UIT JE KAZERNE.
DO DI.
FEUILLETON.
moeten bij elkander passen, elkander aan- spraken, Ik weet wel beter maar het
vullen, met hun belden 'n zuiver harmonisch waren toch woorden nlt het leven neerge-
goheel vormen- Ea wear dit niet zoo is, daar i schreven, een rijk, mooi leven, vd vreugde
Als
tijd en
geweest,
van dezen brief 'n soort van
maken. We hadden het zoo al niet 'n vijf
entwintig j a r I g toch 'n vijf-en-twintig
b r I e v i g feest kunnen noemen en met
'n beetje fantasie hadden we kunnen spreken
van ons „huwelijk." Met ons bedoel ik
mijzelven en da Sohager Courant,
die dan toch vrouwelijk is. Er zijn wel huwe
lijken, die minder vruchtbaar waren dan het
onze. Eu al onze kinderen, de een mag een
beetje anders zijn uitgevallen dan de andere,
'n beetje langer of 'n beetje korter, een beetje
ernstig of wat vroolijk, ze hadden toch
allemaal den neus van hun vader, waar je
toch altijd de eerlijkheid van 't huwelijk aan
erkennen kunt. Want daarin ga Ik volkomen
met Xj water en Sohopenhauer moe, dat, even
zeer als de lichamelijke generatie te erkennen
is aan den neus, zoo Is aan den opslag der
oogen, aan het verstand, aan denkkracht
af te meten de toestand des vaders, toen hij
zijn vronw omhelsde en zijn kind genereerde.
Vaders, wier handen los zitten, gauw gereed
om penten en opstoppers uit te deelen, mogen
daar wel eens aan denken. En wat die neu
zen betreft, wil ik wijzen op ons eigen
Oranje-hals, waarvan elk lid aan zijn nens te
erkennen is, van Jan Willem F/iso af tot
Willemientja toe.
En wat dan verder mijn „huwelijk" betreft,
mijn huwelijk met de Sohager Courant, nu,
er zijn er wel slimmer en veel slimmer ook.
Qe kent de Hollandsche spreekwijze ,,'c I s
stil waar 'c nooit en waait," en
gewaaid heeft 't bij ons ook wel eens. Maar
we deden dan van twee kanten ons best, om
't maar weer zoo spoedig mogelijk In 't reine
te brengen. Een koord, dat niet aan twee
kanten omhoog gehonden wordt, komt in de
slik terecht. En dat is 't, waardoor zoo menig
huwelijk in minder dan geen tijd alle be-
kor ng en alle poëzie verliest. En met „huwe
lijk" bedoel ik nu hier niet enkel en alleen
een huwelijk tnsschen man en vronw, maar
bijna elke verhouding. Elke overeenkomst
draagt in meerdere of mindere mate den
ernst van 'a huwelijk, IS in zekeren zin 'n
huwelijk- Of men koopt of verkoopt, werk
geeft of werk aanneemt, 't is altijd 'n kwestie
van geven en ontvangen. Wie alleen geeft
en niets anders doet, raakt ten slotte nitge-
pnt, hoe rijk hij ook wasen wie alleen aan
neemt, is er nog erger aan toe, veel erger
die teert nit en kwijnt weg, in weerwil van
alle rijkdommen die hem toevloeien, zoo
lichamelijk als geestelijk, 't Is vreemd, maar
niet te ontkennen, dat 'n mansch die nooit
iets geeft, ook nooit iets overhondt. En wat
ik in mijn vorigen brief van werk en arbeid
zei, kan ik ook zeggen ten opzichte van
geven en aannemen 'c is minder erg een zóó
mededeelzaam hart te bezitten, dat men geen
handen genoeg heeft tot geven, dan schrok-
kig elk half centje, elke mooie gedachte, elk
goed woord, eik voordeeltje gierig voor zich
te houden en zijn omgeving te laten uithon
geren. Want goede woo; den zijn als brood,
en mooie gedachten als Avondmaalsbroodze
verheffen 'n mensch en maken 'm beter naar
mate hij er meer van uitdeelt.
Want 'n huwelijk en ik herhaal 'telke
levensverhouding, is in zekeren zin 'n soort
van huwelijk is niets anders, dan 'n juist
begrip van geven en aannemen. Dat zijn de
twee polen, waartnsschen het geluk woont.
Door die beide gevoelen wij ons steeds bewel-
dadigd, want daarin ligt de spoorslag, die
ons werkzaam doet blijvendat is de bron,
waaruit ons telkens weer nlenw leven toe
vloeit, dat is de ziel van ons leven, zonder
welke wij zelf verdorren zonden. Of liefde
enkel geven ie? Anrora Leigh
zegt 'c. Maar ik weet 't niet. Hoe hoog ik hare
meening boven mijn eigen meening ook waar-
dcere, hierin slaat zij, geloof ik, den bal mis-
Want al is liefde waarschijnlijk wel: de han
den zoo vol tot geven hebben, dat men geen
gelegenheid heeft tot aannemen, de regen
zon in Eden niet gevallen zijn, indien nit
Eden zelf de danw niet eerst wae opgestegen,
om regen te formeeren. Daar is compensatie
in al wat is, wet en evenwichtalleen de
znivere cirkel maakt twee znlvere halfronden.
En nit twee onznivere halfronden knnt ge
geen cirkel maken. Twee menschen zijn niet
altijd in staat 'n huwelijk aan te gaanze
moeten 'n pédr vormen, 'n Mannetje en
'n wjjijs is ook niet altijd voldoendeze
XXV.
omstandigheden mij ter wille
dan zon ik beproefd hebben
feest brief te
kunnen zjj samen eten, seinen praten, samen
slapen, maar 't is en bljjft namaak, 't Is en
blijft gedoe, waaraan elk beginsel van tym-
pathle vreemd is, omdat «ij beiden vreemd
van elkander zijn gebleven. Het Qrieksche
woord Sympéthela beteekentde be
koring, deze fde bekoring, of dezelfde smart,
dezelfde aandoening, die zich van twee per
sonen kan meester maken. Zoo is 't mogelijk,
dat twee menschen jaren lsng met elkander
omgaan en toch elkander vreemd blijven;
en dat er dan plotseling iets gebeurt, een
groot ongeluk of 'n groot galak, dat hen
belden treft en hen vervult met dezelfde blijd
schap of denzelfden schrik, en dat zij daar
door rik nder vinden. Heeft dit plaats tusschen
men en vronw, dan wordt eerst ln zulk 'n ure
't eene hart aan het andere verbonden, eerst
dka mag er sprake zijn van „huwelijk." Al
wat vóórdien geschiedde, geschiedde buiten
den echt.
Menig huwelijk la dan ook pnur overspel.
Want het samenkomen van twee lichamen
telt, dunkt mij, bjj God nog minder mee
dan bij het Burgerlijk Wetboek. Dat zijn
alleen maar dingen die den buitenkant reken,
en we weten het„Uit het hart zijn de
uitgangen des levens." En op het hart, op het
inwendige, op de geheime kracht, op rym-
pathie komt het aan, en waar dsze ont
breekt.
Mijnheer Trapman, vergeef mij deze uit
weiding, ik zal er meê eindigen. Maar ik
heb genoeg vreugde beleefd aan uwe dochter
de „Schager Courant" en aan de
kinderen die zij mij schonk, dat ik wel ver
plicht was toch 'a eukei oogenblik b(j d®
idóa „huwelijk" stil te staan. Maar 't is 'a
gevaarlijk onderwerpmen gaat er zoo licht
op door. 'c Is te rjjk aan licht en schaduw,
aan nps and downs, aan voor- en tegenspoed,
dan dat men niet soms gedwongen wordt
tot verpoozen en nadenken. Een welgescha
pen kroost, met goede manieren en deugde
lijke begrippen kan veel leeds in blijdschap
veranderen, kan veel leed op 'n afstand hou
den. Zoolang ik mijn kinderen, weliswaar
papieren kinderen nog bij mij had, heb
ik er het mijne aan gedaan. Ik heb ze leeren
loopen, leeren praten, leeren spreken som
tijds, ze de nagels geknipt, den mond schoon
gespoeld, het hoofd gewasschen en verder
alles gedaan wat 'n liefhebbend onder aan
zijn kind doet. Ik deed mijn beet ze altijd
ernstig te deen zijn, en ze goed te leeren
begrijpen dat 'n geestigheid nooit geestig is,
als zij geen ernst tot grondslag heeft. Ik
deed mijn best. ze een karakter m te geven,
opdat ze waar zij zich vertoonden hun
vader niet tot schande eenden zijn. Ik heb er
geen halve duivels van willen maken, die
maar dadelijk van zich afsloegen, als iemand
hon een stroobreed in den weg legde, maar ook
geen jabroers, geen fl.kfl :oiers, die alles maar
goedvinden, al zoudt ge hen willen wijs maken,
dat tweemaal twee vijf was, of dat iemand
wel eens drie trappen naar lózen ken vallen.
Ik heb ze geleerd, dat elke waan en elke
lengen nit den booze is, dat er niets gaat
boven waarheid en gezond verstand. Ja toch,
één ding. Ik heb ze geleerd, en ik hoop, dat
zij die les overal met bazninentongen hebban
gepredikt: boven alle dingen staat:GOED
HEID DES HABTEN. Daarboven gaat
niets, niets. Zooals de Zon nitbliDkt boven
de sterren, zoo blinkt goedheid des harten
nit boven elke andere menscheljjke deugd.
Elke deugd heeft dez8 dengd tot basis. Zij
is de grondslag van elke grootheid, van allen
vrede, van elk gelnk. Zjj doat ons denken
aan het leed van anderen, en trachten dat
weg te nemenzjj leert ons den vrede en
het geluk van anderen eerbiedigen za houdt
het booze woord op de lippen terug en vreest
te kwetsen zij doet ons onszelven met liefde
wijden aan de taak, die wij op ons namen,
en die zoo goed mogelijk volbracht moet wor-
i den. Zij doet ons spijt gevoelen over elke
c n 1 p a (schnld, font, overtreding), dis wij
met opzet of gedachteloos begingen. Zij wijdt
ons leven 6n verheft het en zal de kroon
tjjn, die elk groot leven siert. Zij weet ons
klein te maken in eigen oog, vooral dan wan
neer men ons prijst. Zij is tot alle dingen
nut, niet het minst tot rijp-wordlcg van zich-
zelven. En daarom zullen al die brieven,
die lieve jongens van mij, daar allen iets van
vertellen. Hoor ze aan, gedaldfg, ook al stot
teren ze somwijlen 'n beetje. Soms is 't ge
babbel van 'n kind de moeite van 't begrijpen
waard. Kleine Zus zegt soms woorden tegen
Adj-t, die mij eerst onzin lijken, maar nader
betracht, worden zij de openbaring van 'n
zieltje, dat mogelijk 'n ander zieltje ontdekt,
waar wij groote menschen niets anders dan
'n hond bespeuren. Ja, kinderpraat kan,
goed verstaan, soms wijsheid bergon. En
zoo knnnen ook mjjn kinderen dit is met
God en met eere mijn vjjf-en-twintlgste
soms in onbeholpenheid of order den schijn
van een dwaasheid te zeggen, wel eens
'n waarheid uitspreken of 'n raadsel teraden
geven, waarover na ie denken de moeite loont
Het waren alle geen levenswoorden die
en droefenis, vol verzet ea vol berusting, een
leven van weelde en ontbering, van liefde
en teleurstelling, kileidotcoplsch rijk aan licht
en donker.
Ei zoo heb Ik ze U gezonden, onopge
smukt. En eer ze de wereld In konden gaan,
hebt Gij ze In 'c pak mosten steken, wat hun
vader niet doen kon. Of zij, waar ze geïn
troduceerd werden, een goeden indrnk maak
ten, weet ik niet. Of zij, waar ze woorden
van goedheid zelden, ook gedachten van
goedheid deden ontstaan Ik weet het ook
niet. Maar ik vertrouw het met hetzelfde
vertrouwen, waarmodo Jeronlmo de
Vries zijn „Bundel preeken" de
wereld inzond„Wat uit het loven is gegre
pen, zal ook wel ten leven zijl, als de rijpe
zaadkorrel, die, van d«n halm geschud, zijn
gelijke voortbrengt. Eu de dankbare blijd
schap, waarmede heilige gedachten In dit
leven door ons worden opgenomen, zal niet
nalaten zich mede te deelen aan anderen,
waar zij alt onze woorden spreekt."
En in dit vertrouwen wensch ik den lezers
mijner brieven heil.
Zie, nu is 't toch 'n feestbrief, althans 'n
herinneringsbrief geworden. Wie is ook tegen
zoo groote verzoeking bestand Na was ik
nog al van plan eenige kolommen te schrijven
over Isadora Dunoan; want ik ben
er geweest. Ja, ik wist, dat zjj terug zou
komen, en toen moest ik er heen; Maar
'c waa voor 'n mensch. die rekenen moet,
haast geea doen. We betaalden voor onze
plaats in 'n bovenlage vier galden, behalve
nog de stedelijke belasting, behalve de twee,
drie fooien, die je als knap gekleed mensch
al gauw kwijt bent. En zoo'n avond kost
je, zonder vrouw, zonder meisje, zonder zus
ter, minstens twee rijksdaalders. Eu de ont
vangsten houden met de nltgaven niet altijd
gelijken tred, ja, overschrijden die niet zelden,
zoodat men wel eens denkt aan het gezegde,
dat in Gouda moet ontstaan zijn't is klei
kloppen en geld toegeven.
Maar in weerwil van deze omgekeerde even
redigheid heeft Mise Isadora Dnncan
ons zeer geboeid. Ik zou over dat dansen
van Isadora Dansen Is dat dansen
Wie heeft dat woord ervoor verzonnen
Toch Miss Duncan zelf niet 't Lijkt net
zooveel op dat, wat wij onder dansen ver
staan, als 'a mooi vrouwenhoofd op 'n
ezelskop, 't Is er evenver van af als waar
heid van leugen. Miss Dnncan danst niet.
't Gedschtelooze
Ean, twee, drie,
een, twee, drie
van 'n Schotsche wals, of 't eentonige
gedraal van 'n Duiteche polka komt hier niet
in de gedachten Eu al die andere malle
manoeuvres van C.acovienne en Varsovtenne
en Polonaise zonden hier zijn als lompe
ossen in 'n tempel van hoogverheven kunst.
Wat Miss Dnncan doet Meet ik dat met
mijn gewone praattaai duidelijk mskan Dat
kan ik niet.
„Dat eischt natnnrpenseel;
geen verf, maar zonnestrale n."
(Vondel, „L u e i f e r.")
De aandoening is er, maar de taal om die
aandoening weer te geven, moet nog komen.
Of misschien kent Dnncan haar. Ga haar
zien, ga zitten, stil zitten- Laat los al wat
uw geest boeien mocht. Of neen, 't komt
er niet op aan, of ge al met een hoofd vol
gedachten aan andere dingen gekomen zjjt,
't komt er niet op aan, of uw hart zwaar
is over tegenspoed in zaken, of over de be-
ieediging u door 'n vrind aangedaan, ga
zitten, stil zitten, drink die mnzltk
op en zie naar Dnncan. Was Gorter
in de zaal, to6n ik daar wae Herman Gorter
Ik dacht aan zijn „M e i," toen ik Dnncan
zag:
«Geril
Liep over hare armen, ea zij greep
Den grond weerszijde, haar kleed hing in een sleep
Te tiillen op haar voeten en het haar
Hingcm haar voorhootd, waar de blanwe aar
Goltde de r ogen vulden haar gezicht
Dat bleek we.d, maar licht was van zonnelicht.
En ze werd blind met open oogen.
Dansen
noemen
Het is het teer opgroeien,
Het is het nachtlijk bloeien
Van een aanminnige, maar geheime bloem.
Het is het aad'meod vallen
Van geureB die veihnllea
Een groote wereld mat een wonderd oom.
Het is het wiegelen van korenaren.
Het is het klanken van gitaresnaren,
Het is weersel en spinsel van muziek.
Het is het trillen van mnziekgordijnen,
Het is het aanrollen van tonentreinen,
Het zjjn muziekwolken voor windewiek.
Haar wange' en oogen, die ook zelf dicht toe
Gesloten waren 't leek, za was alleen
Heel hoog op in den hemel en diep heen
Waa heel de wereld weggezonken en
Al de herinnering van haar leven.
En later:
Zóó als een bloem vrn zomorrood, papaver,
Rimpelt zjjo rood, verwelkend en zijn staaf er
Zjjn teeren stengel langzaam bnigt omlaag,
Zoo boog ook Zij langzaam haar hoofd omlaag.
Miss Dncoanl Wat zij n te vertellen heeft
Ja, ik weet bet welmaar ik kan 't u niet
weder-vertellen. 't Ie een lang verhaal, een
wonderlijk mooi sprookje, vol Idealisme en
onverwacht gelnk. Haar mond blijft gesloten
en 't is, alsof haar oogen steeds grocter
worden, steeds grooter bij 't wonder, dat
zijzelve wrocht. Zoo'n blijdschap hebt ge nog
nooit gezien; dat is kinderlijke bljjdschap,
ongekunsteld, ongemaciereerd. Zoo moeten,
om bij 't Ideals en 'c phautastische te blijven,
engelen juichen en hun blijdschap uiting
geven in zaligheid om Gods troon. Dit niet
gezien te hebben, is ceu der schoonste din
gen te missen, die 'n meneoh ooit zien
mocht.
Waar zjjn de bedillers van kunst, da
kritlkasters, die hier aanmerkingen willen
maken Ik heb za niet, en ik geloof niet
ééa goed mensch. Maar indien er een wezen
mooht, dan is 't dé ie, dat 't misschien voor
sommige aandoenlijke gestellen te droevig
is, te ernstig.
Hr,t ernstige domineert heel den avond. Is
er één vronw of één man in ds zaal geweest,
die 'n oogenblik er aan gedacht heeft, dat
'n bijna onarekleede vrouw daar voor 't voet
licht trad Ik geloof het niet. Het feest,
dat Miss Duncan viert, is 'n feest van
kuiechheid en hoog genot. Monna Vanna
legt het als kalsche vrouw tegenover Miss
Duncan af. Misschien wel, omdat er geen
woord over deze ragfijne, ragteere zaak
gesproken wordt.
Is dit zoo, dan vraag ik exonus voor de
woorden, die ik er over scheef. Alleen het
zien van Miss Duacan zal voldoende zijn,
om te weten wat ik bedoelde.
Eu ik had ook nog zoo graag willen
sohrijven over Irving, den grooten Engelschen
tooneelspeler.dle 'n paar weken geleden gestor
ven is. Maar ik begin er niet aanik dnrf
nietanders komen er nog drie kolommen
bij en dan zon ik
Maar mgn hemel, dat kan ook nietik
dien tooh 's ééns te gaan slapen. Welterus
ten, hoorIk blijf twoe dagen op mjjn bed
liggon.jwant nn ik even mijn pen neerlegde,
voelde ik pas hoe moe ik was. O -h-ooh, wat
Is er tooh 'n hoop werk in de wereldEa
wat 'n beetje tijdWat 'n groote taak en
wat 'n kleine handenMaar ik moet toch 'n
paar uurtjes gaan slapen. Welterusten hoor!
H d H.
maar
maar
Woudt ge zulk bewegen dansen
Z*J
Roman
van
PAUL OSKAR HÖCKER,
o—
27.
Het weer was ellendig. De wind floot
Mi» om de ooren, streek langs haar gloeiend
gelaat en deed haar huiveren. Op de hoeken
dar straten moest zjj tegen den wind
Worstelen, om verder te komen. De regen
gonsde van den hemel en de straten waren
als schoongeveegd. En haar japon droop
van het water, toen zjj aan de villa van
oom Dröse aankwam.
«Maar dat is ongehoord I" riep de oude
teer uit, die dadeljjk de kamer uitkwam,
toen bjj Mia's stem hoorde. „Bjj zulk
Weer
»Ik moet u dringend spreken, oom Diöse."
„Kon je dan niemand naar mjj toe
horen Wat is er dan wel Bericht van
.ttillie? Maar mensch, kon je dan
geen
rj)tuig hebben genomen
Mia liet den ouden heer uitmopperen,
t«rwjjl de huishoudster haar parspluie,
hoed en regenmantel ainam. De goede ziel
wilde haar een anderen rok en echcone
kousen geven, maar Mia weerde het onge
duldig at„Ach, dat is maar bijzaak
'aat dat toch
Eiudeljjk was zjj met oom Diö3e in
lens warme studeerkamer alleen de
groote boekenkamer, waar de plechtigheid
harer verloving tegenover grootmama had
plaats gehad en daar kwam het nu met
groote opgewondenheid.als een onafgebroken
stroom over haar lippen, wat zjj beleefd
en geleden had.
De justitieraad bleef onbewogen, Mis
schien hoopte hjj daardoor het evenwicht
in de ziel der opgewonden jorge vrouw
weer te herstellen.
Toen zjj tenslotte haar verzoek deed
hooren, of hjj direct in het spoorboek wilde
nazien, wanneer de eerste trein
Flensburg ging, schudde hjj vol
het hoofd.
„Nu, nu het gaat niet in den storm
loop, jonge vrouw. Dat gaat toch zóómaar
niet holderdebolder over alle hinderpalen
heen, eerst moet de familie op de hoogte
der zaken gebracht worden."
„Beste oom, het is hier geen rechtsvraag
het is een gemoedsaangelegenheid. Hier
mag alleen het hart spreken. En d&t zegt
men moet het kind naar hem toebrengen.
t rr,
naar
ergernis
En toen zij neerlag op den grond, haar
kinderljjk spel spelend, als meleje nit Chalsis,
Had ze baar kniiëa hoog opgetrokken, daar
Steunden baar armen op, bet zjjden baar
Omhulde ze, haar banden dokten toe
IX.
In anti-militaristische geschriften ziet men
wel vaak de bewering, dat de dierst verlam
mend werkt op de energie en het denkver
mogen afstompt.
Er Is eenlge grond voor deze bewering.
Wanneer een reernut nfgerloht is (of mis
schien ook wsl vóór dien tijd), ksn hij zijn
hersens wel op nonactiviteit stellen. Zelden
komt er een oogenblik, dat hij ergens zijn
volle toewijding bij moet gebruiken, of al zjjn
denkvermogen er op spitsen. Zjjn meerderen
zien en denken voor hem, ze schrijven hem
tot in de geringste bijzonderheden voor, wat
hij heeft te doen. Als hij maar dragelijk
m<ê werkt, la alles in orde. IJver is niet eens
aan te bevelen, want dat zou net zooveel
helpen als wanneer men om de een of andere
torenspits een kabel ging slaan en daaraan
trekken teneinde de aarde wat vlugger om
hi&r es te doen draaien.
Dc dienst zou eigenlijk een goeie kuur zijn
voor iemand, die zijn hersenen en zennwen
had overspannen. Veel lichaamsbeweging en
totaal geen „prekkesatie."
Iu hoeverre dit handelen zonder denken
nu past ln 't kader eener moderne krijgstucht,
wil ik maar niet bespreken. Want daar zjjn
de geleerden het zelf lang niet over eens.
Veel kwaad kaD het den soldaat op zich
zelf niet berokkenen. Er zijn misschien ge
noeg overwerkte, afgetobde, of geëxamineerde
kinderen van onzen tijd, die er v èl bij varen.
Ean ander ding is er echter, waar ik meer
kwaad in zie dat is de toestand, die mee
brengt, dat m6n zich in alles leert schikken,
zooals enphemisten het noemen. Waarin
bestaat dit zich ln alles schikken Dat men
de voeding en de kleeding van het leger voor
lief moet nemen Dat men zijn eigen kon
sen leert stoppen en zelf zijn knoopen aan
naaien
Ja, ook hierin, maar dit is nitstekend. Ik
bedoel echterdat men zich bij de besluiten
van zijn meerderen (ik heb hier meer in 't
- Maak me du niet boos, Wat geeft die onzin, kindje, want plichten als zjjn vrouw
kolossale opgewondenheid Daarmeé bereiktheb je niet meer. Want
men niets."
Ja, men
móét.
Dus
Trots alles, wat er ge
doe mjj dezen dienst en
beurd is.
help me."
„Je bent zoo haastig 1 En wat zegt
Alwin ervan
„De Mangelsdoiff's zjjn niet thuis. Daarom
juist ben ik zoo radeloos. Ach, ik kan de
gedachte niet verdragen, dat hjj zou kun
nen sterven zonder dat deze eenige, deze
laatste bede vervuld zou zjjn."
„Men sterft niet zoo vlug, kleintje. Voor-
loopig weten we nog niet veel. Camphoven
werkt wel meer op eoD mensch zjjn gevoe
ligheid, daar heeft hjj een bandje van.
Waarachtig kind, daarop kunnen we ons
niet verlaten. Vóór alles moet ja eerst wat
tot kalmte komen. Hier plaats genomen
„Ik kan niet rustig zjjn, Ik beef en
sidder over mijn gansche lichaam. Kjjk eens
even na, wanneer de eerste trein gaat.
Misschien verzuim ik anders die gelegen
heid. Ea Dodi moet immers weten Ach,
mjjn God, ik dacht nog wel, dat u mjj zoudt
helpen, en in plaats daarvan kwelt en plaagt
ge mjj
„Kind, ik plaag je niet. Ik help je be
paald. Maar ik wil eerst eens overleggen,
nadenken. En nietwaar, hoe kunt ge ?r
aan denken, je kind zulk een ontsteltenis
te bezorgen!"
Wjj zjjn het Dodi schuldig en ook hem
wjj moeten hen beiden in zulk een uur
tot elkaar brengen!"
„Schuldig Zoo. Waar staat dat toch
In welk wetboek of rechterljjk vonnj8
vindt go dat opgetnekend
„Hier in mjjn borst staat het 1" 8t;et
Mia hartstochteljjk uit. En nu eirdeljjk
barstte zjj in een heftig weonen uj^,
„Nu ja, daar hebben wjj de oVer(jreven
beweringin mjjn borst staat j,et yoor
den koekoek, Jat is maar pen pbrase. Neem
je voor dergeljjke overdreven dingen in
acht, kleine vrouwtje. Er bestaat slechts
recht en onrecht, en daarrató basta. En bet
recht rsadpleegd, Maria, dan moet het je
maD eerst rechterljjk toegewezen worden,
of hjj bet kind mag zien."
„Ik ken dat wetboek niet. Ik spreek
slechts van mjjn natuurljjkon plicht als
vronw als moeder."
„Heb ik van mjjn leven, wat kunnen een
paar roerende woorden van zulk een geslepen
advocaat al niet teweeg brengen. Dat is
volgens de wet
is je gemeenschap met hem al jaren lang
opgeheven."
„Ach, waarom zegt ge dat nu juist i
De justitieraad liep druk de kamer
op en neer. Plotseling bleef bjj staan
„Weet gij soms, hoe mjjnheer Olfers die
zeven jaren geleefd hoeft Waar, met wie,
op welke wijze, bé?"
Stom vragend keek zjj hem aan.
„Misschien is mjjnheer Olfers wel weer
getrouwd,"
„Weer getrouwd
„Nu, dat was toch wel mogelijk Het
recht heeft hjj er toe. Dan kon het aan zjjn
ziekbed onder deze omstandigheden wel
tot een zeer onaangename ontmoeting
komen. Vooral ook voor Ottilie. Ea wat u
zelf betreft Heeft hjj persoonljjk
naar u gevraagd
„Neen. Er was slechts sprake van Dodi
„Nu dan nu dan Gjj vrouwen
zjjt steeds zoo onlogisch. Er wordt niets
overlegd de gemoedsklep wordt alleen
maar opengemaakt en het moet dadeljjk
maar hals over kop gaan."
.Ja maar wat raadt
doen
„Afwachten, raad ik."
bijzonder de onderofficieren op 't oog) leert
neerleggen. Dat men, hoe ook „genegerd
hoe ook „gekankerd" zich leert stilhouden.
Immers, iedere „negering" is een bedekte
uittarting, inhoudende„stuif maar tegen me
op, zeg maar dat je het verd. dan ga je
naar Haarlem voor den krjjgsraad."
Van de hamearen der onderofficieren hangt
de soldaat voor een goed deel af- Heb je
op een sergeant of een majoor eenmaal geen
goeden indrnk gemaakt, waren in het begin
ja schoenen b v. een paar maal niet gepoetst,
of was je te lsat bjj het aantreden, dan sta
je voorgoed in een verkeerd blaadje.
Niet, dat ze allemaal zoo zjjn, maar bij
iedere compaguie heb je er wel zulke onder.
Kan zoo een je beleedtgeB, dan doet ie het,
kan ie je „pesten", je „d'r in draalen", hjj
laat het niet.
Een voorbeeld
Het is Zaterdagmiddag. Je hebt 21 aar
permissie aangevraagd en er is geen reden
om ze je te weigeren. Non zon je graag met
den trein van b.v- vijf nar weggaan. Want
ga je een trein later, dan zal je b.v. pas tegen
een nur of elf 's avonds thuis zjjn.
Om vier nar is je dienst afgeloopon, wat
een bof is. Zie zoo, nou je briefje en je znlt
met den looppas smeron. Plotseling, als een
donkere schaduw, komt over je de gedachte,
dat sergeant Gal vanmiddag den weekdienst
heeft overgenomen.
Ja, dat zal een toer zijn, maar je zult het
toch wagen. Je gaat dus kloppen aan de denr
van de onderoffirierskamer, waar sergeant Gal
zit te schrjjven.
Je wacht eerbiedig tot de sergeant opkijkt
hetgeen zooveel beduidt als„wat mot je."
„Sergeant, zon ik ma permissiebriefje
„Osh vent, leg toch niet te kletsen, begint
dat gezanik non al weer.
„Sergeant, ik zou graag met den trein van
vjjf nar weggaan en anders.
„Verdwijn
„Serg
„Verdwfln, zeg lk je!"
Vol verbeten vrede verdwijn ja dan. Een
half nar later kom ja sergeant Gal nog eens
tegen. Je verzoekt zoo beleefd als ja kunt.
„Och man, ik heb ja nog niet eens."
Dit is een pertinente lengen.
Om halfzas komt de sergeant over de kamer
roepen„permissiebriefjes
Met een valsch lachje overhandigt hjj je
dan je 24 nur.
Ander voorbeeld
Iemand krijgt vier nachten politiekamer
(d.i. een nar na sfioop van den dienst de
kast in) wegens herrie-msken op de kamer,
's avonds laat. In zijn strafperiode valt ook
een Zondag. Dit is een reusachtige wanbof.
Want nn kan de beklaagde geljjk een boef
den heelen dag in de gevangenis zitten.
'n Geschikte sergeant zou hem vaat een
baantje toebedeeld hebben voor dien Zondag.
Maar de tronpier, aan wien hij het vraagt,
antwoordt hem als volgt„Ha, ha, ha, wat
zon je lachen. Moet ja 's avonds maar niet
zoo'n herrie maken. Nee mannetje, wo zuilen
ja d'r vanavond dadelijk fijn infrommeien en
je komt er niet voor Maandagmorgen
nit."
Niet echter tegen alle jongens zijn zulke
sergeanten zoo-
Daar zjjn miliciens, die zoo'n sergeant op
zjjn kamer komen vragen, of z'n jas ook ge
poetst moet worden en al die dingetjes ineer.
Die niets terugzeggen als ze afgesnauwd
wordendie in het bijzijn van zoo'n sergeant
een oogenblikje later alweer moppen verkoo-
pen. Enfin, die zich gedragen als negerslaven
tegen hun eigenaars.
Ziilke lal staan In de geur. Zs krjjgen de
makkelijkste baantjes wanneer een ander
zwaren dienst heeft. Maar daarvoor smoe
zen ze dan.
Zoo kweekt heel vaak de dienst doffe
onverschilligheid aan de eene, laffe kruiper^
aan de andere zijde.
Ea daarom, daarom vooral zwemt als een
eeuwigs zalm, altjjd hoorbaar, zwak of krach
tig, ver of nabij door de gansche kazerne
altjjd dat „hoe lang nog waarvan ik reeds
in mjjn eersten brief gewaagde.
Daarom hoor jo misschien nergens zooveel
socialistische liederen als juist ia de kazerne.
Daarom zijn de hoera's altjjd zoo zwak,
als bij een of andere gelegenheid de kolonel
een hellwensch uitbrengt op Koningin en
Vaderland.
Dit ls mijn laatste brief, lezer.
Terwijl ik dit schrijf, ben ik al „sfgepresen-
teerd", ben ik alweer burger.
Misschien is deze brief wel wat donker
gekleurd in het eicd. M ar tooh is het waar
heid. Ea de toestand, dien ik schetste, ie al
weer heel moeilijk te verhelpen. Onderofficie
ren moeten er nu eenmaal zijn (er zijn er
trouw6u s -f»/t vu uiou kvtkli ze nio
allemaal eerst een hamaniteits-eximen afne
mort
_8l^e we',c's)> en men kan ze niet
Wat echter wèl kan, dat is, de Nederland-
sche jocgelngschap zoo weinig mogeljjk aan
den verderfelijken invloed van een deel der
sergeanten bloot te stellen. Iu 't belang van
't leger zelf is hst, ze zoo kort mogeljjk in
de kazerne te hebben, zoo kort mogelijk,
spreken.
„Dat mankeert er waarachtig nog maar
aan, dat ge ernstig ziek wordt, kleine
vrouw!4 mopperde de justitieraad, „Ge
moet dadeljjk een glas portwijn drinken."
Hjj belde. „Of is de thee misschien reeds
klaar" vroeg hjj de huishoudster, die de
kamer binnenkwam.
Toen Mia zich verzotte om iets te ge
bruiken, werd het dienstmeisje opgedragen,
dadeljjk een rijtuig te bestellen.
„IJsVoude handen hebt ge en je gezicht
gloeit. En nu met stoom naar huis. Stil,
stil, geen tegenspraak, ge hebt nu alleen
maar te gehoorzamen. En geef aan mevrouw
m\jn pels, juffrouw. Dat geeft bepaald
weer een heele aandoening. O, logica der
vu»11
vrouwen! Wanneer zullen^die'séhe^l.j
rerstandior Tnr,,.o„_ iu r j
es
u mjj dan te
V»J\J
toch eens verstandig worden
Ongeveer een kwartier later zat Mia
naast den justitieraad in het rytuig. Zjj
weonde van opgewondenheid, haar tandeH
sloegen tegen elkaar. De kalmeerende
woorden van don ouden heer hoorde zjj
niet meer.
Iu de
woning der Mangelsdoifi s gekomen,
zond oom Drö30 het meisje, dat in dien
tusschentjjd den kleinen Felix reeds te b;
had gelegd, naar den directeur
d
het
- micuteur van het
„Atwacnien, raad ik." gymnasium „vraag of mjjnheer en mevrouw
Zjj deed een paar schreden en dan etond oogenblikkeljjk thuis komen!"
G zwaar ademend stil. „Neon, wachten kan
7,j) zwaar auemend. stil, „Neen, wachten kan J Mia was in haar kamer op de canapé
ik niet" In nieuwo zorg voegde zjj eraan gaan zitten, geheel ineengedoken y.a
toe„Ea hjj misschien ook niet."
Dat zou gemakkeljjk zjjn vast te stellen."
„Wanneer u Camphoven niet gelooft—"
„Men moet den directeur van het
ziekenhuis om inlichtingen vragen."
Mia's geluid was hoe langer hoe hoescher
geworden, en het viel haar moeiljjk te
t vmu«|;O
ineengedoken. Zjj ver
roerde nauweljiks een hand, toon de keuken
meid op bevel van den justitieraad vlug
droge kleeren voor haar zocht, en haar bjj
het uitkleedeo behulpzaam
Maar
nadat dit
was.
uuuak VA lil geschied was, doortrok
haar lichaam een meer behaaglijk gevoel.
Toen oom Dröse weer binnentrad, toonde zjj
oom