SÉier Ci ral Een Gieescli Sprookje. Gelukkige Mensclien. Berijmde llrimn van Jaap, Zondag 6' Mei '06. TWEEDE BLAD. Het Diamanten-Meer. wg moeten hem de vgtel en den stamper geven, want anders zal kg ons onze groote rivieren niet teraggeven telde hg. De acht Geesten ichndden hunne acht hoofden en spraken allen tegelijk, met zulk een ontzet tend gelald, dat het was alsof de donder over de bergen rolde. FEUILLETON. Voor 't eerst op wacht. O Vervolg. Aan den overkant van dit riviertje itond een der Geesten, die zgn sneeuwberg verlaten had en naar beneden was gekomen, om eens te tien wie het was, die zalk een gewaagd spel had durven spelen met de drie groote rivieren. Pel-Hang toonde hem toen de kleine witte zaadjes in hei andere doosje, waarmede hg de aleine beekjes weer in groote riviereD kon veranderen. Dat zou hq doen als hg terugging, eel hij, maar eeret moet Ik de woning der Geseten vinden en daar 'n vgsel en 'n stamper van bittersteen halen voor mjjn toekomstige schoonmoeder, waar zg haar tooverkrolden in kan stampen. klaar gg moet eerst de Zwarte Rivier nog over, antwoordde de Geest met 'n spottend lacüje. Die ls een mjjl breed en de vlsschen erin zijn zes meter lang en geheel bedekt met stekels, eveDais 'n stekelvarken. Hoe zgt gg er dan overgekomen vroeg Pel-Hang Ik O, ik kan vliegenantwoordde de Geest. Eu ik kan springen, zei Pei-Hsng onver zettelijk. De Geest wandelde met hem mede tot aan de Zwarte Rivier, waarvan het water zoo zwart was als inkt en die met haar golven den oever beukte, waarop hg atond. Toen Pel- Hang dit zag, zonk tgn hart bgna in zijn schoenen. Maar hg nam het vierde zaadje uit het doosje, en wierp het in de rivier, die in min der dan géén tijd als 'n klein koolswart golfje aan zgu voeten lag. De Geest en Pel- Hang stapten belden er overheen. De Geest was in 't geheel niet boos ge zind en hg was zoo onder den indruk van de wonderen, die Pol Hang deed, dat hg hem aanbood, den naasten weg te wgzeu naar de wonlog der Geesten op den top van den Berg Bami. Ma 'a langen en vermoelenden tocht kwa men zjj daar elndelgk aan, en vonden acht Geesten zittende elk op 'n sneeuwtop van 't gebergte, en neerziende op het Diamanten- Meer, evenals Yin-Taog aan Pel-Hang ge zegd had. Het Diamanten-Meer lag aan de andere zgde van de Berg Sumi en was 'n prachtige massa water, schitterend met al de klenren van den regenboog. Pel-Hang kon er zgu oogen niet van af wenden. Hg vergat geheel en al de vijzel en den stamper, waar hg om gekomen was en tuurde op de achittereade golven langs den oever, die in plaats van zand, diamanten, robgaen, saffieren en patrien in duizenden kleuren en grootten opwierpen. Iedere kei, die op den oever lag, was 'n kostbare steen, en Pel-Harg verlangde, dat er gelegenheid zou zgn, er zgu zakken mee te vullsn. Terwgl hg daar atond, verklaarde de Geest, die hem vergezeld had en zgn gids was ge weest, aan de andere Geesten, die op de toppen der bergen zaten, voor welk doel Pel-Hang gekomen was, en vertelde hen ook van de wonder-kraohtlge zaadjes, die hij in twee doosjes bg zich droeg. Lzat hem de vgzel en den stamper nemen, zelden zg, laat hem ze nemen, als hg se dra gen kan. Ea zg lachten totdat de sneeuwtoppen, waar zg op zaten, schudden; want de vgzel, die gemaakt was van bittersteen, was zes voet hoog en vier voet wijd, en de stamper zoo zwaar, dat geen sterveling dien dragen kon. Toen Pal-Hang lang genoeg naar het Diamanten Meer had gekeken, werd hem de vgzel gewezen. Hg wandelde er om heen en vroeg zichzelven af, hoe hij dit voorwerp ooit naar den voet van den berg zon krijgen en daarna te Chang-ngan. Hg ging zitten, om er eens over na te denken, en de Geesten, ook de vriecdeigke Geest, die hem den weg gewezen had, ston den hem uit te lachen. Kom. velden zg. al» g« in hebt de 78zei me: kostbare steenen te vollen, dan tuoogt ge iit doen. Ieder, die haar leeg kan dragen, kan haar ook dragen ais sg vol is. Omdat niemand haar dragen kan, t tij jol of leeg, besloot zacht sprekend de vriendelijke Geest. Pei Hang legde zgn armen over elkaar en zat stil, en dacht en dacht, en nam geen nota van de grapjes en sardlgheden, die de Geesten msakten. Hg "had niet voor niets drie jaren lang gestudeerd bg den wg»ten nc«n ven Chang ngen, en bovendien wiide bg Yun Ying trou wen, en als jonge mannen dit eenmaal wluen. dan ondernemen zg soms dingen, waarvan hun vrienden en ook hun vg&nden derken, dat sa onmogelgk zgn- Toen hg zoo'n poosje In «toktan geieteo.kwam ar plotseling aen helder licht in tón oogen. Hg sprong op en vroeg den vt ten delg ken Geest, of deze voor hem een hoop steenen wiide stapelen aan de zgde van ^Ik* sou de vgzsl gaarne eens van binnen zien. «elde hg, maar »k ten Waarom doet ge dat dan zelf niet vtoeg d*Omdat ik naar beneden moet, naar het Diamanten-Meer, om daar kostbare steenen te verzamelen, antwoordde Pal Hang. Eu hg rende naar beneden, naar den oever van het meer, en verzamelde zooveel diaman ten, robijnen, smaragden, paarlen en saffieren, als bü maar dragen kon. Dit deed hg telkens en te.kens weer lederen keer, als hg boven op den berg «wam. snn verzameling stortend in de vgzel, totdat deze elndelgk boordevol was, en genoeg edelsteenen bevatte, om Pel-Hang te maken tot den rgksten man van geheel Lama. Dit was ook juist, wat hg wenschte; wsnt hB wist, dat de taanklearlge maudargn alleen maar de rgkste man van Chang-ngan wat en dat de rijkste man van geheel China veel meer kans zon hebben, om met Yau- Ying ie trouwen. En wat nu? vroegen hem de echt Geesten schaterlachend, toen de vgsel geheel vol was. Wilt ge se hebben op uw schouder of op uw Neen, antwoordde Pel-Hsng, ik «al de vijzel gemakkalgker onder mja sra: dragen. Dit «eggende, nam hg uit het kleine doosje, dat hg bg zich had en dat htm door Yan- Ying gegeven waz, een rood zaadje en wierp het In de vg«ei tnszehen de diamanten. In een oogenbllk krompen de reusachtige vgzel en de stamper ineen en kregen een vswoon aanzien, evenals vijzels en stampers, die men bg apothekers «let. Pel Haüg «tak den stamper in zgn zak en nam voorzichtig de vgzel op, omdat hg geen enkele der kostbare steenen wilde verliezen. Toen maakte hg 'n diepe buiging voor de Geesten en «eiGoeiendag en ik dank u iaer. Maar toen lachten zg nietzg volgden hem op de hielen met zulk een rumoer en woede, als acht leeuwen die op hun maaltgd wachtten. Maar zg durfden hem niet aanraken ot tegenhouden, want zg wisten, dat hg, die hunne groote rivieren in beekjes had ver anderd, ook de beekjes weer in rivieren ver- anderen kon. Pei-Hang Mep «00 «nel als bij loopen kon, en deed op zijn terugtocht alle>, wat hg had beloofd te zullen doen. Hg sprong 07er de eerste beek, en wierp een wit zaadje er In, waardoor da beek, als bü tooverslag veranderde in een verschrik kelijk groote inktzwarte mam water van een mijl breed, vol van vlsschen zes meter lang ea alle bedekt met pennen als een stekelvarken. Toen de Geesten dit zigen hieldan zg op met zohreeuwen. Zg waren bigde de groote Zwarte Rivier weer te zien rollen tusBoheB hen en de buitenwereld. Bü de Roode Rivier, en daarna bg de Witte en de Blauwe Rivier gekomen, deed Pal-Hang hetzelfde, en van dien dag af tot nn toe heeft nooit iemand meer de woon- claats der Geesten kannen viodeD, omdat niemand, behalve Pei Hang. de Blauwe Rivier heeft kunnen oversteken, veel minder nog de andere drie. Toen Pel-Hang «even dsgen gereisd had, bereikte hg zgn ouders huis en vertelde hen alles, wat er met hem gebeurd was sinds hg hen had verlaten- En hg gaf hen een diamant, een smaragd, een seffler, een paarl en een zalmkleurige topaas; en voor elk wit zaadje dat zfiu moeder hem gegeven had, een juweel zoo groot als het ei van 'n srreeuw. Daarna ging hg naar Chang-ngan, waar hg vernam 1 ofschoon bg nog maar een maand waa weg geweest - dat Yan-Ylng's moeder aan ieder verteld bad, dat bg dood was. Zd had al baar vrienden ultgenoodlgd op het feest, dat gegeven zou wordoD bg gelegenheid van het hnwelgk van Yan-Yiag met den gee'" kleurigen mandargn, die zoo onmeteigk rük was. Doch toen Pel-Hang aankwam, had de bruiloft nog niet plaats gehad. Yon-Ylng stond in haar zalmkleurig trouwkleed onder den parzlkboom, stil voor zich heen te kijkers. Msar toen zg Pei-Haog gewaar werd, snelde tij hem in de armen en tranen van bigdzchap Urnen haar over da wangen. Psi-Hang zette de_vqse!_en den «tsmper ie der zellef hoor. De eerste elvend, wel man, hei kon de klok van negece temet niet ofwachte. 't Was of die walzers maar stil bleve staan, en oftig was ie In de verbeeling dat de klok werke neer en troostte Yan Yiug. De moeder kwam, lijk stoog. Om half nege haaldenie z'n sabel soo vlag als hare onde beenen het to6Üeteo, voor de dag, gespten 'm vast om z'n middeL, naar bnlten loopen, om te zien wat er aan draaide der wat mee deur de keuke en lalde de hand was. Toen zg Pei-Hang ontwa.-de, den de ratel ok vaat op tefsl klaar. z°.(de zgGe zg: te laat gekomen, om Yun- Twais Ie deer «00 deur Ymg te huwen. Maar ik zal de vgzel en leerde, zag z'n walf 'm mlt den stamper van n k00pen met het geld, dat de rijke mandargn mg heeft gegeven Meen, dat zult gg nlst, antwoordde Pei- Hang en hg wierp een wit zaadje in de vgzel, die nn in een oogenblik veranderde in haar oorspronkelijke grootte, en de heele grasvlakte besloeg onder den perztkboom, en met glinsterende edelsteenen gevuld was tot den rand. Pei-Hang klom In een der takken, die er overheen hing, en wierp van die hoogte onder de bruiloftsgasten diamanten, robgnen, smaragden en andere kostbare steenen. En de onde mandarijn met zgn teenkleurig gezicht grabbelde er even gverlg naar, als ds andere gasten, die hem dit zeer kwalgk ramen. Hoe kunt gg verlangen naat meer nog, dan gg reeds hebt? vroegen zg hem boos. Gg drinkt nn reeds uit gouden kopjes met diamanten bezet. O, antwoordde hg. In zgn vuistje lachend, Iemand kan van het goede nooit te veel hebben. Pei-Hang, die alles geilen had, ging naar hem tos en toonde hem drie robgnen, zoo groot als duiveneieren. VU gg heen wilt gaan, zelde hij. en Yau-Ying vergeten wilt, dan zal ik n deze gevcu. De onde nam de robünen en ging. Mis- sohlen wist hg, dat Yan-Ying's moeder niets meer san hem te zeggen sou heboen, nu zg kans had een sohoonzoou te krggen, die met psarlen en diamanten omging alsof 't kip penvoer was. Of en dit ls ook mogeigk misschien had hg werkelijk liever de drie groote I robgnen, dan Yan-Yiog. In ieder geval ping hg weg en Pei-Hang hnwde met Yan Ymg en nam haar mee naar ds stad, waar «gn vader en moeder woonden en zg waren zoo gelukkig al* twee jonge menschen zgn kannen, wanneer zg veel van elkander honden. Eu Intutschon stond daar onder den per zikboom de vgsel, die gemaakt was van bittersteen, en de stamper stond er (n. Nie mand kon ze oplichten of in da hnt brengen, sd niemand kou er tooverkrulden in stampen. Pel-Hang had nog een rood zasdje in het doosje gelaten, dat hg van Yan Ying had gekregen, en tgn plan was geweest, dit In de vgzel te werpen, zoodra hg al de kost bars steenen er nit had genomen, en haar weer om te tooveren in een gewone vgzel. Maar ziet, toen hg in den perslkboom zat, was het doosje opengesprongen en het roode zaadje op den grond gevallen. MlsschteD had Pel-Hang het later nog kannen vinden, maar een groote kalkoen,die de mosder vanYun-Ying voor haar plezier op 't erf rond liet loopen, wm gekomen en had het zaadje opgepikt. Natuurlijk veranderde de prachtige groote kalkoen toen plotseling in een klein, krl6Üg, Bantamsch haantje, maar de vgzel en de stamper moesten biqven zooals zg waren. Ea Yan-YiDg's moeder, die zoo onvriendelijk tegenover Pel-Hang was geweest, had du reden boos te wezen over drie dingen. Ten eerste was haar dochter weg, ten tweede benam dis groote, lcmpe vgzel het mooie uitzicht op haar tuin, en ten derde deed dat malle haantje, dat 'n kalkoen was en toch eigenlgk geaa kalkoen, haar ieder oogenblik denken aan den man, dien zg kwaad had wil len doen. En dit laatste was misschien wel 't ergste van al. Maar voor het overige geloof Ik niet, dat zg zich over Iets te beklagen had. Uit het Eugelsch. H. d. H. Yan WILHELM VON POLENZ. Eerste Boek. Mgnheer Van Hindorf keerde na eene afwezigheid van achttien maanden naar zgn landgoed terug. Tc Hamburg aange komen, onderbrak hg zgne reis en bleet daar eecige dagen, om zich weder aan het vaderlaudsche klimaat te gewennen. Daarna had hg zgn bediende Gustaaf ge telegrafeerd, hem 'a avonds met het rgtuig af te halen van het station, na nakomst van den sneltrein. Hindorl hield niet van plechtstatige ontvangsten. Zgn broeder had hg het laatst uit Hew-York geschre ven, dat hg zich op de tehuisreis bevond, doch hem opzettelijk is het onzekere gela ten omtrent den dag van aankomst. Toen Hindori aan het kleine station Kraosveld, waar de sneltrein slechts één minuut stopte, uitsteeg, werd zgn oor ge treden door eene uitdrukking, welke hem daarginds aan de andere zgde van den oceaan vreemd was geworden „Onderda- nigst goeden dag, genadige heer I" He oude dienaar stond, den hoed in de hand houdende, voor hem en verzocht om zgne bagage. Toen hg het slaik grijze haar en het gladgeschoren gelaat van dezen oudta, trouwen bediende zag, die zgn familiewapen op da livrei droeg, begreep Ernst van Hindorf, dat hg werkeïgk in het vader land was teruggekeerd. De zorgzame Gustaai had twee wagens medegebracht. Nadat hij zich er van had overtuigd, dat al'e kofi jrs van zgn heer geborgen waren, nam hg naast den koet sier op den bok onder de kap plaats, Tot Lamnits was het nog ruim een uur rjjden. Het was een heerlgke voorjaars nacht. Het had geregend, maar nu was de kemel vrjj helderlichte, met geelkleu rige randen prgkende wolkgevaarten dreven langs het uitspansel en verhinderden de volle maan, die volgens dan kalender moest schgnen, aan dit nummer van het program naar behooren te voldoen. De paarden, de oude vossen, die Hindorf bg het instappen dadelijk had herkend, lie pen hun bekend sukkeldrafje en waar het ging door het mulle zand, ol daar waar de weg door den velen regen in een poel was herschapen, gingen de dieren uit eigen beweging stapvoets. Mijnheer Van Hindorf ergerde er zich evenwel niet aan, dat hg, die met de snelste middelen van vervoer ter wereldde pacific-sporen en de oceaanbooten, had ge reisd, aan het einde zgner reis zich tevre den moest stellen met een slakkengang over ongebaands wagen van zand en klei. Deze wijze van vervoer gaf hem tgd, zich te oriën toerenmen kon, voorzoo ver het maanlicht dit toeliet, bedaard nagaan, dat het „tehuis" nog alles bg het oude was gebleven. De dorpen, kerken, landgoede ren, wouden, beekjes, bruggen, dgken, windmolens alles stond nog op dezelf de plaste als voor achttien maanden. Hoe 't Was glen fait, maar waarhaid Dlik Ham was benoemd tot nachtwacht en de onwe Tal tin, dis de boel, eerigk geaaid, wel deret wat venl van de loode loops liet, was der uit. Dirk was mlt z'n baantje verlegen in z'n ekik. Later gong dat wel wat over, en labbekakke zaide, dat ie genog elvende de haüefte in de hos maar wat heen en weer ruttelde. de deur open en dicht douwde, allee om de bure, want hal weunde in 'n kluis met twei pear volkt, en den weer ztii achter moeder kroop. Nou wil ik dut lette voor vrat 't lider word zoaveul labd ec leid. Maar ik moet toch ok eerigk wese en bekenue, dst je Dirk later hoe langer hoe minder hoorde bromme „Tien hst de klok 1 De klok het tien lu Me- skien ok kwem het dat we wat vaster iliope. Afain, dat ia tot deer an toe, in 't begin was 1 de kamer dlve- grooekighaid an, in heur 00ge was Dirk een persoon van be lang, temet een held. Non ja, der wazze der wel meer die 'n sabel droege, bevobbeld de diender, maar wat w&s dat vergeleke bal Dirk? De briggedler had z'n melzte werk overdag en ja, ze wist ok wel, dat 't den soms 'n heele karrewaai was om 't varken recht te houwen, maar 't was toch niks as je nel Dirk keke. Die moet er bal nacht en ontale altoid vast op uit en nag wel alllen zien je, dat was naggeres wat aars. En se waa grooak op der klrrel. Dirk zeg wat er in der omgong. „Ja walf", saidle, „'t ia toch wel 'n mooie betrekken: a« alle mensche te kool krulpe, moet ik der op uit om voor haarlle vaillghald te wake. VaD maln uitkaike hang jelui alle gaar of. van de burregemeister of tot ouwe Dirk de Klooier toe, en dat ie gien klainigheld I 't Ie wol 'n heele verantwoording, mear se zelle der plezier van hswwe. das te «egge, de barregen, maar de dieve en Jan Rap en z'n maat, die zeilen 't an de weet komme dat ik niet van guitere bln en dBt ze me niet moete legge te kalegezlchte. Jg weten 't wel hei, In huis glen matzknddlng, en zco moet 't op «trelt 's elves ok worre. Die opikoten jonges, al dat skitte'jscht, dat laat nag an 't dlefissen is, allegaar jonges uit huishonwlnge, weer booi meister Ie, die zei 'k dat remente gouw genog cfieere. Ai 't negen anr is, den wordt 't voor 'n fesoecdelgk mensch taid om te gaan elelpe en voor dfe skreenwlilleke niet minder, 'k Weet wel, der zelle der 'n partle, ▼an 't ouderend cetnnrigk, heel erg tengen op kwatte, maar deer hew Ik lak an: ik doen m'n plicht en voor de rest glen naam." „Maar Dirk," valt 'm z'n walf in de beerd, „zien je der nou niks niemendal teugen op Bin je nou niet een beetje bangig, 't is zoo naar snache bulten en vooral mlt zak belab berd weer a* van eived....hoor derei hoe 't regent I 't Is net moordensara weer „Tengen op zien, Laip Net aareom 'k Bin een boon, as 'k er gien senee in heb om te beginne. Onder de onwe nachtwacht kon 't er, non dat weet je net eoo goed aa ik,wel deres raar van denr gaan en 't ie non voor main 'o mooi diDg om alles goed In orde te zien te kraige. De barregemelster het me zelf zald dat ik de touwtjes maar goed krap an most hale en aa 'a goed beviel zou 'k gouw verhooging kraige „Nag wat Dirk I De barregemelster is toch de Raad niet en die geeft toch de verhooging „Wel Latp, leit neije kaike. As de barre gemelster je wat belooft Ie 't net eoo goed as dat de Koningin 't doet, want hal ie zoo'n soort van koning in z'n durrep, de lede van de raad doene net wat hal wil Verheel je Lrip, dat ik nou die klppedief eres wist te anorre, dia hier al zooveul haantjes en hentjea en knalne niet te vergete, weggabberd het. 't Zou 'n mooi begin weee. Maar, te weer ga, 't begint taid te worre, Nou walf, gaan jel maar gemoedereerd nel bed, over 'n uur of wat kom 'k terug en den hew ik idem zooveul verdiend. Mooi werk Wel te ruate hoor 1" „Wel te ruste, Dirk", roept Laip 'm nag nei, maar 'k loof niet, dat Dirk 'i hoorde, zoo'n haast had ie otn weg te komme. Effisa voela of de «abel goed vaat zat, de jas dicht knoops, ppen ds deur deeretong de nachtwacht batte. Helsche donker, en regene of 't mlt emmers aft de lacht goten wier. Dirk blaift effiei itaan, want hai ksn glen hand voor ooge zien, 't moet eerst 'n beetje wanne. Nou, dat doet 't al ganw en weldra gaat 't voorwaarts mlt ofgepaste ztepe. De donkerighaid perbeert ie mlt z'n ooge te deurbore, want 't ia er net goed weer voor, om uit ganneve te gaan. In alle steegiea kalkt Ie effiss en alle poortjes, die open arana haalt is dicht, in z'n alge brommend, datte, de loi toch waizsr weze moete en die dinge niet open «taan lel te: je wete emmers nooit of er snachs glen vee komt en owee as ea dat op de wurref kraige, den binne de relpe gaar. Wat nou? Stapa lu d> vesrte Ze komme moer neibal. Wie nou nag zoo laat „Genelved". „NeivedZoo, bin jg door nag Jaap I" eait Dirk. „Ja, 'k zou Piet Spruit vannacht helpe bakke 1 'n Barre boel hel „Nou," aalt Dirk van uit de veerte, want nou ie weet dat 't goed volk la, ken 't 'm ok gien steek tkele, wat Jaap moet. Zoo eaggelde Dirk vaD 't Oost- nel 't Westend en weer terug, aldeur mlt z'n ouwe tred, nooit harder of sachleser, tot dat 't zoo lenegiesan nei twaleven begon te ioope, ea net toe de klok sloeg, was ie bal 't huis van de barregemelster. Verbeeld ie 't 'm t ie net of er ien sa komt in de veerte? Nel, 't 1» glen verbeeling, der komt wat .ja wel hoor, deer gaat wat tel Keea Klerk 't poortje in, 't was wel niet duideijjk, maar hal zag er net nag 'n swink van. „Nou zelle we "t hewwe", denkt Dirk en z'n hart begint hoorbaar te kloppe,maar hai vat moed en soo stil as Ie ken gaat Ie ok deur 't poor tje. weer Ie de dief in het zien emuigen. Effiee staan en rondkaikeNiks te zien Bei de glaze ok niet Op toontjes sluipt Dirk veerder, langs da graskant van 't etrettje, altald turend, aldeur spiedend, tot bal de achterdeur. Nag gien dief. Nou net 't kippehok, deer zei 't om te doen weze. Bokkend om niet zien te worre, kruipt Ie lange 't register hatntnkle, nei "t bleikveld, weer 't kippehok itaat. 't Hekkie is open. Al z'n dage I Deer staat er ien, deer staat er ientje juicht 't in z'n blnneate, went nou ie goed toekaikt, ziet ie dicht bai 't hok 'n zwarte gedaante. Hai staat of ie an de grond vaztnageld is. „Deur de skrik", denkt Dirk, „deur de skrlkhai het me hoore sakommi en nou is le der verbouwereerd van!" Dat denkbeeld geeft 'm moedHal zprlngt op, de sabel In de rechterhand, en skreeuwt dreigend „Werda Gien antwoord. De dief staat onbe- wegeigk. „Werda, voor de tweide maal!" Nag gien asem. „Dén werda, voor de derde maal omhoog geheva tabel gaat mit kracht benede en Dirk haalt mit geweld in baaien hemd. EEN WINKELER. De nel een meer hg zgn eigen landgoed naderde, des te bekender kwam de streek hem voor Ten slotte herkende hg eiken mg is teen langs I den weg, eiken boom. En wat voor zgn spiedend oog in de duisternis verborgen bleef, dat stelde hem zgn herinnerings vermogen zoo duideijjk voor den geest, dat het uitgestrekte, nachtelgk landschap voor hem lag helder en kleurig, als ware het dag. Het laatste gedeelte van den weg giDg In vlugger tempo, zonder dat de koetsier ds zweep had gebruikt. De cude paarden roken den stal. Eindelgk kwam men in de laan van breede kastanjeboomen, het wijd vermaarde begin van het landgoed Lamnitz. Nu kwamen er bosjes, grasvelden, boo- mangroepen rechts en links. Aangenaam rolde het rijtuig nu voort over dan effen parkweg. Nog een spiegelend watervlak van een beek bg de bocht van een bosje en daar lag het witte heerenhuis van Lamnitz met zgn kleine vensters onder het hooge, donkere pannendak. Trots zgn zeventig jaren, sprong Gostaaf nog behendig van den bok, om voor zgn heer het portier te openen. In de hal W6rd het licht opgestoken, de deur werd geopend en voor de tweede maal kre3g Hindorf een„onderdanigst goeden dag, genadige heer 1" te booren Ditmaal was het een vrouwelijke stem, die deze wel komstwoorden sprak. Het was juffrouw Siebert, de buishoudster, die den terug- koerende bescheiden begroette. Terwgl tusschen mgnheer Van Hindorf en zgne mannelijke bedienden slechts de noodigste woorden gewisseld waren, opende juffrouw Siebert's mond zich als een sluis, 1 welke een snel en onafgebroken vlietenden die alz boerenknecht In Hollands Noorder kwartier ls gaan dienen, aan zgn broer Klaas, die in de Zaan streek gebleven is. IX. Onlang* kwam de meester uit school vandaan En gaf het vervolg van de rede, Die reed* in mgn vorlgen brief heeft gestaan Hg deelde het volgende mede „Te Barsingerhorn i* 't land nog te vet, „Daar kan de paitg nimmer bloeien, „'t Naburig Kolhorn houdt te veel van de prat „Eu Wlerlngerwaard van de koeien; „En, al* je van onze beginzelen praat „In 't Waarland, je maakt het niet wgier, „Te Warmenhnizen of waar je ook gaat „St. Maarten, 't ia lood om ond ijter. „Onde Niedorp, Dirkshorn met den Kalverdgk, „Tultjenhorn, Valkoog, Haringhuieen, „Daar tgn voor ona doel alle menschsn te rgk, „Voor d' 8. D. A. P. U 't daar mnizen, „Ea Schagen, de hoofdstad van ons platteland, „Wie roert daar de trom der proleten „Waar vindt ge den leider met helder verstand, „Welsprekend alz d' oude Propheten „Hg is niet In Schagen en niet op de Nes, „Op Tjallewal, Snevert of Tolktn „De Schager rookt kalm een sigaar van de zes „En maalt niet om 't heil van de Volken. „Hier neemt men den hoed af voor lederen [boer, „En buigt men voor boord en manohetten, „Ea onder elkander ligt elk op de loer, „Den r&r in het hoekje te zetten. „Maar, meester I behoort dan ook meester [Roep, „Uw vriend, tot die malcontenten?" „Wat zal ik je zeggen Jaap Roep lgkt [op soep „Utt allerlei ingrediënten. „Vigcinnig, behoudend, nu zwart en dan [rood, „Mèt Troelstra, vóór Kuyper, na Christen „En dan wederMahomedaan of Jood, „Of onder de Theoscfliten. „Zoo zgn er; maar zóó i* vriend Roep [niet, gewis, „Ik blgf npgal veel van hem honen, „Omdat hg b ij w ij 1 e n partggenoot is. „Zoo moet je de dingen beschouwen. „De Zgpe ia groot, maar een socialist „Moet ja met een lantarentje zoeken, „Te Petten zit ook de partg in dsn mist, 't Is aakllg en niet te bevloeken. „Te Sohoorl en verder te Callantaoog, „Daar zie je veel zand en veel water, „Maar blgf je beneden of ga je omhoog „Geen een oneer vrienden bestaat er. „Ia Anna Paalowna en in het Koegras „Daar aticht men met kunstmest vaak [wond'ren, „Maar sinds die bemesting gebrulklgk was, Is 't met onze actie daar dond'ren. „Den Helder heeft nog zgn Matrczenbond, „Had Reltsma en ook De Neve; „Maar daar hondt thans leder een wacht [voor den mond, „En 't is een partg zonder leven. „Zoo zie je dan, Jaap, 't Is zooals ik je zei: woordenstroom vrgen uittocht verleende. De landheer kon zich aan de welgemeende gelukwenschen over zgn gelukkige terug komst soo maar niet onttrekken. Het voor recht der huishoudster, om breedsprakig te zgn, behoorde in zekere mate tot de prerogatieven van het Lamnitzer hoerenhuis. De eenige menscb, voor wien juffrouw Sie bert respect had, was de onde Gustaai. Deze bevrgdde nu zgn heer van haar overgevoelig huldebetoon, door de deur der eetkamer te openen en te melden, dat het avondeten was opgediend. De ronde familie-tafel stond midden in de groote zaal. gedekt met een couverten een stoel bijgeschoven. Van de donkere wanden keken de stgve gezichten der voorvaderlijke Hindorfs ernstig, waardig en nadenkend recht voor zich uit. Op het eikenhouten buffat stond het familieziiver. De oude, grgze dienaar wachtte op een wenk van rgn heer. Alles gelgk het vroeger was. Zgn drink glas stond voor mgnheer Van Hindorf, zgn koker met mes en vork, een geschenk van eene peettante, lag naast hek bord. Van zgn lievelingswgn was een fbsch ge reed gezet. Alles had GoBtaat gereed ge maakt, gelgk hg wist dat zijn meester het aangenaam vond. Zoo ver Hindorf zich kon herinneren, was deze zaal steeds door vroolgke menschen ingenomen geweest, want als de grootste zaal in het hnis, had de eetzaal niet alleen dienst gedaan bg maaltgden. Hier had hg als kind mot zgne broeders gespeeldhier waren, toen hg later als gymnasiast of student vrienden medebracht, gezelschapsspelen gespeeld, niet zelden was er ook gedanst. Bezoek van vrienden en buren had onophondelgk plaats Lamnitz was altgd een gastvrg huis geweest. Voor een kort oogenblik was het Ernst van Hindorf, als zag hg deze zaal vol feestelgk gedrang. Hg zag tgn vader met den grgzen baard, het zwarte kapje op het eerwaardige hoofd. En zgne moeder, ook reeds bejaard, maar jong van hart en in beweging, met roode wangen onder heur grgs haar, en met oogen die tot in de grgsheid de vroolgkheid der jeugd wilden behouden.En om dit paar heen de kinderen en kleinkinderen, de leermeesters en de dienst boden, een groot gezin, een groep van menschen, die samen opgroeiden, evenals in het woud onder een paar oud9 eike- boomen een nieuwe kring van jonge stam men en loten uit de aarde opschieten. Het scherm viel over dit tafereel van zgn leven. Van de personen, die het eerste tafereel hem voer den geest had getcoverd, verwglden velen niet meer onder de leven den. Hiadorf had jonge broeders en zus- verloren, zgne vrienden waren naar oorden der wereld verstrooid, menschen uit dat tgdperk, die nog niet zoo lang achter lag, waren voor hem reeds tot ge lijkenissen geworden, vormden voor hem een galerg van voorvaderen, in welke hg de eenigste bezoeker was. Het gezellige en bedrgvige leven van het oude paar was op natuurlijke wgze geëindigd. Eerst was zgn vader, daarna «ijne moeder ontslapen De kinderen ver lieten de een na den ander het onderink huis. Ernst ging in staatsdienst Everhard het lievelingetje, kwam bjj het leger Ernst van Hindorf's eenigste zuster Constance was reeds vroeg gehuwd. Het oude huis tere alle De toch hem

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5