Uit de Oude Doos.
jToDL
I'
I.
oiidag
Aug.
'05.
TWEEDE BLAD.
FEÜILLETO N.
|ndisthc fjenkrassïn.
Van 'n Nedorper Dominé
cxx.
V.
'n Goeie kennis van ma beweert, dat de
grlevenoste beleedigiDg, die men een lid van
van liefhabberij-tooneel kan aandoen, hierin be-
itsat: hem voor de voeten to werpen, dat hg
niet rederijkan kan. Misschien is er waars
in dit beweren en als mijn philosophisch
a-ingelegde vriend hier vóór de lezers van de
Schager „de oude doos" moest openen in
stede van uw onderdanige, meer laag-by-
den-grondsche dienaar, hij zou uit 't geval
van Pieter Lambertsz munt slaan. Hij zou
een parallel trekken tcsschen de rederijkers
vau nu en de dominé's van 1600 en beweren,
dat vau deze laatsten 't gevoeligste punt de
„zuiverheid in de leere" was.
Maar, laat ik ordeljjk en geregeld n de
geschiedenis verhalen.
We zagen Pieter Lambertsz nog te midden
zijner toegenegen Nlelorpers, brengend door
?.yn wooid stichting in de gemeente. In
't laatst van 1600 echter kwam er een beroep
uit Medembllk en hoewel geheel tegen den
zin van kerkaraad, magistraat on gemeente,
werd 't aangenomen en vertrok de gelieide
leeraar daarheen. Hij kreeg van zijn ouder
lingen en diakenen een getnigsohrifc mee, waar
uit we 't volgende aanstippen
„Wij ondergeschr. Ouderlinghen ende Diaoo-
nen der ghemeijnte Jesu Christi binnen
Nieuwe Niedorp reprasenteerende den Kercke
aidner, deen condt allen deghenen daer desen
ghetoont zal worden, zonderling den ghe-
megnte tot Medeblik in classis van Enck-
huijsen certificesrende voor da gheregte
wserhegt d'welck men schnldich is te ghe-
tuggen. bijsonder des versocht wesende, dat
Pieter Lambertsz Steliinckweiff minister des
Godtlgcken wcorte, cmtient den tgt van thien
jaeren binnen orscr stede Nieuwe Niedorp
en de Christen ghemeijnte bedienaer des
woorts Godts gheweest is snijver, getron
ende vrnchtbaer inde Leere der waerheijt
ende 't bedienen der H, Sacramenten Christi,
cock vrcom Godtsalich, vreedsaem ende
stichieiijck van leven ende wandelinghe den
tgt voorsz. dien hij nse voorgaende wettelgcke
beroepinghe tot Nieuwe Niedorp ghestaan
ende met Neeltgen Jansdr. zgn gheechte huijs-
vrou ende gantsche huijsgesin bij ons tot nu
toe ghewoont heeft als een vroom dfenaer
des H. Evangeliums toebehoort, ghelijck
mede Neeltgen jansdr. sijn hugs vrouw haer
den gantschen tgt oock eerlgck in alle stil-
lichheijt, eerbaarheijt en stichtelgokhegt in
kaere hugshoudinghe, conversatie en anders
ghehonden en ghedraghen heeft.
sonder Godt geweest." En daarna zelde
Jaoop Corroliiz „nu kan 't beat gebenren, dat
Ik toen daarop gezegd heb, dat Cornelis
Junts 't verhaalde wel mocht navragen aan
Pieter Lambertsz, maar anders niet." Daarop
vei klaarde na eenig heen- en weergesprek de
dominé „rondelgck, dat deeelve Heere Jeeue
Christus ghebooren ujjt Mirla, onder Pontlo
Pilato ghecrugst en ghestorven, oock is die
waere oewgghe eengghe en levendjjghe sone
Godts."
En toen Pieter Lambertsz aan Jaoob
Cornelisz vroeg, hoe hg over deze zaak dacht
en deze ten antwoord gaf, dat hg 't volmaakt
met hem eens was, werd van deze gewichtige
gebeurtenissen door dan notaris een acte
geschreven, onderteekend door hem en door
da getuigenJan Hugbertsz en Jan Sgmeusz,
glnsemaecker.
Pieter Lambertsz' oere was gered, lu 't bezit
der „suivere leere" kon hjj naar Medembllk
keeren en de Nledorper poorter kon halpen,
naar een nienwen „dlenaer des woorta"
om te zien.
Dit was al 7rjj wat tgd te voren den Hen
December vaD 1600 geschied. Toen had men
zich gewend tot Pieter Aeibertsz, destijds
predikant te Enkhuizen en 't schrgven, waar
mee dit geschiedde, is te eigenaardig om er
niet enkele brokstukken uit over te nemen,
't Waren znlke echte Christenen, die Nie-
dorpers van 1600 Hoor maar!
Het past niet, zeggen ze, „dat wij de lieffde
des naasten te bugten eo gaen omme eenen
dlenaer tot ons te trecken ende een ander
plaetss gheheel te beroven ofte beledighen
dewelcke met meerder gtichttnghe te zouden
mogheu blijven. Hebben derhalve in ou tot
desen alle goede insicht nemende ouse ooghen
- i' TTtn
De kranten hebben het gemeld, we krggen
eleotrisch licht op het Rambrandtspleln
Boulevard gedoe dus.
De witte ballons enllen stralen des zomers
de breede schaar van bezoekers op de
over
terrassen, maar ook op de straattypen op
wier ellende helderder licht zal vallen.
Waar zouden ze den langen wintertijd zijn
gebleven, vraagt men zich onwillekeurig af,
als men ze met de eerste zomerdagen weer
ziet zwerven, na ze zoo7sal maanden gemist
te hebben. Zoeken zg misschien evenals de
zwaluwen dan een zaohter klimaat uit, dat
meer overeenkomt met den aard van hun
beroep t
Straattype achgnt nog niet zoo'n onvoor-
deellg baantje te zijn, want de terrasbezoe
kers klagen er over, dat zij lastig worden,
dat hun aantal eiken zomer grootsr wordt.
Voor de enkele die afvalt, komen er drie nieu
we bij. Ëa bij de veteranen zjjn er enkelen, die
al zooveel jaar hun luohtig beroep uitoefe-
n n, dat zij al lang voor een bronzen medaille
in aanmerking konden komen.
Bedelen is natuurlijk verboden. Elk dier
typsn verkoopt dan ook iets, maar meestal
is het een doekje voor het bloeden en eindigt
de niet geaccepteerde offerte in een jammer
klacht om een cent. Er is eohter geen regel
zonder uitzondering en daze is in dit geval
de sigarenman. Deze is werkelijk koopman.
Da sigarenman is een klein, doch gezet,
doakergebruiud Israëlietje. Hij is altijd kenrig
gekleed, doch eenvondig en draagt bg zich
ean zeil, waarin minstens tien of twaalf
gheslaghen eade hope ghestelt op Uwer E. kistjes sigaren. Hjj heeft slechts één
persoon". Ridderlgk, niet waar, om niet te kwaliteit, die van 8 cent, dooh beschikt over
willen, dat door hun toedoen een plaats aaa rapheid vau tong, waardoor sleohts
vacant raakteEnkhaizen hield nog een weinigen er aan ontkomen een vgftal etnks
dominé over en kon genoeg „jongemannen te probe8ren. Ik zeg eohter nogmaalshg is
Den laatsten van Lentemaand in het vol
gende jaar was Pieter Lambertsz echter al
weer op Niedorp, niet om er te blijven, maar
om met Cornelis Jansr, Hogheboom, den
openbaren notaris ea twee getnggen, op te
zoeken Jacop Cornelisz, poorter aldaar. Wat
er aan da hand was
Cornelis Jansz, woonachtig te Opperdoes,
had dominé verhaald hoe hg ODlangs bezoek
had gehad van gemelden Jacop Cornelisz en
dat deze mede in bijzijn van Reinier Claes
Mans, hem had meegedeeld, dat een zekere
Remmens, vroeger predikant te Niedorp, niet
had durven bekennen, dat „Jesus Chrystus
den waeren messyas waere, den eenich
gheboren sone Godts." Verder beweerde hij,
dat ook Pieter Lambertsz 't evenmin zonde
willen belgdeD, „en," zoo eindigde Jacop
Cornelisz, „non hoef je me niet te geloover,
heelemaal niet man. maar ga zelf naar den
Med-, mbllkker dominé toe, ('k wil je wel een
brieije van mijn band meegeven,) vraag hem
zelf af en oordeel dan of 'k waarheid spreek." 1
Corn. Jansz wou geen briefje hebben, wou
ock Eiet vragen of 't waar was, maar deelde,
a's gezegd, alles aan Pieter Lambertsz mee,
die daarop, in do zuiverheid zijner leere san-
aangelast, op booge besten naar Niedorp
flapte, teneinde Jacop Cornelisz verantwoor
ding te vragen. En ziet! al weer net als in
de twintigste eenw, onze erentfeste bnrger
zei, dat er van al die beschuldigingen weinig
waar was. Volgens hem had zioh de zaak
zóó toegedragen
Orlacgs bg Cornelis Jansz wezende. ten
huize van Dirck Jan Knijver, vertelde hg, hoe
bij eens van Ellts Jacops gehoord had, hos
ii)der«gd Remmens bekend heeft dat „Jesus
Christus Maiye's sone en niet Godts sone
w»s, sogger.de, dat is die Wederdopers haer
geloeff ende deerom hebben zij drie dagen
studenten" krggen, die kwamen prediken.
Maar toch, de oolijke Niedorpers, ze voelen
dat ze om den dominé te krijgen nog een
anderen toon ook moeten aanslaan
„Laet ons aisoo vooral acces hebben in
deser saeke tot U.E persoon, om redenen die
U.E. selffs condt oonsidereeren onderlinghe
oook om onse lieffde en wei ghenegentheijt,
die wij tot U.E persoon en gaven sijnde
dragende. Ende oock om onse bede wille,
die wij mits dese zgn doende ende laet in
desen U niet verhinderen Broeder, dat ghij U
zoudt vernederen tot ons ia een vlecke ende
bij de cleijueu ea verachten te comen. Gha-
denckt Moijses die gaern met Godt volck
wilde versmaetheijt lijden ende verlaten het
hooghe palege faroins en mede hoe die Heere
Christo belieft heeft den arme ofte nedrighen
te evangeli89ereB etc jas tot den alaerminsten
toe Eade dat hst ham alsnog belieft deseive
met sijn salichmaekende gheaade te sagenen."
't Gaf ze echter niet. De dominé, waar
schijnlijk een practisch mensch, verkoos Enk
haizen boven Niedorp en zoo kwam men er
daar toe, om den 26en Msi 1601 „den vromen"
Abraham Dlrcksz, predikant te Wervershoof,
te beroepen, die 't beroep aannam ook.
Deze kon 't later minder goed vinden met
de gemeente, dan Pieter Lambertsz, want in
de dagen der godsdiensttwisten was hg vol
bloed contra-Remonstrant- Hij gebruikte dan
ook als zoovele zijner ambtsbroeders den
predikstoel, om allerlei liefelijkheden te slin
geren naar 't hoofd der overheden en speelds
mede een groote rol in een dominé's kwestie
te Oude Niedorp. Cornelis Jansz Hogheboom
werd er door genoopt, aan de Aikmaarsche
classis omtrent Abraham Dircksz te rappor
teeren, dat in vele plaatsen 't volk uit da kerk
bleef, „'t welck al te weech werdt gebracht
door het ritsen en stoocken van wrevel-
moedighe predioanten, die hnn niet ontaien
haar oock te stellen tegen ordsninge ende
believen der Ed. Mog Heeren Staten, las
terende d'.e hoochheden van haere overheerea,
die haer voeden, poghende selffs meester te
werden.
„Schelden U.E. voert volck als vaisohe
leeraren, dat zij nochtans niet hebben be-
wesen noch connen j»e ontkennen, die predes
tinatie te drijven gheigckzg die nochtans doen.
„In teecken dat haer doen niet om die con
sciëntie noch nae die waerheijt is maer alleen
omme U lugden te deeren en selffs die E M.
Heeren Staten niet ghehoorsaem te zgn. 8oe
dat hoochnodich vsreijscht daerin voorsten te
worden. Ende de tgt nae mijn ghevoelen is
op 't hoogste ghecomen, die niet en dient
verder te verstrijeken ende vereijschte wel
naerdere middelen ghestatueert tegen eenijghe
predicanten ghelgck Abraham Dircksz anno
1610 van de predfckst.oel openlgck al heeft
derven notperen, dat swaere wolven ln Godts
kerek opstonden, seggende, als men 't tot
Alckmaer vernam ende daerenboven dat bloet-
dorstlghe tirannen opstonden om de vromen
dienaeren in goet en kloet te krencken, no-
teerende de magistraet, soe en werdt noch
van dsaelve air wij bedachten niet opgehouden."
Hier breken we plotseling af, want wat
Abraham Dircksz nog meer heeft durven be
staan, zal waarschijnlijk te zijner tgd wel
wo)den verhaald. D. V.
Roman
van
PAUL OSKAR BÖCKER
o
8.
„Mevrouw Von Hohenegg is," zoo ging
Max voort, „een Berlijnsche en die beweert,
dat men een damesgarderobe nergens anders
moet koopen. Daar zullen*we jou dan eens
in de kleeren steken. Ik wil hebben, dat
J® er heerlyk uitziet. Wat Dodi, wat
zed jij ervan? Hebben wij niet een mooi
moedertje?" Ea met verschrikte oogen
naar haar hoed kykend, eindigde hij pla-
^6rl)j "en 6611 nnderen hoed moet je be
paald hebben, lieveling Niet zulk een
ka pothoed zoo noemt men immers zulk
een ding als je nu op hebt? dat is
bepaald weer model-Elisabeth de heilige
Eliaabeth I
0?erzg'n ontzetting moest zjj lachen; zjj
®'d^ ook niet van dit model hoeden, en
nu zij haar man tot steun had, broeide er
00 hy haar oen revolutio, met het oog
°P die reisplannen. Zij luisterde er naar
naar iets, dat verboden is. Buiten
Noorwegen kende zjj alleen Hamburg. In
isar oogen kwam glans en zjj haalde diep
adem. Maar zjj liet schuchter hooren
„Grootmama heeft ons voor de zomer
maanden reeds uitgeDoodigd. Zjj heeft een
lieele villa in Mistroy gehuurd."
„In Mistroy riep Max ontzet. „Aan
de Oostzee
„Ja, terwille van Dodi. En ook om
Alwin, diens zenuwen maken het hem zoo
lastig."
„Dus, de Mangeldorfifs zullen er ook bjj
zgn Hg leunde zeer teleurgesteld achter
over. „Lieve schat, dat is een ellendig
voorstel Dat mooie, heerlijke verlof aan
dat vervelende zeebad te moeten sljjten.
Foei, op dat vervelende strand, met die
vervelende muziek, met al die vervelende
meuschen -- Neee Mia, alles maar dat
niet. Daar hebben wy niets, niets, niets."
„Liefste, wg hebben toch elkaar."
„Neen, dat hebben wg juist niet, dat
weet ik reeds bg voorbaat. En dat eeuwige
familieleven is onuitstaanbaar."
„Loop heen, Max - grootmama heeft
ons twee groote, mooie kamers gegeven,
het is daar zeer duur. Wg hebben de
mooiste kamers, aan het strand, en wjj
zullen allen haar gasten zgn, en dat is voor
ons ook niet weg te cgferen. Is 't niet zoo,
brombeer
„Had zg jou het derde deel zóó maar
gegeven, dan was het heerlgk geweest."
„Wat ben jg toch een verbazend groote
egoïst I" lachte zg. „Grootmama wil ons
daar buiten juist.een beetje doen genieten."
Hg steunde als vertwgteld. „Genieten
Neen, neen, neen, Mia 1 Zou het nog
niet ongedaan gemaakt kunnen worden,
wat denk je
„Om 's hemels wil, schat 1" Zg sloeg
haar armon om zgn hals en drong zich
dicht tegen haar aan. „Lieve, lieve man,
wees nu eens vriendelgk voor hen. Ja,
wil je Om mgnentwege - louter ter wille
van mg. Ziet ge, toen grootmama er over
sprak, kon ik jou nog niet vragen, Je was
koopman, doet gemakkelijk zija zaken, dringt
niet aan bg besliste weigering en levert
goede waar zoodat hij een geregelden afzet
vindt. Avond op avond tot twee uur tos kan
men ham tusachen de terrasbezoekers rond
zien scha -;elen. Doch tegenover dezen geluk
kigen oanling stsoa verschillende typen,
wien de ellende op het gelaat ligt.
Earst da bloemenmeisjes, jonge meisjes
van een jaar of tien, die op uren, dat ze al
lang in haar badje behoorden te liggen, met
allerlei praatjes nog een paar centen trach
ten te verdienen Niet voor haarzelf meestal,
maar voor vader of moeder, die op den hoek
of in een kroeg staat te wachten. De koning
van den rozeuhandel is eohter geenszins te
beklagen. Want Moos, aldus is de naam van
dezen bekenden Amsterdammer, doet meestal
zgn zaakjes, ia die gelegenheden welke het
meest door studenten en „dames" worden
gefrequenteerd, evenals bijv. de Rembrandt-
kull. Hij maakt prijzen naar omstandigheden,
doch in eik geval verre bovea het normale,
maar leent ook geld tegen bescheiden rente
zoowel aan dames als heeren.
Doch na dwalen we van de terrassen af.
Eu toch zweven hier zooveel nachtvlinders
rond, die de moeite van het bekijken waard
zijn, al is het niet om de bonte pracht der
vleugels. Allereerst de kleintjes, die met
zeurderig gezicht hun ansichtkaarten aan
prijzen, ean broertje ea zusje van 9 en 10 jaar,
bedremmeld, nog een beetje verlegen, met
schrale, b'seke hongergezichten Andere
minder in het oog vallende kinderen.en een
knap gekleed knaapje van een jaar of twaalf,
mot eigenwijze oudemennetjesmanieren, die
met natnnrlijke welsprekendheid de „geestige"
vragen en opmerkingen van het publiek weet
te pareeren.
Nauwelijks zgn deze gepasseerd, of vader
en zoon komen weer onze aandacht vragen
voor spaarpotjes, vervaardigd van sigaren
kistenhout, die zij voor 10 cents te koop
aanbieden. Hoe die manschen een bestaan tja
vinden, schijnt mij onbegrijpelijk, want
zelden of nooit ziet men ze iets verkoopan.
En dan do laciferstypen. Bleeks vrouwen
met kioderen op den arm, die iets onver
staanbaars fluisteren, het doosje in de voor
uitgestoken, half geopende hand, kinderen
met zwarte handen en gezichten, die ook iets
kribberen van ééa doosje lucifers, één centje
als 't n blieft. Misschien, ja zonder twijfel
zal er veel echte, groote ellende heerschen
onder dit bedelvolkje, maar als men dien
avond ook neg bezoek heeft gehad van het
zwarte wijf, dat met de meest brntale aan
matiging bezoekers met dames aanklampt en
soms door den kellner moet worden wegge
jaagd, dien zü dan op een kleine rifstand in
de afschnwelijkste bewoordingen staat nit
te schelden, ja dan in de kans groot, dat men
ze allen over ééa kam zal scheren en dat de
portemonnaie voor hen gesloten blgft.
„Och mijnheer, koopt U een doosje van
een ouden man van 69 jaar", aldus een grijs
aard met zllverwitten studiekop. „Ik kan niet
meer werken", volgt er meestal met znnrzoet
lachje op, „en olie meuschen moeten toch
leven".
„Koopt U een best Faberpotlood voor vijf
ceDt, klinkt het eensklaps nit den mond
zoo ver weg op den oceaan. Dus heb ik
het voor ons beiden aangenomen."
„Dat is het juist," zeide h\j treurig.
„Wanneer ik hier noodig ben, zwerf ik
op het wyde water rond en anderen be
schikken over jou en Dodi." Hg drukte
de lippen stgf op elkaar. „En ook over
mij."
Mia had het kind op den schoot genomen
en hield het zoo in haar armen, dat het
de booze uitdrukking op haar vaders gelaat
niet kon zien. „Wees toch niet zoo bitter,"
zeide zy fluisterend.
HOOFDSTUK IV.
Dit zette Max gedurende zgn verblyf
in Mistroy doorniemand mocht zich mot
Dodi's opvoeding bemoeien.
Natuurljjk ging dat niet zonder scèaes,
zonder allerlei meeningsverschillen en andere
onaangenaamheden. In den beginne was
zelfs Mia niet op zya zyde, omdat zjj
meende dat Max meer uit verzet tegenover
de familie handelde, dan uit werkelijke
zorg voor het kind.
„Zjj is toch geen scheepsjongen of een
cadet I" protesteerde grootmama, toen hjj
de kleine den eersten morg6n meenam naar
het heerenbad.
Aan koude baden had geen hunner zelfs
maar gedachtelke week drie warme
baden en daarna een uur slapen zoo had
de dokter het uitdrukkeljjk voorgeschreven.
„Eu wat heeft jullie dokter van het
kind gemaakt?" zoo lachte hjj hen uit.
„Bleek poppetje, dat eeuwig verkouden is.
Maar mjjn meid moet flink en krachtig
worden, een echt zeemanskind."
Dodi was verbazend bang, toen zjj met
haar rood zwempakje aan en gebonden
van iemand, die op 't eerste gezicht aau een
heelen heer doet denken. Want het type dat
nu voor ons staat en blijkbaar betere dagen
gekend heeft, heet niet voor niets „de baron".
Wel hangt zjja zwart coetuum hem met
lorren en flarden om het lichaam, maar
«enigen tgd geleden schonk iemand hem een
kort geel demietje, Daar dit echter belang
rijk korter is dan de overbljffgelen van de
lange zwarte jas, komt deze laatste een flink
stuk onder de demle uit. Zijn heer zgu toont
hg behalve door (niet onberispelijk achoone)
boord en das, door een bruinen faetaiiehoed,
die er nog keurig uitziet en ongetwijfeld
eeümaal het hoofddeksel vormde van den eige
naar van de demle. Daartegen steken de
schoenen met groote naden en gleeën waaruit
heel eigenwijs soms een stukje bloote voet
komt kijken, heel comlsch af.
Maar er zijn ook typen, die niet zoozeer
het medelijden vragen, doch den lachlust der
bezoekers trachten op te wekken, de straat-
zrtlsten dus. De orgeldraaiers, die alleen over
dag werken au wier vrouwen mat de meeste
brutaliteit «set het bakje rondgaan, ongedul
dig rammelend als men niet of niet spoedig
san haar wenk gevolg geeft, laten wij buiten
bespreking, omdat het geen speciaal Amster-
dumsche typen zijn. Maar 's avonds zjjn het
de liedjeszangers, soms drie flinke jonge
kerels, die op onbesohaafde wijze een deun
afdraaien, dan weer een lange man met
glimmend hoog-toegeknoopt jasje en pet
zonder klep, die hij gewoonlijk achterste
voren draagt. Op den arm houdt hij een
kind, evenals zijn armoedig, maar tóch nog
jnffrouw-achtlg gekleede begeleidster. Aan
de hand hebben zij nog een tweetal kinde
ren. De vrouw eindigt verbazend hoog en
valsch. De man bromt. Wat zij zingen
klinkt altgd dramatisch en lang-gerekt als
taai-taal, al heeft het ook de rythme van een
cake-walk.
Nu kan men hen weer tot verveleus toe
den straatdeun hooren afgalmenAls je pas
getrouwd bent, krijg je koekles bij de
thse,
Maar ze loeren en loeren. Plotseling hondt
het gezang op en zgn de artisten in een
oogwenk verdwenen. Want met hun geoefend
oog hebben ze den halm van een „klabak"
bespaard en Veenhaizen lokt hen voor het
oogenblik niet aan.
Doch nauwelijks zgn ze uit het gezicht,
of daar komt de veeltalige humorist weer
aan, een kleine Belg of Brabanter die met
rapheid van tong zonder eenig verband,
zinnetjes uitstoot in bjjna alle Europeesche
talen, een dwaze combinatie maakt van regels
nit bekende Nederlandsche gedichten en
op den vinger het gezang van den nachte
gaal nabootst.
Dan komen weer de „geleerde" bedelaar,
die in prachtig Fransch zijn lucifers aanbiedt,
de „rijke" bedelaar, waarschijnlijk een idioot,
die aan de vingers groote koperen ringen
draagt en ze met trots ronddraait, de „socia
listische" bedelaar, die beschouwingen hondt,
de straatacrobaten, jongens die zich in een
wip half ontkleeden en op een kleedje gym
nastische toeren maken als weer die ge
vreesde helm het niet belet,de occarinaspeler
Zoo komt de een na den ander, alle ter
rassen krijgen hnn benrt, totdat het klokje
van tweeën ook hun rust geeft en tij hnn
slaapsteeën in Duvelshoek en Jordaan weer
opzoeken, tenminste wanneer warmte en rein
heid hnn niet de voorkenr doen geven aan
een bank in 't Vondelpark of een grasveld
even bniten de stad.
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
Jogjakarta zal nu voorloopig hier op Midden-
Java mijn hoofdkwartier zijn. Van uit die
Sultansresidentie als centrum, zijn tal van
kleine leerrijke uitstapjes te maken en zoo
zitten we op 't oogenblik dan in het Kedoe-
sche en wel in de militaire kolonie Magelang.
Ik lag hier in 1896 in garnizoen en daar
er veel te zien valt en te genieten, zoo zul
len we hier wel een paar weken verblgf hon
den ook.
Het klimaat is verrukkelijk koel en leent
zich uitstekend voor Pengekras, wat in
warmere plaatsen soms heusch niet alles is
Jogjakarta is door een stoomtram (lees
locaaltrein) via Magelang met Amberawa
verbonden.
In 1896 waren ze hier zoo ver nog niet
en lag deze residentie-hoofdplaats vrjj wel
geïsoleerd.
Wij vertrokken dan 's morgens vroeg van
Jogja en kwamen na anderhalf nar sporens,
langs een moolen beschaduwden weg met
tal van heerlijke vergezichten, te Magelang
aan, op den Aloen Aloen hartelijk verwel
komd door de leerlingen van de Opleidings
school voor Inlandscbe Ambtenaren.
Na ons in het Hotel Loze wat te hebben
opgefrischt, gold ons eerste bezoek de bekende
weeginrichting vau den braven zendeling
Johan van der Steur.
We zijn hiermede Jan oen onderwerp ge
naderd, dat in de laatste jaren tal van pennen
io beweging bracht. Ik bedoel n.1. de bestrij
ding van het pauperisme, van de steeds toe
nemende armoede in de Indo-Europeescho
samenleving.
Tot nog toe aarzelde ik steeds, hierover
m\jn oordeel alt te spreken. In de eers.e
plaats tooh heb ik mg opgeworpen als pleit
bezorger van den eigenlijken Inlander en
secnndo is de kwestie zeer kiesch en moeilijk.
Na ik eohter op vele plaatsen in de gele
genheid was, m'n oogen en O' jn den kost
te geven, na de zaak mi. opgelost kén wor
den, nn zal ik ook eindelijk eens mijn stem doen
hooren, in de hoop, dat de mcchthebbenden
niet aarzelen znllen, radicaal in te grijpou,
thans nn het nog tijd is.
Wanneer we over Indo's met n spreksu,
zullen we moeten beginnen n eerst eans aan
helder begrip te geven van de onaangename
positie, die deze verschoppelingen hier in
nemen
In de groote plaateen van Nederland zl6t
men ze dagelijks, de heeren en dames en k a
deren van 'n min of meer donkere teint. Die,
dikr bg u, zijn de bevoorrechten nit da Indo-
maatsohappij, de meuschen die tjookoep [vol
doende] hebbenDe 'paupers komen nit dsn
aard der zaak niet naar Holland, en over
die paupers moeten we 't hoofdzakelijk hebben.
Over 't algemeen zgn de Indische lui in
Nederland nog al in trek, dat weet ga.
De Indische dames tooh zgn erg goedhar
tig, goedgeefsoh, gastvrij en gal, de oaders
heeren zijn wel is waar soms wat minder
sympathiek en meestal nog al mopperig uit
gevallen, dooh onder de jonge meisjes vindt
men beeldjes, elegante wezentjes, dia menig
Hoogerebnrger of gymnasiast het hoofd op
hol brengen.
Ook de Indische jongelui op onze Univer
siteiten, H. B. 8., Gymnasia, Landbouwschool,
Maohinistenschool, K M, A., Cadettenschool
en Marine-iustitnut, zgn bg hun kameraden
buitengewoon getapt.
De bewoners van het gare Noorden voelen
zich dus nog al aangetrokken tot die exotische
„Nederlanders" van over de zee en mag dan
ook al eens 'n straatschooier za uitjouwen en
grieven, dat deert hen niet, waar ze door
betere elementen uit onze samenleving als
volkomen ebenbü-tig worden beschouwd.
Het komt in Enropa dan ook zeer dikwijls
voor, dat echt-Hollandsche meisjes met Indo's
huwen en omgekeerd.
Hoe geheel anders nu is de toestand hier
De volbloed Nederlander ziet met 'n zekere
minaohtlng neer op al wat gekleurd is en de
Indo van zgn kant haat met 'n intensen haat
de arrogante Gadoengan's of witte knollen.
Ik wees er reeds vroeger op.
Nu is 't een feit, dat het gros der „sinjo's"
en „nonna's niet bijzonder hoog staat, noch
intellectueel, noch moreel, doch er is tooh
altgd een kern van „gekleurde Nederlanders",
die door opvoeding en stadie volstrekt niet
lnferienr zijn asn de besten van ons ras,
maar die tooh lange niet die sympathie ge
nieten, waarop ze ïecht hebben en die hnn
in patria dan ook niet wordt onthouden.
Natuurlijk is dom rassenvooroordeel van de
zijde der „smetteloos blanken" oorzaak, 't Ie
net, of sommige Nederlandera plotseling aan
hoogmoedswaanzin lijden, zoodra ze hier
voet aan wal zetten.
Het onbednidenste mannetje nit Holland
denkt, dat hij wonderwat beteekent in dit
„apenland".
Je hebt hier ook „Mevrouwen", die heusch
een zeer goed figuur zonden maken achter
een buflet in de Rotterdamache Zandstraat,
en die toch den neus dnrven optrekken voor
3 nu vulle1 nonna" en een „smerigon inlan
der Men moet die vrouwen eens tegen
hnn bedienden te keer hooren gaan in een
Maleisohje met gribnsdialect nitgekreten.
Als mon zoo iets bijwoont, dan begint men
waarachtig te gelooven, dat de Franschman
geliïk nad, toen bij eens aohreef
„Le canaille de 1'Europe c'est l'aristooatia
des Indes!"
Dat het gehalte der meeste kleurlingen te
wenschen over laat is niet bepaald hun
schnld, doch 't gevolg eener zeer wilde op
voeding. y
H.et onderwijs op de scholen is goed, zeer
goed zelfs, maar da ouders en vooral de moe -
ders zijn de direote oorzaak van het onge
lukkige levenslot der kinderen later.
Men heeft natuurlijk de noodige nuances
hier van Indo's.
Ik laat nn eens geheel bniten bespreking
d e, welke een beschaafd ontwikkeld „vol
bloed tot vader hebben. Deze zallen door
den man zoo noodig tegen de domme moeder
beschermd worden en zelfs zoo spoedig moge-
'y* Ba»r Enropa worden gezonden.
Dédr, in 'n echt-Hollandsche omgeving
worden zg gevormd tot kloeke mannen en
flinke vrouwen, die later, op hnn beurt, goed
voor hunne kinderen zorg zullen dragen. Die
Indos dus zullen, zelfs al was hun moeder
aan den langen gelen band, op de trap
van het heerenbad stond. Maar toen haar
vader haar op den arm nam, gat zij geen kik,
stribbelde ook niet tegen, maar klemde
haar armpjes krampachtig om zijn hals
(Mia zag later de plekken nog in zjjn hals
van haar nageltjes), en eerst toen hjj met
haar in het water sprong, deed zy haar
mond open, maar tot schreien kwam het
niet, Proestend en blazend kwamen zy
beiden te voorschijn hij lag op zjjn
rug en roeide met de beenen en tilde
haar, wanneer er een golf kwam zoo hoog,
dat het witte schuim haar slechts over de
schoudertjes spatte. Het water vond Dodi
heel leeljjk, zjj spuwde, daarop deed Max
alsof hjj niezen moest en trok daarbjj
volgens de kleine zulke leelyke gezichten
dat zjj lachen moest en haar angst daar
door vergat.
De eerste maal bleef hjj nauwelijks twee
minuten in hot water. Later werd dat
langzaam-aan uitgebreid. Als eenige vrou
weljjke badgast in het heerenbad genoot
Dodi vooral omdat zjj nooit huilde
veel vriendschap. Alle heeren waren verzot
op het kleine, dappere ding.
De eenige verlegenheid voor Max bleef
het aankleeden van het kind. Al die haken
ea oogen, knoopen en al dat gedoe was
en bleef hem een raadsel. Eens was Dodi
reeds kant en klaar, toen het uitkwam, dat
er nog een miniatuurhemdje op de bank
lag.
„Van mij is het niet, Dodi I" beweerde
Max. Daarover moast Dodi verbazend
lachen en de schade werd gerepareerd.
„Maar moeke er niets van zeggen hoor
anders krijgen wjj standjes."
Zjj trok een zeer gewichtig gezicht en
beloofde het. Dan moesten zjj beiden weer
harteljjk lachen In deze vertrouwelijkheid
groeide de goede kameraadschap tusschen
hen beiden meer en meer.
Na de koude baden, die de kleine voor
treffelijk- bekwamen, zette hjj ook een heel
andere wjj ze van kleeding door. Hjj schafte
al dien wollen rommel at, waarin zjj het
meisje deden stikken. En daar het een
warme zomer was, gelakte ook deze
hardingekuur voortreffelijk. Dodi sliep
heerljjk, at als een wolf en kreeg een
gezonde, bruine kleur.
Minder goede gevolgen had hjj met zjjn
hardingsmethode bjj de eenigszins blced-
arme Mia Nadat zjj veertien dagen lang
als gevolg van de koude baden aan hevige
hoofdpjjn had geleden, en erg mager ge
worden was, werd haar ljjdende toestand
als wapen tegen hem gebruikt. Men kwam
daardoor steeds tot scherper verwjjten.
Op een goeden dag maakten zjj allen als
gasten van grootmama een tocht in twee
landauers naar het Jordanmeer. Op de heen
reis en onder het langdurige koffiedrinken
in het restaurant was Max uit zjjn humeur,
want andanks zjjn vragen had Mia niet
gewild, den weg door het bosoh te wandelen
alleen met hem en het kind.
Een andere reden voor haar weigering
wist Mia niet op te geven, dan dat groot
mama de beide rjjtuigen reeds besteld had,
en dus ook moest betalen.
Na de kolfie ging men samen naar het
meer. Natuurljjk wachtte Olfers slechts cp
de eerste de beste gelegenheid, om zich
met de zjjnen van het overige gezelschap
at te scheiden. Olfers hield zich met Dodi in
de achterhoede en deed alsof hjj jjverig
bezig was planten te zoeken. Toen er eea