drie warme baden en daarna een uur slapen zoo had de dokter het uitdrukkeljjk voorgeschreven. „Eu wat heeft jullie dokter van het kind gemaakt?" zoo lachte hjj hen uit. „Bleek poppetje, dat eeuwig verkouden is. Maar mjjn meid moet flink en krachtig worden, een echt zeemanskind." Dodi was verbazend bang, toen zjj met haar rood zwempakje aan en gebonden van iemand, die op 't eerste gezicht aau een heelen heer doet denken. Want het type dat nu voor ons staat en blijkbaar betere dagen gekend heeft, heet niet voor niets „de baron". Wel hangt zjja zwart coetuum hem met lorren en flarden om het lichaam, maar «enigen tgd geleden schonk iemand hem een kort geel demietje, Daar dit echter belang rijk korter is dan de overbljffgelen van de lange zwarte jas, komt deze laatste een flink stuk onder de demle uit. Zijn heer zgu toont hg behalve door (niet onberispelijk achoone) boord en das, door een bruinen faetaiiehoed, die er nog keurig uitziet en ongetwijfeld eeümaal het hoofddeksel vormde van den eige naar van de demle. Daartegen steken de schoenen met groote naden en gleeën waaruit heel eigenwijs soms een stukje bloote voet komt kijken, heel comlsch af. Maar er zijn ook typen, die niet zoozeer het medelijden vragen, doch den lachlust der bezoekers trachten op te wekken, de straat- zrtlsten dus. De orgeldraaiers, die alleen over dag werken au wier vrouwen mat de meeste brutaliteit «set het bakje rondgaan, ongedul dig rammelend als men niet of niet spoedig san haar wenk gevolg geeft, laten wij buiten bespreking, omdat het geen speciaal Amster- dumsche typen zijn. Maar 's avonds zjjn het de liedjeszangers, soms drie flinke jonge kerels, die op onbesohaafde wijze een deun afdraaien, dan weer een lange man met glimmend hoog-toegeknoopt jasje en pet zonder klep, die hij gewoonlijk achterste voren draagt. Op den arm houdt hij een kind, evenals zijn armoedig, maar tóch nog jnffrouw-achtlg gekleede begeleidster. Aan de hand hebben zij nog een tweetal kinde ren. De vrouw eindigt verbazend hoog en valsch. De man bromt. Wat zij zingen klinkt altgd dramatisch en lang-gerekt als taai-taal, al heeft het ook de rythme van een cake-walk. Nu kan men hen weer tot verveleus toe den straatdeun hooren afgalmenAls je pas getrouwd bent, krijg je koekles bij de thse, Maar ze loeren en loeren. Plotseling hondt het gezang op en zgn de artisten in een oogwenk verdwenen. Want met hun geoefend oog hebben ze den halm van een „klabak" bespaard en Veenhaizen lokt hen voor het oogenblik niet aan. Doch nauwelijks zgn ze uit het gezicht, of daar komt de veeltalige humorist weer aan, een kleine Belg of Brabanter die met rapheid van tong zonder eenig verband, zinnetjes uitstoot in bjjna alle Europeesche talen, een dwaze combinatie maakt van regels nit bekende Nederlandsche gedichten en op den vinger het gezang van den nachte gaal nabootst. Dan komen weer de „geleerde" bedelaar, die in prachtig Fransch zijn lucifers aanbiedt, de „rijke" bedelaar, waarschijnlijk een idioot, die aan de vingers groote koperen ringen draagt en ze met trots ronddraait, de „socia listische" bedelaar, die beschouwingen hondt, de straatacrobaten, jongens die zich in een wip half ontkleeden en op een kleedje gym nastische toeren maken als weer die ge vreesde helm het niet belet,de occarinaspeler Zoo komt de een na den ander, alle ter rassen krijgen hnn benrt, totdat het klokje van tweeën ook hun rust geeft en tij hnn slaapsteeën in Duvelshoek en Jordaan weer opzoeken, tenminste wanneer warmte en rein heid hnn niet de voorkenr doen geven aan een bank in 't Vondelpark of een grasveld even bniten de stad. Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden. Jogjakarta zal nu voorloopig hier op Midden- Java mijn hoofdkwartier zijn. Van uit die Sultansresidentie als centrum, zijn tal van kleine leerrijke uitstapjes te maken en zoo zitten we op 't oogenblik dan in het Kedoe- sche en wel in de militaire kolonie Magelang. Ik lag hier in 1896 in garnizoen en daar er veel te zien valt en te genieten, zoo zul len we hier wel een paar weken verblgf hon den ook. Het klimaat is verrukkelijk koel en leent zich uitstekend voor Pengekras, wat in warmere plaatsen soms heusch niet alles is Jogjakarta is door een stoomtram (lees locaaltrein) via Magelang met Amberawa verbonden. In 1896 waren ze hier zoo ver nog niet en lag deze residentie-hoofdplaats vrjj wel geïsoleerd. Wij vertrokken dan 's morgens vroeg van Jogja en kwamen na anderhalf nar sporens, langs een moolen beschaduwden weg met tal van heerlijke vergezichten, te Magelang aan, op den Aloen Aloen hartelijk verwel komd door de leerlingen van de Opleidings school voor Inlandscbe Ambtenaren. Na ons in het Hotel Loze wat te hebben opgefrischt, gold ons eerste bezoek de bekende weeginrichting vau den braven zendeling Johan van der Steur. We zijn hiermede Jan oen onderwerp ge naderd, dat in de laatste jaren tal van pennen io beweging bracht. Ik bedoel n.1. de bestrij ding van het pauperisme, van de steeds toe nemende armoede in de Indo-Europeescho samenleving. Tot nog toe aarzelde ik steeds, hierover m\jn oordeel alt te spreken. In de eers.e plaats tooh heb ik mg opgeworpen als pleit bezorger van den eigenlijken Inlander en secnndo is de kwestie zeer kiesch en moeilijk. Na ik eohter op vele plaatsen in de gele genheid was, m'n oogen en O' jn den kost te geven, na de zaak mi. opgelost kén wor den, nn zal ik ook eindelijk eens mijn stem doen hooren, in de hoop, dat de mcchthebbenden niet aarzelen znllen, radicaal in te grijpou, thans nn het nog tijd is. Wanneer we over Indo's met n spreksu, zullen we moeten beginnen n eerst eans aan helder begrip te geven van de onaangename positie, die deze verschoppelingen hier in nemen In de groote plaateen van Nederland zl6t men ze dagelijks, de heeren en dames en k a deren van 'n min of meer donkere teint. Die, dikr bg u, zijn de bevoorrechten nit da Indo- maatsohappij, de meuschen die tjookoep [vol doende] hebbenDe 'paupers komen nit dsn aard der zaak niet naar Holland, en over die paupers moeten we 't hoofdzakelijk hebben. Over 't algemeen zgn de Indische lui in Nederland nog al in trek, dat weet ga. De Indische dames tooh zgn erg goedhar tig, goedgeefsoh, gastvrij en gal, de oaders heeren zijn wel is waar soms wat minder sympathiek en meestal nog al mopperig uit gevallen, dooh onder de jonge meisjes vindt men beeldjes, elegante wezentjes, dia menig Hoogerebnrger of gymnasiast het hoofd op hol brengen. Ook de Indische jongelui op onze Univer siteiten, H. B. 8., Gymnasia, Landbouwschool, Maohinistenschool, K M, A., Cadettenschool en Marine-iustitnut, zgn bg hun kameraden buitengewoon getapt. De bewoners van het gare Noorden voelen zich dus nog al aangetrokken tot die exotische „Nederlanders" van over de zee en mag dan ook al eens 'n straatschooier za uitjouwen en grieven, dat deert hen niet, waar ze door betere elementen uit onze samenleving als volkomen ebenbü-tig worden beschouwd. Het komt in Enropa dan ook zeer dikwijls voor, dat echt-Hollandsche meisjes met Indo's huwen en omgekeerd. Hoe geheel anders nu is de toestand hier De volbloed Nederlander ziet met 'n zekere minaohtlng neer op al wat gekleurd is en de Indo van zgn kant haat met 'n intensen haat de arrogante Gadoengan's of witte knollen. Ik wees er reeds vroeger op. Nu is 't een feit, dat het gros der „sinjo's" en „nonna's niet bijzonder hoog staat, noch intellectueel, noch moreel, doch er is tooh altgd een kern van „gekleurde Nederlanders", die door opvoeding en stadie volstrekt niet lnferienr zijn asn de besten van ons ras, maar die tooh lange niet die sympathie ge nieten, waarop ze ïecht hebben en die hnn in patria dan ook niet wordt onthouden. Natuurlijk is dom rassenvooroordeel van de zijde der „smetteloos blanken" oorzaak, 't Ie net, of sommige Nederlandera plotseling aan hoogmoedswaanzin lijden, zoodra ze hier voet aan wal zetten. Het onbednidenste mannetje nit Holland denkt, dat hij wonderwat beteekent in dit „apenland". Je hebt hier ook „Mevrouwen", die heusch een zeer goed figuur zonden maken achter een buflet in de Rotterdamache Zandstraat, en die toch den neus dnrven optrekken voor 3 nu vulle1 nonna" en een „smerigon inlan der Men moet die vrouwen eens tegen hnn bedienden te keer hooren gaan in een Maleisohje met gribnsdialect nitgekreten. Als mon zoo iets bijwoont, dan begint men waarachtig te gelooven, dat de Franschman geliïk nad, toen bij eens aohreef „Le canaille de 1'Europe c'est l'aristooatia des Indes!" Dat het gehalte der meeste kleurlingen te wenschen over laat is niet bepaald hun schnld, doch 't gevolg eener zeer wilde op voeding. y H.et onderwijs op de scholen is goed, zeer goed zelfs, maar da ouders en vooral de moe - ders zijn de direote oorzaak van het onge lukkige levenslot der kinderen later. Men heeft natuurlijk de noodige nuances hier van Indo's. Ik laat nn eens geheel bniten bespreking d e, welke een beschaafd ontwikkeld „vol bloed tot vader hebben. Deze zallen door den man zoo noodig tegen de domme moeder beschermd worden en zelfs zoo spoedig moge- 'y* Ba»r Enropa worden gezonden. Dédr, in 'n echt-Hollandsche omgeving worden zg gevormd tot kloeke mannen en flinke vrouwen, die later, op hnn beurt, goed voor hunne kinderen zorg zullen dragen. Die Indos dus zullen, zelfs al was hun moeder aan den langen gelen band, op de trap van het heerenbad stond. Maar toen haar vader haar op den arm nam, gat zij geen kik, stribbelde ook niet tegen, maar klemde haar armpjes krampachtig om zijn hals (Mia zag later de plekken nog in zjjn hals van haar nageltjes), en eerst toen hjj met haar in het water sprong, deed zy haar mond open, maar tot schreien kwam het niet, Proestend en blazend kwamen zy beiden te voorschijn hij lag op zjjn rug en roeide met de beenen en tilde haar, wanneer er een golf kwam zoo hoog, dat het witte schuim haar slechts over de schoudertjes spatte. Het water vond Dodi heel leeljjk, zjj spuwde, daarop deed Max alsof hjj niezen moest en trok daarbjj volgens de kleine zulke leelyke gezichten dat zjj lachen moest en haar angst daar door vergat. De eerste maal bleef hjj nauwelijks twee minuten in hot water. Later werd dat langzaam-aan uitgebreid. Als eenige vrou weljjke badgast in het heerenbad genoot Dodi vooral omdat zjj nooit huilde veel vriendschap. Alle heeren waren verzot op het kleine, dappere ding. De eenige verlegenheid voor Max bleef het aankleeden van het kind. Al die haken ea oogen, knoopen en al dat gedoe was en bleef hem een raadsel. Eens was Dodi reeds kant en klaar, toen het uitkwam, dat er nog een miniatuurhemdje op de bank lag. „Van mij is het niet, Dodi I" beweerde Max. Daarover moast Dodi verbazend lachen en de schade werd gerepareerd. „Maar moeke er niets van zeggen hoor anders krijgen wjj standjes." Zjj trok een zeer gewichtig gezicht en beloofde het. Dan moesten zjj beiden weer harteljjk lachen In deze vertrouwelijkheid groeide de goede kameraadschap tusschen hen beiden meer en meer. Na de koude baden, die de kleine voor treffelijk- bekwamen, zette hjj ook een heel andere wjj ze van kleeding door. Hjj schafte al dien wollen rommel at, waarin zjj het meisje deden stikken. En daar het een warme zomer was, gelakte ook deze hardingekuur voortreffelijk. Dodi sliep heerljjk, at als een wolf en kreeg een gezonde, bruine kleur. Minder goede gevolgen had hjj met zjjn hardingsmethode bjj de eenigszins blced- arme Mia Nadat zjj veertien dagen lang als gevolg van de koude baden aan hevige hoofdpjjn had geleden, en erg mager ge worden was, werd haar ljjdende toestand als wapen tegen hem gebruikt. Men kwam daardoor steeds tot scherper verwjjten. Op een goeden dag maakten zjj allen als gasten van grootmama een tocht in twee landauers naar het Jordanmeer. Op de heen reis en onder het langdurige koffiedrinken in het restaurant was Max uit zjjn humeur, want andanks zjjn vragen had Mia niet gewild, den weg door het bosoh te wandelen alleen met hem en het kind. Een andere reden voor haar weigering wist Mia niet op te geven, dan dat groot mama de beide rjjtuigen reeds besteld had, en dus ook moest betalen. Na de kolfie ging men samen naar het meer. Natuurljjk wachtte Olfers slechts cp de eerste de beste gelegenheid, om zich met de zjjnen van het overige gezelschap at te scheiden. Olfers hield zich met Dodi in de achterhoede en deed alsof hjj jjverig bezig was planten te zoeken. Toen er eea

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 5