M®r CBfflL liSiïlReii. DODI. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Arrondissement^ Recht bank te Alkmaar. /onclag Oct. '0;>. XXIV. Dcor 'n plotselinge overstorting van werk- Mamheden welzeker, d'r kan rog meer hifi ben ik verplicht dezen vierentwin- tfieten brief 'n week vroeger te schrijven dan bij verwacht wordt. Wie heeft toch dat carool van den acht-urigen arbeidsdag ver zonnen En indien dit al uitgemaakt is, mag ik dan weten, voor welke menschen dit parool geldt? Of sta ik soms buiten het mensch- dom Of maak Ik 'n uitzondering Acht uren Acht nren 1 D. w. z. van echten tot vieren of van negenen tot vijven Maar menschlief, ik begin als de dag aan den hemel komt en zooals r ri reeds vroeger, en ik eindig neen, dat durf ik niet zeggen. Ik weet 't ook niet precies. Maar ik weet wel, dat, als ik eindelijk 's avonds mijn hoofd Deer leg, mijn taak nog bij lange na niet &f is. 't Is 'n passen en meten, om alles precies op tiid klaar te hebben, wat mij eindelijk tot 'n schrander mensch zal maken. Zoo leert men „den tijd uitkoopen". Zoo leert men „draven en omkijken" in 'czelfde cogenblik. Maar er is aan drukken arbeid 'n groot zedelijk voordeel verbonden. Ten eerste heeft*men dan geen tijd om kwaad te denken, kwaad te spreken of kwaad te doen. Dit zijn, tnsschen twee haakjes, dan ook de drie voorwaarden, waarop de P a r s e n (Perzen) de drie hemelen hoopten binnen te gaan. Of menig christen 't er voorloopig ook niet mee zon klaar spelen, moet ieder voor zich maar eens overwegen. En ten tweede is't een medicamen- tum gratia probatnm tegen 'n slecht humeur. O, die boosheid, die lichtgeraaktheid, die akelige vitzuchtO, die menschen, die in bun leege leven maar altijd loeren en zoeken,of er geen kofje verkeert staat, waar zij over vallen kunnenDie in hnn lange dagen van niets-doen 't zich maar druk maken over 't doen en laten van kaderen Die inalles, alles, een aanleldlrig en een reden i^ndeD, om op hun teenen getrapt te zgn. Die foeteren als 't hagelt en foeteren ais de zon schijnt. DieD niets naar den zin is, en nooit iets naar den zin gemaakt kan worden. Die zeggen, dat 't vriest als 't wat koel begint te worden, en bij de minste warmte klegen over „drukkende hitte" en donder verwachten. Ontevredenen zijn 't, omdat ze geen vrede met zichzelven hebben. Zij liggen met ieder dadelijk o verhoop, omdat za eeuwig-door met zichzelven overhoop liggen. Blijf op 'n afstand van hen, zoo ver mogelijk. Laat ze links liggen, en geef ze niet de gelegenheid een altaar van geluk en vrede ea arbeidzaamheid te verwoesten, zco- s Is ze dat hun eigen altaar gedaan hebben. Hun gesprekken zijn waardeloos, hun weten ia het weten niet waard, hun vreugde is het leed van anderen, hun grimmigheid ander mans geluk. Houd ze van u af, want wat ze u hebben mede te deelen, kunt ge beter niet weten. Geef ze werk, als ze 't willen aan nemen leer ze hun dagen en uren en minu ten goed besteden Geef ze een taak, een taak, die nooit afkemt. Laat nw voorbeeld de be vestiging wezen van die gulden woorden van Nicolaas Beets: „Verpoos uw geest, verfrisch uw krachten, Staak d' arbeid, maar hervat dien weer En leg ook zelfs in nw gedachten Uw taak niet neer," Want arbeid moet ons leven zijn, „arbeid en roeping en edele strijdde eeuwigheid vraagt naar de vrucht van den tijdwee, wie dit roek'loos, gedacht'loos vergeten" wee dengene, die te spoedig denkt, dat zijn taak ts zwaar is, en niet weet, niet gevoelt, niet intens gevoelt, dat zich te overwerken niet half zoo erg is, als gebrek aan werk. Wee hem, die God bidt om werk, en den Duivel dankt dat bij 't niet heeft. Ik weet geen zonde, die ik dieper veracht dan vrees voor arbeid. Daar is dieverij en adnlterie niets bjj, want die beide worden nit loeg- zitten en nietsdoen geboren. De schrijver van het boek Genesis vergiste zich, toen hij Adam als straf beval to werken. Wer ken 'n straf?! Ik ken geen grooter zegen. Ga maar eens mét 'n gezond jichaam een nnr laDg in 'n leunstoel zitten. Probeer 't maar 68ns. Ge wordt er ziek van't is om gek van te worden. Als de lni opstemmen, om mij alle werk te ontnemen, zoo dat ik niet meer zou mogen schrijven of optreden, dan zal ik werk zoeken, al was 't aan een van de polen en als ik 't niet vind, dan ga ik leeren op mijn kop te staan. Want ik moet werk heb- Roman van PAUL OSKAR HÖCKER. o 28. De familie van Mia geloofde reeds bepaald, professor Lange's huwelijksaanzoek ÏOp Verhoord worden. "rofeesor Lange was pas even veertig oud, paste dus voortreffelijk bjj Mia, Je juist drie-en-dertig was geworden. e8®Q zjjn persoon en positie, ook niet ®(?en ejjn familie, was iets in te brengen. U w&s een sympathiek mensch in den Rang ea toonde een hartelijke genegen- voor Dodi. Iets beters kon Mia dus or de tweede helft van haar leven .o,0llÜk verlangen. De bloedverwanten v er8leunden reeds ddérom het aanzoek kn don professor, omdat daarmede de de*1?' dis nog reikte tot het ongelukkig m» u&n k&ar 'even' ^at ZÜ R°i,'er den dokt t 1 Z0U word0Q afgebroken. Daar CeleiT lJaD|S!e zÜn ouden studievriend Man- boreid bad..te kennen gegeven, dat hy venjrn zou zÖn Dodi to adopteeren, zoo n&ato Q°°e ^an °°b voor gosd die gehate h&dden de P°£'DKen van den professor uit h°Ku Kfe,a roeu'taat gegeven, toen 'ooiheen badPla*ts kwam. Evenals 'oor den Wfï8 Vrie°delvjk en beleefd geleerden man. Er bestond als ben, en als lk 't nlot heb, en wist dat ik 't ock nooit meer kijjgen zou, dan ji, wat ik dan doen zon, zeg Ik niet, maar dan duurt 't niot larg meer met mij. Hoe heb lk 't nu? Moet dit 'n Amster- damsche brief verbeelden? Als Ikzoo doorga, hed lk 'm nat zoo goed uit den Kongo kun nen schrijven, of uit 'n land, dat nog ont dekt moet worden. Amsterdam meneer, 't moet 'n Amsterdamsche brief wezen Over 't hooge water, waar jelui verleden week zoo'n lest van gehad hebt. Over Lsadora Dnncan en haar dansen. Ozsr de kwestie van „die ren mishandeling," dia ten uwent hoe lan ger hoe grooter en ernstiger wordt. Ovor de Amgtel Suikerraffinaderij, die, verkocht tot afbraak, nu weer niet afgebroken wordt en weer suiker i6ffiaeeren zal! Locale din gen Daar wachten we op.. Over de berech ting van de zaak der „Ciub de Bienfaisanoe." Laat zoo een bespiegeling over „arbeid" en „uiets-doen," over den zegen van het een en den vloek van 't aDder, maar aan publieke woordvoerders over. Daar zal te gelegener tijd onze dominee 't wel eens over hebben maar uw brieven moeten bevatten locaal en actueel nieuws. Begrepen Ja meneer Ad ja, ga Willem 's even roeper hij moet de vlag inhalen en de bloe men binnen brengen. Weelde mag niet dmen. 't Najaar komt, jongen. Ja, ik weet wel, je bent 'u brave hond, en hebt trouw en eerlijk alle lief en leed met me gedeeld. Dat kan ik van al mijn vrinden niet zeggen. Zoolang de zon scheen, ging 'c goed, maar toen de buien kwamen opzetten, en de stormen ons de klee- ren van 'c ljjf scheurden, toen pakten ze hun biezen, en lieten ons met onze gebraden peren zitten. Maar, kop op, vent. We hadden Iets anders en iets beters kunnen verliezen ons hart, ens geweten, ons hoofd, onzen lusc om te werken en er eiken dag maar weer op nit te gaan. We hebben nog 'n doos vol pennen en 'n zolder vol papier, en nog een millioen dingen te vertellen aan de menschen om mee de wereld te helpen verder brengen, al gaat 't dan ook voetje voor vo8tje. Niet wanhopen. „Die gelooven, haasten niet." Maar ga nu Willem roepen de molen moet koren malen, jó, koren. Dat hadden we twee jaar geleden niet gedacht. Vroeger draaide hij wel eens voor pleizier maar dat liedje is nu uit. 't Is nu, als aan 't einde van „1'Iutroduction da Valse": Cjmmar.cez! 't Gaat niet aan, cm in een brief als deze heele of halve couranten over te schryven zelfs geen feuilletons. Maar kóa het, dan zou ik u de stuk of wat opstellen overschrijven, die mijn vriend J F. in het Handelsblad ge schreven heeft „Over dieren, die g e- glaoht worde n." Zie, daar neem lk mijn hoed voor af. Hij heeft met 't schiijven van die artikelen 'n weik verricht, waarop jaren en jaren gewacht werd: n 1. de menschen gewezen op 'n groot schandaal, dat dag aan dag In groote steden als Amsterdam., en zeker ook wel in kleinere, plaats heeft. Het is een dar grootste gebreken in vele mensohen, dat zij niet trachten mee te leven het groote universeels Al-leven in de n&tnnr. De pijn. die zijzelf niet gevoelen, schijnt voor hen niet te bestaan. Ais 'n hond in den weg loopt, krijgt ie 'n schop, ,,'t I» maar 'n hond." Als 'n paard een te zware vracht bijna niet trek ken kan, ranselen za hein, dat de striemen in zijn huid staan, „'t Is maar 'n paard." 'n Arm, hulpeloos kaija wordt door tien jongens mis handeld, en als ja partij voor 't dier trekt, roepen de voorbijgangers, dat 't toch maar een kat is. Minister Kryper sprak van 'n d&me, die 'c voor dieren opnam, als van 'n „dieren- minnares." Hoe serieus hij die zaak opnam, bewijst 't woord zelf. Den Bijbel lezen is geen kunst, zijn gouden woorden verstaan en ter harte nemen, is beter. Daarin komt voor: „De rechtvaardige kent 't ieven zijner dieren," en het laatEte vers van het boek J o c a is ook aan liefde voor dieren niet vreemd. Ik zou zoo zeggen, dat er in 't hart van iniin vroo- lijken, nlet-bijbelkundigen vriend J. F. meer vroomheid en liefde voor meosch en dier schuilt, dan in het hart van Dr. Kuyper, wiens groote bijbelkennis van Trommius 'a kwajon gen maakt. En dia kwestie over „dierenbescherming" is nu, waarschijnlijk door de artikelen van J. F., hier u p-t o date. Ingezonden stukken hebben 't er over, en ten slotte zal de Ge meenteraad over dit Sibboleth of Shibboleth hebben te oordeelen. Do vraag, aan den heer P. N. Muller gedaan: „Are you Cannibals?" heeft men mij wel tienmaleii gedaan, als ik met vrienden uit 't buitenland hier langs de straten ging en wg een arm paard ten bloede toe zagen tfbeulen. De politie-sgentcn schij nen 't te druk te hebben, om daar op te letten, óf, en dit zou nog erger wezen, 't staat niet op de lyst hunner werkzaam heden. De Sophia-Vereenlging, een veree- nlglng ter bescherming van dieren, die al zoo veel goeds deed, heeft nog legio werk in 't verschiet. Wie daar lid van wordt, doet 'a goed werk. Eu 't koet 'n bagatelik ge loof, dat ik f 1 50 per jaar betaal. Toen lk met Kerstmis te Beilyu vertoefde, 't ware een goede kameraadschap tosschen hen beiden, want Mia wilde zichzelf gaarne bekennen, dat zy sedert de scheiding van haar man geestelyk niet was vooruitgegaan, en dat dus de omgang met dezen ver- standigen man een groot voordeel voor haar kon zijn, maar angstig ontweek zy hem, zoo dikwijls de professor op een ander, meer intiem onderwerp wilde over stappen. De Mangelsdorfis deden in het fat soenlijke alles, om zoo spoedig mogelijk van beiden een paar te maken. Misschien deden zy wel te veel hun best. Want Mia bemerkte heel goed hunne bedoelingen en was daar boos over. Vooral toen ook de gansche verdere iamilie zoo'n beetje begon mee te koppelen. Bg de Mangelsdoiff s sprak ook het per soonlijk belang mee. Mia's. broeder, die in het laatst van Februari directeur was geworden, zou naar Berlijn overgeplaatst worden. Die aangelegenheid had reeds lang in de lucht gehangen. Maar toch nog onverwacht trof hen het bericht, dat zijn overplaatsing reeds in dezen herfst zou geschieden. Ofschoon die overplaatsing voor Alwin een bevordering was, bracht zg toch allerlei onaangenaamheden me waarvan hot ergste was de scheiding van den iamiliekrirg. Ook hield de doctor in het geheel niet van Berlijn hij zag er vreeselyk tegen op, om in een van die Berljjcsche huurkazernes onderdak te moeten vinden. Van een reis naar de hoofdstad kwam hg dan ook terug met het vaste plan in Grosz Lichtenfelde, een der villasteden, een huis te koopen. Daar was een niet te groot landhuis met een zeer grooten tuin, En daar de kleine en wij wandelden naar de uitvoering van Juffrouw Tilly Koenen, toen was er in de straat, waar de Beethovenzaal is, 'n paard gevallen. Nu ja, maer ge hebt daareven toch het standje gehooid? Ik moot zakelijk blijven; actueel A.msterd&msch nieuws. Nu ja, maar dat paard dan, heb tk 'n zak onder zijn poo- ten getrokken, en zoo geholpen op te staan, tets waar een hoop zweepslagen hem niet in hielpen. Och, els ge 'n d!er ontmoet, dat hulp be hoeft, help 't dan. Ga zoudt 'n ongelukkig mensch toch óók heipen. Of neem 'n hond. Wat 'n hond n lscren kon, is ongelooflijk. ACTUEEL NIEUWS We hebben verleden week hier gehoord uit den mond van D r. Ludwig Wüllner: „Das Hcxen- 1 ied," vm Ernst von Wildenbruch Als lk ooit spijt heb gehad van niet-mnzikaal ontwikkeld te ztjn, dan was 'c dien avond. En toch, hoezeer en hoeveel ik genoten heb, kan ik niot zeggen. De muzikale inlei ding geeft de sombere kloosteratemming weer, die geheel het eerste gedeelte van hst gedicht beheerscht; dof klokgelui, het ge prevel der biddende monniken en een koraal achtige doodenzang. De prior in het klooster te Hetafeld zendt den broeder biechtvader naar de cel van den stervenden Medardus. De ontstelde biecht vader meldt, dat van de lippen des stervenden een duivelsch lied klinkt. Al de monniken gaan er heen, om zich van de waarheid van dit bericht te overtuigen. „Sie lauschten und horchten „Was mag es sein P Das sind nient Gebate und Litanei'n, Das klingt wie süadige, weitliche Worte En de kreet gaat op „Wir haben den Teu'el im Kloster zu Gaat." Maar hot gelaat van den stervende wordt verlicht door 'n bovenaardschen glans, tranen stroomen hem langs de waDgen, en hg ver haalt den broeders, welk onzegbaar leed bij zijn gansche leven getorst heeft Als jOTg priester moest hij 'n mooi, bloeiend meisje, dat als heks tot den brandstapel ver oordeeld was, geestelijken troost brengen. Hare droefheid en vrees voor den brandstapel wekten zijn innigst medelijden op, en hij weende met haar. „Du kannst Doch weinen, du weinest n mich,- Wie den gü igen Heiland, 80 liebe ich dich Ze bezweert hem, dat zij onschuldig Is. Een lied, dat zjj van h&ar grootmoeder leerde, een betooverend schoon lied, heeft gemaakt, dat men haar van hekserij verdacht. Ea zij bidt h6m, dat hij met haar vluchten zal. „Errette, sprach sie, erret'.e mich So aius ist zu leben, so bitter der Tod, Und Feners zn ster ben, ist scbrecklicbe Not Kein Wesen hab' ich gek arkt nnd betiübt, Keine Êünde gathan, keinen Zaubar gtübt; Die Herzen der Menschen, gleicben den Sleinen, Du aber bist gut, du kannst noch weinea I Der Wachter ach aft, frei is! die Tui Komm, lass mich flteh'n, enlflieh' mit mirl" Maar Medardus, ofschoon hjj van Christus had kunnen leeren, dat 'n zonde van liefde minder erg is in 't oog van God, dan 'n deugd van haat, blijft de kerk getrouw en den anderen dag zal do „heks" verbrand worden. De menigte stroomt etmen om de terecht stelling te zien, en Madardus zal haar, ter wijl zjj aan dan paal gebonden staat, nog 'n laatste woord van vertroosting zeggen. Hij vertelt „Wie tgumeluden Vö;el, ve fl.ttert im Meer, So glitten voll Angst ibre Augen amber Da trat ich heraa mit deui Cruzifix, Ihr Ange erfasste mich saeheuden Bliek. Uod siehe, und siehe, verstohleuer Weise Da neigte ihr Haupt sie, da niekte sie leise, Uod ein La-heln erstand iu deu tiiizen Gesicbt Wie der scheidenden Sonne verlö chendes Licht." En toen de henker (beul) mot den fakkel den houtmijt had aangestoken, zlich vernabm ich ein Klingen: Vom brennenden Holzstosz beg&nn sie zu singen "6) En zij zong het lied, dat haar grootmoeder haar geleerd had, het wondere lied, dat Me dardus In de ooren klonk als een stem van eeuwig geluk en eeuwige zaligheid, welke van dit oogenblik af voor hem eeuwig ver loren wag. En altijd, altijd is hij dat lied blijven hooren. „Das Singen. das Singen, wmn wird es enden? Ich wandte mich scbaudernd, - ich fl ik von dem Ort,- Die klsgeode Stimsie zog mit mir fort, Wohin ich en'flih, wohin ich etwich, Der Gesang, der GesaDg, er begleitete mich Ob ich schlummernd lag, ob ich betend gewacht, Zu jechliger Stunde, bei Tsg und bei Nacht, Seit jenem Tage die Füafzig Jahr, Ich hö e ihn immer und immer dar/"?) Jbdardus fuhr eu', wild war sein Gesicht: „Ich lü e sie wieder, vernebmt ihr cs nicht P Den Gang herauf, es kommt du'ch die Tl ür Sie tritt auf die Schwelle ist hier, ist hier I" Hij ziet haar de ksmer binnen komen, die- zaifde vrouw met haar prachtige lichaam, met haar bloeiende lippen, de vronw, die hij eenmaal van den vuurdood had kunnen redden en het niet deed. Hij ziet, hoe zjj, Fel'x zeer bleek en zwak was, legde een groote tuin zeer veel gewicht in de schaal bg de besprekingen. Het was evenwel maar een huis voor één familie en wanneer Mia en haar dochter meegingen, dan kon het niet in aanmerking komen. De gansche bloedverwantschap inte resseerde zich natuurlijk voor dit plan. Het werd bg gelegenheid ook besproken, toen professor Lange er bg was. Deze was een zeer dikwgls geziene gast in den huize Mangelsdorff en als men eens een uitstapje maakte, mankeerde bg even min. Terwgl het voor en tegen van de villa werd besproken, voelde Mia de vragende blikken harer verwanten op zich gevestigd. Een welwillende glimlach speelde er om aller mond. Het was in 't geheel niet, of er sprake was van een huis, maar van iets anders, iets intiems. Dat voelde zelfs Dodi En zg leed daar onder, oischoon zy van alles wat besproken werd, of liever bedoeld werd, nog niet de helft begreep. Neg inniger dan vroeger hing zij haar moeder aan. Argstig vorschte zjj dikwgls in hare trekken en wel honderd maal drong zich bg haar een vraag op de bppen. Maar om die uit te spreken, daar voor had zjj toch niet den moed. Doctor Mangelsdoiff had den platten grond van de villa meêgenomen. In hear ge dachten wss Elisabeth reeds aan het meu- bileeren. Steeds weer kwam zg lot het resultaat, dAt het huis te klein w&s als er voor Mia en haar dochter twee kamers afgingen. „U zoudt zoo'n grooten tuin bepaald wel heerlgk vinden, Ottilie vroeg de pro fessor, die zich alle moeite gaf om de elf een gezaligde, hem komt nooden hare zaligheld met hem to deelen. „Du rufst mich zum Heil, das ich frevelnd verlor» Du üffnest zur Seligkeit selbit mir das Thor, Nach lürlzig Jahren voll Basae und Pein, Ich komme. urn ewiglich bei dir zu sein." Toen stierf Medardus. De broeders kniel den en de Prior sprak: „Wass Menachcnaugen nicht fasscn, noch aeh'n, Dort oben ist einer, der wiid ea ve'steh'n, Er hat gesprochen„Mein iat das Gericht" Geht beten, ihr B.Ier, und tichtet nicht."") Ik dnrf hier niets meer aan toavoegen. Men steekt geen kaars op, om zjjn vrienden de pracht van de Zon te laten zien. Ik hoop alleen, dat mgn korte vertelling den lezers eenig idee kan geven, van wat wij hier gezien en genoten hebben. Hot „Hexenlled" is 'n wonder-mooi gedicht. Het Tanntk iser- motlef is hier op kortere, doch niet minder schoono wijze behandeld. „O o r d e e 11 niet." Wat den menschen onmogelijk schijnt, is mogelijk bij God. De bloesems aan den pauselijken staf ln Tannlaiser, en hier de verdoemde heks, dia den voor eeuwig ver loren Monnik ter zaligheid leidt. Oordeelt niet. God is in zijn liefde millioen maal rechtvaardiger, dan duizend brave menscbjes in hun stinkende deugd. Och, of gij al bidt en stille zit, Eri gehoor verwacht op uw wenschen, Vertrouw eer uw lot Aan een toornigen God, Dan aan brave, rechtvaardige menschen. Want hellepijn kan loutering zijn, Der ziel een verzoening wezen Maar menschen deugd Is dulvelsvreugd, Eu christelijkheid doet soms vreican. Denk nu niet, dat ik 'n boos mensch ben1 Ik schreef deze regels neer in dagen van groot leeden tot nu toe bewijzen mij nog vele brave menschen, dat zij vijanden zijn van God en Zijn liefde, van Christus en Zijn Evangelie, van de menschen en hnn waar achtig geluk. Eu nu moet ik eindigen, al is de voorraad niet op. Ik hoop, dat dc lezers de oplossing van de hooge-waterstmds-puzz'e in de cou ranten gevonden hebben. 19 October komt de zaak van de „Club de Bienfalsance voor, maar dan is men dezen brief al aan 't „zetten". De efsoh van het Openbaar Ministerie zal strekken tot vervallenverklaring dezer vereeniging. De hearen Mrs. Polenaar en Hazelhcff zullen optreden als raadslieden voor gedaagden. Eu dan lsadora Dnncan nog. Za is alweer gevlogen, zander dat ik haar knust heb mogen genieten. Maar en toets hier mijn profetische kracht ik wed dat ze binnen 'n week of zoo weer terug is. Tot dan laatsten avond toe alles uitverkocht. Maar als ze dan ook terug komt, dan Nu, we zullen zien. H. d. H. 1) „Zij lni8terden Wat mag dat zijn? Dat zjjn geen gebeden en litaneiën, Dat klinkt als zondige, werelu8che woorden s) „Wij hebben in 't klooster den Dnivelte gast." „Gij kunt nog weenen, ge weent om mij, Als van den goeden Heiland, roo hond ik van „Red mg, sprak zij, o red mg Zoo zoet is bat te leven, zoo bitter de dool. Eo door 't vuur te «ter- ven. wat Bcbrikke'ijke smart. Geen wezen heb ik ge krenkt of bedroefd, Geen zonde begaan, geek hekserij bedreven; De harten der meoachen, ze zijn gelijk eteenen. Gij echter zijt goed gij kunt nog weenen. De wsker slaapt, vrij is de deur, Kom, laat mij vluch ten, ontvlucht met mij!" „Als bedwelmde vogels, gevallen in de zee, zoo dwaalden vol angst hare oogen in 't rond i toen trad ik nader met het Christusbeeld, en haar oog ontmoette mgn vragenden blik. En zie, verstolen boog zij het hoofd,teen knikte zg zsch'-jes, en een glimlach verscheen op het lieve gelaat, als het uitgaande licht der scheidende zon." 'j „plotseling vernam ik een stem, en van den brandenden hou mijt begon zg te zingen." Dat zingen, dat zingen, wanneer zal het eindigen? Ik wendde mij huiverend af ik ontvluchtte die plaats, Die klagende stem trok met mg voort, waarheen ik ook vluchtte, waarheen ik ook giDg Het gezang bleef mij volgen, of ik lag te sluime ren, of dat ik biddend warkte, in elk nar, bij dag en bij nacht. Sedertdien dag gedurende vij'tig jaren, ik hoorde het steeds weer. Medardus sprong op, wild was zijn gelsatIk hoor het weer, verneemt gjj het niet f Den gang af het komt door de deur Zg a aat op den drempel is hier is hier j •j „Gij reept mij tot het heil, dat ik mis dadig vetloor, gg opent mij zelf de deur tot de zrligheid, na vijttig jaar van boete en pgn, ik kom, om eeuwig bg u te zijn." „Wat men8chenoogen niet kunnen vattea, niet kaneen zien, daar boven is er Een, die zal bet verstaan. Hg heeft gesproken: mg is het gericht. Gaat bidden, broeders, en oordeelt niet." kleine wat nader te komen, zonder even wel den rechten toon te kunnen treffan. „Of zou u liever in Kiel blgven Tot een antwoord kwam het niet, want oom Alwin mengde zich vroolgk lachend in hun gesprek„Als goede huisvriend behoefde de professor Ottilie niet met u aan te spreken." De professor kleurde en vragend keek hg Mia aan. „U staat het toe, mevrouw Lachend ging hg voort„Maar ik sta bg de kleine juffrouw niet zoo heel erg in de gratie, Nietwaar, Ottilie „Zy is menigmaal zoo'n kleine driftkop," schertste oom Alwin, „Overigens zgn hier in Kiel ook zeer mooie huizen met groote tuinen, Ottilie," ging de professor voort, „en daarin kan zoo heerlgk tennis gespeeld worden. En Kiel is nu eenmaal je geboorteplaats, nietwaar Met een onzekere beweging streek hg zich over het haar. „Vraag je mama recht hartelgk, of zg maar niet liever hier blgft." „Met die eeuwige overplaatsingen," riep Alwin, „kan een Duitsch ambtenaar zich haast de luxe van een eigen huis niet meer permitteeren." De professor had Dodi's arm in don zgne genomen. Lachend riep hg: „Wg tweeën zg hier beiden geboren en willen hier blgven. Nietwaar, Ottilie Wg zweren eeD verbond, dat we oom en tante MaDgelsdorff alleen laten vertrekken, en vormen zoo een onoverwinnelijk driemanschap." Het gezelschap was lustig en vroolgk geworden. Dodi zag, dat de professor met zgn andere b&nd die harer moeder had gegrepen. En alsof Dodi haar voor een donker gevaar moest beschermen, rukte Zitting van Dinsdag 17 October 1905 Voor en aleer nog aan de uitspraken, [doorgaans het vóórproefje,] werd begonnen kregen we dezen keer eene afwijking van die usance, doordat de fungeerende president Mr. Lagerweij dadelijk ona zoo te zeggen „met de denr in huls viel" en oogeDblikkelijk na de opening beklaagde nummer één Het aanrnkken. Dat was een treurige verschijningHui lende, snikkende, grioneDde, of hoe men de rijkelijke afsohelding van tranen maar wil noemen, kwam dat schepsel bin nen en die traanklioren-ontlasting nam allengs in heftigheid toe. Men zal hieraan zeker wel reeds hebben geraden, dat het een lid der schoone sekse was. Zij heet Willempje Brinkman, is nog maar 19 jaar, pas den Isten Juni j.1. gehuwd, is geboren te Oudendijk, hoeft „gediend" te Scharwcude, gem. Avenhorn, en wel bij zekeren W. H. N. Scfcermerhorn. 't Was in den tijd dat ze bjj den heer Schermerhorn iu dienst was, dat ze zich daar deed kennen door het hebben van ietwat lange vingers. Zoo successievelijk had ze zich verschillen de kloinoodiën van do vrouw des halzes, Antje Beunder genaamd, weten te verscht ffen, zooalseen zilveren broche een paar Zeenwsche manchetknoopen, een zilveren vingerhoed en 8 zilveren ringetjes. Vronw Schermerhorn, die haar voor trouw en eerlijk hield, had aanvankelijk geen zware vermoedens, doch weldra kreeg ze in de gaten, waar hare spulletjes bleven en werd er werk van de zaak gemaakt en eene strafvervolging ingesteld, waarbij aan Wimpje het ontvreemden van genoemde spulletjes ten laste werd gelegd. En het werd werkelijk tijd ook, want de „trouwe" dienst bode had zich beyverd om, behalve die lux a artikelen, nog verschillende andere meer daagsche zaken in te pikken, als lakens, knssenaloopen, enz. Want ze had trouwplan nen in het hoofd en het bleek, dat naderhand die plannen allen grond hadden. Echter was het, zooals het wel met meer deren het geval ishet zat 'm niet in de lengte of in de breedte, maar in de rondehet arme kind had geen geld om het benoodlgde voor een hnlshonding te koopen en had zich op deze wijze trachten te redden. Behalve hare toenmalige meesteres, vronw Sohermerhorn, werd heden nog als getuige gehoord beklaagde'e schoonzus, de 17-jarige dienstbode van Hendricus Ellerbroek te Scharwoude, wier papa het stelletje manchet knoopen van beklaagde kreeg en aan zija 17 j irige lieveling, Aafje de Hart genaamd, gaf Schermerhorn wist naderhand vroaw- lief's broche van beklaagde los te krijgen, terwijl de rijksveldwachter het restje gestolen artikelen handig wist op te sporen. Zeer berouwvol bekende beklaagde heden de ver- sohillende diefstallen, ook zelfs ten opzichte van datgene van hat gestolene, wat haer niet ten laste was gelegd Ze wist niet op te geven, waarom ze dat alles had gedaan. Ze kon hst niet helpen Haar eenig motief wasnijpende armoede en de drarg der om standigheden. De heer Offifler achtte het bewjjs ten volle geleverd, en wees op den toestand dezer ongelukkige vrouw, hare armoede eu hare jengd, doch hoe medelijder; wekkend dat alles ock moge zijD, had ZEG. toch gemeend, dat dit geval niet geheel ongestraft mocht worden gelaten. Ook was hier niets, dat het vermoeden wettigde, als zon beklaagde nit tijdelijke k'eptomanie zacht tot dief stal die bij vrouwen in een toestand ver- keerecde als beklaagde thans, wel eens voor komt, gehandeld hebben. Bovendien had zij niet alleen huishoudelijke becoodfgdheden weggenomen, maar ook luxe artikelen, waaraan ze toch totaal geen be hoefte had. Mr. Cnopius eisehte ten slotte wegens diefstal, 4 maal gepleegd, 8 weken gevangenisstraf. Het arme mensch vroeg daarna genadig recht, (trouwens, streng was de elsch volstrekt nieten deelde mede, dat haar man „los" werkman is en niet veel verdient, waarna ze kon vertrekken. De zitting werd geschorst en het zaakje was afgeloopen. Na een poosje kwam het E A. college uit de raadkamer te voorschijn, thans met Mr. Umbgrove als president, die eerst de uitspra ken liet volgen, waarna met de „nieuwe" zaken werd doorgegaan. Een drietal hooggebcorde, sierlijk gevormde heerennekken werd thans zichtbaar, waarvan de eigenaren met znlk een air de zaai bin nentraden, of ze op het pnnt wsren het „O sterveling, gevoel nw waardeaan te heffen. Toch behoefde dit klaverblad zoo heel veel zeifvergenoegdheid niet aan den dag te leggen. zg zich van den professor los en klemde zich aan haar moeder's arm vast. Gedurende deze kleine s;èue had Mia deels uit opgewondenheid, deels omdat zg zich geneerde, geen woord gesproken. Maar den anderen dag bood zich voor den professor de gelegenheid, om op dit half schertsend begonnen thema door te bor duren. Reeds lang was een gemeenschappelijke boottocht het plan geweest, maar steeds weer was het verschoven, omdat Felix verkouden was, de justitieraad zitting had, ot omdat Elisabeth groote schoonmaak had, oi iels anders, maar altoos was het tochtje nie.t doorgegaan. Nu zou het dan gebeuren. Dodi kon zich nog evenals een kind zoo hartelgk verheugen, als zulk een uitstapje voor de deur stond. En gewoonlgk stak haar temperamentvolle vroolgkheid de anderen een weinig aan, Zat zg onderweg naast haar moeder, dan kuste zg haar nu en dan evan op haar arm en keek haar zalig van dankbaarheid aan. Ditmaal echter scheidde tante Elisabeth haar van haar mama. Gedurende de heele vaart moest zij op het voordek blgven, bg Felix en de andere kinderen, terwgl haar moeder boven op de kapiteinsbrug stond naast den professor. Dodi had voor niets oogen en zin, noch voor de oorlogshavon, noch voor de dokken, noch vcor de grootsche marinewerkenonafgebroken keek zg' naar de slanke, zwarte gestalte, die zich boven op de brug zoo scherp aftee- kende. „lk moet toch wel een slecht mersch zgn, heb ik zoo bg mgzelf gedacht," zeide de professor met een melancholiek lachje tot Mia. Het was in een gesprek over den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1905 | | pagina 5