HENRIK GEHRTS.
b
/.omlag 21
Jan. '06.
TWEEDE BLAD.
slimme haas.
Zijn er zoo
FEUILLETON.
12.
Stoer ent
niet hard, door de
thnl* nog meer op
te doen breken, maar
bedreiging, dat te andere
d'r falie souden krijgen,
En 't srchte gedrene had dit voord el,
dat aommige mecechen konden denken dat
'c van den honger vaa en dan wat achentiger
over hnn portemonnaie gingen-
Misschien echter niet door hem
en haar Er werd bittere armoede geleden,
Vader, die smakte naar jenever, maakte op
seker oogenblik misbruik van vertrouwen
jegens iemand, die hem per ongelnk een
vrachtje had toevertrouwd, en voor lang ver
dween hij van 't Amaterdamsche tooneel
XXVII.
Gedegenereerd!
Toen we een jaar of ieta langer geleden
in de Amatelatraat tegen kleine entrée een
paar Asteken konden bekijken, was dit
cnriens wegens het treffend voorbeeld van
degeneratie Het eens soo flinke en ontwik
kelde geslacht, dat in Colnmbna' dagen de
Amerlkaansche beschaving op seker gel$ke
hoogte had gebracht als die in 't oade
Europa, doorleefde de gevolgen van altjjd
drankmisbruik, altgd
En toch is bedelvrouwtja geen ln-verdler-
ljjkt wesen, sooals se met bemlnnelgke over
drijving reeds vaak door novellisten getee-
kend zgn Zjj Is gr en ge wesen prostituee, sjj
had niet gezeten, sq dronk zelfs niet. Haar
geschiedenis ia die van een burgervrouwtje,
opgegroeid onder streng oud-Luthereche
principes, doch die onderging, die onder
moest gaan door haar domheid, haar luiheid,
haar haat tegen alles wat boven haar stond.
In 't huis van
Fries, die, dank zij
der volksstraten en een groote portie gierig
heid, er tamelijk warmpjes in sat, had sjj
niet veel geleerd. Als een meisje maar boenen
en schrobben kan en een beetje koken, was
dit juist genoeg' Tegen al wat mooi en
sierlgk we», mooie kleeren vooral, werd haar
minachting Ingeprent, omdat 't geld kostte.
Ondanks haar geestelijk weinig aantrek
kelijke eigenschappen, raakte zij toch getronwd
en wel met een beambte aan 't spoor. De
maar aranKmisDrniK, aitgu maar onzedeljjk--
held. Het plantte voort, maar zwakker en hm. wiens ontwikkeling ook niet veel hooger
swakker werd de nakomelingschap, het volk stond dan de hare, hield van haar eD vreesde
was gedoemd ten onder te gaan- De kracht, de
fut ging er uit, de geest- en denkkracht I
verstompte, de lichaamsbouw werd kleiner
en onvolmaakt. Wat ons in de Ansstelstraat
als laatste telgen van een rcemruchtig ge-
't Is twee uur. De café's worden gesloten.
Het motregent zachtkens en de enkele laat
ste bezoekers zetten een stapje op. Bedel
vrouwtja wier levensloop ik u in grove-
trekken schetste loopt langzaam met de
twee kleintjes. De schapen kunnen haast
niet voort van slaap en honger. Maar deernis
is verre van haar Hoor ze nog uitvaren in
ruwe taal 1 Zjj schudt ze door elkaar. Zij
gebruikt de laagste woorden, als zjj over
haar vader, een Oost- 1 honger klagen. Maar als ze het steegje be-
een oud winkeltje in een reikt hebben, waarin het drietal huist, snjjdt
ze toch nog een paar stukken oudbakken
brood af, dat door de kinderen verslonden
wordt.
Dan gaan ze slapen tot de zon hoog
san den hemel staat. De nieuwe dag is aan
gebroken, er wordt weer gescholden op
„jullie dronken smeerlap van een vear", of
die flrpvan familieleden, die se was
tegengekomen en die haar niet aankeken,
laat staan iets wiideu geven op haar kinderen,
haar slet van een oudste dochter, op
zette en de weduwe in het bezit deed bljj-
ven van haar akkertje, hoewel met „opslag"
van huur voor elk jaar van den termjjn,
niet veel, maar voor haar met hare kin
deren t e veel.
Toen met den eerstvolgenden Kersttijd
onze jonge boer met de huurpenningen naar
stad ging en op de gewone wjjze vroeg, of
hjj de plaats opnieuw in huur mocht hebben,
volgde er een ernstig onderhoud tusschen
hem en zijn landheer. Met verontwaardiging
bracht de heer den onthutsten huurder onder
bet oog, wat hjj misdreven had op de land
verhuring In zjjne woonplaats. „Heb ik daar
voor uwe familie zooveel jaren lang begun
stigd en mjj verheugd in hun toenemende
welvaart dat gjj nog niet weet, wat het zegtte
leven en te laten leven? Ik wil u op uw
plaats laten, doch de huur wordt verhoogd
met den „opslag", dien ge de weduwe hebt
laten betalen en die verhooging moet ge niet
aan mjj, maar aan de weduwe uitkeeren.
Voorloopig heb ik n geeu andere voorwaarden
te stellen dan deze.
De huurder was zoo wjjs, zich de beris
ping van sjjn heer zonder tegenspraak te
laten welgevallen en onvoorwaardelijk ge
noegen te nemen met de nitkeering aan de
weduwe Hjj begreep, dat hjj bljj mocht zjjn
er zóó af te komen.
zooveel meer wou geven dan de tegenwoor
dige huurder, en dus Neen, 't was een
strjjd met open vizier, zoo'n publieke var-
huring Hoe nobel toch 11
Zoo ging het op dien „dag der wederver
gelding" ettelijke jaren geleden onder die
dorpsgenooten toe.
Of het daar nog op heden zoo gaat
En of ook elders de landbouwers onder
elkander zoo inhumaan handelen
Neen toch
N.
slacht werd getoond, waren twee oude
idiootjes, ter grootte van kinderen, met behalve
duim en pink, slechts twee vingers aan elke
hand.
Voorbeelden van degeneratie behoeven wjj
niet zoo ver te zoeken, al fjjn de uiterljjke
kecterker.ee ook niet zoo sterk-sprekend als
bjj deze Amerika-menscbjes. Voor een groot
deel bestaat de bevolking onzer gevangenissen,
bedelaars-koloniën, toeviuchten etc. uit
degeneréi. Zeker, de omstandigheden maken
den meusch en zelfs de sterkste boom kan
vallen, wanneer de orkaan van tegenspoed en
ongeluk te zwaar en te lang Op hem storm-
haarwegens haar grooten mond. Want
hoe mager en tanig en nietig zjj er ook uitzag,
als zjj begon te schreeuwen en te sohelden
en te schimpen, leek sjj wel een duivelin. On
telbare malen per jaar moest zjj verhulzen,
wijl de huur haar wegens voortdurende
burenruzie werd opgezegd. Voor haar man
maakte sjj van het huis een hel.
En deze, de groote sterke man, intens zoo'n
zwakkeling, die niet den moed bezat de
wettige banden met het stompzinnige wezen
tje te breken, zocht zjjn troost bjj den drauk.
Veelvuldiger werden de keeren, dat hjj in
abnormalen toestand naar den trein ging.
Maar dronkenlappen kan men aan 't spoor
niet gebruikenop zekeren dag werd hjj
geschorst, moest zjjn uniform inleveren
en de armoede deed haar intrede.
Stuk voor stnk werd de knappe hulsboel
verpand, van een bovenhuis vertrok men naar
menschen die het idiote oudste zoontje nu voor
dag en nacht genomen hadden en niet meer
dan één gulden voor haar wilden afdokken.
Maar 't kwaadst werd zjj toch, toen die
menschen haar eens vroegen, waarom zjj niet
voor haar kinderen met schoonmaken of
wasschen het brood kon verdienen.
Zulke salamanders, hei je ooit van je leven
nou zeg, daar was ze toch te zwak voor 1
Met een vraag wil ik deze puur ware
schets uit 't Amsterdamsche leven besluiten.
Voor krankzinnigen bestaan gestichten, voor
gevallen vrouwen „Tehuizen"; voor dronk
aards asylen.
Wat bestaat er voor gedegenereerden
naam en
de opnam, me eerstelinge op dut gebied.
Ze hewwe me verteld, datter mensche
binne, dis er deran erregerd hewwe dat ik
as Wlnkeler bezig bin om de skeldnaam van
me durrapsgenoote over de wereld te brenge.
Ze zsiden et bai, c!a' er vaste die angonge en
skolde veul en niet genog, allien om dat
woordje Spreeuw, en ze reide me an, dat
weg te lelte.
Deer zat ik mee. 'k Was der nou lenmaai
mee begonne, 'k was groosk op meskraivers-
blaid, dat de Skëger me stukkies
gevallene den kiem van den ondergang In zioh,
was hjj erfelijk belast,— vloek van vorige
geslachten had hjj verborgen zielsgebreken,
vooze plekken, die den mensch [niet den
dier-mensch, maar den denkenden strijd-
mensch] deden inzinken, wjjl geen dokter
daar was om de kwaal met jjteren hand te
bestrjjden.
De mensch is het product van omstandig
heden, zeker, maar niet altjjd van de hui
d i g e omstandigheden.
Op een moolen Januari-avond van 1906
dwarrelden zjj door de Kalverstraat, het
kleine tengere vrouwtje van tegen de vjjftig
met twee jonge kinderen, een meisje van
vjjf, een jongen van zeven, beiden jonger
schjjnend dan ze waren. Vronwtje met haar
betrekkeljjk knappe kleeren, haar aschgrauw
gelaat, waarop de beenderen nijdig uitstaken,
en den altgd ontevreden trek om den mond,
bedelde. Zelf vroeg ze niet, daar was zjj
te goed voor grootgebraoht, maar de twee
kleintjes waren er op afgericht. In hoofdzaak
werkte ze van „Polen", „Suisse", „Karseboom"
af tot en met „Neuf" en „Commeroe" toe. Ze
had dan post gevat in een winkelportiek of
soms voor een der nu duistere winkelramen.
En zag zjj uit een der café's heereD, of liever
nog heeren met dames vertrekken, dan pakte
ze een der kinderen ruw bjj deD arm„Toe,
zie Je daar niks, vort, we hebben nog bjjna
niks gehadHet tweede kind kreeg een
geljjken moederljjken wenk, als een ander bier
paleis een deel der tijdelijke berolking loosde
Klagend liepen dan de klecters de menschen
nawat ze zeurden verstonden ze meest zelf
niet,'t was zoo iets van: „Och, als 't u blieft
een stukkie brood, vader geen werk, toe als
't u blieft één centje maar", 't Klonk uls
een slecht van buiten geleerd letja, dat
hakkelend weid opgezegd en den
meesten menschen dan ook verveelde Maar
leng bleven zjj naloopen, soms tot bjjna aan
den Dam, lang bleven zjj aanhouden, want
sjj waren goed gedresseerd. Toch was bjj
heeren alléén het resultaat meestal nihil
met een d. op werden de kinderen
teruggestuurd Meer geluk hadden zjj ge-
woonljjk, als eene dame in 't gezelschap was;
deze, zachter van aard, konden de heeren nog
wel eens bewegen den stumperde wat te
geven. Maar hun terugkomst bjj „moeder"
was er gewoonljjk niet veel aangenamer door.
Als sjj niets hadden gekregen, schimpte het
moederdier zooiets van „nakketikkers", „zjj
knnnen wel in een groot oafé zitten maar
ze hebben misschien geen hemd an hun
ramt. Doch van de meeste gevallen droeg de ®®D voorkamer, waar men waer afging toen
men een briefje van de huisbazenvereeniging
thuis kreeg; toen naar een achterkamer
En vader bleef maar drinken, moeder maar
kjjven. Een tjjdja later was vader politie-agent.
Het klinkt ongelooflik, msar 't is toch waar.
Alleen moet er bjjgezegd worden, dat zoo
iets onder den laatsten hoofdcommissaris,
niet mogeljjk zou geweest zjjn .Doch ook deze
betrekking moest hjj verlaten, wjjl hjj maar
steeds bleef drinken en moeder zich nog steeds
in 't kjjven oefende.
Er waren ondertusschen kinderen gespro
ten uit dit ongelukkig huweljjk. Een meisje
en een Jongen, die beiden de eigenschappen van
moeder overerfden. Brutaal en lui. Lui voor
al, want tot diep in den namiddag lag het
heele huisgezin nog op het bed en in den
naoht werd er geboend en geschrobd- Later
kwamen er nog twee kleintjes bjj.
Vader kreeg nog meermalen een betrek
king z^n voorkomen was niet ongunstig.
Als loopknecht maakte hjj zich aan oneerljjk-
heid schuldig en moest in de gevangenis.
Dat 't bekend werd en bleef, daar zorgde zjjn
gade wel voor!
Eindeljjk scheen hjj echtsr zijn bestaan
gevonden te hebben als bootwerker. Daarbjj
scheen 't er zoo nauw niet op aan te komen
of je veel dronk, gezeten hadt en er een kij
vende vrouw op na hleldt, die overal spektakel
maakte. Wel werd er geregeld lommerd
geloopen, was de oudste dochter het „gezellig
ouderljjk huis" ontloopen, had het zestien
jarige zoontje, dat gebrekkig en zeer zwak
van geest was, een baantje als loopjongen
gekregen, buiten den kost, waardoor hij
geregeld over honger moest klagen, wjjl mama
niet van plan was zich voor hare kinderen
uit te kleeden, maar men kwam er toch
op die achterkamer.
Tot het grootste ODgeluk geschiedde, dat
de familie kon treffan. De oude gierige Oost-
Fries kwam te sterven en hoewel goede
bekenden de erfenis danig hadden weten te
plunderen, bleef er voor de eenige dochter
toch nog wel een paar duizend gulden over.
Meteen was 't uit met de bootwerker?.
Vader zou een zaak koopen! Er werd weer
een bovenhuis gehuurd, mooie meubelen en
kleeren aangeschaft, als in de eerste dagen
van 't huwelijk, en onder voortdurende
dronkeman»- en kjjfpartjjen, waarbij meer
malen de politie te pas moest komen, werden
in een minimum van tjji da door deu oude bij
elkaar geschraapte penningen verbrast.
En nog altjjd zocht vader naar eene goede
zaak
Maar het leventje van thans kon men nog
een poosje rekken Er was cu veel weg te
brengen, doch ook hieraan kwam een eind.
Toen had vader zjjn zaak, hjj mocht in een
keldertje kruipen, waar vroeger een kruier
gewoond had De eigenaar zou 't goedkoop
geven, voor f 2.— per week, want misschien
was de zaak nog op te halen.
Daar was eens een heer, die, als hjj nog
leefde, zeker in de vermogensbelasting zou
zjjn aangeslagen, want hij bezat, onder meer,
twee flinke boerenplaatsen, zeer gunstig
staande en gelegen In eene nog altgd welva
rende streek vau onze provincie. Die plaatsen
werden verhuurd of verpacht, als men
het zoo noemen wil want de heer zelf
woonde in de stad, waar hjj een behoorljjk
goed bezoldigde Rijksbetrekking bekleedde.
Overigens was de heer zeer goed op de
hoog'e met de kennis van het bestaan en de
leefwjjze der boeren en burgers in de om
liggende dorpen.
Op eene van die twee boerderjjen woonden
een paar oppassende lieden, die zoo gelukkig
waren van langzamerhand met hun gezin
de uitgeslagen klaptafel in de woonkamer
bjj den maaltjjd geheel te kunnen bezetten.
En het was opmerkel jjkhoe ook het
kroost vast groeide in aantal en behoeften
Lezer, het bovenstaande moet historisch
zjjn het is verteld met naam en plaats erbjj.
Men behoeft aan de mógelijkheid ervan
niet te twjjfelen. Het komt, gelukkig!
nog in onzen tjjd meermalen voor, dat de
vermogende landeigenaar zjjn huurboeren
een gedeelte der verschuldigde huur kwijt
scheldt en hem tegemoet komt, als de land
man een slecht jaar heeft gemaakt tenge
volge van misgewas, van ziekte onder zjjn
vee en dergeljjke tegenspoeden, waar de
boer, trots al zjjn vljjt, machteloos tegen
over staat. Ook in onze dagen is het gebeurd,
dat een landheer een onderkruiper de deur
wees, niettegenstaande deze laatste vermoede
lijk een beter landgebrulker en stellig een
voordeellger pachter voor den heer zou
geweest zijn. Doch de heer wilde zjjo ouden
huurder met diens gezin niet op zjj zetten
voor enkele honderden guldens.
Werkelijk, zoo zjjn er, die leven en laten
leven, zioh verheugende in het geluk hunner
ondergeschikten
En even vaak vertoont zich in onzen tjjd
de schrille tegenstelling van de edelmoedig
heid van een landheer met de laaghartig
heid van een huurder, die doet als de jonge
boer met de weduwe op de landverhuring.
Wjj leven thans in de eerste dagen na
Kersttjjd en vermoedelijk zal hier of daar
wel een goed gezeten boer gevonden worden,
wlen ze nog versch In het geheugen liggen,
die uren van spanning, waarin de beschik
king van zijn landheer zoo nauw samen
hangt met zijn bestaan en zjjne welvaart.
Welnu in verdubbelde mate heerscht er
bezorgdheid in het gemoed van den kleinen
hnurboer, die zjjn brood moet zoeken van
land, dat aanstonds in publieke verhuring
komt, vooral als hjj kan vermoeden, dat
iemand anders, ook al heeft die voor zich
genoeg, gegadigde Is naar zjjns buurmans
men kon niet zien, binnen noch buiten, dat
de bewoner van de plaats slechts een huur- bunder, dien hjj zoo gemakkeljjk bjj het zjjne
boer was, die evenzoogoed als zoovele anderen kan gebruiken.
of als een dame 't bedelkind] e met een cent
had afgescheept„nou zeg, zoo'n flapmadam,
met d'r oent, ze kan d'r mee doodvallen."
En ging 't heel slecht, of begon 't hard
te regenen wat mama's humeur ook niet ver
beterde, dan werden de arme schapen genie
pig mishandeld, dat ze grienden om je 't hart
zjjn deel kreeg in de toevallige tegenslagen
van het landbouwbedrijf en toch ook te
zorgen had voor de opbrengst van de pacht
som aan den eigenaar op den gewonen
Kersttjjd.
Dezelfde boer was en bleef op de plaats
elk jaar achter het andere, en zjjne kinderen,
bjjna allen op dezelfde plaats geboren en
grootgebraoht, gingen voor en na uit het
zelfde huis ten huweljjk met geen minder
uitzet dan dien van eiken anderen welgestel-
den boer uit den omtrek
„Deen wonderzeiden sommigen„hun
huur blijft onveranderd op dezelfde som staan,
hos ook de landprijzen voor anderen stjjgen."
Anderen beweerden, „dat die boer het maar
voor 't vragen had, wat hg tot verbetering of
verfraaiïng van zgne plaats meende noodig
te hebben." En weer anderen kwamen wel
het naast aan de waarheid, als zjj meenden,
„dat wel niemand er het rechte van sou we
ten, hoe het met de geldzaken stond, dan
Mijnheer en zjjn huurder met hun beiden."
Mettertijd kreeg een der jonggehuwde kin
deren van den boer de andere plaats van
hun heer in huur en weer ging het als met
de oudershun bestaan was verzekerd bjj
de gunstige besohlkking van den landheer.
Doch wat gebeurde
Tegen het land van den jongen boer en
bjjna erdoot ingesloten, lag een stukje land,
dat in eigendom behoorde aan de Armvoog-
dij van die plaats of dat dorp, en dat reeds
eenige jaren in huur was geweest bjj eene
weduwe, die er wat bij werkte en zoo met
hare kinderen een bestaan wist te vinden,
niet armoedig, maar toch zeer bescheiden.
Dat stukje land kwam op den bepaalden
tjjd met andere perceelen in publieke ver
huring en de jonge boer trad als gegadigde
op voor het land van de weduwe- Gelukkig
voor haar, was er een beschermer onder de
aanwezige boeren, die er zgne beurs tegen
Roman
van
FRANS ROSEN.
Henrik hoorde toe, en het was hem zoo
wonderlijk, dat dit allee hom juist iü ver
teld werd, nu zijn hart reeds al te open
wae. Hjj verkreeg nieuwe inzichten in
Lisa Behren'e leven, en een groot verlangen
naar haar kwam plotseling in hem op
als moest zjj nu, na alles wat hjj van haar
wiet, ook van uiterljjk veranderd zjjn,
veel mooier, grooter en beminnelijker.
„En ziet u," ging de spraakzame zuster
voort, „dit wae het grootste en meest be
wonderenswaardige in haardat zjj alles,
wat zjj in zulk een volmaaktheid voor haar
man geweest is en gedaan heett, was en
deed zonder liefde."
„Zonder liefde," herhaalde Henrik
Gehrts verstrooid.
„Ja, zonder liefde. Die is gedurende
zulk een leven geheel verloren gegaan, en
dat is ook niet te verwonderen. Was de
man alleen ziek geweest, Liaa's hart zou
even warm voor hem zjjn bljjven kloppen.
Maar zjjn karakter werd slecht. Daartegen
kon haar liefde niet op. Maar de kracht
°m alles te dragen werd steeds grooter en
grooter. Lisa kon onmogelijk een minder
waardig man liefhebben, dat hebben wjj
steeds gezegd. Voor haar zjjn zulke mannen
slechts slechts zjj zocht naar een
vergelijking, maar vond er geen.
Een weinig verlegen keek zij Henrik
aan en toen kwam het plotseling in haar
op, dat dit een man was sooals Lisa Behren
kon beminnen.
„Het is een waar geluk voor Lisa, dat
zj) dezen jongen heeftbegon zjj, een an
deren gedachtengang volgend. „Kent u
Bertie
„Ja," zeide Henrik en zjjn voorhoofd
rimpelde zich.
„Weet ge, wat mjj opvalt: dat Bertie
wel eenigszins op u geljjkt!"
Henrik lachte gedwongen.
„Dat zal wel niet best mogeljjk zjjn."
„Het ligt ook juist niet aan de trekken
van het gelaat, dat weet ik wel, het zit
'm meer in den ganschen persoon, de
manier van zich bewegen, den blik
Zjj keek hem zoo vorschend aan, dat het
hem pjjnljjk werd.
De zieke zond om haar zuster. Henrik
stond op en nam alscheid. Hjj zeide, dat
hjj alle dagen een boodschapper zou zenden,
ea zjj beloofde hem steeds eerljjk van den
toestand op de hoogte te zullen houden.
„Wie is er geweest?" vroeg Lisa, toen
ha»r zuster weer aan haar bed stond.
„Henrik Gehrts. Hjj heeft naar je toe
stand gevraagd".
„Henrik Gehrts", sprak de zieke lang
zaam. „Hoe is hjj je bevallen?"
_Het is een mooie, ferme man."
O hjj is meer dan dat Het
kwam zóó rechtstreeks uit haar ziel, dat
het moest opvallen. Lisa scheen dat ook
te gevoelen en te vreezen.
„Ik wilde je vragen," voegde zg er
haastig aan toe, „of je den omslag om mgn
Ja, de onvermogende huurder vreest dan
weieens eene herhaling der oude geschiedenis
van koning Achab met Nabob om diens
wijnberg. En wat dan
Op zeker dorp, waar Kerk en Diaconie in
het bezit waren van eenige perceelen wei
en bouwland, die, volgens gewoonte, op
gezette tjjden publiek verhuurd werden,
noemde een ingezetene dien landverhurings
dag „den dag der wedervergelding." En zoo
was het.
Dén maakten de respectieve adminlstratiën
grooter kas, hoe meer veeten er op dien dag
te beslechten waren en hoe feller de burgers
elkander in hun bedrgf wisten te bestrjjden,
door de landhuren op te jagen. Eu wee den
minvermogenden huurder, die ook maar in
de verte betrokken was bjj die ruzietjes
Hij kon er zeker van zjjn, dat hjj slachtoffer
werd en zjjn stokje grond moest overlaten
aan een reeds ruimer bedeelde, of dat hjj
voor zooveel jaren eenige guldens meer had
op te brengen, hoe zwaar hem dat soms ook
zou vallen. Eén troost bleef hem dan nog,
namelijk deze, dat hjj schade leed ten voor-
deele van „Kerk en Armen
„Voor kerk en armen", dat was de vlag,
die de lading dektedat was de leuze, waar
onder men ongestraft kon schertsen over het
bedrukte gezicht, waarmede een vljjtige hnur
boer van de landverhuring naar zjjn gezin
terugkeerde,'t was tergend I
„Men moet leven en laten leven I nu
ja I Maar de verhuring was publiek 1
leder had daar evenveel recht en die 't
meest biedt 't gaat voor kerk en armen,
niet waar Dat was de redeneering, waar
mee de man, die den ander zulk een knoei
in zjjn bestaan had gegeven, zich voor de
menschen rechtvaardigde. En dit was dan
ook geen onderkruipen, zooals in het geval
van dien of dien, die „achterom" aan heeren
Kerkvoogden of Diakenen liet weten, dat hjj
'k Hoopte 't net zoo veer te brengen as Hor-
relebrink (hiet Ie zoo niet ea genoemd te
worre as d e Westfriesche skraiver, en zie
deer, mit 't tweide moppie is 't al hommeles.
Maar om nou zoo in lens je algen te verdoopen
was me te bar en deerom docht ik: ik ze' me
vrind Trapman, de zachtmoedige riddecteur
van de Skager, die nooit skarp of stekelig is
en nooit gien mensch anstoot geeft, deres om
reid vrage. Zoo gezaid, zoo gedein! Ik
vertelde hum de heele geskledenis en vroeg
wat ofie der van docht. En toe ik uitpraat
was, zaldle: „Wees verstandig Spreeuw, je
fcebt sommige mensahen tegen je ingenomen,
maar je kunt ze even gauw weer te vriend
maken, en daarvoor heb je niets anders te
doen dan de Winkoler Spreeuw te
veranderen in een Niereper dot!"
„Ja maar," zaide ik, „deer meet ik niks
van hewwe. Vereerst bin ik goddank gien
dot en as ik 't toch evegoed ers perbeerde,
den zou 't ingezocde stlkke regene in je
krant, want heel Nierep skraift en maakt
verse en wat zou ik allien teugen zooveule
beginne kenne Nei vrind, jjj zouwe der wel
om gninneke azze we an 't bakkelaie raakte
(in de krant netnurljjk), maar ik mot niet
heefte."
En toe, gerust 't speet me bar, toe draaide
ik de Spreeuw zen nek om.
Mal hei dat je zoo an zon stom dier hange
kenne. Maar nei, nou zei 't uit weze
't Is al een heele taid lejen, dat eres twei
jagers, Klaas en Arle zelle we ze maar noeme,
deur 't veld liepe, 't geweer onder der arm en
de pols in der hand.
Klaas was niks op zen ruiker en mopperde
mit geweld. Hoor 'm ders angaan
„'t Is een skandaal, 'n groot merakel skan-
daal, zoo walnig haas as der deuze herrest
toch is. 'k Hew vroeger ok veul jaagd, zoo
as je wel wete, in 't Berrekmeerder bosch,
in 't bosch van de Morrebok, onder Saibe-
oaspel en zoo heel nag wat plaase meer,
maar zonder haas kwam ik nooit thuis en
nou? Deer loope we nou van soches achten
tot smiddes twelen en nag gien skot lost, veul
minder een haas. Ik ken me niet begralpe
hoe jjj dat alles zoo kallen opneme kenne."
„Och ja, Klaas", zaide Arie, „deer mag je
nou gelalk in hewwe zooveul as je wille,
maar wat geeft je nou al dat gegnort? Kraig
je dar ien haassie deur onder skot Ommers
niet. En deur al dat gebrom bederref je je
algen en ok main humeur. Der is nou ienmaal
niks niemedal an te doen en die poerele-
frassies geve je gien sent."
„Prachtig maatJe kenne lulle as 'n do-
menee, miskien nag beter, maar ik ken
't niet onder me houwe, want je wete net
zoo goed as ik, hoe 't komt, datter zoo
wainig haas is. Je wete blikstlensgoed, dat
er een hoop stroopers binne, van die lui die
mit 't geweer in een zak der selves laat op
uitgaan en der gemoedereerd op los poffe as
ze een haassie in de smieze kraige. En den
hoeveul haze zouwe der niet doodslegen worre
deur de boere 'k Won datte we ze vandaag
snorre konne Zien je, nou ken jjj je zellef
wals make, dat je deermee heel tevreejen
weze moet en main vertelle, dat je dat ok
benne, maar ik zeg je„Vertel 't maar in de
RaipZes uur loope en nooit wat zien en
nag tevreejen
„Kaik uit Klaas", was al wat Arie op dat
gebrom antwoordde, want uit een grippel in
de buurt sprong op iens een langoor voor de
dag en deer gong 't paf en naggeres paf,
want Arle zag dat Klaas 'm niet goed raakt
had. Maar ok Arie's skot was niet genog,
want de haas nam de blene bal mekaar en
gong der van deur. Anskoten was ie wel en
deerom kon ie 't toch niet zoo lang goed
make.
Klaas, die der hlllekendal van opfllkkerd
was, zaide lachend„Haal je hart op maat
hoofd nog eens wilt vernieuwen."
Het ging toch niet zoo vlug vooruit met
Lisa Behren als haar zuster gehoopt had.
Het gevaar was weliswaar geweken, maar
de genezing vorderde zeer langzaam,
er kwamen eenige kleine tegen
vallers en de zwakte wss zeer groot. Vier
weken verliepen, vóór zjj het bed mocht
verlaten.
Henrik Gehrts hield trouw zjjn belofte j
en stuurde dagelgks een bode, om zoo
doende ook weer eiken dag aan Bertie
bericht te kunnen zenden
Menigmaal reed hg ook zelt heen. Het
liefst was hg steeds zelf gegaanmaar dat
scheen hem te veel. Jeeta trok bovendien
een spottend gezicht.
Toen Lisa Behren zoover hersteld was,
dat een kleine afwisseling haar niet meer
schaden kon. bewerkte hg voor Bertie een
kort verlof, opdat hg zgn moeder zou
kunnen bezoeken, om zelf zich van haar
beter-worden te overtuigen.
Bertie was gelukkig en zgn dankbaar
heid jegens Henrik Gehrts zoo groot, dat
het hem een behoefte werd die uit te
spreken. Daar hg toch niet den gebeelen
dag bjj zjjn moeder kon zgn, liet hjj de
ponnies inspannen en reed naar het land
goed van Henrik. De jonge meisjes
ontvingen hem en brachten hem naar haar
vader, die juist van een wandeling terug
kwam
Zjjn gelaat verhelderde merkbaar, toen
hg den flinken jongen op zich zag afkomen
Wat eer. genot, zulk een jongen te bezitten I
„Ik wilde u bedanken, oom Henrik, voor
alle berichten, en vooral dat u
mjj hier hebt laten komen. Dat heeft
moeder zoo innig verheugd, en ik voor
al Hjj kon niets meer zeggen van
ontroering.
Henrik drukte hem harteljjk en warm de
hand. Dan liet hjj zich vertellen, hoe hjj
zjjn moeder bevonden had, en daarvoor
gingen zjj in huis.
„Bezorgt Bertie wat eten, meisjes," riep
hjj zjjn dochters toe. „In mjjn kamer, met
wat warms er bjj te drinken."
„Wjj hebben nog pannekoeken," zeide
Els ijverig, „en kotfie is er ook nog."
„Nu, dat is heerljjk, en zeg je moeder
dat Bertie er is", voegde hjj er nog aan toe.
Intusschen ging hjj met den knaap naar
zjjn kamer.
Eerst verheugde Henrik zich zwjjgend over
Bertie'8 tegenwoordigheid. Het deed hem zoo
goed, hem bjj zich te hebben hjj had hem
gaarne over het blonde haar gestreken.
Die jongen zou dus een zekere geljjkenis
met hem hebben wat een dwaasheid
was dat. Of had die zuster van Lisa
geljjk en was er daarom direct sympathie
tusschen hen beiden geweest Heeft men
dan zichzelf liet in een ander Kon hjj
Rik daarom niet liefhebben, omdat er niets
van zichzelf in zjjn zoon was
„Ik moest u ook van Rik groeten," zeide
Bertie in gedachten.
„Zoo ik dank je ben jelui nog
steeds zulke goede vrienden met elkaar
Bertie werd verlegen. Maar dat verhin
derde hem niet, oprecht te sjjn.
„Niet meer zooals vroeger. Rik is veel
iiever alleen, en nu komt er spoedig een
eind aan aan het samenwonen bedoel ik".
„Waarom I" vroeg Henrik verwonderd.
„Met Paschen gaan mjjn beide andere
broers ook naar de school en in mjjn pen
sion kannen zjj niet meer worden opge
nomen. Daarom wil mama een ander
pension zoeken, waar wjj alle drie te
zamen kunnen zjjn."
Intusschen kwamen de jonge meisjes met
brood en pannekoeken aandragen. Een
vrooljjk, levendig gesprek volgde. Henrik
stond een weinig ter zjjde en keek teleur
gesteld toe. Hjj vond het zeer jammer,
dat Rik en Bertie gescheiden zouden
worden. Misschien kon Rik nog met hen
mee naar dat andere pension. Maar dat
ging hem niet aan. Rik zou wellicht wel
mee kunnen, maar dat zou Jeeta niet
willen en dan was het immers uit.
Tenslotte besloot hjj tot het verstandigste
n.1., om alles maar zjjn gang te laten gaan.
Wanneer de vriendschap der knapen hecht
was, zou deze scheiding daarin geen ver
andering brengen, en was het geen hechte
vriendschap, dan was het misschien een
uitkomst voor dit gedwongen samen-
zjjn.
Toen Bertie er reeds aan dacht om
heen te gaan, verscheen Jesta pas. Zjj be
groette den knaap vluchtig en inlormeerde
uit beleefdheid naar den toestand van zgn
moeder. Bertie was tegenover haar lang
niet zoo spraakzaam en vertrouweljjk als
tegenover Henrik.
Daarna ging zjj zwjjgend zitten en be-
epionneerde Henrik's houding tegenover den
jongen. Toen deie eindeljjk harteljjk, bjjna
teeder afscheid van den jongen nam, hem
de complimenten opdroeg aan zjjn moeder
en hem bedankte voor zgn beleefd bezoek,
werd Jesta's gelaat donker
„Ik weet eigenljjk niet, wat jjj met dien
vreemden jongen hebt uit te staan," zeide
zjj, toen Bertie weg was. „Als je maar
half soo goed en vriendeljjk tegenover Rik