HENRIK GEHRTS. b /.omlag 21 Jan. '06. TWEEDE BLAD. slimme haas. Zijn er zoo FEUILLETON. 12. Stoer ent niet hard, door de thnl* nog meer op te doen breken, maar bedreiging, dat te andere d'r falie souden krijgen, En 't srchte gedrene had dit voord el, dat aommige mecechen konden denken dat 'c van den honger vaa en dan wat achentiger over hnn portemonnaie gingen- Misschien echter niet door hem en haar Er werd bittere armoede geleden, Vader, die smakte naar jenever, maakte op seker oogenblik misbruik van vertrouwen jegens iemand, die hem per ongelnk een vrachtje had toevertrouwd, en voor lang ver dween hij van 't Amaterdamsche tooneel XXVII. Gedegenereerd! Toen we een jaar of ieta langer geleden in de Amatelatraat tegen kleine entrée een paar Asteken konden bekijken, was dit cnriens wegens het treffend voorbeeld van degeneratie Het eens soo flinke en ontwik kelde geslacht, dat in Colnmbna' dagen de Amerlkaansche beschaving op seker gel$ke hoogte had gebracht als die in 't oade Europa, doorleefde de gevolgen van altjjd drankmisbruik, altgd En toch is bedelvrouwtja geen ln-verdler- ljjkt wesen, sooals se met bemlnnelgke over drijving reeds vaak door novellisten getee- kend zgn Zjj Is gr en ge wesen prostituee, sjj had niet gezeten, sq dronk zelfs niet. Haar geschiedenis ia die van een burgervrouwtje, opgegroeid onder streng oud-Luthereche principes, doch die onderging, die onder moest gaan door haar domheid, haar luiheid, haar haat tegen alles wat boven haar stond. In 't huis van Fries, die, dank zij der volksstraten en een groote portie gierig heid, er tamelijk warmpjes in sat, had sjj niet veel geleerd. Als een meisje maar boenen en schrobben kan en een beetje koken, was dit juist genoeg' Tegen al wat mooi en sierlgk we», mooie kleeren vooral, werd haar minachting Ingeprent, omdat 't geld kostte. Ondanks haar geestelijk weinig aantrek kelijke eigenschappen, raakte zij toch getronwd en wel met een beambte aan 't spoor. De maar aranKmisDrniK, aitgu maar onzedeljjk-- held. Het plantte voort, maar zwakker en hm. wiens ontwikkeling ook niet veel hooger swakker werd de nakomelingschap, het volk stond dan de hare, hield van haar eD vreesde was gedoemd ten onder te gaan- De kracht, de fut ging er uit, de geest- en denkkracht I verstompte, de lichaamsbouw werd kleiner en onvolmaakt. Wat ons in de Ansstelstraat als laatste telgen van een rcemruchtig ge- 't Is twee uur. De café's worden gesloten. Het motregent zachtkens en de enkele laat ste bezoekers zetten een stapje op. Bedel vrouwtja wier levensloop ik u in grove- trekken schetste loopt langzaam met de twee kleintjes. De schapen kunnen haast niet voort van slaap en honger. Maar deernis is verre van haar Hoor ze nog uitvaren in ruwe taal 1 Zjj schudt ze door elkaar. Zij gebruikt de laagste woorden, als zjj over haar vader, een Oost- 1 honger klagen. Maar als ze het steegje be- een oud winkeltje in een reikt hebben, waarin het drietal huist, snjjdt ze toch nog een paar stukken oudbakken brood af, dat door de kinderen verslonden wordt. Dan gaan ze slapen tot de zon hoog san den hemel staat. De nieuwe dag is aan gebroken, er wordt weer gescholden op „jullie dronken smeerlap van een vear", of die flrpvan familieleden, die se was tegengekomen en die haar niet aankeken, laat staan iets wiideu geven op haar kinderen, haar slet van een oudste dochter, op zette en de weduwe in het bezit deed bljj- ven van haar akkertje, hoewel met „opslag" van huur voor elk jaar van den termjjn, niet veel, maar voor haar met hare kin deren t e veel. Toen met den eerstvolgenden Kersttijd onze jonge boer met de huurpenningen naar stad ging en op de gewone wjjze vroeg, of hjj de plaats opnieuw in huur mocht hebben, volgde er een ernstig onderhoud tusschen hem en zijn landheer. Met verontwaardiging bracht de heer den onthutsten huurder onder bet oog, wat hjj misdreven had op de land verhuring In zjjne woonplaats. „Heb ik daar voor uwe familie zooveel jaren lang begun stigd en mjj verheugd in hun toenemende welvaart dat gjj nog niet weet, wat het zegtte leven en te laten leven? Ik wil u op uw plaats laten, doch de huur wordt verhoogd met den „opslag", dien ge de weduwe hebt laten betalen en die verhooging moet ge niet aan mjj, maar aan de weduwe uitkeeren. Voorloopig heb ik n geeu andere voorwaarden te stellen dan deze. De huurder was zoo wjjs, zich de beris ping van sjjn heer zonder tegenspraak te laten welgevallen en onvoorwaardelijk ge noegen te nemen met de nitkeering aan de weduwe Hjj begreep, dat hjj bljj mocht zjjn er zóó af te komen. zooveel meer wou geven dan de tegenwoor dige huurder, en dus Neen, 't was een strjjd met open vizier, zoo'n publieke var- huring Hoe nobel toch 11 Zoo ging het op dien „dag der wederver gelding" ettelijke jaren geleden onder die dorpsgenooten toe. Of het daar nog op heden zoo gaat En of ook elders de landbouwers onder elkander zoo inhumaan handelen Neen toch N. slacht werd getoond, waren twee oude idiootjes, ter grootte van kinderen, met behalve duim en pink, slechts twee vingers aan elke hand. Voorbeelden van degeneratie behoeven wjj niet zoo ver te zoeken, al fjjn de uiterljjke kecterker.ee ook niet zoo sterk-sprekend als bjj deze Amerika-menscbjes. Voor een groot deel bestaat de bevolking onzer gevangenissen, bedelaars-koloniën, toeviuchten etc. uit degeneréi. Zeker, de omstandigheden maken den meusch en zelfs de sterkste boom kan vallen, wanneer de orkaan van tegenspoed en ongeluk te zwaar en te lang Op hem storm- haarwegens haar grooten mond. Want hoe mager en tanig en nietig zjj er ook uitzag, als zjj begon te schreeuwen en te sohelden en te schimpen, leek sjj wel een duivelin. On telbare malen per jaar moest zjj verhulzen, wijl de huur haar wegens voortdurende burenruzie werd opgezegd. Voor haar man maakte sjj van het huis een hel. En deze, de groote sterke man, intens zoo'n zwakkeling, die niet den moed bezat de wettige banden met het stompzinnige wezen tje te breken, zocht zjjn troost bjj den drauk. Veelvuldiger werden de keeren, dat hjj in abnormalen toestand naar den trein ging. Maar dronkenlappen kan men aan 't spoor niet gebruikenop zekeren dag werd hjj geschorst, moest zjjn uniform inleveren en de armoede deed haar intrede. Stuk voor stnk werd de knappe hulsboel verpand, van een bovenhuis vertrok men naar menschen die het idiote oudste zoontje nu voor dag en nacht genomen hadden en niet meer dan één gulden voor haar wilden afdokken. Maar 't kwaadst werd zjj toch, toen die menschen haar eens vroegen, waarom zjj niet voor haar kinderen met schoonmaken of wasschen het brood kon verdienen. Zulke salamanders, hei je ooit van je leven nou zeg, daar was ze toch te zwak voor 1 Met een vraag wil ik deze puur ware schets uit 't Amsterdamsche leven besluiten. Voor krankzinnigen bestaan gestichten, voor gevallen vrouwen „Tehuizen"; voor dronk aards asylen. Wat bestaat er voor gedegenereerden naam en de opnam, me eerstelinge op dut gebied. Ze hewwe me verteld, datter mensche binne, dis er deran erregerd hewwe dat ik as Wlnkeler bezig bin om de skeldnaam van me durrapsgenoote over de wereld te brenge. Ze zsiden et bai, c!a' er vaste die angonge en skolde veul en niet genog, allien om dat woordje Spreeuw, en ze reide me an, dat weg te lelte. Deer zat ik mee. 'k Was der nou lenmaai mee begonne, 'k was groosk op meskraivers- blaid, dat de Skëger me stukkies gevallene den kiem van den ondergang In zioh, was hjj erfelijk belast,— vloek van vorige geslachten had hjj verborgen zielsgebreken, vooze plekken, die den mensch [niet den dier-mensch, maar den denkenden strijd- mensch] deden inzinken, wjjl geen dokter daar was om de kwaal met jjteren hand te bestrjjden. De mensch is het product van omstandig heden, zeker, maar niet altjjd van de hui d i g e omstandigheden. Op een moolen Januari-avond van 1906 dwarrelden zjj door de Kalverstraat, het kleine tengere vrouwtje van tegen de vjjftig met twee jonge kinderen, een meisje van vjjf, een jongen van zeven, beiden jonger schjjnend dan ze waren. Vronwtje met haar betrekkeljjk knappe kleeren, haar aschgrauw gelaat, waarop de beenderen nijdig uitstaken, en den altgd ontevreden trek om den mond, bedelde. Zelf vroeg ze niet, daar was zjj te goed voor grootgebraoht, maar de twee kleintjes waren er op afgericht. In hoofdzaak werkte ze van „Polen", „Suisse", „Karseboom" af tot en met „Neuf" en „Commeroe" toe. Ze had dan post gevat in een winkelportiek of soms voor een der nu duistere winkelramen. En zag zjj uit een der café's heereD, of liever nog heeren met dames vertrekken, dan pakte ze een der kinderen ruw bjj deD arm„Toe, zie Je daar niks, vort, we hebben nog bjjna niks gehadHet tweede kind kreeg een geljjken moederljjken wenk, als een ander bier paleis een deel der tijdelijke berolking loosde Klagend liepen dan de klecters de menschen nawat ze zeurden verstonden ze meest zelf niet,'t was zoo iets van: „Och, als 't u blieft een stukkie brood, vader geen werk, toe als 't u blieft één centje maar", 't Klonk uls een slecht van buiten geleerd letja, dat hakkelend weid opgezegd en den meesten menschen dan ook verveelde Maar leng bleven zjj naloopen, soms tot bjjna aan den Dam, lang bleven zjj aanhouden, want sjj waren goed gedresseerd. Toch was bjj heeren alléén het resultaat meestal nihil met een d. op werden de kinderen teruggestuurd Meer geluk hadden zjj ge- woonljjk, als eene dame in 't gezelschap was; deze, zachter van aard, konden de heeren nog wel eens bewegen den stumperde wat te geven. Maar hun terugkomst bjj „moeder" was er gewoonljjk niet veel aangenamer door. Als sjj niets hadden gekregen, schimpte het moederdier zooiets van „nakketikkers", „zjj knnnen wel in een groot oafé zitten maar ze hebben misschien geen hemd an hun ramt. Doch van de meeste gevallen droeg de ®®D voorkamer, waar men waer afging toen men een briefje van de huisbazenvereeniging thuis kreeg; toen naar een achterkamer En vader bleef maar drinken, moeder maar kjjven. Een tjjdja later was vader politie-agent. Het klinkt ongelooflik, msar 't is toch waar. Alleen moet er bjjgezegd worden, dat zoo iets onder den laatsten hoofdcommissaris, niet mogeljjk zou geweest zjjn .Doch ook deze betrekking moest hjj verlaten, wjjl hjj maar steeds bleef drinken en moeder zich nog steeds in 't kjjven oefende. Er waren ondertusschen kinderen gespro ten uit dit ongelukkig huweljjk. Een meisje en een Jongen, die beiden de eigenschappen van moeder overerfden. Brutaal en lui. Lui voor al, want tot diep in den namiddag lag het heele huisgezin nog op het bed en in den naoht werd er geboend en geschrobd- Later kwamen er nog twee kleintjes bjj. Vader kreeg nog meermalen een betrek king z^n voorkomen was niet ongunstig. Als loopknecht maakte hjj zich aan oneerljjk- heid schuldig en moest in de gevangenis. Dat 't bekend werd en bleef, daar zorgde zjjn gade wel voor! Eindeljjk scheen hjj echtsr zijn bestaan gevonden te hebben als bootwerker. Daarbjj scheen 't er zoo nauw niet op aan te komen of je veel dronk, gezeten hadt en er een kij vende vrouw op na hleldt, die overal spektakel maakte. Wel werd er geregeld lommerd geloopen, was de oudste dochter het „gezellig ouderljjk huis" ontloopen, had het zestien jarige zoontje, dat gebrekkig en zeer zwak van geest was, een baantje als loopjongen gekregen, buiten den kost, waardoor hij geregeld over honger moest klagen, wjjl mama niet van plan was zich voor hare kinderen uit te kleeden, maar men kwam er toch op die achterkamer. Tot het grootste ODgeluk geschiedde, dat de familie kon treffan. De oude gierige Oost- Fries kwam te sterven en hoewel goede bekenden de erfenis danig hadden weten te plunderen, bleef er voor de eenige dochter toch nog wel een paar duizend gulden over. Meteen was 't uit met de bootwerker?. Vader zou een zaak koopen! Er werd weer een bovenhuis gehuurd, mooie meubelen en kleeren aangeschaft, als in de eerste dagen van 't huwelijk, en onder voortdurende dronkeman»- en kjjfpartjjen, waarbij meer malen de politie te pas moest komen, werden in een minimum van tjji da door deu oude bij elkaar geschraapte penningen verbrast. En nog altjjd zocht vader naar eene goede zaak Maar het leventje van thans kon men nog een poosje rekken Er was cu veel weg te brengen, doch ook hieraan kwam een eind. Toen had vader zjjn zaak, hjj mocht in een keldertje kruipen, waar vroeger een kruier gewoond had De eigenaar zou 't goedkoop geven, voor f 2.— per week, want misschien was de zaak nog op te halen. Daar was eens een heer, die, als hjj nog leefde, zeker in de vermogensbelasting zou zjjn aangeslagen, want hij bezat, onder meer, twee flinke boerenplaatsen, zeer gunstig staande en gelegen In eene nog altgd welva rende streek vau onze provincie. Die plaatsen werden verhuurd of verpacht, als men het zoo noemen wil want de heer zelf woonde in de stad, waar hjj een behoorljjk goed bezoldigde Rijksbetrekking bekleedde. Overigens was de heer zeer goed op de hoog'e met de kennis van het bestaan en de leefwjjze der boeren en burgers in de om liggende dorpen. Op eene van die twee boerderjjen woonden een paar oppassende lieden, die zoo gelukkig waren van langzamerhand met hun gezin de uitgeslagen klaptafel in de woonkamer bjj den maaltjjd geheel te kunnen bezetten. En het was opmerkel jjkhoe ook het kroost vast groeide in aantal en behoeften Lezer, het bovenstaande moet historisch zjjn het is verteld met naam en plaats erbjj. Men behoeft aan de mógelijkheid ervan niet te twjjfelen. Het komt, gelukkig! nog in onzen tjjd meermalen voor, dat de vermogende landeigenaar zjjn huurboeren een gedeelte der verschuldigde huur kwijt scheldt en hem tegemoet komt, als de land man een slecht jaar heeft gemaakt tenge volge van misgewas, van ziekte onder zjjn vee en dergeljjke tegenspoeden, waar de boer, trots al zjjn vljjt, machteloos tegen over staat. Ook in onze dagen is het gebeurd, dat een landheer een onderkruiper de deur wees, niettegenstaande deze laatste vermoede lijk een beter landgebrulker en stellig een voordeellger pachter voor den heer zou geweest zijn. Doch de heer wilde zjjo ouden huurder met diens gezin niet op zjj zetten voor enkele honderden guldens. Werkelijk, zoo zjjn er, die leven en laten leven, zioh verheugende in het geluk hunner ondergeschikten En even vaak vertoont zich in onzen tjjd de schrille tegenstelling van de edelmoedig heid van een landheer met de laaghartig heid van een huurder, die doet als de jonge boer met de weduwe op de landverhuring. Wjj leven thans in de eerste dagen na Kersttjjd en vermoedelijk zal hier of daar wel een goed gezeten boer gevonden worden, wlen ze nog versch In het geheugen liggen, die uren van spanning, waarin de beschik king van zijn landheer zoo nauw samen hangt met zijn bestaan en zjjne welvaart. Welnu in verdubbelde mate heerscht er bezorgdheid in het gemoed van den kleinen hnurboer, die zjjn brood moet zoeken van land, dat aanstonds in publieke verhuring komt, vooral als hjj kan vermoeden, dat iemand anders, ook al heeft die voor zich genoeg, gegadigde Is naar zjjns buurmans men kon niet zien, binnen noch buiten, dat de bewoner van de plaats slechts een huur- bunder, dien hjj zoo gemakkeljjk bjj het zjjne boer was, die evenzoogoed als zoovele anderen kan gebruiken. of als een dame 't bedelkind] e met een cent had afgescheept„nou zeg, zoo'n flapmadam, met d'r oent, ze kan d'r mee doodvallen." En ging 't heel slecht, of begon 't hard te regenen wat mama's humeur ook niet ver beterde, dan werden de arme schapen genie pig mishandeld, dat ze grienden om je 't hart zjjn deel kreeg in de toevallige tegenslagen van het landbouwbedrijf en toch ook te zorgen had voor de opbrengst van de pacht som aan den eigenaar op den gewonen Kersttjjd. Dezelfde boer was en bleef op de plaats elk jaar achter het andere, en zjjne kinderen, bjjna allen op dezelfde plaats geboren en grootgebraoht, gingen voor en na uit het zelfde huis ten huweljjk met geen minder uitzet dan dien van eiken anderen welgestel- den boer uit den omtrek „Deen wonderzeiden sommigen„hun huur blijft onveranderd op dezelfde som staan, hos ook de landprijzen voor anderen stjjgen." Anderen beweerden, „dat die boer het maar voor 't vragen had, wat hg tot verbetering of verfraaiïng van zgne plaats meende noodig te hebben." En weer anderen kwamen wel het naast aan de waarheid, als zjj meenden, „dat wel niemand er het rechte van sou we ten, hoe het met de geldzaken stond, dan Mijnheer en zjjn huurder met hun beiden." Mettertijd kreeg een der jonggehuwde kin deren van den boer de andere plaats van hun heer in huur en weer ging het als met de oudershun bestaan was verzekerd bjj de gunstige besohlkking van den landheer. Doch wat gebeurde Tegen het land van den jongen boer en bjjna erdoot ingesloten, lag een stukje land, dat in eigendom behoorde aan de Armvoog- dij van die plaats of dat dorp, en dat reeds eenige jaren in huur was geweest bjj eene weduwe, die er wat bij werkte en zoo met hare kinderen een bestaan wist te vinden, niet armoedig, maar toch zeer bescheiden. Dat stukje land kwam op den bepaalden tjjd met andere perceelen in publieke ver huring en de jonge boer trad als gegadigde op voor het land van de weduwe- Gelukkig voor haar, was er een beschermer onder de aanwezige boeren, die er zgne beurs tegen Roman van FRANS ROSEN. Henrik hoorde toe, en het was hem zoo wonderlijk, dat dit allee hom juist iü ver teld werd, nu zijn hart reeds al te open wae. Hjj verkreeg nieuwe inzichten in Lisa Behren'e leven, en een groot verlangen naar haar kwam plotseling in hem op als moest zjj nu, na alles wat hjj van haar wiet, ook van uiterljjk veranderd zjjn, veel mooier, grooter en beminnelijker. „En ziet u," ging de spraakzame zuster voort, „dit wae het grootste en meest be wonderenswaardige in haardat zjj alles, wat zjj in zulk een volmaaktheid voor haar man geweest is en gedaan heett, was en deed zonder liefde." „Zonder liefde," herhaalde Henrik Gehrts verstrooid. „Ja, zonder liefde. Die is gedurende zulk een leven geheel verloren gegaan, en dat is ook niet te verwonderen. Was de man alleen ziek geweest, Liaa's hart zou even warm voor hem zjjn bljjven kloppen. Maar zjjn karakter werd slecht. Daartegen kon haar liefde niet op. Maar de kracht °m alles te dragen werd steeds grooter en grooter. Lisa kon onmogelijk een minder waardig man liefhebben, dat hebben wjj steeds gezegd. Voor haar zjjn zulke mannen slechts slechts zjj zocht naar een vergelijking, maar vond er geen. Een weinig verlegen keek zij Henrik aan en toen kwam het plotseling in haar op, dat dit een man was sooals Lisa Behren kon beminnen. „Het is een waar geluk voor Lisa, dat zj) dezen jongen heeftbegon zjj, een an deren gedachtengang volgend. „Kent u Bertie „Ja," zeide Henrik en zjjn voorhoofd rimpelde zich. „Weet ge, wat mjj opvalt: dat Bertie wel eenigszins op u geljjkt!" Henrik lachte gedwongen. „Dat zal wel niet best mogeljjk zjjn." „Het ligt ook juist niet aan de trekken van het gelaat, dat weet ik wel, het zit 'm meer in den ganschen persoon, de manier van zich bewegen, den blik Zjj keek hem zoo vorschend aan, dat het hem pjjnljjk werd. De zieke zond om haar zuster. Henrik stond op en nam alscheid. Hjj zeide, dat hjj alle dagen een boodschapper zou zenden, ea zjj beloofde hem steeds eerljjk van den toestand op de hoogte te zullen houden. „Wie is er geweest?" vroeg Lisa, toen ha»r zuster weer aan haar bed stond. „Henrik Gehrts. Hjj heeft naar je toe stand gevraagd". „Henrik Gehrts", sprak de zieke lang zaam. „Hoe is hjj je bevallen?" _Het is een mooie, ferme man." O hjj is meer dan dat Het kwam zóó rechtstreeks uit haar ziel, dat het moest opvallen. Lisa scheen dat ook te gevoelen en te vreezen. „Ik wilde je vragen," voegde zg er haastig aan toe, „of je den omslag om mgn Ja, de onvermogende huurder vreest dan weieens eene herhaling der oude geschiedenis van koning Achab met Nabob om diens wijnberg. En wat dan Op zeker dorp, waar Kerk en Diaconie in het bezit waren van eenige perceelen wei en bouwland, die, volgens gewoonte, op gezette tjjden publiek verhuurd werden, noemde een ingezetene dien landverhurings dag „den dag der wedervergelding." En zoo was het. Dén maakten de respectieve adminlstratiën grooter kas, hoe meer veeten er op dien dag te beslechten waren en hoe feller de burgers elkander in hun bedrgf wisten te bestrjjden, door de landhuren op te jagen. Eu wee den minvermogenden huurder, die ook maar in de verte betrokken was bjj die ruzietjes Hij kon er zeker van zjjn, dat hjj slachtoffer werd en zjjn stokje grond moest overlaten aan een reeds ruimer bedeelde, of dat hjj voor zooveel jaren eenige guldens meer had op te brengen, hoe zwaar hem dat soms ook zou vallen. Eén troost bleef hem dan nog, namelijk deze, dat hjj schade leed ten voor- deele van „Kerk en Armen „Voor kerk en armen", dat was de vlag, die de lading dektedat was de leuze, waar onder men ongestraft kon schertsen over het bedrukte gezicht, waarmede een vljjtige hnur boer van de landverhuring naar zjjn gezin terugkeerde,'t was tergend I „Men moet leven en laten leven I nu ja I Maar de verhuring was publiek 1 leder had daar evenveel recht en die 't meest biedt 't gaat voor kerk en armen, niet waar Dat was de redeneering, waar mee de man, die den ander zulk een knoei in zjjn bestaan had gegeven, zich voor de menschen rechtvaardigde. En dit was dan ook geen onderkruipen, zooals in het geval van dien of dien, die „achterom" aan heeren Kerkvoogden of Diakenen liet weten, dat hjj 'k Hoopte 't net zoo veer te brengen as Hor- relebrink (hiet Ie zoo niet ea genoemd te worre as d e Westfriesche skraiver, en zie deer, mit 't tweide moppie is 't al hommeles. Maar om nou zoo in lens je algen te verdoopen was me te bar en deerom docht ik: ik ze' me vrind Trapman, de zachtmoedige riddecteur van de Skager, die nooit skarp of stekelig is en nooit gien mensch anstoot geeft, deres om reid vrage. Zoo gezaid, zoo gedein! Ik vertelde hum de heele geskledenis en vroeg wat ofie der van docht. En toe ik uitpraat was, zaldle: „Wees verstandig Spreeuw, je fcebt sommige mensahen tegen je ingenomen, maar je kunt ze even gauw weer te vriend maken, en daarvoor heb je niets anders te doen dan de Winkoler Spreeuw te veranderen in een Niereper dot!" „Ja maar," zaide ik, „deer meet ik niks van hewwe. Vereerst bin ik goddank gien dot en as ik 't toch evegoed ers perbeerde, den zou 't ingezocde stlkke regene in je krant, want heel Nierep skraift en maakt verse en wat zou ik allien teugen zooveule beginne kenne Nei vrind, jjj zouwe der wel om gninneke azze we an 't bakkelaie raakte (in de krant netnurljjk), maar ik mot niet heefte." En toe, gerust 't speet me bar, toe draaide ik de Spreeuw zen nek om. Mal hei dat je zoo an zon stom dier hange kenne. Maar nei, nou zei 't uit weze 't Is al een heele taid lejen, dat eres twei jagers, Klaas en Arle zelle we ze maar noeme, deur 't veld liepe, 't geweer onder der arm en de pols in der hand. Klaas was niks op zen ruiker en mopperde mit geweld. Hoor 'm ders angaan „'t Is een skandaal, 'n groot merakel skan- daal, zoo walnig haas as der deuze herrest toch is. 'k Hew vroeger ok veul jaagd, zoo as je wel wete, in 't Berrekmeerder bosch, in 't bosch van de Morrebok, onder Saibe- oaspel en zoo heel nag wat plaase meer, maar zonder haas kwam ik nooit thuis en nou? Deer loope we nou van soches achten tot smiddes twelen en nag gien skot lost, veul minder een haas. Ik ken me niet begralpe hoe jjj dat alles zoo kallen opneme kenne." „Och ja, Klaas", zaide Arie, „deer mag je nou gelalk in hewwe zooveul as je wille, maar wat geeft je nou al dat gegnort? Kraig je dar ien haassie deur onder skot Ommers niet. En deur al dat gebrom bederref je je algen en ok main humeur. Der is nou ienmaal niks niemedal an te doen en die poerele- frassies geve je gien sent." „Prachtig maatJe kenne lulle as 'n do- menee, miskien nag beter, maar ik ken 't niet onder me houwe, want je wete net zoo goed as ik, hoe 't komt, datter zoo wainig haas is. Je wete blikstlensgoed, dat er een hoop stroopers binne, van die lui die mit 't geweer in een zak der selves laat op uitgaan en der gemoedereerd op los poffe as ze een haassie in de smieze kraige. En den hoeveul haze zouwe der niet doodslegen worre deur de boere 'k Won datte we ze vandaag snorre konne Zien je, nou ken jjj je zellef wals make, dat je deermee heel tevreejen weze moet en main vertelle, dat je dat ok benne, maar ik zeg je„Vertel 't maar in de RaipZes uur loope en nooit wat zien en nag tevreejen „Kaik uit Klaas", was al wat Arie op dat gebrom antwoordde, want uit een grippel in de buurt sprong op iens een langoor voor de dag en deer gong 't paf en naggeres paf, want Arle zag dat Klaas 'm niet goed raakt had. Maar ok Arie's skot was niet genog, want de haas nam de blene bal mekaar en gong der van deur. Anskoten was ie wel en deerom kon ie 't toch niet zoo lang goed make. Klaas, die der hlllekendal van opfllkkerd was, zaide lachend„Haal je hart op maat hoofd nog eens wilt vernieuwen." Het ging toch niet zoo vlug vooruit met Lisa Behren als haar zuster gehoopt had. Het gevaar was weliswaar geweken, maar de genezing vorderde zeer langzaam, er kwamen eenige kleine tegen vallers en de zwakte wss zeer groot. Vier weken verliepen, vóór zjj het bed mocht verlaten. Henrik Gehrts hield trouw zjjn belofte j en stuurde dagelgks een bode, om zoo doende ook weer eiken dag aan Bertie bericht te kunnen zenden Menigmaal reed hg ook zelt heen. Het liefst was hg steeds zelf gegaanmaar dat scheen hem te veel. Jeeta trok bovendien een spottend gezicht. Toen Lisa Behren zoover hersteld was, dat een kleine afwisseling haar niet meer schaden kon. bewerkte hg voor Bertie een kort verlof, opdat hg zgn moeder zou kunnen bezoeken, om zelf zich van haar beter-worden te overtuigen. Bertie was gelukkig en zgn dankbaar heid jegens Henrik Gehrts zoo groot, dat het hem een behoefte werd die uit te spreken. Daar hg toch niet den gebeelen dag bjj zjjn moeder kon zgn, liet hjj de ponnies inspannen en reed naar het land goed van Henrik. De jonge meisjes ontvingen hem en brachten hem naar haar vader, die juist van een wandeling terug kwam Zjjn gelaat verhelderde merkbaar, toen hg den flinken jongen op zich zag afkomen Wat eer. genot, zulk een jongen te bezitten I „Ik wilde u bedanken, oom Henrik, voor alle berichten, en vooral dat u mjj hier hebt laten komen. Dat heeft moeder zoo innig verheugd, en ik voor al Hjj kon niets meer zeggen van ontroering. Henrik drukte hem harteljjk en warm de hand. Dan liet hjj zich vertellen, hoe hjj zjjn moeder bevonden had, en daarvoor gingen zjj in huis. „Bezorgt Bertie wat eten, meisjes," riep hjj zjjn dochters toe. „In mjjn kamer, met wat warms er bjj te drinken." „Wjj hebben nog pannekoeken," zeide Els ijverig, „en kotfie is er ook nog." „Nu, dat is heerljjk, en zeg je moeder dat Bertie er is", voegde hjj er nog aan toe. Intusschen ging hjj met den knaap naar zjjn kamer. Eerst verheugde Henrik zich zwjjgend over Bertie'8 tegenwoordigheid. Het deed hem zoo goed, hem bjj zich te hebben hjj had hem gaarne over het blonde haar gestreken. Die jongen zou dus een zekere geljjkenis met hem hebben wat een dwaasheid was dat. Of had die zuster van Lisa geljjk en was er daarom direct sympathie tusschen hen beiden geweest Heeft men dan zichzelf liet in een ander Kon hjj Rik daarom niet liefhebben, omdat er niets van zichzelf in zjjn zoon was „Ik moest u ook van Rik groeten," zeide Bertie in gedachten. „Zoo ik dank je ben jelui nog steeds zulke goede vrienden met elkaar Bertie werd verlegen. Maar dat verhin derde hem niet, oprecht te sjjn. „Niet meer zooals vroeger. Rik is veel iiever alleen, en nu komt er spoedig een eind aan aan het samenwonen bedoel ik". „Waarom I" vroeg Henrik verwonderd. „Met Paschen gaan mjjn beide andere broers ook naar de school en in mjjn pen sion kannen zjj niet meer worden opge nomen. Daarom wil mama een ander pension zoeken, waar wjj alle drie te zamen kunnen zjjn." Intusschen kwamen de jonge meisjes met brood en pannekoeken aandragen. Een vrooljjk, levendig gesprek volgde. Henrik stond een weinig ter zjjde en keek teleur gesteld toe. Hjj vond het zeer jammer, dat Rik en Bertie gescheiden zouden worden. Misschien kon Rik nog met hen mee naar dat andere pension. Maar dat ging hem niet aan. Rik zou wellicht wel mee kunnen, maar dat zou Jeeta niet willen en dan was het immers uit. Tenslotte besloot hjj tot het verstandigste n.1., om alles maar zjjn gang te laten gaan. Wanneer de vriendschap der knapen hecht was, zou deze scheiding daarin geen ver andering brengen, en was het geen hechte vriendschap, dan was het misschien een uitkomst voor dit gedwongen samen- zjjn. Toen Bertie er reeds aan dacht om heen te gaan, verscheen Jesta pas. Zjj be groette den knaap vluchtig en inlormeerde uit beleefdheid naar den toestand van zgn moeder. Bertie was tegenover haar lang niet zoo spraakzaam en vertrouweljjk als tegenover Henrik. Daarna ging zjj zwjjgend zitten en be- epionneerde Henrik's houding tegenover den jongen. Toen deie eindeljjk harteljjk, bjjna teeder afscheid van den jongen nam, hem de complimenten opdroeg aan zjjn moeder en hem bedankte voor zgn beleefd bezoek, werd Jesta's gelaat donker „Ik weet eigenljjk niet, wat jjj met dien vreemden jongen hebt uit te staan," zeide zjj, toen Bertie weg was. „Als je maar half soo goed en vriendeljjk tegenover Rik

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5