M®r CBfflL
liSiïlReii.
DODI.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Arrondissement^ Recht
bank te Alkmaar.
/onclag Oct. '0;>.
XXIV.
Dcor 'n plotselinge overstorting van werk-
Mamheden welzeker, d'r kan rog meer
hifi ben ik verplicht dezen vierentwin-
tfieten brief 'n week vroeger te schrijven
dan bij verwacht wordt. Wie heeft toch dat
carool van den acht-urigen arbeidsdag ver
zonnen En indien dit al uitgemaakt is, mag
ik dan weten, voor welke menschen dit parool
geldt? Of sta ik soms buiten het mensch-
dom Of maak Ik 'n uitzondering Acht uren
Acht nren 1 D. w. z. van echten tot vieren
of van negenen tot vijven Maar menschlief,
ik begin als de dag aan den hemel komt en
zooals r ri reeds vroeger, en ik eindig
neen, dat durf ik niet zeggen. Ik weet 't ook
niet precies. Maar ik weet wel, dat, als ik
eindelijk 's avonds mijn hoofd Deer leg, mijn
taak nog bij lange na niet &f is. 't Is 'n
passen en meten, om alles precies op tiid
klaar te hebben, wat mij eindelijk tot 'n
schrander mensch zal maken. Zoo leert men
„den tijd uitkoopen". Zoo leert men „draven
en omkijken" in 'czelfde cogenblik.
Maar er is aan drukken arbeid 'n groot
zedelijk voordeel verbonden. Ten eerste
heeft*men dan geen tijd om kwaad te
denken, kwaad te spreken of
kwaad te doen. Dit zijn, tnsschen twee
haakjes, dan ook de drie voorwaarden, waarop
de P a r s e n (Perzen) de drie hemelen
hoopten binnen te gaan. Of menig christen
't er voorloopig ook niet mee zon klaar spelen,
moet ieder voor zich maar eens overwegen.
En ten tweede is't een medicamen-
tum gratia probatnm tegen 'n slecht
humeur. O, die boosheid, die lichtgeraaktheid,
die akelige vitzuchtO, die menschen, die
in bun leege leven maar altijd loeren en
zoeken,of er geen kofje verkeert staat, waar
zij over vallen kunnenDie in hnn lange
dagen van niets-doen 't zich maar druk
maken over 't doen en laten van kaderen
Die inalles, alles, een aanleldlrig en een
reden i^ndeD, om op hun teenen getrapt te
zgn. Die foeteren als 't hagelt en foeteren
ais de zon schijnt. DieD niets naar den zin
is, en nooit iets naar den zin gemaakt kan
worden. Die zeggen, dat 't vriest als 't wat
koel begint te worden, en bij de minste
warmte klegen over „drukkende hitte" en
donder verwachten. Ontevredenen zijn 't,
omdat ze geen vrede met zichzelven hebben.
Zij liggen met ieder dadelijk o verhoop, omdat
za eeuwig-door met zichzelven overhoop
liggen. Blijf op 'n afstand van hen, zoo ver
mogelijk. Laat ze links liggen, en geef ze
niet de gelegenheid een altaar van geluk en
vrede ea arbeidzaamheid te verwoesten, zco-
s Is ze dat hun eigen altaar gedaan hebben.
Hun gesprekken zijn waardeloos, hun weten
ia het weten niet waard, hun vreugde is het
leed van anderen, hun grimmigheid ander
mans geluk. Houd ze van u af, want wat ze
u hebben mede te deelen, kunt ge beter niet
weten. Geef ze werk, als ze 't willen aan
nemen leer ze hun dagen en uren en minu
ten goed besteden Geef ze een taak, een taak,
die nooit afkemt. Laat nw voorbeeld de be
vestiging wezen van die gulden woorden van
Nicolaas Beets:
„Verpoos uw geest, verfrisch uw krachten,
Staak d' arbeid, maar hervat dien weer
En leg ook zelfs in nw gedachten
Uw taak niet neer,"
Want arbeid moet ons leven zijn, „arbeid
en roeping en edele strijdde eeuwigheid
vraagt naar de vrucht van den tijdwee,
wie dit roek'loos, gedacht'loos vergeten" wee
dengene, die te spoedig denkt, dat zijn taak
ts zwaar is, en niet weet, niet gevoelt, niet
intens gevoelt, dat zich te overwerken
niet half zoo erg is, als gebrek aan werk.
Wee hem, die God bidt om werk, en den
Duivel dankt dat bij 't niet heeft. Ik
weet geen zonde, die ik dieper veracht dan
vrees voor arbeid. Daar is dieverij en adnlterie
niets bjj, want die beide worden nit loeg-
zitten en nietsdoen geboren. De schrijver
van het boek Genesis vergiste zich, toen hij
Adam als straf beval to werken. Wer
ken 'n straf?! Ik ken geen grooter zegen.
Ga maar eens mét 'n gezond jichaam een
nnr laDg in 'n leunstoel zitten. Probeer 't maar
68ns. Ge wordt er ziek van't is om gek
van te worden. Als de lni opstemmen, om
mij alle werk te ontnemen, zoo dat ik niet meer
zou mogen schrijven of optreden, dan zal ik
werk zoeken, al was 't aan een van de polen
en als ik 't niet vind, dan ga ik leeren op
mijn kop te staan. Want ik moet werk heb-
Roman
van
PAUL OSKAR HÖCKER.
o
28.
De familie van Mia geloofde reeds bepaald,
professor Lange's huwelijksaanzoek
ÏOp Verhoord worden.
"rofeesor Lange was pas even veertig
oud, paste dus voortreffelijk bjj Mia,
Je juist drie-en-dertig was geworden.
e8®Q zjjn persoon en positie, ook niet
®(?en ejjn familie, was iets in te brengen.
U w&s een sympathiek mensch in den
Rang ea toonde een hartelijke genegen-
voor Dodi. Iets beters kon Mia dus
or de tweede helft van haar leven
.o,0llÜk verlangen. De bloedverwanten
v er8leunden reeds ddérom het aanzoek
kn don professor, omdat daarmede de
de*1?' dis nog reikte tot het ongelukkig
m» u&n k&ar 'even' ^at ZÜ R°i,'er den
dokt t 1 Z0U word0Q afgebroken. Daar
CeleiT lJaD|S!e zÜn ouden studievriend Man-
boreid bad..te kennen gegeven, dat hy
venjrn zou zÖn Dodi to adopteeren, zoo
n&ato Q°°e ^an °°b voor gosd die gehate
h&dden de P°£'DKen van den professor
uit h°Ku Kfe,a roeu'taat gegeven, toen
'ooiheen badPla*ts kwam. Evenals
'oor den Wfï8 Vrie°delvjk en beleefd
geleerden man. Er bestond als
ben, en als lk 't nlot heb, en wist dat ik
't ock nooit meer kijjgen zou, dan ji,
wat ik dan doen zon, zeg Ik niet, maar dan
duurt 't niot larg meer met mij.
Hoe heb lk 't nu? Moet dit 'n Amster-
damsche brief verbeelden? Als Ikzoo doorga,
hed lk 'm nat zoo goed uit den Kongo kun
nen schrijven, of uit 'n land, dat nog ont
dekt moet worden. Amsterdam meneer, 't moet
'n Amsterdamsche brief wezen Over 't hooge
water, waar jelui verleden week zoo'n lest
van gehad hebt. Over Lsadora Dnncan en
haar dansen. Ozsr de kwestie van „die ren
mishandeling," dia ten uwent hoe lan
ger hoe grooter en ernstiger wordt. Ovor de
Amgtel Suikerraffinaderij, die, verkocht tot
afbraak, nu weer niet afgebroken wordt
en weer suiker i6ffiaeeren zal! Locale din
gen Daar wachten we op.. Over de berech
ting van de zaak der „Ciub de Bienfaisanoe."
Laat zoo een bespiegeling over „arbeid" en
„uiets-doen," over den zegen van het een en
den vloek van 't aDder, maar aan publieke
woordvoerders over. Daar zal te gelegener
tijd onze dominee 't wel eens over hebben
maar uw brieven moeten bevatten locaal en
actueel nieuws. Begrepen
Ja meneer Ad ja, ga Willem 's even
roeper hij moet de vlag inhalen en de bloe
men binnen brengen. Weelde mag niet dmen.
't Najaar komt, jongen. Ja, ik weet wel, je
bent 'u brave hond, en hebt trouw en eerlijk
alle lief en leed met me gedeeld. Dat kan ik
van al mijn vrinden niet zeggen. Zoolang de
zon scheen, ging 'c goed, maar toen de buien
kwamen opzetten, en de stormen ons de klee-
ren van 'c ljjf scheurden, toen pakten ze hun
biezen, en lieten ons met onze gebraden peren
zitten. Maar, kop op, vent. We hadden Iets
anders en iets beters kunnen verliezen ons
hart, ens geweten, ons hoofd, onzen lusc om
te werken en er eiken dag maar weer op nit
te gaan. We hebben nog 'n doos vol pennen
en 'n zolder vol papier, en nog een millioen
dingen te vertellen aan de menschen om mee
de wereld te helpen verder brengen, al gaat
't dan ook voetje voor vo8tje. Niet wanhopen.
„Die gelooven, haasten niet."
Maar ga nu Willem roepen de molen moet
koren malen, jó, koren. Dat hadden we
twee jaar geleden niet gedacht. Vroeger
draaide hij wel eens voor pleizier maar dat
liedje is nu uit. 't Is nu, als aan 't einde van
„1'Iutroduction da Valse": Cjmmar.cez!
't Gaat niet aan, cm in een brief als deze
heele of halve couranten over te schryven
zelfs geen feuilletons. Maar kóa het, dan zou
ik u de stuk of wat opstellen overschrijven,
die mijn vriend J F. in het Handelsblad ge
schreven heeft „Over dieren, die g e-
glaoht worde n." Zie, daar neem lk mijn
hoed voor af. Hij heeft met 't schiijven van
die artikelen 'n weik verricht, waarop jaren
en jaren gewacht werd: n 1. de menschen
gewezen op 'n groot schandaal, dat dag aan
dag In groote steden als Amsterdam., en zeker
ook wel in kleinere, plaats heeft. Het is een
dar grootste gebreken in vele mensohen, dat
zij niet trachten mee te leven het groote
universeels Al-leven in de n&tnnr. De pijn.
die zijzelf niet gevoelen, schijnt voor hen niet
te bestaan. Ais 'n hond in den weg loopt,
krijgt ie 'n schop, ,,'t I» maar 'n hond." Als
'n paard een te zware vracht bijna niet trek
ken kan, ranselen za hein, dat de striemen in
zijn huid staan, „'t Is maar 'n paard." 'n Arm,
hulpeloos kaija wordt door tien jongens mis
handeld, en als ja partij voor 't dier trekt,
roepen de voorbijgangers, dat 't toch maar
een kat is.
Minister Kryper sprak van 'n d&me, die
'c voor dieren opnam, als van 'n „dieren-
minnares." Hoe serieus hij die zaak opnam,
bewijst 't woord zelf. Den Bijbel lezen is geen
kunst, zijn gouden woorden verstaan en ter
harte nemen, is beter. Daarin komt voor: „De
rechtvaardige kent 't ieven zijner dieren," en
het laatEte vers van het boek J o c a is ook
aan liefde voor dieren niet vreemd. Ik zou
zoo zeggen, dat er in 't hart van iniin vroo-
lijken, nlet-bijbelkundigen vriend J. F. meer
vroomheid en liefde voor meosch en dier
schuilt, dan in het hart van Dr. Kuyper, wiens
groote bijbelkennis van Trommius 'a kwajon
gen maakt.
En dia kwestie over „dierenbescherming"
is nu, waarschijnlijk door de artikelen van
J. F., hier u p-t o date. Ingezonden stukken
hebben 't er over, en ten slotte zal de Ge
meenteraad over dit Sibboleth of Shibboleth
hebben te oordeelen. Do vraag, aan den heer
P. N. Muller gedaan: „Are you Cannibals?"
heeft men mij wel tienmaleii gedaan, als ik
met vrienden uit 't buitenland hier langs de
straten ging en wg een arm paard ten bloede
toe zagen tfbeulen. De politie-sgentcn schij
nen 't te druk te hebben, om daar op te
letten, óf, en dit zou nog erger wezen,
't staat niet op de lyst hunner werkzaam
heden. De Sophia-Vereenlging, een veree-
nlglng ter bescherming van dieren, die al zoo
veel goeds deed, heeft nog legio werk in
't verschiet. Wie daar lid van wordt, doet
'a goed werk. Eu 't koet 'n bagatelik ge
loof, dat ik f 1 50 per jaar betaal.
Toen lk met Kerstmis te Beilyu vertoefde,
't ware een goede kameraadschap tosschen
hen beiden, want Mia wilde zichzelf gaarne
bekennen, dat zy sedert de scheiding van
haar man geestelyk niet was vooruitgegaan,
en dat dus de omgang met dezen ver-
standigen man een groot voordeel voor
haar kon zijn, maar angstig ontweek
zy hem, zoo dikwijls de professor op een
ander, meer intiem onderwerp wilde over
stappen.
De Mangelsdorfis deden in het fat
soenlijke alles, om zoo spoedig mogelijk
van beiden een paar te maken. Misschien
deden zy wel te veel hun best. Want Mia
bemerkte heel goed hunne bedoelingen en
was daar boos over. Vooral toen ook de
gansche verdere iamilie zoo'n beetje begon
mee te koppelen.
Bg de Mangelsdoiff s sprak ook het per
soonlijk belang mee. Mia's. broeder, die in
het laatst van Februari directeur was
geworden, zou naar Berlijn overgeplaatst
worden. Die aangelegenheid had reeds
lang in de lucht gehangen. Maar toch nog
onverwacht trof hen het bericht, dat zijn
overplaatsing reeds in dezen herfst zou
geschieden.
Ofschoon die overplaatsing voor Alwin
een bevordering was, bracht zg toch allerlei
onaangenaamheden me waarvan hot ergste
was de scheiding van den iamiliekrirg.
Ook hield de doctor in het geheel niet
van Berlijn hij zag er vreeselyk tegen op,
om in een van die Berljjcsche huurkazernes
onderdak te moeten vinden. Van een reis
naar de hoofdstad kwam hg dan ook terug
met het vaste plan in Grosz Lichtenfelde,
een der villasteden, een huis te koopen.
Daar was een niet te groot landhuis met
een zeer grooten tuin, En daar de kleine
en wij wandelden naar de uitvoering van
Juffrouw Tilly Koenen, toen was er in de
straat, waar de Beethovenzaal is, 'n paard
gevallen.
Nu ja, maer ge hebt daareven toch het
standje gehooid? Ik moot zakelijk blijven;
actueel A.msterd&msch nieuws. Nu ja, maar
dat paard dan, heb tk 'n zak onder zijn poo-
ten getrokken, en zoo geholpen op te staan,
tets waar een hoop zweepslagen hem niet in
hielpen.
Och, els ge 'n d!er ontmoet, dat hulp be
hoeft, help 't dan. Ga zoudt 'n ongelukkig
mensch toch óók heipen. Of neem 'n hond.
Wat 'n hond n lscren kon, is ongelooflijk.
ACTUEEL NIEUWS We hebben verleden
week hier gehoord uit den mond van D r.
Ludwig Wüllner: „Das Hcxen-
1 ied," vm Ernst von Wildenbruch
Als lk ooit spijt heb gehad van niet-mnzikaal
ontwikkeld te ztjn, dan was 'c dien avond.
En toch, hoezeer en hoeveel ik genoten
heb, kan ik niot zeggen. De muzikale inlei
ding geeft de sombere kloosteratemming
weer, die geheel het eerste gedeelte van hst
gedicht beheerscht; dof klokgelui, het ge
prevel der biddende monniken en een koraal
achtige doodenzang.
De prior in het klooster te Hetafeld zendt
den broeder biechtvader naar de cel van den
stervenden Medardus. De ontstelde biecht
vader meldt, dat van de lippen des stervenden
een duivelsch lied klinkt. Al de monniken
gaan er heen, om zich van de waarheid van
dit bericht te overtuigen.
„Sie lauschten und horchten „Was mag es sein P
Das sind nient Gebate und Litanei'n,
Das klingt wie süadige, weitliche Worte
En de kreet gaat op
„Wir haben den Teu'el im Kloster zu Gaat."
Maar hot gelaat van den stervende wordt
verlicht door 'n bovenaardschen glans, tranen
stroomen hem langs de waDgen, en hg ver
haalt den broeders, welk onzegbaar leed bij
zijn gansche leven getorst heeft
Als jOTg priester moest hij 'n mooi, bloeiend
meisje, dat als heks tot den brandstapel ver
oordeeld was, geestelijken troost brengen. Hare
droefheid en vrees voor den brandstapel wekten
zijn innigst medelijden op, en hij weende met
haar.
„Du kannst Doch weinen, du weinest n mich,-
Wie den gü igen Heiland, 80 liebe ich dich
Ze bezweert hem, dat zij onschuldig Is. Een
lied, dat zjj van h&ar grootmoeder leerde, een
betooverend schoon lied, heeft gemaakt, dat
men haar van hekserij verdacht. Ea zij bidt
h6m, dat hij met haar vluchten zal.
„Errette, sprach sie, erret'.e mich
So aius ist zu leben, so bitter der Tod,
Und Feners zn ster ben, ist scbrecklicbe Not
Kein Wesen hab' ich gek arkt nnd betiübt,
Keine Êünde gathan, keinen Zaubar gtübt;
Die Herzen der Menschen, gleicben den Sleinen,
Du aber bist gut, du kannst noch weinea I
Der Wachter ach aft, frei is! die Tui
Komm, lass mich flteh'n, enlflieh' mit mirl"
Maar Medardus, ofschoon hjj van Christus
had kunnen leeren, dat 'n zonde van liefde
minder erg is in 't oog van God, dan 'n deugd
van haat, blijft de kerk getrouw en den
anderen dag zal do „heks" verbrand worden.
De menigte stroomt etmen om de terecht
stelling te zien, en Madardus zal haar, ter
wijl zjj aan dan paal gebonden staat, nog 'n
laatste woord van vertroosting zeggen.
Hij vertelt
„Wie tgumeluden Vö;el, ve fl.ttert im Meer,
So glitten voll Angst ibre Augen amber
Da trat ich heraa mit deui Cruzifix,
Ihr Ange erfasste mich saeheuden Bliek.
Uod siehe, und siehe, verstohleuer Weise
Da neigte ihr Haupt sie, da niekte sie leise,
Uod ein La-heln erstand iu deu tiiizen Gesicbt
Wie der scheidenden Sonne verlö chendes Licht."
En toen de henker (beul) mot den fakkel
den houtmijt had aangestoken,
zlich vernabm ich ein Klingen:
Vom brennenden Holzstosz beg&nn sie zu singen "6)
En zij zong het lied, dat haar grootmoeder
haar geleerd had, het wondere lied, dat Me
dardus In de ooren klonk als een stem van
eeuwig geluk en eeuwige zaligheid, welke
van dit oogenblik af voor hem eeuwig ver
loren wag.
En altijd, altijd is hij dat lied blijven hooren.
„Das Singen. das Singen, wmn wird es enden?
Ich wandte mich scbaudernd, - ich fl ik von dem Ort,-
Die klsgeode Stimsie zog mit mir fort,
Wohin ich en'flih, wohin ich etwich,
Der Gesang, der GesaDg, er begleitete mich
Ob ich schlummernd lag, ob ich betend gewacht,
Zu jechliger Stunde, bei Tsg und bei Nacht,
Seit jenem Tage die Füafzig Jahr,
Ich hö e ihn immer und immer dar/"?)
Jbdardus fuhr eu', wild war sein Gesicht:
„Ich lü e sie wieder, vernebmt ihr cs nicht P
Den Gang herauf, es kommt du'ch die Tl ür
Sie tritt auf die Schwelle ist hier, ist hier I"
Hij ziet haar de ksmer binnen komen, die-
zaifde vrouw met haar prachtige lichaam,
met haar bloeiende lippen, de vronw, die
hij eenmaal van den vuurdood had kunnen
redden en het niet deed. Hij ziet, hoe zjj,
Fel'x zeer bleek en zwak was, legde een
groote tuin zeer veel gewicht in de schaal
bg de besprekingen. Het was evenwel
maar een huis voor één familie en wanneer
Mia en haar dochter meegingen, dan kon
het niet in aanmerking komen.
De gansche bloedverwantschap inte
resseerde zich natuurlijk voor dit plan.
Het werd bg gelegenheid ook besproken,
toen professor Lange er bg was. Deze
was een zeer dikwgls geziene gast in den
huize Mangelsdorff en als men eens een
uitstapje maakte, mankeerde bg even
min.
Terwgl het voor en tegen van de villa
werd besproken, voelde Mia de vragende
blikken harer verwanten op zich gevestigd.
Een welwillende glimlach speelde er om
aller mond. Het was in 't geheel niet, of
er sprake was van een huis, maar van iets
anders, iets intiems.
Dat voelde zelfs Dodi En zg leed daar
onder, oischoon zy van alles wat besproken
werd, of liever bedoeld werd, nog niet de
helft begreep. Neg inniger dan vroeger
hing zij haar moeder aan. Argstig vorschte
zjj dikwgls in hare trekken en wel honderd
maal drong zich bg haar een vraag op de
bppen. Maar om die uit te spreken, daar
voor had zjj toch niet den moed.
Doctor Mangelsdoiff had den platten grond
van de villa meêgenomen. In hear ge
dachten wss Elisabeth reeds aan het meu-
bileeren. Steeds weer kwam zg lot het
resultaat, dAt het huis te klein w&s als er
voor Mia en haar dochter twee kamers
afgingen.
„U zoudt zoo'n grooten tuin bepaald wel
heerlgk vinden, Ottilie vroeg de pro
fessor, die zich alle moeite gaf om de
elf een gezaligde, hem komt nooden hare
zaligheld met hem to deelen.
„Du rufst mich zum Heil, das ich frevelnd verlor»
Du üffnest zur Seligkeit selbit mir das Thor,
Nach lürlzig Jahren voll Basae und Pein,
Ich komme. urn ewiglich bei dir zu sein."
Toen stierf Medardus. De broeders kniel
den en de Prior sprak:
„Wass Menachcnaugen nicht fasscn, noch aeh'n,
Dort oben ist einer, der wiid ea ve'steh'n,
Er hat gesprochen„Mein iat das Gericht"
Geht beten, ihr B.Ier, und tichtet nicht."")
Ik dnrf hier niets meer aan toavoegen.
Men steekt geen kaars op, om zjjn vrienden
de pracht van de Zon te laten zien. Ik
hoop alleen, dat mgn korte vertelling den
lezers eenig idee kan geven, van wat wij hier
gezien en genoten hebben. Hot „Hexenlled"
is 'n wonder-mooi gedicht. Het Tanntk iser-
motlef is hier op kortere, doch niet minder
schoono wijze behandeld. „O o r d e e 11
niet." Wat den menschen onmogelijk
schijnt, is mogelijk bij God. De bloesems aan
den pauselijken staf ln Tannlaiser, en hier
de verdoemde heks, dia den voor eeuwig ver
loren Monnik ter zaligheid leidt. Oordeelt
niet. God is in zijn liefde millioen maal
rechtvaardiger, dan duizend brave menscbjes
in hun stinkende deugd.
Och, of gij al bidt
en stille zit,
Eri gehoor verwacht op uw wenschen,
Vertrouw eer uw lot
Aan een toornigen God,
Dan aan brave, rechtvaardige menschen.
Want hellepijn
kan loutering zijn,
Der ziel een verzoening wezen
Maar menschen deugd
Is dulvelsvreugd,
Eu christelijkheid doet soms vreican.
Denk nu niet, dat ik 'n boos mensch ben1
Ik schreef deze regels neer in dagen van
groot leeden tot nu toe bewijzen mij nog
vele brave menschen, dat zij vijanden zijn van
God en Zijn liefde, van Christus en Zijn
Evangelie, van de menschen en hnn waar
achtig geluk.
Eu nu moet ik eindigen, al is de voorraad
niet op. Ik hoop, dat dc lezers de oplossing
van de hooge-waterstmds-puzz'e in de cou
ranten gevonden hebben.
19 October komt de zaak van de „Club
de Bienfalsance voor, maar dan is
men dezen brief al aan 't „zetten". De efsoh
van het Openbaar Ministerie zal strekken
tot vervallenverklaring dezer vereeniging.
De hearen Mrs. Polenaar en Hazelhcff zullen
optreden als raadslieden voor gedaagden.
Eu dan lsadora Dnncan nog. Za
is alweer gevlogen, zander dat ik haar knust
heb mogen genieten.
Maar en toets hier mijn profetische
kracht ik wed dat ze binnen 'n week of zoo
weer terug is. Tot dan laatsten avond toe
alles uitverkocht. Maar als ze dan ook terug
komt, dan
Nu, we zullen zien.
H. d. H.
1) „Zij lni8terden Wat mag dat zijn? Dat zjjn
geen gebeden en litaneiën, Dat klinkt als zondige,
werelu8che woorden
s) „Wij hebben in 't klooster den Dnivelte gast."
„Gij kunt nog weenen, ge weent om mij,
Als van den goeden Heiland, roo hond ik van
„Red mg, sprak zij, o red mg Zoo zoet is bat
te leven, zoo bitter de dool. Eo door 't vuur te «ter-
ven. wat Bcbrikke'ijke smart. Geen wezen heb ik ge
krenkt of bedroefd, Geen zonde begaan, geek hekserij
bedreven; De harten der meoachen, ze zijn gelijk
eteenen. Gij echter zijt goed gij kunt nog weenen.
De wsker slaapt, vrij is de deur, Kom, laat mij vluch
ten, ontvlucht met mij!"
„Als bedwelmde vogels, gevallen in de zee,
zoo dwaalden vol angst hare oogen in 't rond i toen trad
ik nader met het Christusbeeld, en haar oog ontmoette
mgn vragenden blik. En zie, verstolen boog zij het
hoofd,teen knikte zg zsch'-jes, en een glimlach verscheen
op het lieve gelaat, als het uitgaande licht der
scheidende zon."
'j „plotseling vernam ik een stem, en van den
brandenden hou mijt begon zg te zingen."
Dat zingen, dat zingen, wanneer zal het eindigen?
Ik wendde mij huiverend af ik ontvluchtte die
plaats, Die klagende stem trok met mg
voort, waarheen ik ook vluchtte, waarheen ik ook giDg
Het gezang bleef mij volgen, of ik lag te sluime
ren, of dat ik biddend warkte, in elk nar, bij dag
en bij nacht. Sedertdien dag gedurende vij'tig jaren,
ik hoorde het steeds weer.
Medardus sprong op, wild was zijn gelsatIk
hoor het weer, verneemt gjj het niet f Den gang af
het komt door de deur Zg a aat op den drempel
is hier is hier j
•j „Gij reept mij tot het heil, dat ik mis dadig
vetloor, gg opent mij zelf de deur tot de zrligheid,
na vijttig jaar van boete en pgn, ik kom, om
eeuwig bg u te zijn."
„Wat men8chenoogen niet kunnen vattea, niet
kaneen zien, daar boven is er Een, die zal bet
verstaan. Hg heeft gesproken: mg is het gericht.
Gaat bidden, broeders, en oordeelt niet."
kleine wat nader te komen, zonder even
wel den rechten toon te kunnen treffan. „Of
zou u liever in Kiel blgven
Tot een antwoord kwam het niet, want
oom Alwin mengde zich vroolgk lachend
in hun gesprek„Als goede huisvriend
behoefde de professor Ottilie niet met u
aan te spreken."
De professor kleurde en vragend keek
hg Mia aan. „U staat het toe, mevrouw
Lachend ging hg voort„Maar ik sta bg
de kleine juffrouw niet zoo heel erg in de
gratie, Nietwaar, Ottilie
„Zy is menigmaal zoo'n kleine driftkop,"
schertste oom Alwin,
„Overigens zgn hier in Kiel ook zeer
mooie huizen met groote tuinen, Ottilie,"
ging de professor voort, „en daarin kan zoo
heerlgk tennis gespeeld worden. En Kiel
is nu eenmaal je geboorteplaats, nietwaar
Met een onzekere beweging streek hg
zich over het haar. „Vraag je mama recht
hartelgk, of zg maar niet liever hier
blgft."
„Met die eeuwige overplaatsingen," riep
Alwin, „kan een Duitsch ambtenaar zich
haast de luxe van een eigen huis niet
meer permitteeren."
De professor had Dodi's arm in don zgne
genomen. Lachend riep hg: „Wg tweeën
zg hier beiden geboren en willen hier
blgven. Nietwaar, Ottilie Wg zweren eeD
verbond, dat we oom en tante MaDgelsdorff
alleen laten vertrekken, en vormen zoo een
onoverwinnelijk driemanschap."
Het gezelschap was lustig en vroolgk
geworden. Dodi zag, dat de professor met
zgn andere b&nd die harer moeder had
gegrepen. En alsof Dodi haar voor een
donker gevaar moest beschermen, rukte
Zitting van Dinsdag 17 October 1905
Voor en aleer nog aan de uitspraken,
[doorgaans het vóórproefje,] werd begonnen
kregen we dezen keer eene afwijking van
die usance, doordat de fungeerende president
Mr. Lagerweij dadelijk ona zoo te zeggen
„met de denr in huls viel" en oogeDblikkelijk
na de opening beklaagde nummer één Het
aanrnkken.
Dat was een treurige verschijningHui
lende, snikkende, grioneDde, of hoe men de
rijkelijke afsohelding van tranen maar
wil noemen, kwam dat schepsel bin
nen en die traanklioren-ontlasting nam
allengs in heftigheid toe.
Men zal hieraan zeker wel reeds hebben
geraden, dat het een lid der schoone sekse was.
Zij heet Willempje Brinkman, is nog maar
19 jaar, pas den Isten Juni j.1. gehuwd, is
geboren te Oudendijk, hoeft „gediend" te
Scharwcude, gem. Avenhorn, en wel bij
zekeren W. H. N. Scfcermerhorn.
't Was in den tijd dat ze bjj den heer
Schermerhorn iu dienst was, dat ze zich daar
deed kennen door het hebben van ietwat
lange vingers.
Zoo successievelijk had ze zich verschillen
de kloinoodiën van do vrouw des halzes,
Antje Beunder genaamd, weten te verscht ffen,
zooalseen zilveren broche een paar
Zeenwsche manchetknoopen, een zilveren
vingerhoed en 8 zilveren ringetjes.
Vronw Schermerhorn, die haar voor trouw
en eerlijk hield, had aanvankelijk geen zware
vermoedens, doch weldra kreeg ze in de
gaten, waar hare spulletjes bleven en werd
er werk van de zaak gemaakt en eene
strafvervolging ingesteld, waarbij aan
Wimpje het ontvreemden van genoemde
spulletjes ten laste werd gelegd. En het werd
werkelijk tijd ook, want de „trouwe" dienst
bode had zich beyverd om, behalve die
lux a artikelen, nog verschillende andere meer
daagsche zaken in te pikken, als lakens,
knssenaloopen, enz. Want ze had trouwplan
nen in het hoofd en het bleek, dat naderhand
die plannen allen grond hadden.
Echter was het, zooals het wel met meer
deren het geval ishet zat 'm niet in de
lengte of in de breedte, maar in de
rondehet arme kind had geen geld om het
benoodlgde voor een hnlshonding te koopen en
had zich op deze wijze trachten te redden.
Behalve hare toenmalige meesteres, vronw
Sohermerhorn, werd heden nog als getuige
gehoord beklaagde'e schoonzus, de 17-jarige
dienstbode van Hendricus Ellerbroek te
Scharwoude, wier papa het stelletje manchet
knoopen van beklaagde kreeg en aan zija
17 j irige lieveling, Aafje de Hart genaamd,
gaf Schermerhorn wist naderhand vroaw-
lief's broche van beklaagde los te krijgen,
terwijl de rijksveldwachter het restje gestolen
artikelen handig wist op te sporen. Zeer
berouwvol bekende beklaagde heden de ver-
sohillende diefstallen, ook zelfs ten opzichte
van datgene van hat gestolene, wat haer
niet ten laste was gelegd Ze wist niet op
te geven, waarom ze dat alles had gedaan.
Ze kon hst niet helpen Haar eenig motief
wasnijpende armoede en de drarg der om
standigheden.
De heer Offifler achtte het bewjjs ten
volle geleverd, en wees op den toestand
dezer ongelukkige vrouw, hare armoede eu
hare jengd, doch hoe medelijder; wekkend
dat alles ock moge zijD, had ZEG. toch
gemeend, dat dit geval niet geheel ongestraft
mocht worden gelaten. Ook was hier niets,
dat het vermoeden wettigde, als zon beklaagde
nit tijdelijke k'eptomanie zacht tot dief
stal die bij vrouwen in een toestand ver-
keerecde als beklaagde thans, wel eens voor
komt, gehandeld hebben.
Bovendien had zij niet alleen huishoudelijke
becoodfgdheden weggenomen, maar ook luxe
artikelen, waaraan ze toch totaal geen be
hoefte had. Mr. Cnopius eisehte ten slotte
wegens diefstal, 4 maal gepleegd, 8 weken
gevangenisstraf.
Het arme mensch vroeg daarna genadig
recht, (trouwens, streng was de elsch volstrekt
nieten deelde mede, dat haar man „los"
werkman is en niet veel verdient, waarna
ze kon vertrekken. De zitting werd geschorst
en het zaakje was afgeloopen.
Na een poosje kwam het E A. college uit
de raadkamer te voorschijn, thans met Mr.
Umbgrove als president, die eerst de uitspra
ken liet volgen, waarna met de „nieuwe"
zaken werd doorgegaan.
Een drietal hooggebcorde, sierlijk gevormde
heerennekken werd thans zichtbaar, waarvan
de eigenaren met znlk een air de zaai bin
nentraden, of ze op het pnnt wsren het
„O sterveling, gevoel nw waardeaan te
heffen. Toch behoefde dit klaverblad zoo heel
veel zeifvergenoegdheid niet aan den dag te
leggen.
zg zich van den professor los en klemde
zich aan haar moeder's arm vast.
Gedurende deze kleine s;èue had Mia
deels uit opgewondenheid, deels omdat zg
zich geneerde, geen woord gesproken.
Maar den anderen dag bood zich voor den
professor de gelegenheid, om op dit half
schertsend begonnen thema door te bor
duren.
Reeds lang was een gemeenschappelijke
boottocht het plan geweest, maar steeds
weer was het verschoven, omdat Felix
verkouden was, de justitieraad zitting had,
ot omdat Elisabeth groote schoonmaak had,
oi iels anders, maar altoos was het tochtje
nie.t doorgegaan. Nu zou het dan gebeuren.
Dodi kon zich nog evenals een kind zoo
hartelgk verheugen, als zulk een uitstapje
voor de deur stond. En gewoonlgk stak
haar temperamentvolle vroolgkheid de
anderen een weinig aan, Zat zg onderweg
naast haar moeder, dan kuste zg haar nu
en dan evan op haar arm en keek haar
zalig van dankbaarheid aan.
Ditmaal echter scheidde tante Elisabeth
haar van haar mama. Gedurende de heele
vaart moest zij op het voordek blgven, bg
Felix en de andere kinderen, terwgl haar
moeder boven op de kapiteinsbrug stond
naast den professor. Dodi had voor niets
oogen en zin, noch voor de oorlogshavon,
noch voor de dokken, noch vcor de grootsche
marinewerkenonafgebroken keek zg'
naar de slanke, zwarte gestalte, die zich
boven op de brug zoo scherp aftee-
kende.
„lk moet toch wel een slecht mersch
zgn, heb ik zoo bg mgzelf gedacht," zeide
de professor met een melancholiek lachje
tot Mia. Het was in een gesprek over den