SÉier Ci ral
Een Gieescli Sprookje.
Gelukkige Mensclien.
Berijmde llrimn van Jaap,
Zondag 6' Mei '06.
TWEEDE BLAD.
Het Diamanten-Meer.
wg moeten hem de vgtel en den stamper
geven, want anders zal kg ons onze groote
rivieren niet teraggeven telde hg. De acht
Geesten ichndden hunne acht hoofden en
spraken allen tegelijk, met zulk een ontzet
tend gelald, dat het was alsof de donder over
de bergen rolde.
FEUILLETON.
Voor 't eerst op wacht.
O
Vervolg.
Aan den overkant van dit riviertje itond
een der Geesten, die zgn sneeuwberg verlaten
had en naar beneden was gekomen, om eens
te tien wie het was, die zalk een gewaagd
spel had durven spelen met de drie groote
rivieren.
Pel-Hang toonde hem toen de kleine witte
zaadjes in hei andere doosje, waarmede hg
de aleine beekjes weer in groote riviereD
kon veranderen. Dat zou hq doen als hg
terugging, eel hij, maar eeret moet Ik de
woning der Geseten vinden en daar 'n vgsel
en 'n stamper van bittersteen halen voor mjjn
toekomstige schoonmoeder, waar zg haar
tooverkrolden in kan stampen.
klaar gg moet eerst de Zwarte Rivier nog
over, antwoordde de Geest met 'n spottend
lacüje. Die ls een mjjl breed en de vlsschen
erin zijn zes meter lang en geheel bedekt
met stekels, eveDais 'n stekelvarken.
Hoe zgt gg er dan overgekomen vroeg
Pel-Hang
Ik O, ik kan vliegenantwoordde de
Geest.
Eu ik kan springen, zei Pei-Hsng onver
zettelijk.
De Geest wandelde met hem mede tot aan
de Zwarte Rivier, waarvan het water zoo
zwart was als inkt en die met haar golven den
oever beukte, waarop hg atond. Toen Pel-
Hang dit zag, zonk tgn hart bgna in zijn
schoenen.
Maar hg nam het vierde zaadje uit het
doosje, en wierp het in de rivier, die in min
der dan géén tijd als 'n klein koolswart
golfje aan zgu voeten lag. De Geest en Pel-
Hang stapten belden er overheen.
De Geest was in 't geheel niet boos ge
zind en hg was zoo onder den indruk van
de wonderen, die Pol Hang deed, dat hg hem
aanbood, den naasten weg te wgzeu naar de
wonlog der Geesten op den top van den
Berg Bami.
Ma 'a langen en vermoelenden tocht kwa
men zjj daar elndelgk aan, en vonden acht
Geesten zittende elk op 'n sneeuwtop van
't gebergte, en neerziende op het Diamanten-
Meer, evenals Yin-Taog aan Pel-Hang ge
zegd had.
Het Diamanten-Meer lag aan de andere
zgde van de Berg Sumi en was 'n prachtige
massa water, schitterend met al de klenren
van den regenboog.
Pel-Hang kon er zgu oogen niet van af
wenden. Hg vergat geheel en al de vijzel en
den stamper, waar hg om gekomen was en
tuurde op de achittereade golven langs den
oever, die in plaats van zand, diamanten,
robgaen, saffieren en patrien in duizenden
kleuren en grootten opwierpen.
Iedere kei, die op den oever lag, was 'n
kostbare steen, en Pel-Harg verlangde, dat
er gelegenheid zou zgn, er zgu zakken mee
te vullsn.
Terwgl hg daar atond, verklaarde de Geest,
die hem vergezeld had en zgn gids was ge
weest, aan de andere Geesten, die op de
toppen der bergen zaten, voor welk doel
Pel-Hang gekomen was, en vertelde hen ook
van de wonder-kraohtlge zaadjes, die hij in
twee doosjes bg zich droeg.
Lzat hem de vgzel en den stamper nemen,
zelden zg, laat hem ze nemen, als hg se dra
gen kan.
Ea zg lachten totdat de sneeuwtoppen,
waar zg op zaten, schudden; want de vgzel,
die gemaakt was van bittersteen, was zes
voet hoog en vier voet wijd, en de stamper
zoo zwaar, dat geen sterveling dien dragen
kon.
Toen Pal-Hang lang genoeg naar het
Diamanten Meer had gekeken, werd hem de
vgzel gewezen. Hg wandelde er om heen en
vroeg zichzelven af, hoe hij dit voorwerp
ooit naar den voet van den berg zon krijgen
en daarna te Chang-ngan.
Hg ging zitten, om er eens over na te
denken, en de Geesten, ook de vriecdeigke
Geest, die hem den weg gewezen had, ston
den hem uit te lachen.
Kom. velden zg. al» g« in hebt de
78zei me: kostbare steenen te vollen, dan
tuoogt ge iit doen. Ieder, die haar leeg
kan dragen, kan haar ook dragen ais sg
vol is.
Omdat niemand haar dragen kan, t tij jol
of leeg, besloot zacht sprekend de vriendelijke
Geest.
Pei Hang legde zgn armen over elkaar en
zat stil, en dacht en dacht, en nam geen
nota van de grapjes en sardlgheden, die de
Geesten msakten.
Hg "had niet voor niets drie jaren lang
gestudeerd bg den wg»ten nc«n ven Chang
ngen, en bovendien wiide bg Yun Ying trou
wen, en als jonge mannen dit eenmaal wluen.
dan ondernemen zg soms dingen, waarvan
hun vrienden en ook hun vg&nden
derken, dat sa onmogelgk zgn-
Toen hg zoo'n poosje In «toktan
geieteo.kwam ar plotseling aen helder licht in
tón oogen. Hg sprong op en vroeg den
vt ten delg ken Geest, of deze voor hem een
hoop steenen wiide stapelen aan de zgde van
^Ik* sou de vgzsl gaarne eens van binnen
zien. «elde hg, maar »k ten
Waarom doet ge dat dan zelf niet vtoeg
d*Omdat ik naar beneden moet, naar het
Diamanten-Meer, om daar kostbare steenen
te verzamelen, antwoordde Pal Hang.
Eu hg rende naar beneden, naar den oever
van het meer, en verzamelde zooveel diaman
ten, robijnen, smaragden, paarlen en saffieren,
als bü maar dragen kon.
Dit deed hg telkens en te.kens weer
lederen keer, als hg boven op den berg «wam.
snn verzameling stortend in de vgzel, totdat
deze elndelgk boordevol was, en genoeg
edelsteenen bevatte, om Pel-Hang te maken
tot den rgksten man van geheel Lama.
Dit was ook juist, wat hg wenschte; wsnt
hB wist, dat de taanklearlge maudargn
alleen maar de rgkste man van Chang-ngan
wat en dat de rijkste man van geheel China
veel meer kans zon hebben, om met Yau-
Ying ie trouwen.
En wat nu? vroegen hem de echt Geesten
schaterlachend, toen de vgsel geheel vol was.
Wilt ge se hebben op uw schouder of op uw
Neen, antwoordde Pel-Hsng, ik «al de
vijzel gemakkalgker onder mja sra: dragen.
Dit «eggende, nam hg uit het kleine doosje,
dat hg bg zich had en dat htm door Yan-
Ying gegeven waz, een rood zaadje en
wierp het In de vg«ei tnszehen de diamanten.
In een oogenbllk krompen de reusachtige
vgzel en de stamper ineen en kregen een
vswoon aanzien, evenals vijzels en stampers,
die men bg apothekers «let. Pel Haüg «tak
den stamper in zgn zak en nam voorzichtig
de vgzel op, omdat hg geen enkele der
kostbare steenen wilde verliezen.
Toen maakte hg 'n diepe buiging voor de
Geesten en «eiGoeiendag en ik dank u
iaer.
Maar toen lachten zg nietzg volgden
hem op de hielen met zulk een rumoer en
woede, als acht leeuwen die op hun maaltgd
wachtten.
Maar zg durfden hem niet aanraken ot
tegenhouden, want zg wisten, dat hg, die
hunne groote rivieren in beekjes had ver
anderd, ook de beekjes weer in rivieren ver-
anderen kon.
Pei-Hang Mep «00 «nel als bij loopen kon,
en deed op zijn terugtocht alle>, wat hg had
beloofd te zullen doen.
Hg sprong 07er de eerste beek, en wierp
een wit zaadje er In, waardoor da beek, als
bü tooverslag veranderde in een verschrik
kelijk groote inktzwarte mam water van
een mijl breed, vol van vlsschen zes meter
lang ea alle bedekt met pennen als een
stekelvarken.
Toen de Geesten dit zigen hieldan zg op
met zohreeuwen. Zg waren bigde de groote
Zwarte Rivier weer te zien rollen tusBoheB
hen en de buitenwereld.
Bü de Roode Rivier, en daarna bg de
Witte en de Blauwe Rivier gekomen, deed
Pal-Hang hetzelfde, en van dien dag af tot
nn toe heeft nooit iemand meer de woon-
claats der Geesten kannen viodeD, omdat
niemand, behalve Pei Hang. de Blauwe
Rivier heeft kunnen oversteken, veel minder
nog de andere drie.
Toen Pel-Hang «even dsgen gereisd had,
bereikte hg zgn ouders huis en vertelde hen
alles, wat er met hem gebeurd was sinds hg
hen had verlaten- En hg gaf hen een diamant,
een smaragd, een seffler, een paarl en een
zalmkleurige topaas; en voor elk wit zaadje
dat zfiu moeder hem gegeven had, een juweel
zoo groot als het ei van 'n srreeuw. Daarna
ging hg naar Chang-ngan, waar hg vernam
1 ofschoon bg nog maar een maand waa
weg geweest - dat Yan-Ylng's moeder aan
ieder verteld bad, dat bg dood was. Zd had
al baar vrienden ultgenoodlgd op het feest,
dat gegeven zou wordoD bg gelegenheid van
het hnwelgk van Yan-Yiag met den gee'"
kleurigen mandargn, die zoo onmeteigk
rük was.
Doch toen Pel-Hang aankwam, had de
bruiloft nog niet plaats gehad. Yon-Ylng
stond in haar zalmkleurig trouwkleed onder
den parzlkboom, stil voor zich heen te kijkers.
Msar toen zg Pei-Haog gewaar werd, snelde
tij hem in de armen en tranen van bigdzchap
Urnen haar over da wangen.
Psi-Hang zette de_vqse!_en den «tsmper
ie der zellef hoor.
De eerste elvend, wel man, hei kon de klok
van negece temet niet ofwachte. 't Was of
die walzers maar stil bleve staan, en oftig
was ie In de verbeeling dat de klok werke
neer en troostte Yan Yiug. De moeder kwam, lijk stoog. Om half nege haaldenie z'n sabel
soo vlag als hare onde beenen het to6Üeteo, voor de dag, gespten 'm vast om z'n middeL,
naar bnlten loopen, om te zien wat er aan draaide der wat mee deur de keuke en lalde
de hand was. Toen zg Pei-Hang ontwa.-de, den de ratel ok vaat op tefsl klaar.
z°.(de zgGe zg: te laat gekomen, om Yun- Twais Ie deer «00 deur
Ymg te huwen. Maar ik zal de vgzel en leerde, zag z'n walf 'm mlt
den stamper van n k00pen met het geld,
dat de rijke mandargn mg heeft gegeven
Meen, dat zult gg nlst, antwoordde Pei-
Hang en hg wierp een wit zaadje in de
vgzel, die nn in een oogenblik veranderde in
haar oorspronkelijke grootte, en de heele
grasvlakte besloeg onder den perztkboom, en
met glinsterende edelsteenen gevuld was tot
den rand.
Pei-Hang klom In een der takken, die er
overheen hing, en wierp van die hoogte
onder de bruiloftsgasten diamanten, robgnen,
smaragden en andere kostbare steenen. En
de onde mandarijn met zgn teenkleurig
gezicht grabbelde er even gverlg naar, als
ds andere gasten, die hem dit zeer kwalgk
ramen.
Hoe kunt gg verlangen naat meer nog,
dan gg reeds hebt? vroegen zg hem boos.
Gg drinkt nn reeds uit gouden kopjes met
diamanten bezet.
O, antwoordde hg. In zgn vuistje lachend,
Iemand kan van het goede nooit te veel
hebben.
Pei-Hang, die alles geilen had, ging naar
hem tos en toonde hem drie robgnen, zoo
groot als duiveneieren. VU gg heen wilt
gaan, zelde hij. en Yau-Ying vergeten wilt,
dan zal ik n deze gevcu.
De onde nam de robünen en ging. Mis-
sohlen wist hg, dat Yan-Ying's moeder niets
meer san hem te zeggen sou heboen, nu zg
kans had een sohoonzoou te krggen, die met
psarlen en diamanten omging alsof 't kip
penvoer was.
Of en dit ls ook mogeigk misschien
had hg werkelijk liever de drie groote
I robgnen, dan Yan-Yiog.
In ieder geval ping hg weg en Pei-Hang
hnwde met Yan Ymg en nam haar mee
naar ds stad, waar «gn vader en moeder
woonden en zg waren zoo gelukkig al* twee
jonge menschen zgn kannen, wanneer zg
veel van elkander honden.
Eu Intutschon stond daar onder den per
zikboom de vgsel, die gemaakt was van
bittersteen, en de stamper stond er (n. Nie
mand kon ze oplichten of in da hnt brengen,
sd niemand kou er tooverkrulden in stampen.
Pel-Hang had nog een rood zasdje in het
doosje gelaten, dat hg van Yan Ying had
gekregen, en tgn plan was geweest, dit In
de vgzel te werpen, zoodra hg al de kost
bars steenen er nit had genomen, en haar
weer om te tooveren in een gewone vgzel.
Maar ziet, toen hg in den perslkboom zat,
was het doosje opengesprongen en het roode
zaadje op den grond gevallen. MlsschteD had
Pel-Hang het later nog kannen vinden, maar
een groote kalkoen,die de mosder vanYun-Ying
voor haar plezier op 't erf rond liet loopen,
wm gekomen en had het zaadje opgepikt.
Natuurlijk veranderde de prachtige groote
kalkoen toen plotseling in een klein, krl6Üg,
Bantamsch haantje, maar de vgzel en de
stamper moesten biqven zooals zg waren.
Ea Yan-YiDg's moeder, die zoo onvriendelijk
tegenover Pel-Hang was geweest, had du
reden boos te wezen over drie dingen. Ten
eerste was haar dochter weg, ten tweede
benam dis groote, lcmpe vgzel het mooie
uitzicht op haar tuin, en ten derde deed dat
malle haantje, dat 'n kalkoen was en toch
eigenlgk geaa kalkoen, haar ieder oogenblik
denken aan den man, dien zg kwaad had wil
len doen. En dit laatste was misschien wel
't ergste van al.
Maar voor het overige geloof Ik niet, dat
zg zich over Iets te beklagen had.
Uit het Eugelsch. H. d. H.
Yan
WILHELM VON POLENZ.
Eerste Boek.
Mgnheer Van Hindorf keerde na eene
afwezigheid van achttien maanden naar
zgn landgoed terug. Tc Hamburg aange
komen, onderbrak hg zgne reis en bleet
daar eecige dagen, om zich weder aan het
vaderlaudsche klimaat te gewennen.
Daarna had hg zgn bediende Gustaaf ge
telegrafeerd, hem 'a avonds met het rgtuig
af te halen van het station, na nakomst
van den sneltrein. Hindorl hield niet van
plechtstatige ontvangsten. Zgn broeder
had hg het laatst uit Hew-York geschre
ven, dat hg zich op de tehuisreis bevond,
doch hem opzettelijk is het onzekere gela
ten omtrent den dag van aankomst.
Toen Hindori aan het kleine station
Kraosveld, waar de sneltrein slechts één
minuut stopte, uitsteeg, werd zgn oor ge
treden door eene uitdrukking, welke hem
daarginds aan de andere zgde van den
oceaan vreemd was geworden „Onderda-
nigst goeden dag, genadige heer I"
He oude dienaar stond, den hoed in de
hand houdende, voor hem en verzocht om
zgne bagage.
Toen hg het slaik grijze haar en het
gladgeschoren gelaat van dezen oudta,
trouwen bediende zag, die zgn familiewapen
op da livrei droeg, begreep Ernst van
Hindorf, dat hg werkeïgk in het vader
land was teruggekeerd.
De zorgzame Gustaai had twee wagens
medegebracht. Nadat hij zich er van had
overtuigd, dat al'e kofi jrs van zgn heer
geborgen waren, nam hg naast den koet
sier op den bok onder de kap plaats,
Tot Lamnits was het nog ruim een uur
rjjden. Het was een heerlgke voorjaars
nacht. Het had geregend, maar nu was
de kemel vrjj helderlichte, met geelkleu
rige randen prgkende wolkgevaarten dreven
langs het uitspansel en verhinderden de
volle maan, die volgens dan kalender moest
schgnen, aan dit nummer van het program
naar behooren te voldoen.
De paarden, de oude vossen, die Hindorf
bg het instappen dadelijk had herkend, lie
pen hun bekend sukkeldrafje en waar het
ging door het mulle zand, ol daar waar de
weg door den velen regen in een poel was
herschapen, gingen de dieren uit eigen
beweging stapvoets.
Mijnheer Van Hindorf ergerde er zich
evenwel niet aan, dat hg, die met de snelste
middelen van vervoer ter wereldde
pacific-sporen en de oceaanbooten, had ge
reisd, aan het einde zgner reis zich tevre
den moest stellen met een slakkengang
over ongebaands wagen van zand en klei.
Deze wijze van vervoer gaf hem tgd, zich
te oriën toerenmen kon, voorzoo ver het
maanlicht dit toeliet, bedaard nagaan, dat
het „tehuis" nog alles bg het oude was
gebleven. De dorpen, kerken, landgoede
ren, wouden, beekjes, bruggen, dgken,
windmolens alles stond nog op dezelf
de plaste als voor achttien maanden. Hoe
't Was glen fait, maar waarhaid Dlik
Ham was benoemd tot nachtwacht en
de onwe Tal tin, dis de boel, eerigk geaaid,
wel deret wat venl van de loode loops liet,
was der uit.
Dirk was mlt z'n baantje verlegen in z'n
ekik.
Later gong dat wel wat over, en labbekakke
zaide, dat ie genog elvende de haüefte in de
hos maar wat heen en weer ruttelde. de deur
open en dicht douwde, allee om de bure,
want hal weunde in 'n kluis met twei pear
volkt, en den weer ztii achter moeder
kroop.
Nou wil ik dut lette voor vrat 't lider
word zoaveul labd ec leid. Maar ik moet
toch ok eerigk wese en bekenue, dst je Dirk
later hoe langer hoe minder hoorde bromme
„Tien hst de klok 1 De klok het tien lu Me-
skien ok kwem het dat we wat vaster iliope.
Afain, dat ia tot deer an toe, in 't begin was
1
de kamer dlve-
grooekighaid an,
in heur 00ge was Dirk een persoon van be
lang, temet een held. Non ja, der wazze der
wel meer die 'n sabel droege, bevobbeld de
diender, maar wat w&s dat vergeleke bal
Dirk?
De briggedler had z'n melzte werk overdag
en ja, ze wist ok wel, dat 't den soms 'n
heele karrewaai was om 't varken recht te
houwen, maar 't was toch niks as je nel
Dirk keke. Die moet er bal nacht en ontale
altoid vast op uit en nag wel alllen zien je,
dat was naggeres wat aars. En se waa grooak
op der klrrel.
Dirk zeg wat er in der omgong.
„Ja walf", saidle, „'t ia toch wel 'n mooie
betrekken: a« alle mensche te kool krulpe,
moet ik der op uit om voor haarlle vaillghald
te wake. VaD maln uitkaike hang jelui alle
gaar of. van de burregemeister of tot ouwe
Dirk de Klooier toe, en dat ie gien klainigheld I
't Ie wol 'n heele verantwoording, mear se
zelle der plezier van hswwe. das te «egge,
de barregen, maar de dieve en Jan Rap en
z'n maat, die zeilen 't an de weet komme dat
ik niet van guitere bln en dBt ze me niet
moete legge te kalegezlchte. Jg weten 't wel
hei, In huis glen matzknddlng, en zco moet
't op «trelt 's elves ok worre. Die opikoten
jonges, al dat skitte'jscht, dat laat nag an
't dlefissen is, allegaar jonges uit huishonwlnge,
weer booi meister Ie, die zei 'k dat remente
gouw genog cfieere. Ai 't negen anr is, den
wordt 't voor 'n fesoecdelgk mensch taid om
te gaan elelpe en voor dfe skreenwlilleke niet
minder, 'k Weet wel, der zelle der 'n partle,
▼an 't ouderend cetnnrigk, heel erg tengen
op kwatte, maar deer hew Ik lak an: ik
doen m'n plicht en voor de rest glen naam."
„Maar Dirk," valt 'm z'n walf in de beerd,
„zien je der nou niks niemendal teugen op
Bin je nou niet een beetje bangig, 't is zoo
naar snache bulten en vooral mlt zak belab
berd weer a* van eived....hoor derei hoe
't regent I 't Is net moordensara weer
„Tengen op zien, Laip Net aareom
'k Bin een boon, as 'k er gien senee in heb
om te beginne. Onder de onwe nachtwacht
kon 't er, non dat weet je net eoo goed aa
ik,wel deres raar van denr gaan en 't ie non voor
main 'o mooi diDg om alles goed In orde te zien
te kraige. De barregemelster het me zelf zald
dat ik de touwtjes maar goed krap an most
hale en aa 'a goed beviel zou 'k gouw
verhooging kraige
„Nag wat Dirk I De barregemelster is
toch de Raad niet en die geeft toch de
verhooging
„Wel Latp, leit neije kaike. As de barre
gemelster je wat belooft Ie 't net eoo goed
as dat de Koningin 't doet, want hal ie zoo'n
soort van koning in z'n durrep, de lede van
de raad doene net wat hal wil Verheel je
Lrip, dat ik nou die klppedief eres wist te
anorre, dia hier al zooveul haantjes en hentjea
en knalne niet te vergete, weggabberd het.
't Zou 'n mooi begin weee. Maar, te weer
ga, 't begint taid te worre, Nou walf,
gaan jel maar gemoedereerd nel bed, over 'n
uur of wat kom 'k terug en den hew ik
idem zooveul verdiend. Mooi werk Wel te
ruate hoor 1" „Wel te ruste, Dirk", roept
Laip 'm nag nei, maar 'k loof niet, dat Dirk
'i hoorde, zoo'n haast had ie otn weg te
komme.
Effisa voela of de «abel goed vaat zat, de
jas dicht knoops, ppen ds deur deeretong
de nachtwacht batte.
Helsche donker, en regene of 't mlt emmers
aft de lacht goten wier.
Dirk blaift effiei itaan, want hai ksn glen
hand voor ooge zien, 't moet eerst 'n
beetje wanne.
Nou, dat doet 't al ganw en weldra gaat
't voorwaarts mlt ofgepaste ztepe. De
donkerighaid perbeert ie mlt z'n ooge te
deurbore, want 't ia er net goed weer voor,
om uit ganneve te gaan. In alle steegiea
kalkt Ie effiss en alle poortjes, die open arana
haalt is dicht, in z'n alge brommend, datte,
de loi toch waizsr weze moete en die dinge
niet open «taan lel te: je wete emmers nooit
of er snachs glen vee komt en owee as ea
dat op de wurref kraige, den binne de relpe
gaar.
Wat nou? Stapa lu d> vesrte Ze
komme moer neibal. Wie nou nag zoo
laat
„Genelved".
„NeivedZoo, bin jg door nag Jaap I" eait
Dirk.
„Ja, 'k zou Piet Spruit vannacht helpe
bakke 1 'n Barre boel hel
„Nou," aalt Dirk van uit de veerte, want
nou ie weet dat 't goed volk la, ken 't 'm
ok gien steek tkele, wat Jaap moet.
Zoo eaggelde Dirk vaD 't Oost- nel 't
Westend en weer terug, aldeur mlt z'n ouwe
tred, nooit harder of sachleser, tot dat 't zoo
lenegiesan nei twaleven begon te ioope, ea
net toe de klok sloeg, was ie bal 't huis van
de barregemelster.
Verbeeld ie 't 'm t ie net of er ien sa
komt in de veerte?
Nel, 't 1» glen verbeeling, der komt wat
.ja wel hoor, deer gaat wat tel Keea
Klerk 't poortje in, 't was wel niet duideijjk,
maar hal zag er net nag 'n swink van. „Nou
zelle we "t hewwe", denkt Dirk en z'n hart
begint hoorbaar te kloppe,maar hai vat moed
en soo stil as Ie ken gaat Ie ok deur 't poor
tje. weer Ie de dief in het zien emuigen.
Effiee staan en rondkaikeNiks te zien
Bei de glaze ok niet
Op toontjes sluipt Dirk veerder, langs da
graskant van 't etrettje, altald turend, aldeur
spiedend, tot bal de achterdeur. Nag gien
dief. Nou net 't kippehok, deer zei 't om te
doen weze. Bokkend om niet zien te worre,
kruipt Ie lange 't register hatntnkle, nei "t
bleikveld, weer 't kippehok itaat. 't Hekkie
is open.
Al z'n dage I Deer staat er ien, deer staat
er ientje juicht 't in z'n blnneate, went nou
ie goed toekaikt, ziet ie dicht bai 't hok 'n
zwarte gedaante.
Hai staat of ie an de grond vaztnageld
is. „Deur de skrik", denkt Dirk, „deur de
skrlkhai het me hoore sakommi en nou
is le der verbouwereerd van!"
Dat denkbeeld geeft 'm moedHal
zprlngt op, de sabel In de rechterhand, en
skreeuwt dreigend
„Werda
Gien antwoord. De dief staat onbe-
wegeigk.
„Werda, voor de tweide maal!"
Nag gien asem.
„Dén werda, voor de derde maal
omhoog geheva tabel gaat mit kracht
benede en Dirk haalt mit geweld in
baaien hemd.
EEN WINKELER.
De
nel
een
meer hg zgn eigen landgoed naderde, des
te bekender kwam de streek hem voor
Ten slotte herkende hg eiken mg is teen langs
I den weg, eiken boom. En wat voor zgn
spiedend oog in de duisternis verborgen
bleef, dat stelde hem zgn herinnerings
vermogen zoo duideijjk voor den geest,
dat het uitgestrekte, nachtelgk landschap
voor hem lag helder en kleurig, als ware
het dag.
Het laatste gedeelte van den weg giDg
In vlugger tempo, zonder dat de koetsier
ds zweep had gebruikt. De cude paarden
roken den stal. Eindelgk kwam men in de
laan van breede kastanjeboomen, het wijd
vermaarde begin van het landgoed Lamnitz.
Nu kwamen er bosjes, grasvelden, boo-
mangroepen rechts en links. Aangenaam
rolde het rijtuig nu voort over dan effen
parkweg. Nog een spiegelend watervlak
van een beek bg de bocht van een bosje
en daar lag het witte heerenhuis van
Lamnitz met zgn kleine vensters onder het
hooge, donkere pannendak.
Trots zgn zeventig jaren, sprong Gostaaf
nog behendig van den bok, om voor zgn
heer het portier te openen. In de hal
W6rd het licht opgestoken, de deur werd
geopend en voor de tweede maal kre3g
Hindorf een„onderdanigst goeden dag,
genadige heer 1" te booren Ditmaal was
het een vrouwelijke stem, die deze wel
komstwoorden sprak. Het was juffrouw
Siebert, de buishoudster, die den terug-
koerende bescheiden begroette.
Terwgl tusschen mgnheer Van Hindorf
en zgne mannelijke bedienden slechts de
noodigste woorden gewisseld waren, opende
juffrouw Siebert's mond zich als een sluis,
1 welke een snel en onafgebroken vlietenden
die alz boerenknecht In Hollands Noorder
kwartier ls gaan dienen, aan zgn
broer Klaas, die in de Zaan
streek gebleven is.
IX.
Onlang* kwam de meester uit school vandaan
En gaf het vervolg van de rede,
Die reed* in mgn vorlgen brief heeft gestaan
Hg deelde het volgende mede
„Te Barsingerhorn i* 't land nog te vet,
„Daar kan de paitg nimmer bloeien,
„'t Naburig Kolhorn houdt te veel van de prat
„Eu Wlerlngerwaard van de koeien;
„En, al* je van onze beginzelen praat
„In 't Waarland, je maakt het niet wgier,
„Te Warmenhnizen of waar je ook gaat
„St. Maarten, 't ia lood om ond ijter.
„Onde Niedorp, Dirkshorn met den Kalverdgk,
„Tultjenhorn, Valkoog, Haringhuieen,
„Daar tgn voor ona doel alle menschsn te rgk,
„Voor d' 8. D. A. P. U 't daar mnizen,
„Ea Schagen, de hoofdstad van ons platteland,
„Wie roert daar de trom der proleten
„Waar vindt ge den leider met helder verstand,
„Welsprekend alz d' oude Propheten
„Hg is niet In Schagen en niet op de Nes,
„Op Tjallewal, Snevert of Tolktn
„De Schager rookt kalm een sigaar van de zes
„En maalt niet om 't heil van de Volken.
„Hier neemt men den hoed af voor lederen
[boer,
„En buigt men voor boord en manohetten,
„Ea onder elkander ligt elk op de loer,
„Den r&r in het hoekje te zetten.
„Maar, meester I behoort dan ook meester
[Roep,
„Uw vriend, tot die malcontenten?"
„Wat zal ik je zeggen Jaap Roep lgkt
[op soep
„Utt allerlei ingrediënten.
„Vigcinnig, behoudend, nu zwart en dan
[rood,
„Mèt Troelstra, vóór Kuyper, na Christen
„En dan wederMahomedaan of Jood,
„Of onder de Theoscfliten.
„Zoo zgn er; maar zóó i* vriend Roep
[niet, gewis,
„Ik blgf npgal veel van hem honen,
„Omdat hg b ij w ij 1 e n partggenoot is.
„Zoo moet je de dingen beschouwen.
„De Zgpe ia groot, maar een socialist
„Moet ja met een lantarentje zoeken,
„Te Petten zit ook de partg in dsn mist,
't Is aakllg en niet te bevloeken.
„Te Sohoorl en verder te Callantaoog,
„Daar zie je veel zand en veel water,
„Maar blgf je beneden of ga je omhoog
„Geen een oneer vrienden bestaat er.
„Ia Anna Paalowna en in het Koegras
„Daar aticht men met kunstmest vaak
[wond'ren,
„Maar sinds die bemesting gebrulklgk was,
Is 't met onze actie daar dond'ren.
„Den Helder heeft nog zgn Matrczenbond,
„Had Reltsma en ook De Neve;
„Maar daar hondt thans leder een wacht
[voor den mond,
„En 't is een partg zonder leven.
„Zoo zie je dan, Jaap, 't Is zooals ik je zei:
woordenstroom vrgen uittocht verleende.
De landheer kon zich aan de welgemeende
gelukwenschen over zgn gelukkige terug
komst soo maar niet onttrekken. Het voor
recht der huishoudster, om breedsprakig
te zgn, behoorde in zekere mate tot de
prerogatieven van het Lamnitzer hoerenhuis.
De eenige menscb, voor wien juffrouw Sie
bert respect had, was de onde Gustaai.
Deze bevrgdde nu zgn heer van haar
overgevoelig huldebetoon, door de deur
der eetkamer te openen en te melden, dat
het avondeten was opgediend.
De ronde familie-tafel stond midden in
de groote zaal. gedekt met een couverten
een stoel bijgeschoven. Van de donkere
wanden keken de stgve gezichten der
voorvaderlijke Hindorfs ernstig, waardig
en nadenkend recht voor zich uit. Op het
eikenhouten buffat stond het familieziiver.
De oude, grgze dienaar wachtte op een
wenk van rgn heer.
Alles gelgk het vroeger was. Zgn drink
glas stond voor mgnheer Van Hindorf,
zgn koker met mes en vork, een geschenk
van eene peettante, lag naast hek bord.
Van zgn lievelingswgn was een fbsch ge
reed gezet. Alles had GoBtaat gereed ge
maakt, gelgk hg wist dat zijn meester het
aangenaam vond.
Zoo ver Hindorf zich kon herinneren,
was deze zaal steeds door vroolgke
menschen ingenomen geweest, want als de
grootste zaal in het hnis, had de eetzaal
niet alleen dienst gedaan bg maaltgden.
Hier had hg als kind mot zgne broeders
gespeeldhier waren, toen hg later als
gymnasiast of student vrienden medebracht,
gezelschapsspelen gespeeld, niet zelden was
er ook gedanst. Bezoek van vrienden
en buren had onophondelgk plaats Lamnitz
was altgd een gastvrg huis geweest.
Voor een kort oogenblik was het Ernst
van Hindorf, als zag hg deze zaal vol
feestelgk gedrang. Hg zag tgn vader met
den grgzen baard, het zwarte kapje op
het eerwaardige hoofd. En zgne moeder,
ook reeds bejaard, maar jong van hart en
in beweging, met roode wangen onder heur
grgs haar, en met oogen die tot in de
grgsheid de vroolgkheid der jeugd wilden
behouden.En om dit paar heen de kinderen en
kleinkinderen, de leermeesters en de dienst
boden, een groot gezin, een groep van
menschen, die samen opgroeiden, evenals
in het woud onder een paar oud9 eike-
boomen een nieuwe kring van jonge stam
men en loten uit de aarde opschieten.
Het scherm viel over dit tafereel van
zgn leven. Van de personen, die het eerste
tafereel hem voer den geest had getcoverd,
verwglden velen niet meer onder de leven
den. Hiadorf had jonge broeders en zus-
verloren, zgne vrienden waren naar
oorden der wereld verstrooid,
menschen uit dat tgdperk, die
nog niet zoo lang achter
lag, waren voor hem reeds tot ge
lijkenissen geworden, vormden voor hem
een galerg van voorvaderen, in welke hg
de eenigste bezoeker was.
Het gezellige en bedrgvige leven van
het oude paar was op natuurlijke wgze
geëindigd. Eerst was zgn vader, daarna
«ijne moeder ontslapen De kinderen ver
lieten de een na den ander het onderink
huis. Ernst ging in staatsdienst Everhard
het lievelingetje, kwam bjj het leger Ernst
van Hindorf's eenigste zuster Constance
was reeds vroeg gehuwd. Het oude huis
tere
alle
De
toch
hem