I'
SSafflsclie Brlëw
DOM
Zondag 15 O et. '05.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Arrondissements Recht
bank te Alkmaar.
XXIII.
Als 't regent, In Amsterdam rond te dwalen,
U 'n treurnis. Rotterdam Is erg bq nat weer,
maar Amsterdam «paut, geloof ik, de kroon,
't Eenlge wat In Rotterdam erger ls, I. de
slik die niet van je goed kan afborstelen,
terwijl ia Amsterdam ze vanzelf wel weer
loslaat Ooh-ocb, wat 'n gemodder. De wasch-
vrouw is de eenige, die er pre fijt van heeft.
Schoone sokken, sohoone onderkleeren basst
lederen dag. Sohoone boorden, schoone fronts,
schoone manchetten, ontelbaar. Eiken dag
verandering van kleedg Overjas, demie-salson,
cape, overj rs, demie-saison, cape, om benrten
gedragen en om benrten te drogen gehangen.
En zoo is 't met hoofddeksels precies't zelfde
do gang hangt vol met doorweekte bij ons
i6ggeo zedoorzookte hoeden en petten.
Er zijn hulpkrammen en haken geslagen aan
elke deur En tegen die straten, die eeuwig
natte, bemodderde, beplaste straten, daar zijn
geen schoenen tegen bestand daar is 't werk
van 'n veen boer of 'n polderwerker of 'n
duiker kurkdroog bij. Daar heeft 'n koetsier
en 'n winkelier geen weet van of kijk op.
De tramconducteurs zijn met zulk weer, bij ons
vergeleken, voor hun pleizier uit. Die mogen
zich, staande op hun balcon, en ons ziende
spankeren tot de knieën in de modder, ver
beelden, dat ze op 't balcon van een of andere
villa staan in Baarn of Velp. Gisteren ston
den Kees en ik Kees was voor de krant
hier op de vlakte onder 'n luifel. We
stonden er al 'n half nar en 't hield me.ar
niet op. 't Leek 'n zondvloed n aapje kwam
niet in 't zicht, de trams waren overvol en
we moesten naar 't Paleis om de Abestya.ërs
te zien. 't Liep naar tweeën en we wisten,
dat half drie 'n voorstelling zon gegeven wor
den. Maar 't was geen doen om er door te gaan.
De straten werden leeg,bij manier van spreken,
'n Slagersjongen kwam bg ons staan en deelde
ons mede, dat ie nog nooit znlk „verrekt"
weer gezien had. 'n Jodenvrouwtje achter
'n wagen met appelen, kwam aanzwemmen
tot voor den rand van 't trottoir, waar ze
haar wagen liet drijven en voegde zich even
eens bg ons onder de lnifel. Za stond zich af
te wrijven en met 'n goren doek te be-zee-
melappen, alsof se in dienst VBn Heineken
was. Ik kreeg mtê'ijden met de ziel en zal
'n vrindalijk woord tot haar. Zr antwoordde,
er ook op, maar wè,t ze er op antwoordde
weet Ik Dlet, want ik kan die taal niet ver
staan. 't Lijkt wel dieventaal. Kees zei, dat
haar antwoord lniddeGeef je wat weg
Maar ik verstond 't niet. Of Kees die taal
kent, of 'n dief is, weet ik niet. Ik weet
alleen, dat ik die taal niet versta. Compli
menten aan Kees.
Maar eindelijk moesten we 'r toch door.
We stonden onder die luifel voor 'n raam
van 'n modemagazijn, en af en toe werd er
van binnen tegen 't raam getikt door 'n paar
aardige meiejes, die ons beduidden, dat we
door moesten loopen. Kees kende ze natuur
lijk weer, bfj naam en toenaam. Die lange
was Marie, die verleden jaar met dien rooien
makelaar scharreldeen dia kleine was 'n
meisje van ds Bloemgracht. Die met die
blauwe blouse had vroeger met agn nichtje
geloopen en die andere, die 'n beetje loensch
keek, was dol op hun corrector Óf 't alle
maal waarheid was, wat ie me stond te ver
tellen, weet ik niet, maar 't scheen toch wel,
dat hij voor haar ook geen onbekende was.
En eindelijk er brak juist 'n nieuwe fi >ol
daar hoog in de lucht en overstortte de aarde
met 'n nieuwer watervloed eindelijk staken
we van wal. We hadden verstandiger gedaan,
wanneer we ons in zwemtenue hadden ge
stoken, dan waren we later met afdrogen
klaar geweest, maar nu moesten wij, ter
corzake van onze kleeren, draven en vliegen
als bezeteneD. Ofschoon 't draven heeft
weinig geholpen toen we 't Paleis bereikten
wogen onze kleeren zwaarder dan onze
lichamen. Maar we waren er en we giDgen,
ca onze ent:é)'s betaald te hebben, blnner.
Er waren weinig merischen, toeschouwers
bedoel ik, en die er nog waren, waren vluch
telingen voor den zondvloed daarbniten, die
in deze ark 'n toevlucht hadden gezocht en
gevonden. Twee kachels als kamers zoo
groot stonden rood gloeiend in de groote
zaal waar de AbesByaiërs geëxposeerd waren.
De mannen een dertig zoo wat zaten er
rondom geEchaard, rillend van koude, alsof
't Kerstnacht was. Hun armen en schonders
waren bloot en hun lichamen gehnld in
groote witte lakens. Een paar kinderen
precies kleine aapjes rolden half gekleed
Roman
van
PAUL OSKAR HÖCKER.
o—
21.
Een hardere straf dan de doodsangst, dien
buiten op het water had uitgestaan,
Waa de ontsteltenis, die het kindergemoed
au had te verduren by het zien van haar
in dezen toestand. En het aller-
dleP?t trof het de kleine, dat haar moe-
0,tje zoo stil, zoo droevig bleef, haar geen
Rijten maakte of straf gaf.
q ,a. het hotel aangekomen, omklemde
haar mama en onder snikken kuste
7..&ar do beide handen,
th moest dadeljjk naar bed. Er werd
ee voor haar besteldzy kon evenwel
°PJ?ewondenheid niets gebruiken,
t# i!?r 'rachtto zy haar moeder een ge-
eerst kieeht af te leggen, over haar
vri! j tochtje met de boot, over haar
met Peter Proschwitz, de
beidft j j
kon ton en de Steens. Maar geregeld
haar D*et 'ortellen en tenslotte sloegen
ei(iaarVan Z0nuwachtigheid de tanden op
Tn
v6rwftrrt Zy' haar haastige, nog steeds
tooetint»6 w^z® Wat vertelde van de ont-
Woordil m,6t ouders dar cadetten en de
Vaderti« u 6J dezen over haar
di«„ J uaa den gezecd m;„
die
'p on zwaar
over den grond met hun zwarte lijfjes tracht
ten zich door draven en stoelen te verwar
men. De vyf, zes vrouwen en moeders, die
ik zag, zaten in elkaar gedoken als moscbj 38
bg regenachtig weer op 'c dtkgcot zitten
kunnen. We hingen onze jassen en hoeden
over 'n paar stoelen en hadden ons graag
nog verder gedépon lleerd, als we niet de
onbestemde vrees hadden gekoesterd, dat men
ons dan ook voor Afrikanen had aangezien.
Toen we zoo In de nabijheid van die gloe
iende kachels stonden, half om te zien, half
om wat op te drogen en ods te verwarmen,
begon van lieverlede het water in ocze klee
ren zich op te lossen in damp. Keee, die niet
minder nat waB dan ik, maar dichter bg de
kachel stond, leek ten slotte wel een wolk
kolom, en voor 'n wijle keerden de rollen om
en kwamen ds Abesiyniërs naar ons kijken,
als naar wezens die nier niet thuis hooren.
Maar 'n schril gefluit, dat weerklonk, deed
oliën tot zichzelven komen. Gordels weiden
vastgegespt, zwaarden en lansen ter hand
genomen en op 't woord van den Sheik gin
gen allen in 'n halven kring staan een oor-
verdoovend geschreeuw ving aan, en toen dat
uit was, begaven alle mannen zich naar
't tooneel, gevolgd door vier, vijf vronwen,
die zich ter zijde van 't tooneel neerzetten.
Toen begon wat ik meen dat 'n bruid
werving was, het loopen en dansen en C( quet-
teeren rondom 'n jonge vrouw; het wgken
en weer terugkomen, het afwijzen en aan
halen van den jongen man, en ten slotte
'n dans, 'n saaie, eentonige, vermoeiende,
nietszoggende dans. Daarna 'n oproep ten
oorlog, schreeuwen en gillen om weg te
loopen, en toen weer diezelfde zinnelooze
dans, waar zelfs Isadora Duncan geen woord
van verstaan zou. Ik heb er tenminste geen
letter van begrepen, en als 'n dans mij niets
zegt, dan mogen de dansers voor mijn part
hun voeten stil houden.
Dan verstonden de Malabaren, die we hier
'n jaar of wat geleden gezien hebben in
't Paleis, de kunst van dansen beter. Daar
was 't beweeg van voeten en armen 'n bijna
voor ieder verstaanbare taal. De bewegingen
van 'c hoofd, 't vooroverbuigen van 'c lichaam,
't teruggaan, 'c naderkomen, 'c trippelen,
't springen zei iets, gaf vroolijkheid, liefde,
tegenzin, hartstocht, smart te kennen. Het
vochtige gelnid, dat tasschen die st a inge
perste lippen uitkwam van die vrouw, die,
bijna niet voortgaande, trippelend zich moest
overgeven, dis sameckletnming van die armen,
do terugwijking van dat hoofd, gaven 'n heel
liefdesdrama te aanschouwen, en werkte zoo
bezielend, dat een onzer grootste schilders
zie 'n paar brieven terug haar in die
houding op 't doek vereeuwigde.
Maar van dat alles was hier niets te zien.
Die hutten waren wel aardig en die school
meester met die paar kindertjes ook wel,
maar voor 'c overige was 'u saaie, ver
velende boel.
•c Eenige wat der moeite waard was, was
het bidden dier mensohon. In 'n hoek van
de groote zaal was een afrastering van 'n paar
stokken en rijzen, 'n Paar matten lagen op
den grondvoor den ingang stonden vier
paar sandalen. Op de matten lagen geknield
vier Abeseyniërs, ofschoon uit hun gods
dienstplechtigheden mij bleek, dat zg Moham
medanen waren en mij de Abessyalëra geleerd
werden Christenen te zijn, en Keizer Msnelik
regeert als„Leenw uit den stam van
Jod a." Hoe dit nu in elkaar zit, kan ik
niet uitmaken. De mecschen, die daar baden
en knielden en den grond kusten, steeds met
hun gelaat naar het Oosten gekeerd van
waar het licht komt, waar Mekka ligt, wasr
de bron Zem-Zem vloeit waren beslist
Mohammedanen.
Maar 'c is daarom niet onmogelijk, dat zij
onderdanen van Menelik zijn.
Toen de bende weer tot rust was gekomen
en zich weer om de kachels geschaard had,
hebben wij ocze regen-zware jassen weer
aangetrokken en zgn we naar hals gestevend,
om ons voor den vierden keer in eene week te
verschoonen.
Den vorigen dag hadden we datzelfde bui
tenkansje gedeeld met de studenten, die toen
hun rijjool hielden. Och och, wat 'n zonde
van al die bloemen, al die kleeren, al dat
geld. Die rijtuigen, die prachtige landauers,
gecapltoneerd met blauw of geel zijdt fluweel
zagen er nit als vnlleswegensdie schitte
rende mooie bloemen, tot guirlandes gebonden
of in bergen opgestapeld, met veel geld, met
gond betaald, hingen er bij als natte fraLje
aan 'n vuil karpet, 't Wbs 'n troostelooze
toestand. De koetsiers dropen, de jockey's
dropen, de paarden dropen, da toeschouwers
dropen, alles droop. Zelfs de studenten, die
feestvierden omdat ze niet gedropen waren,
dropen rü En die malle, lollige jongens
deden maar net alsof 't het mooiste weer van
de wereld was. Ze gingen zoo vroolijk en
lastig in die open wagens zitten, en zaten
van hnn natte sigaren te dampen als kalk
ovens. En als dan de laatste wrs ingestapt
en de natte koetsier zijn natte zweep, met
zgn natte handschoenen had aangepakt, en
over de natte paarden lel, dan zong de Datte
mnzenfamilie Iö Vivat, Vivat! alsof er
geen vuiltje aan de lucht was.
„Laat dat, laat datsmeekte zy Dodi,
zich met beide handen om den hals vattend.
„Spreek niet meer. Rust nu uit en bid,
Dodi. Kom, vouw de handen tezamen en
bid. God was bg je, anders was je ver
gaan je zoudt bepaald zy'n verdronken."
Dodi werd plotseling weer angstig. Zy
knielde in haar bedje, en drukte haar
trillend lyfj'e tegen haar moeder aan,
terwyl zij haar gebedje uitsprak,
„Moedertje," fluisterde zy dan angstig,
„zeg toch eens, hoe was dat met vadertje
Was het ook op de zee Moeke
is vadertje verdronken
Mia wilde haar weder afweren, maar zy
kon geen woord uitbrengen. Haar opge
wondenheid loste zich op in een harts
tochtelijk weenen. Zy maakte zich van het
kind les en wiep zich met het gezicht in
het kussen. Zonder Dodi een antwoord
te kunnen geven, bleet zy daar liggen,
totdat Elisabeth binnenkwam.
De schoonzuster haalde haar dan, zonder
Dodi zelfs 66n blik te gunnen, van het
bed weg.
Mia bleef in de kamer daarnaast, omdat
zy tot den tyd dat men naar bed ging,
niet te ver van Dodi verwyderd werschte
te zyn. Nog minder was zy te bewegen,
zich aan de andere badgasten in de con
versatiezaal te vertoonen. Ook aan de 8lge-
meene avondtafel wenschte zy niet deel
te uemen.
Dodi kon, trots haar groote vermoeid
heid, niet slapen. Zy hoorde alles wat
over haar in do kamer daarnaast gezegd
werk. Zjj hoorde den kellner binnenkomen
en thee brengen, zy hoorde haar moeder
„O, site Burschen Herlichkeit,
Wo sind Sie hingegangen
Ik had mede in willen steppen, en mee
willen rijden en zingen met die vroolijke
troep, die nog wijs genoeg is om ook vroo
lijk te wezen als de zon niet schynt.
E,-.in 't naar kuis gaan natuurlijk om
mg nog eens te verkleeden dacht ik bij
mezelvenLner daarvan, Hein. Vroolyk
wezen als de zon schijnt, is geeo kunst.
Vroolijk wezen als da zon niet schijnt,
dat is ja ware. Dat doet 'n mensch kennen.
En Hein nam zich voor, welgemoed te
wezen in alle omstandigheden, en de uitwen
dige dingen, als regen, kou, hard werken,
geldgebrek, over-'t-hoofd-gezien-worden, mis
kenning enzenzniet te tellen. Op die
manier kan er nog 'n wijsgeer uit mg groeien
„Wat God niet door ons werken kan, dat
werkt Hij boven ons." Noteer dit, lezers
't is een der vele mooie gedachten uit „Aurora
Luigh" van E'lzobet Barrett Browning, ca
't heeft mg soms de dingen anders leeren
bekyken, en ook soms gelukkiger gemaakt.
Want van alle dingen, die wij behoeven,
zitten wij 't meest verlegen om geluk; en
arbeid en berusting geven dat soms.
En nn ik mij verkleed heb en dezen brief
zit te schrijven, regent 't maar steedsde
eene bui volgt de andere. Als de zon 'n
seconde doorbreekt, is 't alleen om de men-
schen naar bulten te lokken en ze onverwachts
doornat te gieten.
Al» Noach nog leefde, zon 'k hem eens gaan
opzoeken en vragen, of 't toen ook niet zoo
begonnen was. Ik denk aan dat mooie versje
van Rodcnbp.ch
„O, la plnieo, la pluie*
dat klankvolle liedje, waarbij 't 'n mensch
duidelijk wordt, dat niet alleen zonneschijn
ia staat is poëtische gedachten te wekken.
Hugo Verriest, de ty npathieke priester, heeft
hem verleden week hier ia de concertzaal
herdacht. Ik zou aan hem en aan Verrleat
zelf wel 'n heelen brief kunnen wijden,
maar
Hoor maar eens 't Ia of 't hagelsteenen
zijn, zoo kletteren de droppels tegen de ruiten
aan. Na zal er tooh wol niemand meer op
straat wezen. In de heele straat, waar ik
woon, zie ik geen menschde stad schijnt
uitgestorven. Geen levende ziel vertoont zich Ja
toch; svscht eens 1 Daarover In dien deurpost!
Och, Vondel, help mijOch, Bilderdijk,
sta me bij
„Eens ging een ezel wandelen
Door 't zang'rlg Leeuwendal".
Wel neen, zoo is 't niet't Moet van den
regen wezen. Die Bilderdijk altijd met z'n
ezel, die op 'n doedel trapte. Wat heeft dat
er nu mee te maken 't Regent en ik weet
op 't oogenblik van niets anders dan van
regen, kletsenden, plasssnden.stortenden regen.
Die regen hanteert me, ik zie ze in strijd
met da zon en met de menschon. Ik hoor
de hemelkoeien draven over de wolkon, en
weet, dat ze In die veert hnn melk verliezen.
Z >o zeggen immers poëtenmaar ik zit hier
met verkleumde vingers te schrgzen, en mijn
schoenen staan bg 't fornuis en er hangen
drie jassen op zolder, en er is niemand op
straat.
De regen klettert hevig door d® straten,
Waarin zich niemand zonder noodzaak waagt
Geen mensch of dier durft nu zijn huis verlaten,
Terwijl deez' zondvloed over de aarde vaagt.
In 't midden van de straat staat onbeheerd
Een kar met cantaloepen en citroenen,
Ea in een deurpost staat 'n man gedrukt
Eu al het water loopt hem In zijn schoenen.
GelukkigEa nn ga ik n paar uren
onder de wol, om wat bij te komsn, om te
zien of die stramheid, ontstaan door eindeloos
nat-zijn, uit mijn leden wil weggaan. Ik
hoop 't en geloof 't ook wolik ben altijd
nog al taai geweest. Maar mocht 't soms
niet zoo zija en dit begin van 'c einde
wezen, dan
Maar, dat kan immers niet. Ik mo6t
nog schrijven over Hugo Verriest en Guido
Gezello, over Iradora Duncan on „De Steun
pilaren der Mratschappij." Hebt ge dat laatste
gezien Neen Nn,haast n dan en ga er heen.
Maar neen, ga er toch maar liever niet heen.
Als tenminste de rust, de rustige rust
van uw ziel u lief is Als ge niet wekker
geschud wilt worden uit uw zelfgenoegzaam
heid, uw zelfvoldaanheid, nw maatschappe
lijke braafheid, ga er dan niet heen. Laat 't
dan niet aan nzelf ontdekt worden, „dat 'a
mensch dè,u 't hevigst gevoelt hoeveel hem
ontbreekt, wanneer hg geprezen wordt."
(Thomas k Kampte). Ga er dan niet heen,
blijf thuis, steek uw pgp op, snauw uw jon
gens af en zeg van uw buurman dat hg 'n
schavuit Is. Ge behoeft u door Ibsen de les
niet te laten lezen, 'i. Zou wat moois worden
op dia manier. En voora', lee® dat tooneel-
stuk nietWat ik bidden mag, lees 'c
niet. Al verzint de W ereld - biblio
theek" allerlei kunstjes, om 'c u in handen
te spelen, al geeft ze 'c u voor twee onnoozele
dubbeltjes zoo goed als cadeau, neem 'i niet
aan, koop 'c niet en lees 'c niet, want als ge
't leest is uw avond bedorven.'t Ir net 'n preek,
die sommige domitéo's soms wel eens uit
spreken, vol rake opmerkingen, die de hoor
ders op zichzelven kunnen toepassen. kfeaar
'a mensch wordt er stil endar tn durft, zoo
hij zijn oogen nog durft opslaan, toch niet
in den spiegel te kgken.
H. i). H.
Zitting
van Dinsdag 10 October 1905.
Mr. L, E Umbgrove, de oudste der bijzit
tende rechters presideerde heden de zitting.
De 80-jarige arbeider Jan Kcorn nit Zwaag
had de eer als eersteling te worden afgeroe
pen in de rij dar heden nogal talrijke be
klaagden.
Veel bijzonders leverde zijn strafzaakje ech
ter niet op.
Den lGden Angnstns wandelde, of beter
gezegd wankelde onze vriend, die ter
viering van de Hoornsche kermis In een be
denkelijk stadium van „slappe-knieëa ziekte"
verkeerde, de straten dier stad door, tot hij,
dank zii zijne onnavolgbare volharding, op de
Oude Tarfhaven was verzeild geraakt. Daar
zwaaide Jan in dollen overmoed met zgn ge
opend knipmes in de lucht, alsof hij bezig was
zich voor te bereiden tot een candidatanr als
„Amokmaker".
Toen de politie-agenten Sanders en Strik
hem, wat voor de publieke veiligheid waarlijk
hoogstwenschelijk mocht hoet, wilden aanpak
ken, pleegde Koorn echter op allerlei wijzen
voor zoover zgD benevelde brein hem nog
ten dienste was, verzet, wat hem natuurlijk
een verbaal van „wat ben je me" bezorgde.
Wegens overtreding van art. 426 Wetb. v.
Strafr. werd door den Officier geëisoht f 10.
boete of 10 dagen hecht.
Op de Hoogkarapeler kermis, of beter ge
zegd na afloop daarvan, heeft zich het vol
gende allerijselijkste drama afgespeeld.
Zoo was het dan in den morgen van 16
Augustus, zoowat te vijf ure, dat Jan Visser
en Laurentius Tiet, een paar vermaarde strij
ders nit Latjebroek, gemeente Grootebroek,
zich van Hoogkarspel naar hunne woonplaats
begaven. Zoowat halverwege gekomen, pas
seerden ze de woning van den hoer Jacob
Ooteman, die als een vlijtig huisvader, reeds
ten behoeve van vronw en kroost, zoowel
e.ls van zichzelven met zijn dagtaak was be
gonnen, door met prgzenswaardfgen ijver zijn
reusachtige koolschuit van het overbodige
water te ontlasten. Hoe ijverig ook in de
weer, kon Ootema, toon hij het tweetal huis
waarts zag stevenen, toch nog even tijd
vinden om ta roepen„Deer gaat die rommel
weer", waarop Visser, ook niet van gisteren,
onmiddellijk repliceerde „Je hewwe genog an
je eigen rommel!"
Ooteman's stiefzoon, Panlus Buisman ge
naamd, een strnische knaap van 25 jaar,
hoorde wat Visser vei en hoewel het nu
ni8t de „stemme des bloeds" was, die in den
edelen jongeling zulk een heilig vuur deed
ontbranden, wilde hij toch zijnen stief vader
niet ongestraft zulke woorden laten toebul-
deren, misschien ook, dat Pauw dacht,
zelf de rommel te ziju, dien Visser bedoelde.
Hoe dit ook zij, Buisman vloog als een brie-
schende leeuw op het tweetal af en gaf Visser
een paar opstoppers.
Ook beweerde hij, Visser en Tiet vooraf
I te hebben hooien smoezen, dat niet een van
hen beiden,maar bij [Buisman] den eersten klap
j moest geven. Het zou dus afgesproken werk
j zijn geweest. De O v. J. zou het, vooral met het
oog op den eraan voorafgeganen kermisnacht
beter gevonden hebben als men bezadigder
was opgetreden. Wat overigen» beklaagde
Buisman betreft, hij staat als zeer lastig bij
de politie bekend en is al in veel zaken be-
trokken geweest. Mat het oog op een en
- ander eischte Mr. Cnopius tegen beklaagde
I wegens mishandeling f6boete, subs. 6
dagen hecht.
Kiais Kooij, Willem van der Neut en
i Kess van Veer, een drietal Oterleekers, die
heden tegelgk als beklaagden mochten
poseeren, waren maar vooi deel opgekomen
Kees vsn Veer toch schitterde door afwezig
heid. Hua optreden den 22sten Angnstns
j 1. tegenover den slagersknecht Piet Hart,
hun dorpsgenoot, tijdens de Oterleeker
kermis was allesbehalve ridderlijk. D'r
was toen een heele club jongelol in de her
berg van Langere!» en het ging er luidruch
tig genoeg toe. Niet alleen dat de kermis
gasten druk aan het dansen en springen
waren, maar de algemeene dartelheid was
zoo aanstekelijk, dat ook de respectieve bier
glazen, fisscbjse, etc aan den dans raakten-
Daaronder behoorde ook het „potteken bier"
van Kees van Veer en hoe het nu precies
kwam, dat het kostelijke vocht hat damasten
kleed van Lingareis' traditioneels „ronde"
tafel besproeide is niet met zekerheid te bepa
len geweest, doch Kees, die stellig meende
dat Piet Hart het omgesmeten had, was
daar zoo boos om, dat hg met 'n verwoeden
blik op het armzalige overschot van zijn
„gelagje", het giss greep en het schuimige
restje bier pardoes Hart in zijn gelaat gooide.
Deze stond nog druk te oogen-uitwrijven
met zachte stem bedanken, toen by naar
haar verdere wensehen vroeg.
Van tyd tot tyd was er een zacht rin
kelen van de kopjes waarneembaar, daarna
een behoedzaam verzetten van een stoel,
als een van de aanwezigen opstond. Telkens
naderde men daarby zachtkens de deur van
Dodi's slaapkamer.
Later werden vastere schreden op de trap,
op den corridor hoorbaar.de maaltijd beneden
was aigeloopen, een aantal badgasten
haalden hoeden en mantels uit hun kamers,
vcor een wandeling op het strand. Met de
eb was het buiten veel rustiger geworden,
alleen vloog er af en toe in huis een deur
of een venster open en dan hoorde men
den wind nog huilen.
Na een poos kwam oom Alwin in de
kamer. Dodi herkende hem aan zyn stap
en aan de luid krakende laarzen.
Dadelijk kreeg Dodi's mama een op
merking te hooren, dat zy geen avondeten
wilde hebben.
„Zy ia 't geheol niet waard, dat je je
over haar zoo druk maakt," brak hjj het
thema verder af.
Door den naad van de deur drong wat
sigarendamp binnen. Oom Alwin scheen
rookend op en neer te loopen men hoorde
een paar scherpe krakende etappen op het
zeil, een paar zachtere doffe op hot tapijt.
Dan verscheen ook tante Elisabeth. Zij
kondigde zich reeds op den corridor aan.
Met haar scherpe stem, die zonderling
opwindend in het eentonige gesprek der
beide anderen insneed,berichtte zy over den
kleinen Fclix dien zy ictusschen naar bed
had gebracht, wat 'n heerlyk kind dis
jongen toch was cn hoe allerliefst by
vandaag weer gezegd en gedaan had.
Aardige woord verdraait igen van den
kleine kon zy wel honderdmaal herhalen
en was zy goed geluimd, dan sprak zy
met haar man met dezelfde verdraaide
woordjes van den kleinen Felix
Meer en meer beangstigde het Dodi,
dat oom Alwin zoo stil was. Hy scheen
nu by het rooken te lezen. Tante Elisabeth
breide; men hoorde menigmaal het tikken
van de breinaalden. Haar moedertje zat
zeker in den hoek van de sofa het hoofd
achterover en de oogen dicht. Zoo kon zy
urenlang zitten, terwijl zy zich nauwelijks
verroerde. Maar oom Alwin ergerde zich
steeds daarover, wanneer zy zich zoo stil,
geheel aan h?.ar gedachten overgaf. Dat
scheen ook nu weer het gevalhy bladerde
steeds driftiger, in het boek, kuchte eens
een paar maal en verzette geërgerd zyn
stoel,
Plotseling sloeg hy het boek dicht en
stond op.
En daar brak de storm eindelyk los,
waarvoor Dodi reeds langen tyd gesid
derd had.
Zoolang oom Alwin sprak kwam er geen
ander aan het woord. Wilde iemand hem
in zyn lange, met vale scherpe opmer
kingen, vorrziene philippica in derede vfd.'en,
dan verhief zich zyn stem wat sterker,
maar hy drukte dan rp de woorden met
een kracht dat elk woord een dubbele
beteekenis kreeg. De verwijten van zyn
vrouw waren steeds de echo van de zyne
maar zy klonken nog wat scherper
en schriller.
Dodi wist, dat zy morgenochtend het
meeste zelf te hooren zou krygen. Ver
moedelijk zou oom in dit erge geval wel
zelf de straf uitdeelen. Het meest vreesde
toen Van der Neut hem met een ander bier
glas een klap tegen zgn kerseplt gaf, die
meer dan present was en Hart het bloed
rgkelgk langs het gezicht deed stroomen. Van
der Neut nam heden echter de vrijheid zulks
finaal te oni kennen, doch verder is hem,
zoowel als Koog en Van Veer, ten laste
gelegd, dat ze alle drie later den slagers
knecht nog hebben aangevallen en afgeran
seld. Zooals te begrijpen is, bleef de politie
niet onkundig van 't relletje en verscheen
spoedig ter plaatse.
Het getuigenverhoor was een ware war
winkel, waar weinig met zekerheid uit viel
te constiueeren en de O. v. J. zou het hoogst
jammer vinden, indien door te weinig licht
in deze zaak, de schuldigen den dans zonden
ontspringen, iets waarop wel eenige kans is.
Daarom stelde Z E G. voor, om een nieuwe
instructie door den reohter-commlssaris te
laten Instellen en de zaak aan te honden.
Ter overweging hiervan ging de rechtbank
iu raadkamer, de zitting even schorsende.
Bg heropening bleek, dut het E. A. ooilege,
een Dader onderzoek noodig achtte, ten einde
de toedracht der feiten in vollen omvang te
kennen. De stukken znllen das in handen
van Mr. Lagerweij worden gesteld en de
zaak wordt tot nader order uitgesteld.
Gelgk een hen hare kuikens, zoo angst
vallig bewaakt de Enkhnizer tapper en koop
man Reindert Brouwer zijn dierbare kindertjes,
wat niet verhindert, dat ze af en toe eenig
kattekwaad bedrijven.
Zondag 27 Aagastns j.l. werd zijn vader
hart echter op eene voor hem althans zware
proef gesteld, 's Middags was in de bijzondere
school, waar eiken Zondag van 2'/» 8Va
aar kosteloos Zondagsschool wordt gehonden,
de timmerman Martinns Aarnouts bezig met
't geven van onderwijs, doch hem werd
daarbg veel stoornis aangedaan, dooi dat ver
scheidene jongens met stsenen naar 't gebouw
gooiden, op de raamposten klommen en zoo
al meer. Met heiligen Ijver voor de goede
zaak bezield, was zoo iets hem een doorn in
het oog en vloog hg, gloeiende van toorn,
op de bengels daarbuiten los, van wie hg er
één [het zoontja van Brouwer] wist te pak
ken, dien bij tot straf met zich mtê nam en
in de schooi hield.
Een zusje van den „zondaar" had het
echter gezien en ging thuis het gebeurde
vertellen, waarna ze onmiddellijk werd uitge
staard om broertje te halen. Diens balling
schap bleek echter nog niet geëindigd, das
ging ze teleurgesteld zonder broer naar huis.
Toen kwam mama Brouwer om haren dier
baren lieveling, rukte Aarnouts de deur uit
de hauden en stoof in haren lcffelgken ijver
het lokaal waar Pietje gevangen zat, voorbg,
hem in 88n ander tevergeefs zoekende.
„Meester" gaf hem echter aan mama mee,
doch papa was thuis al zoo ongerust over
het lot van zgn spruit, dat hg in dolle vaart
ook Zondagsschool waar tg rende en in alles
behalve kalme stemming moeder en zoon
tegenkwam.
Toch toog hij naar het lokaal, waar Aar
nouts vertoefde, die, toen zgn bezoeker hem
op een toon toesprak, die daar wil nooit
gebezigd zal woiden, onmiddellijk zijn heil
in de vlucht zocht. Brouwer hem na het
eene lokaal in, het andere nit en kreeg bij
dien wedloop zoo en passant een sohoolbord
op zijn hoofd, wat zgn toch al booze stem
ming niet milder maakte. Toen hij dan ook
eindelijk Aarnouts „had", gaf hij hem een
behoorlijk pak slaag. Een paar andere
luidjes van het onderwijzend personeel had
den het gevalletje echter gezien, verbaal
werd opgemaakt en heden elschte de Oifio.er
wegens mishandeling tegen den hardhandigen
tapper f 16.— boste of 10 dagen hechtenis.
Een zonderlinge figuur betrad ei Brou-
wer's vertrek het plaatsje, waar de respeo-
tiove beklaagden over hun wel en wee
mogen hooren beschikken, 't Was de 84-jarige
Aagje Blok, getrouwd mat Pet Dekker
wonende te Egmond aan Zee en bij
genaamd „Duifje", doch zij heeft waarlijk
bitter weinig van een dalfje.
Haar 10-jarig zoonije Jan had den 31sten
Augustus j 1. helm van de duinen meegekaapt,
doch was door den dainopzichter Snoeck
betrapt, die jongen en helm met zich meenam.
Doch wat trad hem daarbg In den weg
Esa zoateüeva jonkvrouw Neen, om den
drommel niet 1 Niemand anders dan ons
„Duifje", dat haren jongen mee naar hnis
wou hebben. De jongen riep al voortdurend:
„Moedérrrr, moedérrrrrrr 1" maar Bnoeck zei,
[als men Dalfje tenminste meg gelcoven]:
„Hou je toet, z?g, of ik zei je op je d....
slafn 1"
„En teen 'eere," vervolgde de bekoorlijke
Keunemerlander dame in hour allerliefst
Egmondzeesch „toen worde ik zoo zonlng-
achtig, dat ik kon wel dood ncê.-valle ewwe,
'eere 1" „Ea dat is toch niet gebeurd
informeerde met onverstoorbare kalmte Mr.
Umbgrove, de waarnemende President.
„Nee, gelukkig niet, 'eere!" besloot vrouw
Dekker. De vreeeelijke zenuwachtigheid van
het bekoorlijke vrouwtje werd in zooverre
door Snoeck bevestigd, dat hij verklaarde,
zy voor de straf, die hy al eenmaal geuit
haddat zy naar Flensburg, naar tante
Naeldeko gezonden zou worden. Die was
daar onderwyzeres en had een pension. Een
langdurige scheiding van moedertje, dat
was het vreeselykste wat men maar eenigs-
zirs vöor haar kon uitdenken,
Maar het gesprek in de andere kamer
nam een heel andere wending. Plotseling
was er niet meer van béér sprake, maar
van vadertje.
Zy had haar mansa, wanneer er meenings-
verschil was, tot dusver nooit anders dan
moe en mat hooren antwoorden. Maar nu
bij een woerd, dat oom Alwin byna min
achtend had gebruikt zy zelt had het
niet verstaan was haar mama hem
hartstochtelijk in de rede gevallen.
Nog steeds sprak zy fluisterend, zich
voor Dodi inhoudend, maar zoo harts
tochtelijk, dat Dodi meende na korte
pauzen haar ademhaling te kunnen hooren
gaan.
Hce heftiger, hoe onregelmatiger zy sprak,
des te breeder, des te rustiger werd oom
Alwin's toon, dio haar woorden overklinken
of liever verstikken wilde. Met scherpe uit
vallen hielp tante Elisabeth hem. Maar
ditmaal bereikte het niet het gewenschte
gevolg. Dodi's moeder sprak zoo haastig,
zoo dringend, alsof zy zich op eenmaal
van een zwaren last wenschte te bevryden.
De sidderende, menigmaal door snikken
half verstikte stem greep Dodi zoo aan,
dat zy zich in haar bedje cp de knieën
vermef, haar handen tegen elkaar sloeg en
tegen den mond drukte. Toen hoorde zy
dan de slotwoorden, terwyl oom Alwin
zweeg, heel duidelyk
„Je hebt myn man nooit begrepenj nooit 1