I' SSafflsclie Brlëw DOM Zondag 15 O et. '05. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Arrondissements Recht bank te Alkmaar. XXIII. Als 't regent, In Amsterdam rond te dwalen, U 'n treurnis. Rotterdam Is erg bq nat weer, maar Amsterdam «paut, geloof ik, de kroon, 't Eenlge wat In Rotterdam erger ls, I. de slik die niet van je goed kan afborstelen, terwijl ia Amsterdam ze vanzelf wel weer loslaat Ooh-ocb, wat 'n gemodder. De wasch- vrouw is de eenige, die er pre fijt van heeft. Schoone sokken, sohoone onderkleeren basst lederen dag. Sohoone boorden, schoone fronts, schoone manchetten, ontelbaar. Eiken dag verandering van kleedg Overjas, demie-salson, cape, overj rs, demie-saison, cape, om benrten gedragen en om benrten te drogen gehangen. En zoo is 't met hoofddeksels precies't zelfde do gang hangt vol met doorweekte bij ons i6ggeo zedoorzookte hoeden en petten. Er zijn hulpkrammen en haken geslagen aan elke deur En tegen die straten, die eeuwig natte, bemodderde, beplaste straten, daar zijn geen schoenen tegen bestand daar is 't werk van 'n veen boer of 'n polderwerker of 'n duiker kurkdroog bij. Daar heeft 'n koetsier en 'n winkelier geen weet van of kijk op. De tramconducteurs zijn met zulk weer, bij ons vergeleken, voor hun pleizier uit. Die mogen zich, staande op hun balcon, en ons ziende spankeren tot de knieën in de modder, ver beelden, dat ze op 't balcon van een of andere villa staan in Baarn of Velp. Gisteren ston den Kees en ik Kees was voor de krant hier op de vlakte onder 'n luifel. We stonden er al 'n half nar en 't hield me.ar niet op. 't Leek 'n zondvloed n aapje kwam niet in 't zicht, de trams waren overvol en we moesten naar 't Paleis om de Abestya.ërs te zien. 't Liep naar tweeën en we wisten, dat half drie 'n voorstelling zon gegeven wor den. Maar 't was geen doen om er door te gaan. De straten werden leeg,bij manier van spreken, 'n Slagersjongen kwam bg ons staan en deelde ons mede, dat ie nog nooit znlk „verrekt" weer gezien had. 'n Jodenvrouwtje achter 'n wagen met appelen, kwam aanzwemmen tot voor den rand van 't trottoir, waar ze haar wagen liet drijven en voegde zich even eens bg ons onder de lnifel. Za stond zich af te wrijven en met 'n goren doek te be-zee- melappen, alsof se in dienst VBn Heineken was. Ik kreeg mtê'ijden met de ziel en zal 'n vrindalijk woord tot haar. Zr antwoordde, er ook op, maar wè,t ze er op antwoordde weet Ik Dlet, want ik kan die taal niet ver staan. 't Lijkt wel dieventaal. Kees zei, dat haar antwoord lniddeGeef je wat weg Maar ik verstond 't niet. Of Kees die taal kent, of 'n dief is, weet ik niet. Ik weet alleen, dat ik die taal niet versta. Compli menten aan Kees. Maar eindelijk moesten we 'r toch door. We stonden onder die luifel voor 'n raam van 'n modemagazijn, en af en toe werd er van binnen tegen 't raam getikt door 'n paar aardige meiejes, die ons beduidden, dat we door moesten loopen. Kees kende ze natuur lijk weer, bfj naam en toenaam. Die lange was Marie, die verleden jaar met dien rooien makelaar scharreldeen dia kleine was 'n meisje van ds Bloemgracht. Die met die blauwe blouse had vroeger met agn nichtje geloopen en die andere, die 'n beetje loensch keek, was dol op hun corrector Óf 't alle maal waarheid was, wat ie me stond te ver tellen, weet ik niet, maar 't scheen toch wel, dat hij voor haar ook geen onbekende was. En eindelijk er brak juist 'n nieuwe fi >ol daar hoog in de lucht en overstortte de aarde met 'n nieuwer watervloed eindelijk staken we van wal. We hadden verstandiger gedaan, wanneer we ons in zwemtenue hadden ge stoken, dan waren we later met afdrogen klaar geweest, maar nu moesten wij, ter corzake van onze kleeren, draven en vliegen als bezeteneD. Ofschoon 't draven heeft weinig geholpen toen we 't Paleis bereikten wogen onze kleeren zwaarder dan onze lichamen. Maar we waren er en we giDgen, ca onze ent:é)'s betaald te hebben, blnner. Er waren weinig merischen, toeschouwers bedoel ik, en die er nog waren, waren vluch telingen voor den zondvloed daarbniten, die in deze ark 'n toevlucht hadden gezocht en gevonden. Twee kachels als kamers zoo groot stonden rood gloeiend in de groote zaal waar de AbesByaiërs geëxposeerd waren. De mannen een dertig zoo wat zaten er rondom geEchaard, rillend van koude, alsof 't Kerstnacht was. Hun armen en schonders waren bloot en hun lichamen gehnld in groote witte lakens. Een paar kinderen precies kleine aapjes rolden half gekleed Roman van PAUL OSKAR HÖCKER. o— 21. Een hardere straf dan de doodsangst, dien buiten op het water had uitgestaan, Waa de ontsteltenis, die het kindergemoed au had te verduren by het zien van haar in dezen toestand. En het aller- dleP?t trof het de kleine, dat haar moe- 0,tje zoo stil, zoo droevig bleef, haar geen Rijten maakte of straf gaf. q ,a. het hotel aangekomen, omklemde haar mama en onder snikken kuste 7..&ar do beide handen, th moest dadeljjk naar bed. Er werd ee voor haar besteldzy kon evenwel °PJ?ewondenheid niets gebruiken, t# i!?r 'rachtto zy haar moeder een ge- eerst kieeht af te leggen, over haar vri! j tochtje met de boot, over haar met Peter Proschwitz, de beidft j j kon ton en de Steens. Maar geregeld haar D*et 'ortellen en tenslotte sloegen ei(iaarVan Z0nuwachtigheid de tanden op Tn v6rwftrrt Zy' haar haastige, nog steeds tooetint»6 w^z® Wat vertelde van de ont- Woordil m,6t ouders dar cadetten en de Vaderti« u 6J dezen over haar di«„ J uaa den gezecd m;„ die 'p on zwaar over den grond met hun zwarte lijfjes tracht ten zich door draven en stoelen te verwar men. De vyf, zes vrouwen en moeders, die ik zag, zaten in elkaar gedoken als moscbj 38 bg regenachtig weer op 'c dtkgcot zitten kunnen. We hingen onze jassen en hoeden over 'n paar stoelen en hadden ons graag nog verder gedépon lleerd, als we niet de onbestemde vrees hadden gekoesterd, dat men ons dan ook voor Afrikanen had aangezien. Toen we zoo In de nabijheid van die gloe iende kachels stonden, half om te zien, half om wat op te drogen en ods te verwarmen, begon van lieverlede het water in ocze klee ren zich op te lossen in damp. Keee, die niet minder nat waB dan ik, maar dichter bg de kachel stond, leek ten slotte wel een wolk kolom, en voor 'n wijle keerden de rollen om en kwamen ds Abesiyniërs naar ons kijken, als naar wezens die nier niet thuis hooren. Maar 'n schril gefluit, dat weerklonk, deed oliën tot zichzelven komen. Gordels weiden vastgegespt, zwaarden en lansen ter hand genomen en op 't woord van den Sheik gin gen allen in 'n halven kring staan een oor- verdoovend geschreeuw ving aan, en toen dat uit was, begaven alle mannen zich naar 't tooneel, gevolgd door vier, vijf vronwen, die zich ter zijde van 't tooneel neerzetten. Toen begon wat ik meen dat 'n bruid werving was, het loopen en dansen en C( quet- teeren rondom 'n jonge vrouw; het wgken en weer terugkomen, het afwijzen en aan halen van den jongen man, en ten slotte 'n dans, 'n saaie, eentonige, vermoeiende, nietszoggende dans. Daarna 'n oproep ten oorlog, schreeuwen en gillen om weg te loopen, en toen weer diezelfde zinnelooze dans, waar zelfs Isadora Duncan geen woord van verstaan zou. Ik heb er tenminste geen letter van begrepen, en als 'n dans mij niets zegt, dan mogen de dansers voor mijn part hun voeten stil houden. Dan verstonden de Malabaren, die we hier 'n jaar of wat geleden gezien hebben in 't Paleis, de kunst van dansen beter. Daar was 't beweeg van voeten en armen 'n bijna voor ieder verstaanbare taal. De bewegingen van 'c hoofd, 't vooroverbuigen van 'c lichaam, 't teruggaan, 'c naderkomen, 'c trippelen, 't springen zei iets, gaf vroolijkheid, liefde, tegenzin, hartstocht, smart te kennen. Het vochtige gelnid, dat tasschen die st a inge perste lippen uitkwam van die vrouw, die, bijna niet voortgaande, trippelend zich moest overgeven, dis sameckletnming van die armen, do terugwijking van dat hoofd, gaven 'n heel liefdesdrama te aanschouwen, en werkte zoo bezielend, dat een onzer grootste schilders zie 'n paar brieven terug haar in die houding op 't doek vereeuwigde. Maar van dat alles was hier niets te zien. Die hutten waren wel aardig en die school meester met die paar kindertjes ook wel, maar voor 'c overige was 'u saaie, ver velende boel. •c Eenige wat der moeite waard was, was het bidden dier mensohon. In 'n hoek van de groote zaal was een afrastering van 'n paar stokken en rijzen, 'n Paar matten lagen op den grondvoor den ingang stonden vier paar sandalen. Op de matten lagen geknield vier Abeseyniërs, ofschoon uit hun gods dienstplechtigheden mij bleek, dat zg Moham medanen waren en mij de Abessyalëra geleerd werden Christenen te zijn, en Keizer Msnelik regeert als„Leenw uit den stam van Jod a." Hoe dit nu in elkaar zit, kan ik niet uitmaken. De mecschen, die daar baden en knielden en den grond kusten, steeds met hun gelaat naar het Oosten gekeerd van waar het licht komt, waar Mekka ligt, wasr de bron Zem-Zem vloeit waren beslist Mohammedanen. Maar 'c is daarom niet onmogelijk, dat zij onderdanen van Menelik zijn. Toen de bende weer tot rust was gekomen en zich weer om de kachels geschaard had, hebben wij ocze regen-zware jassen weer aangetrokken en zgn we naar hals gestevend, om ons voor den vierden keer in eene week te verschoonen. Den vorigen dag hadden we datzelfde bui tenkansje gedeeld met de studenten, die toen hun rijjool hielden. Och och, wat 'n zonde van al die bloemen, al die kleeren, al dat geld. Die rijtuigen, die prachtige landauers, gecapltoneerd met blauw of geel zijdt fluweel zagen er nit als vnlleswegensdie schitte rende mooie bloemen, tot guirlandes gebonden of in bergen opgestapeld, met veel geld, met gond betaald, hingen er bij als natte fraLje aan 'n vuil karpet, 't Wbs 'n troostelooze toestand. De koetsiers dropen, de jockey's dropen, de paarden dropen, da toeschouwers dropen, alles droop. Zelfs de studenten, die feestvierden omdat ze niet gedropen waren, dropen rü En die malle, lollige jongens deden maar net alsof 't het mooiste weer van de wereld was. Ze gingen zoo vroolijk en lastig in die open wagens zitten, en zaten van hnn natte sigaren te dampen als kalk ovens. En als dan de laatste wrs ingestapt en de natte koetsier zijn natte zweep, met zgn natte handschoenen had aangepakt, en over de natte paarden lel, dan zong de Datte mnzenfamilie Iö Vivat, Vivat! alsof er geen vuiltje aan de lucht was. „Laat dat, laat datsmeekte zy Dodi, zich met beide handen om den hals vattend. „Spreek niet meer. Rust nu uit en bid, Dodi. Kom, vouw de handen tezamen en bid. God was bg je, anders was je ver gaan je zoudt bepaald zy'n verdronken." Dodi werd plotseling weer angstig. Zy knielde in haar bedje, en drukte haar trillend lyfj'e tegen haar moeder aan, terwyl zij haar gebedje uitsprak, „Moedertje," fluisterde zy dan angstig, „zeg toch eens, hoe was dat met vadertje Was het ook op de zee Moeke is vadertje verdronken Mia wilde haar weder afweren, maar zy kon geen woord uitbrengen. Haar opge wondenheid loste zich op in een harts tochtelijk weenen. Zy maakte zich van het kind les en wiep zich met het gezicht in het kussen. Zonder Dodi een antwoord te kunnen geven, bleet zy daar liggen, totdat Elisabeth binnenkwam. De schoonzuster haalde haar dan, zonder Dodi zelfs 66n blik te gunnen, van het bed weg. Mia bleef in de kamer daarnaast, omdat zy tot den tyd dat men naar bed ging, niet te ver van Dodi verwyderd werschte te zyn. Nog minder was zy te bewegen, zich aan de andere badgasten in de con versatiezaal te vertoonen. Ook aan de 8lge- meene avondtafel wenschte zy niet deel te uemen. Dodi kon, trots haar groote vermoeid heid, niet slapen. Zy hoorde alles wat over haar in do kamer daarnaast gezegd werk. Zjj hoorde den kellner binnenkomen en thee brengen, zy hoorde haar moeder „O, site Burschen Herlichkeit, Wo sind Sie hingegangen Ik had mede in willen steppen, en mee willen rijden en zingen met die vroolijke troep, die nog wijs genoeg is om ook vroo lijk te wezen als de zon niet schynt. E,-.in 't naar kuis gaan natuurlijk om mg nog eens te verkleeden dacht ik bij mezelvenLner daarvan, Hein. Vroolyk wezen als de zon schijnt, is geeo kunst. Vroolijk wezen als da zon niet schijnt, dat is ja ware. Dat doet 'n mensch kennen. En Hein nam zich voor, welgemoed te wezen in alle omstandigheden, en de uitwen dige dingen, als regen, kou, hard werken, geldgebrek, over-'t-hoofd-gezien-worden, mis kenning enzenzniet te tellen. Op die manier kan er nog 'n wijsgeer uit mg groeien „Wat God niet door ons werken kan, dat werkt Hij boven ons." Noteer dit, lezers 't is een der vele mooie gedachten uit „Aurora Luigh" van E'lzobet Barrett Browning, ca 't heeft mg soms de dingen anders leeren bekyken, en ook soms gelukkiger gemaakt. Want van alle dingen, die wij behoeven, zitten wij 't meest verlegen om geluk; en arbeid en berusting geven dat soms. En nn ik mij verkleed heb en dezen brief zit te schrijven, regent 't maar steedsde eene bui volgt de andere. Als de zon 'n seconde doorbreekt, is 't alleen om de men- schen naar bulten te lokken en ze onverwachts doornat te gieten. Al» Noach nog leefde, zon 'k hem eens gaan opzoeken en vragen, of 't toen ook niet zoo begonnen was. Ik denk aan dat mooie versje van Rodcnbp.ch „O, la plnieo, la pluie* dat klankvolle liedje, waarbij 't 'n mensch duidelijk wordt, dat niet alleen zonneschijn ia staat is poëtische gedachten te wekken. Hugo Verriest, de ty npathieke priester, heeft hem verleden week hier ia de concertzaal herdacht. Ik zou aan hem en aan Verrleat zelf wel 'n heelen brief kunnen wijden, maar Hoor maar eens 't Ia of 't hagelsteenen zijn, zoo kletteren de droppels tegen de ruiten aan. Na zal er tooh wol niemand meer op straat wezen. In de heele straat, waar ik woon, zie ik geen menschde stad schijnt uitgestorven. Geen levende ziel vertoont zich Ja toch; svscht eens 1 Daarover In dien deurpost! Och, Vondel, help mijOch, Bilderdijk, sta me bij „Eens ging een ezel wandelen Door 't zang'rlg Leeuwendal". Wel neen, zoo is 't niet't Moet van den regen wezen. Die Bilderdijk altijd met z'n ezel, die op 'n doedel trapte. Wat heeft dat er nu mee te maken 't Regent en ik weet op 't oogenblik van niets anders dan van regen, kletsenden, plasssnden.stortenden regen. Die regen hanteert me, ik zie ze in strijd met da zon en met de menschon. Ik hoor de hemelkoeien draven over de wolkon, en weet, dat ze In die veert hnn melk verliezen. Z >o zeggen immers poëtenmaar ik zit hier met verkleumde vingers te schrgzen, en mijn schoenen staan bg 't fornuis en er hangen drie jassen op zolder, en er is niemand op straat. De regen klettert hevig door d® straten, Waarin zich niemand zonder noodzaak waagt Geen mensch of dier durft nu zijn huis verlaten, Terwijl deez' zondvloed over de aarde vaagt. In 't midden van de straat staat onbeheerd Een kar met cantaloepen en citroenen, Ea in een deurpost staat 'n man gedrukt Eu al het water loopt hem In zijn schoenen. GelukkigEa nn ga ik n paar uren onder de wol, om wat bij te komsn, om te zien of die stramheid, ontstaan door eindeloos nat-zijn, uit mijn leden wil weggaan. Ik hoop 't en geloof 't ook wolik ben altijd nog al taai geweest. Maar mocht 't soms niet zoo zija en dit begin van 'c einde wezen, dan Maar, dat kan immers niet. Ik mo6t nog schrijven over Hugo Verriest en Guido Gezello, over Iradora Duncan on „De Steun pilaren der Mratschappij." Hebt ge dat laatste gezien Neen Nn,haast n dan en ga er heen. Maar neen, ga er toch maar liever niet heen. Als tenminste de rust, de rustige rust van uw ziel u lief is Als ge niet wekker geschud wilt worden uit uw zelfgenoegzaam heid, uw zelfvoldaanheid, nw maatschappe lijke braafheid, ga er dan niet heen. Laat 't dan niet aan nzelf ontdekt worden, „dat 'a mensch dè,u 't hevigst gevoelt hoeveel hem ontbreekt, wanneer hg geprezen wordt." (Thomas k Kampte). Ga er dan niet heen, blijf thuis, steek uw pgp op, snauw uw jon gens af en zeg van uw buurman dat hg 'n schavuit Is. Ge behoeft u door Ibsen de les niet te laten lezen, 'i. Zou wat moois worden op dia manier. En voora', lee® dat tooneel- stuk nietWat ik bidden mag, lees 'c niet. Al verzint de W ereld - biblio theek" allerlei kunstjes, om 'c u in handen te spelen, al geeft ze 'c u voor twee onnoozele dubbeltjes zoo goed als cadeau, neem 'i niet aan, koop 'c niet en lees 'c niet, want als ge 't leest is uw avond bedorven.'t Ir net 'n preek, die sommige domitéo's soms wel eens uit spreken, vol rake opmerkingen, die de hoor ders op zichzelven kunnen toepassen. kfeaar 'a mensch wordt er stil endar tn durft, zoo hij zijn oogen nog durft opslaan, toch niet in den spiegel te kgken. H. i). H. Zitting van Dinsdag 10 October 1905. Mr. L, E Umbgrove, de oudste der bijzit tende rechters presideerde heden de zitting. De 80-jarige arbeider Jan Kcorn nit Zwaag had de eer als eersteling te worden afgeroe pen in de rij dar heden nogal talrijke be klaagden. Veel bijzonders leverde zijn strafzaakje ech ter niet op. Den lGden Angnstns wandelde, of beter gezegd wankelde onze vriend, die ter viering van de Hoornsche kermis In een be denkelijk stadium van „slappe-knieëa ziekte" verkeerde, de straten dier stad door, tot hij, dank zii zijne onnavolgbare volharding, op de Oude Tarfhaven was verzeild geraakt. Daar zwaaide Jan in dollen overmoed met zgn ge opend knipmes in de lucht, alsof hij bezig was zich voor te bereiden tot een candidatanr als „Amokmaker". Toen de politie-agenten Sanders en Strik hem, wat voor de publieke veiligheid waarlijk hoogstwenschelijk mocht hoet, wilden aanpak ken, pleegde Koorn echter op allerlei wijzen voor zoover zgD benevelde brein hem nog ten dienste was, verzet, wat hem natuurlijk een verbaal van „wat ben je me" bezorgde. Wegens overtreding van art. 426 Wetb. v. Strafr. werd door den Officier geëisoht f 10. boete of 10 dagen hecht. Op de Hoogkarapeler kermis, of beter ge zegd na afloop daarvan, heeft zich het vol gende allerijselijkste drama afgespeeld. Zoo was het dan in den morgen van 16 Augustus, zoowat te vijf ure, dat Jan Visser en Laurentius Tiet, een paar vermaarde strij ders nit Latjebroek, gemeente Grootebroek, zich van Hoogkarspel naar hunne woonplaats begaven. Zoowat halverwege gekomen, pas seerden ze de woning van den hoer Jacob Ooteman, die als een vlijtig huisvader, reeds ten behoeve van vronw en kroost, zoowel e.ls van zichzelven met zijn dagtaak was be gonnen, door met prgzenswaardfgen ijver zijn reusachtige koolschuit van het overbodige water te ontlasten. Hoe ijverig ook in de weer, kon Ootema, toon hij het tweetal huis waarts zag stevenen, toch nog even tijd vinden om ta roepen„Deer gaat die rommel weer", waarop Visser, ook niet van gisteren, onmiddellijk repliceerde „Je hewwe genog an je eigen rommel!" Ooteman's stiefzoon, Panlus Buisman ge naamd, een strnische knaap van 25 jaar, hoorde wat Visser vei en hoewel het nu ni8t de „stemme des bloeds" was, die in den edelen jongeling zulk een heilig vuur deed ontbranden, wilde hij toch zijnen stief vader niet ongestraft zulke woorden laten toebul- deren, misschien ook, dat Pauw dacht, zelf de rommel te ziju, dien Visser bedoelde. Hoe dit ook zij, Buisman vloog als een brie- schende leeuw op het tweetal af en gaf Visser een paar opstoppers. Ook beweerde hij, Visser en Tiet vooraf I te hebben hooien smoezen, dat niet een van hen beiden,maar bij [Buisman] den eersten klap j moest geven. Het zou dus afgesproken werk j zijn geweest. De O v. J. zou het, vooral met het oog op den eraan voorafgeganen kermisnacht beter gevonden hebben als men bezadigder was opgetreden. Wat overigen» beklaagde Buisman betreft, hij staat als zeer lastig bij de politie bekend en is al in veel zaken be- trokken geweest. Mat het oog op een en - ander eischte Mr. Cnopius tegen beklaagde I wegens mishandeling f6boete, subs. 6 dagen hecht. Kiais Kooij, Willem van der Neut en i Kess van Veer, een drietal Oterleekers, die heden tegelgk als beklaagden mochten poseeren, waren maar vooi deel opgekomen Kees vsn Veer toch schitterde door afwezig heid. Hua optreden den 22sten Angnstns j 1. tegenover den slagersknecht Piet Hart, hun dorpsgenoot, tijdens de Oterleeker kermis was allesbehalve ridderlijk. D'r was toen een heele club jongelol in de her berg van Langere!» en het ging er luidruch tig genoeg toe. Niet alleen dat de kermis gasten druk aan het dansen en springen waren, maar de algemeene dartelheid was zoo aanstekelijk, dat ook de respectieve bier glazen, fisscbjse, etc aan den dans raakten- Daaronder behoorde ook het „potteken bier" van Kees van Veer en hoe het nu precies kwam, dat het kostelijke vocht hat damasten kleed van Lingareis' traditioneels „ronde" tafel besproeide is niet met zekerheid te bepa len geweest, doch Kees, die stellig meende dat Piet Hart het omgesmeten had, was daar zoo boos om, dat hg met 'n verwoeden blik op het armzalige overschot van zijn „gelagje", het giss greep en het schuimige restje bier pardoes Hart in zijn gelaat gooide. Deze stond nog druk te oogen-uitwrijven met zachte stem bedanken, toen by naar haar verdere wensehen vroeg. Van tyd tot tyd was er een zacht rin kelen van de kopjes waarneembaar, daarna een behoedzaam verzetten van een stoel, als een van de aanwezigen opstond. Telkens naderde men daarby zachtkens de deur van Dodi's slaapkamer. Later werden vastere schreden op de trap, op den corridor hoorbaar.de maaltijd beneden was aigeloopen, een aantal badgasten haalden hoeden en mantels uit hun kamers, vcor een wandeling op het strand. Met de eb was het buiten veel rustiger geworden, alleen vloog er af en toe in huis een deur of een venster open en dan hoorde men den wind nog huilen. Na een poos kwam oom Alwin in de kamer. Dodi herkende hem aan zyn stap en aan de luid krakende laarzen. Dadelijk kreeg Dodi's mama een op merking te hooren, dat zy geen avondeten wilde hebben. „Zy ia 't geheol niet waard, dat je je over haar zoo druk maakt," brak hjj het thema verder af. Door den naad van de deur drong wat sigarendamp binnen. Oom Alwin scheen rookend op en neer te loopen men hoorde een paar scherpe krakende etappen op het zeil, een paar zachtere doffe op hot tapijt. Dan verscheen ook tante Elisabeth. Zij kondigde zich reeds op den corridor aan. Met haar scherpe stem, die zonderling opwindend in het eentonige gesprek der beide anderen insneed,berichtte zy over den kleinen Fclix dien zy ictusschen naar bed had gebracht, wat 'n heerlyk kind dis jongen toch was cn hoe allerliefst by vandaag weer gezegd en gedaan had. Aardige woord verdraait igen van den kleine kon zy wel honderdmaal herhalen en was zy goed geluimd, dan sprak zy met haar man met dezelfde verdraaide woordjes van den kleinen Felix Meer en meer beangstigde het Dodi, dat oom Alwin zoo stil was. Hy scheen nu by het rooken te lezen. Tante Elisabeth breide; men hoorde menigmaal het tikken van de breinaalden. Haar moedertje zat zeker in den hoek van de sofa het hoofd achterover en de oogen dicht. Zoo kon zy urenlang zitten, terwijl zy zich nauwelijks verroerde. Maar oom Alwin ergerde zich steeds daarover, wanneer zy zich zoo stil, geheel aan h?.ar gedachten overgaf. Dat scheen ook nu weer het gevalhy bladerde steeds driftiger, in het boek, kuchte eens een paar maal en verzette geërgerd zyn stoel, Plotseling sloeg hy het boek dicht en stond op. En daar brak de storm eindelyk los, waarvoor Dodi reeds langen tyd gesid derd had. Zoolang oom Alwin sprak kwam er geen ander aan het woord. Wilde iemand hem in zyn lange, met vale scherpe opmer kingen, vorrziene philippica in derede vfd.'en, dan verhief zich zyn stem wat sterker, maar hy drukte dan rp de woorden met een kracht dat elk woord een dubbele beteekenis kreeg. De verwijten van zyn vrouw waren steeds de echo van de zyne maar zy klonken nog wat scherper en schriller. Dodi wist, dat zy morgenochtend het meeste zelf te hooren zou krygen. Ver moedelijk zou oom in dit erge geval wel zelf de straf uitdeelen. Het meest vreesde toen Van der Neut hem met een ander bier glas een klap tegen zgn kerseplt gaf, die meer dan present was en Hart het bloed rgkelgk langs het gezicht deed stroomen. Van der Neut nam heden echter de vrijheid zulks finaal te oni kennen, doch verder is hem, zoowel als Koog en Van Veer, ten laste gelegd, dat ze alle drie later den slagers knecht nog hebben aangevallen en afgeran seld. Zooals te begrijpen is, bleef de politie niet onkundig van 't relletje en verscheen spoedig ter plaatse. Het getuigenverhoor was een ware war winkel, waar weinig met zekerheid uit viel te constiueeren en de O. v. J. zou het hoogst jammer vinden, indien door te weinig licht in deze zaak, de schuldigen den dans zonden ontspringen, iets waarop wel eenige kans is. Daarom stelde Z E G. voor, om een nieuwe instructie door den reohter-commlssaris te laten Instellen en de zaak aan te honden. Ter overweging hiervan ging de rechtbank iu raadkamer, de zitting even schorsende. Bg heropening bleek, dut het E. A. ooilege, een Dader onderzoek noodig achtte, ten einde de toedracht der feiten in vollen omvang te kennen. De stukken znllen das in handen van Mr. Lagerweij worden gesteld en de zaak wordt tot nader order uitgesteld. Gelgk een hen hare kuikens, zoo angst vallig bewaakt de Enkhnizer tapper en koop man Reindert Brouwer zijn dierbare kindertjes, wat niet verhindert, dat ze af en toe eenig kattekwaad bedrijven. Zondag 27 Aagastns j.l. werd zijn vader hart echter op eene voor hem althans zware proef gesteld, 's Middags was in de bijzondere school, waar eiken Zondag van 2'/» 8Va aar kosteloos Zondagsschool wordt gehonden, de timmerman Martinns Aarnouts bezig met 't geven van onderwijs, doch hem werd daarbg veel stoornis aangedaan, dooi dat ver scheidene jongens met stsenen naar 't gebouw gooiden, op de raamposten klommen en zoo al meer. Met heiligen Ijver voor de goede zaak bezield, was zoo iets hem een doorn in het oog en vloog hg, gloeiende van toorn, op de bengels daarbuiten los, van wie hg er één [het zoontja van Brouwer] wist te pak ken, dien bij tot straf met zich mtê nam en in de schooi hield. Een zusje van den „zondaar" had het echter gezien en ging thuis het gebeurde vertellen, waarna ze onmiddellijk werd uitge staard om broertje te halen. Diens balling schap bleek echter nog niet geëindigd, das ging ze teleurgesteld zonder broer naar huis. Toen kwam mama Brouwer om haren dier baren lieveling, rukte Aarnouts de deur uit de hauden en stoof in haren lcffelgken ijver het lokaal waar Pietje gevangen zat, voorbg, hem in 88n ander tevergeefs zoekende. „Meester" gaf hem echter aan mama mee, doch papa was thuis al zoo ongerust over het lot van zgn spruit, dat hg in dolle vaart ook Zondagsschool waar tg rende en in alles behalve kalme stemming moeder en zoon tegenkwam. Toch toog hij naar het lokaal, waar Aar nouts vertoefde, die, toen zgn bezoeker hem op een toon toesprak, die daar wil nooit gebezigd zal woiden, onmiddellijk zijn heil in de vlucht zocht. Brouwer hem na het eene lokaal in, het andere nit en kreeg bij dien wedloop zoo en passant een sohoolbord op zijn hoofd, wat zgn toch al booze stem ming niet milder maakte. Toen hij dan ook eindelijk Aarnouts „had", gaf hij hem een behoorlijk pak slaag. Een paar andere luidjes van het onderwijzend personeel had den het gevalletje echter gezien, verbaal werd opgemaakt en heden elschte de Oifio.er wegens mishandeling tegen den hardhandigen tapper f 16.— boste of 10 dagen hechtenis. Een zonderlinge figuur betrad ei Brou- wer's vertrek het plaatsje, waar de respeo- tiove beklaagden over hun wel en wee mogen hooren beschikken, 't Was de 84-jarige Aagje Blok, getrouwd mat Pet Dekker wonende te Egmond aan Zee en bij genaamd „Duifje", doch zij heeft waarlijk bitter weinig van een dalfje. Haar 10-jarig zoonije Jan had den 31sten Augustus j 1. helm van de duinen meegekaapt, doch was door den dainopzichter Snoeck betrapt, die jongen en helm met zich meenam. Doch wat trad hem daarbg In den weg Esa zoateüeva jonkvrouw Neen, om den drommel niet 1 Niemand anders dan ons „Duifje", dat haren jongen mee naar hnis wou hebben. De jongen riep al voortdurend: „Moedérrrr, moedérrrrrrr 1" maar Bnoeck zei, [als men Dalfje tenminste meg gelcoven]: „Hou je toet, z?g, of ik zei je op je d.... slafn 1" „En teen 'eere," vervolgde de bekoorlijke Keunemerlander dame in hour allerliefst Egmondzeesch „toen worde ik zoo zonlng- achtig, dat ik kon wel dood ncê.-valle ewwe, 'eere 1" „Ea dat is toch niet gebeurd informeerde met onverstoorbare kalmte Mr. Umbgrove, de waarnemende President. „Nee, gelukkig niet, 'eere!" besloot vrouw Dekker. De vreeeelijke zenuwachtigheid van het bekoorlijke vrouwtje werd in zooverre door Snoeck bevestigd, dat hij verklaarde, zy voor de straf, die hy al eenmaal geuit haddat zy naar Flensburg, naar tante Naeldeko gezonden zou worden. Die was daar onderwyzeres en had een pension. Een langdurige scheiding van moedertje, dat was het vreeselykste wat men maar eenigs- zirs vöor haar kon uitdenken, Maar het gesprek in de andere kamer nam een heel andere wending. Plotseling was er niet meer van béér sprake, maar van vadertje. Zy had haar mansa, wanneer er meenings- verschil was, tot dusver nooit anders dan moe en mat hooren antwoorden. Maar nu bij een woerd, dat oom Alwin byna min achtend had gebruikt zy zelt had het niet verstaan was haar mama hem hartstochtelijk in de rede gevallen. Nog steeds sprak zy fluisterend, zich voor Dodi inhoudend, maar zoo harts tochtelijk, dat Dodi meende na korte pauzen haar ademhaling te kunnen hooren gaan. Hce heftiger, hoe onregelmatiger zy sprak, des te breeder, des te rustiger werd oom Alwin's toon, dio haar woorden overklinken of liever verstikken wilde. Met scherpe uit vallen hielp tante Elisabeth hem. Maar ditmaal bereikte het niet het gewenschte gevolg. Dodi's moeder sprak zoo haastig, zoo dringend, alsof zy zich op eenmaal van een zwaren last wenschte te bevryden. De sidderende, menigmaal door snikken half verstikte stem greep Dodi zoo aan, dat zy zich in haar bedje cp de knieën vermef, haar handen tegen elkaar sloeg en tegen den mond drukte. Toen hoorde zy dan de slotwoorden, terwyl oom Alwin zweeg, heel duidelyk „Je hebt myn man nooit begrepenj nooit 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 5