ir
DE PROEF
IIt kinderen ra mijnbeer
Anisterdainsclie Brieven.
j
Zondag 14 Oc'. 06.
50e Jaargang. No. 4195.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Schu
Dook
FRITZ SINTER.
„O. wat heerlijke rozenDank je wel
Mjj dunkt zij zijn nog mooier dan die je den
rorigen keer voor mij meebracht. Ik houd
zooveel van die La France-rozenWacht, die
ééne zal ik in mijne ceintuur steken, de
andere komen hier in de vaas te prijken.
En nu, Paul, schuif een fauteuil bg het vuur
en maak het je gemakkelijk. Wat voor
nieuws heb je
„Het nieuwste wat in weet, is dat onze
vriend Helmer verloofd is."
„Dat heb ik al gehoord. Wat is er verder?"
„Als je het toestaat, gaan wij nog niet
verder. Laat me even bij dien gelukkige
verwijlen."
7Nu, als het zgn moet. ga je gang ver
wijl. Maar ik vrees dat je dien gelukkige
als brug wilt gebruiken om weer op den
onzin te komen van onlangs, toen ik je
gauw het zwijgen oplegde. De melancho
lieke toestand, waarin je knevelpunten ver-
keeren, versterkt mg in mijn vermoeden.®
„Zou ik mij werkelijk al zoo ververraden
hebben
„Het schijnt wol. Kort en goedje wilt
mij ten huwelijk vragen."
„Nu dan ja."
„En ik zou je daarvan willen terughouden,
want ik zou het niet kunnen aannemen."
„Waarom niet?"
„Om verschillende redenen. Ten eerste
omdat ik niet graag een aantal achtbare
kooplui zou willen benadeelen."
„Doordat je zoudt trouwen
„Neen, doordat jg zoudt trouwen. Want
na den dag van je huwelijk zou je geen
bloemen meer bjj den tuinier koopen, je
kleermakersrekening zou in plaats van 2000
maar 300 gulden in het jaar beloopen, en je
kapper, bij wien je nu dagelijks je haar laat
friseeren, zou er vermoedelijk ook schade
bg lijden."
„Je schertst over eene zaak, die mg zoo na
ter harte gaat."
„Je hebt gelijk, het is leelgk van me. Dus
laat ons ernstig spreken. Ronduit gezegd,
beschouw ik het huwelijk over het algemoen
als eene van de meest gewaagde maatschap
pelijke ondernemingen. Het is waar, een
eerste maal kan zich een wezen van het
vrouwelijk geslacht, als de gelegenheid zich
voordoet, er moeilijk aan onttrekken. Maar
die eerste maal heb ik al achter don rug.
Toen ik trouwde was ik vier-en-twintig jaar
behalve mgne goede ouders stonden er dus
voortdurend zes maners aan mijne zg'de, n.1.
de zes jaren, die ik boven de achttien telde.
Elk zoo'n jaarkring is voor een meisje als
het ware een martelend verwijt, elk zwaait
eene zweep en jaagt het al dringender de
renbaan in, waarvan het einddoel het huwe
lijk is. Is het wonder, dat het gekwelde
schepsel den eersten den besten man met
een niet al te onaangenaam uiterlijk en goede
manieren, die haar aan den grooten prijs
helpen wil, dankbaar in de armen valt Zoo
ongeveer rende ik de haven van den echt
binnen. Ik leefde met mijnen man niet ge
lukkig, maar ongelukkig; maar ik had be
reikt, wat ik had willen beroikenik was
getrouwd. Mgn man was een braaf mensch
alleen, wg begrepen elkander nietdat wil
zeggenik begreep hem maar al te goed,
want reeds 11a zes weken kende ik hem van
buiten. Behalve zijn volslagen gemis aan
inhoud, had ik niets op hem af te wijzen,
en wg hadden best tientallen van jaren,
hoewel niet met elkander dan toch naast
elkander, kunnen voortleven. Maar de Voor
zienigheid had het anders beslotenna een
vijfjarig huwelijk werd ik weduwe. En
nu zou ik voor de tweede maal dat hals
brekende waagstuk ondernemen Waarvoor?
Voor mgne positie in de maatschappij is het
niet noodig. Ik bezit immers den titel
mevrouw, geniet van de algemeene achting,
en als ik een diner geef, komt iedereen dien
ik vraag, al ging de uitnoodiging van eene
vrouw alleen uit, en al worden de sigaren
na tafel in plaats van door den heer des
huizes door een bediende aangeboden. Ik
heb mijn leven als alleenstaande vrouw heel
behaaglijk ingericht: des daags lees, schrijf
of borduur ik, maak visites of doe een
rijtoertje, 's avonds ga ik naar het theater
of ontvang lieve vrienden, die mij aangenaam
den tgd helpen korten."
19.
„Het was hoog noodig tgd, dat ik Hilde
vaat bg den teugel nam", aeide Egbert.
«Vóór de manoeuvres had zg mg op hand
ig beloofd, vacantie te nemen en naar
huis te gaan. Maar toen ik terugkwam,
tref ik haar natuurljjk nog in dat hatelijke
P«nsion aan, versuft van het werken. Zie
haar nu eens aan 1 Het is ellendig."
„Arbeid wordt alleen dan ten zegen,
**nneer men ook daarbjj maat houdt."
*yalde aeide het langzaam en nadenkend.
£~8n beste Hildegard, gjj met uw sterk
parament moest Bteeds denken aatShake-
psare's woord „Hoe grooter het vuur, des
.spoediger uitgebrand En ook Goethe
1*" „Wie niet naar het dek rekt
big ven de voeten onbedekt."
j. >g aeide sjj„Bljjf me toch met
dj» ▼gsheidespreukea van 't lgf. Met
be» -n0D8ei18 k&n men alles bawjjzan en
be®"8t to°k niem6ndal. Alleen het werken
het ",8' ^aAr bg werken past kracht, en
p„o. f,J*mnler, als de kracht niet voor de
««te 1de taak voldoende is."
hr:.a ,emtr keek een kunstig geblazen rook-
l o» dat hg blijkbaar zeer belangwek-
"u iniar "^a*r mijn lieve kind, dat is het
aiotL l' ,W4*ra*n gÜ moderne vrouwen ten-
het meest ten gronde gaat. De
„Nu, als wij ons tot nu toe niet melkan
ders gezelschap verveeld hebben, zullen wg
het in het huwelijk ook niet doen."
„Geloof je? Zoo uitgemaakt vind ik dat
nog niet. Denk ook eensnu bij voorbeeld
ga je iederen dag naar je club, je spreekt
van den morgen tot den avond allerlei men-
schen, en als je dan bg mg komt, heb je
een boelen zak vol nieuws uit te schudden.
Als getrouwde man echter zou je thuis
blijven, zou je niet zooveel onder de men
schen komen en dus niet meer de bronnen
hebben, waar je al_de nieuwtjes uit put,je
zoudt niet meer te vertellen weten dan wat
er in de kranten stond, die ook ik zou lezen.
Maar zie je, dat alles komt maar in de
tweede plaats in aanmerking. Eerstens zou
ik graag weten waarom je mg wenscht te
trou wen 7"
„Eene wonderlijke vraag! Omdat ik je
liefheb."
„Weet je dat zoo zeker? Vergis je je niet
in je gevoelens? Je hebt, naar ik hoorde,
in het laatste jaar drie bedienden moeten
wegzenden omdat ze het werk niet naar je
zin vorrichtten. Hier zou je een huis vinden
waar alles keurig in orde wordt gehouden,
een gezellig plaatsje aan den haard, altgd
gelijkmatig verwarmd. Is het misschien niet
meer dat, wat je aanlokt 7"
„Je onderschat mijne gevoelens."
.Neen, maar ik wil mijzelf niet te hoog
schatten, daarom ben ik wat wantrouwig.
Ik ken jullie mannen van de wereld. Je
levensgeschiedenis bestaat gewoonlijk uit
vier deelen. Het eerste deel heetPoëzie
het tweede Strijd het derde Genothet
vierdeRust. Nu is het een ongeluk, dat do
vrouw, aeechtge'noote, meestal eerst in het
laatste der vier deelen verschijnt."
„Ha, ha! Ben je misschien bang. dat ik
den dag na het huwelijk voor goed mgn
kamerjapon en mgne pantolïels zal aan
trekken 7"
„Zoo ongeveer."
„Ik loop dus een blauwtje in optimaforma
„Neen, dat niet. Onder zekere omstandig
heden bon ik niet afkeerig van het huwelijk.
Laat mg bedenktijd
„En hoe lang zal die duren
Maar kort misschien eene week
misschien maar een paar dagen."
„Goed."
.Maar ook jg moet intusschen de zaak nog
overleggen; je moet mg eerst beter leeren
kennen. Daarom voel ik mg verplicht je een
hoofdstuk uit mgn levon te vertellen, en wel
een ernstig hoofdstuk, dat in den laatsten
tijd speelt, en ook nu nog niet afgesloten is."
„Je maakt mij nieuwsgierig."
„O, daar komt het souper. Onder het eten
kan men nog beter praten. Joan, zet de
gerechten maar op, dan kan je heengaan
wjj zullen ons zelf wel bedienen. Weot
dan, vriendlief, dat mgn hart niet meer ge
heel vrij is. Bedien je toch van die
truffelpastoi
„Graag."
„Ken je dokter Emorich Römer
„Zoo oppervlakkig."
„Ik leerde hem den vorigen wintor kennen.
En nadat wg elkaar herhaaldelijk bg toeval
baddon aangetroffen, kwam het mij bg latere
ontmoetingen voor, alsof niet het toeval
alléén in het spel was. Smaakt je die
pastei
„Üitmuntend."
„Neem dan nog watIk vorzocht dokter
Romer injj te bezoeken en hg gaf aan die
uitnoodiging al spoedig gehoor. In het eerst
kwam hg zelden, maar later geregeld een
paar avonden in de week."
„Vreemd dat ik hom nooit bg je ontmoet
heb."
„Dat heb ik met opzet zoo geschikt. Jij
hait de Maandag- en Donderdagavonden, hg
den Dinsdag en den Vrijdag. Mag ik je
een stukje eend gevon
„Dank je, ik bedien mij er al van."
„Ik leerde dokter Römer altijd meer waar-
deeren on hoogachten, en ik voel dat ik
hem niet onverschillig ben. De dagen, waar
op wij elkaar niet ontmoeten, schrijven wg
aan elkander. Nog een vleugeltje met
wat salaad
„Als je blieft."
„Mijne keukenmeid kan op do eer, die je
haar producten aandoet, trotsch zijn. Maar
om van iets anders te spreken; ik ben in
staat je eene mededeeling te doen, die je
misschien verrassen zal. Ik kan je namelijk
betreffende je huwelijksaanzoek nu al óen
beslissend antwoord geven."
„Hé, zoo vlug al?"
„Ja, ik heb je op de proef gesteld en als
voor mg onbruikbaar bevonden."
„Wat Op de proef gesteld Wanneer dan?
En welke fout heb je iu mg ontdekt?"
„Je beschikt over een te gezonden appetijt."
„Gode zij dank, ja dien bezit ik. Maar
dat is toch geen beletsel voor het huwelijk
„Onder omstandigheden wel. Zie je, lieve
vriend, ik had niet verwacht dat, als ik je
van een mededinger vertelde, je aanstonds
naar een dolk zoudt grijpen en hals over
kop wegstormen; maar een bordvol pastei
en drie eendevleugeltjes verraden toch nóg
minder ontroering dan ik in het onderhavige
geval, zelfs bij de meest bescheiden aanspra
ken, had kunnen verwachten."
.Ach, scherts toch niet!"
.Ik scherts in het geheel niet."
„Wat, afgaande op zoo'n nietige waarne
ming geef je mij in ernst den zak 7"
.Zeker, want je hebt mij vanavond het
schitterende bewjjs geleverd, dat bg jou het
vierde deel, het stadium der rust, vol is
ingetreden."
„Nu dan, vaarwel mevrouw! Ik zal deze
mij liefgeworden vertrekken niet meer
betreden."
„Wel, waarom dat? Je kunt mg in het
vervolg nog even goed als huisvriend bezoe
ken. Mgn toekomstige man zal daar stellig
niets tegen hebben."
.Je toekomstige man? Je wilt dus toch
trouwen 7"
„Misschien."
„En wie is de gelukkig'-, die zulke koste
lijke vooruitzichten heeft
„Wie? Dokter Römer."
„Ach die ellendeling van Dinsdags en
Vrgdags
„Ja, dezelfde. Hg is oen lief, voortreffelijk
menschmaar niettemin kon ik tot nog toe
tot geen besluit komen. De ervaring, die
ik aan jou heb opgedaan, bewijst mg hoe
zeer ik gelgk had met te wikken en te
wegen. Men kan tegenover jullie mannen
nooit voorzichtig genoeg zijn. Maar wacht!
Daar valt mg iets in. Ik zal dokter Römer
van je Maandag- en Donderdagavonden
vertellen, en als hg zich even weinig er
over bekommert, als jg over de zijne, en al
even weinig onstuimigheid aan den dag
logt 0111 zgnen mededinger te lijf te gaan,
wel, dan lach ik een ieder, die mij nog van
trouwen spreekt, in het gezicht uit. N.R.Ct.
LVII.
WTe ziju Kees en ik naar Carré ge
weest. Dank het verstandig optreden der
politie en dank ook het verstandig optreden
van het Carré-bestuur, is het zonder armont-
wrichtingen en schedelbreuken afgeloopen.
Maar het hooft geld gekost; en geen
beetje ook. Ofschoon de aangelegenheden
van dit departement mijn kouö kleeren niet
raken, want daar draait do Firma voor op.
Of nu die tocht naar Carré heuseh de
moeito geloond heeft? Ik weet 't niet.
Of dat nu heusch 't dringen en scheuren
van 'n paar uren waard is Ik geloof
't niet. 't Is er aardig. Welzeker. Maar bij
mg op mgn kamer is 't ook aardig: maar
d'r beeft nog nooit 'n mensch 'n rijksdaal
der gebodon om er '11 paar uren te zitten,
en te kijken, en te luisteren.
Ik heb 111e bjj Carré niet verveeld, dat is
waarmaar of ik er nu voor 'n rijksdaalder
gonoegon gehad heb, dat betwijfel ik. Ik
moest er been voor de krant. Van hooger
hand was 't bevel gekomen„Ga naar Carré.
T. en Có." En daarom ben ik gegaan, maar
anders
Evenwel, ik ben er geweest. En al had
ik er nu zitten slapen, ik heb aan de
opdracht voldaan. En nu hangt 't van mgn
stemming af en natuurlijk ook van de in
ontroering, of do mededeeling
gezien heb, do moeite van 't
is. Maar de ontroering was
mg gewekte
van wat ik
lozen waard
futiel.
Gedurende
den avond
heb ik telkens
moeten denken aan die kat van ons. Ik
heb dat dier nooit gezien in don tuin of op
straat of ergens buitenshuis, dat ze geen
vervaarlijke haast had. Zij vloog eu schoot
de straat over als 'n pijl uit den boog, en
ieder moest wel denken, dat die kat 't ver
bazend druk had. Maar als je dan in huis
kwam, dan zat ze op 'n stoof of in 't kozijn
zoo rustig te slapen, alsof zo er nooit van
daan geweest was.
En later heb ik menschen ontmoet, die
precies eender deden. Jagen en dringen,
vliegen en hollen naar huis, en als je dan
kwam, dan lagen ze op de canapé of zaten
'n pijpje te rooken. Dit kan zgn reden en
zgn nut hebbenmaar waarvoor die vertoo
ning Ik heb 'n tante gehad, die zette
Vrgdags 't huis al op stelten, 0111's Zondags
bg tgds ter kerke te kunnen gaan, maar i
als ze in de kerk was, sliep ze. Ik hob
menschen handen vol geld zien uitgeven, 1
om vreemde landen te zien, en al3 ze dan
terugkwamen en ze vertelden ereis iets, dan
dacht ikJe had net zoo goed thuis kun
nen blijven. Want dan hadden ze nog niks
gezion.
En wart) ook de logische gang anders
ik gevoel toch, dat ik hier zij 't
ook onwillens denzelfden flater gemaakt
heb. Ik heb niets nieuws gezien. Ik heb
geen enkel oogenblik gehad, dat ik niet
wist, in 'n schouwburgzaal te zitten, 't Too-
neelgordgn, 't voorhangsel, was prachtig en
't meerendeel der tooneeldoeken ook; maar
dat, waarvoor ik eigenlijk gekomen was,
is me niet meegevallen. Had ik daar nu
zoo hard voor 'geloopen Heb ik me daar
voor blauw laten stompen Ben ik daarvoor
twee dagen in de weer geweest Nu,
vertel 't uiet verder asjeblieft, maar ik
dacht telkens aan die kat van ons: toen ik
eenmaal was, waar ik zoo voor gedraafd
had, toen deed ik niets zat ik alleen, en
keek ik. maar meer ook niet.
Dat apen springen konden wist ik, en dat
de apen Captain Frank Taylor
dit ook wel zouden kunnen, heb ik nooit
betwgfekl. „De nieuwste en hoogst komische
scène' van The Densmores heb ik al
zoo dikwijls gezien. Ze vallen van 'n dak,
zonder hun nek te brekenze springen in
'n gloeienden oven, en branden zich niet;
zo slaan mekaar de hersenpan in tweeén en
houden niet op te zingen. Het eenige
nieuwe in deze performance was, dat ze
jacht maakten op 'n kat, zonder dat er 'n
kat was. E11 dat vliegen door de lucht van
de vgf hoeren A1 o x in hun „onovertref
bare werkzaamhedon aau een Lucht-Appa-
raat", vind ik 'n reden om weg te blijven.-
't Zal wel waar wezen, dat ze geassureerd
zgn, en ook wel, dat ze zoo verzekerd zijn
van hun greep, dat ze niet kimnen misgrij
pen maar bij iederen omzwaai daar hoog in
de lucht, bonsde mijn hart en stokte mgn
adem en is het zweet mg uitgebroken.
Mooier was het gezelschap Iersche en
Indische meisjes, onder leiding van
de dames S h i r w e 11 en H u d s 0 n. 't Is
waar, ze bleven op den beganen grond, maar
mijns inziens behoort daar 'n mensch. Als
we vliegen moesten, zouden we wel vleugels
hebben, als we zwemmen moesten, wel vinnon
en zwemvliezen; als we springen moesten
en klauteren net als apen, zouden we ook
wel grgpvoeten hebben gekregenmaar nu
we dat allemaal niet hebben, zie ik er niets
natuurlijks in, om als 'n vogel door't lucht
ruim te schieten, als 'n doliljn 't K a n a al
over te zwemmen, of als Miss Lurline vgf
minuten onder water appelen te gaan zitten
schillen, of als 'n aap van den eenen boom
in den anderen te vliegen, 't Denken eraan
alleen enerveert me reeds.
Daarom behoeven de menschen nog niet
te denken, dat ik nooit eris over 'n hek ge
klommen ben, of nooit slootje zou hebben
gesprongen. Daarom behoeft niemand nog
tot do. conclusie te komen, dat ik nooit mgn
voeten zou wasschen. Integendeel 1 lk maak
zoo goed mgn caprioles als elk gezond mensch,
en ik geloof niet, dat er zeven dagen in mijn
leven geweest zijn, dat ik mg niet van top
tot teen gewasschen heb of 'n bad nam.
Zonder eten kan ik 't een heelen tijd uit
houden; zonder water en beweging niet.
Maar om nu zoo mijn menschelijke natuur
te verloochenen, dat ik als 'n aap springen,
als 'n visch zwemmen, als 'n vogel vliegen
zou, neen, daar dank ik voor.
lk heb eens bij '11 dame gewoond, die
weinig praatte, maar wat ze zei, was altgd
correct, nooit te veel, nooit te weinig, altgd
genoeg. Eens kwam de meid de kamer
binnen
Mevrouw, daar is iemand om u te
sprpken.
Laat 'm in 't salon.
Maar 't is de schoorsteenveger.
Laat 'm in den schoorsteen.
Ik was nog jong toon ik dit bgwoondo,
maar 'tis mg altijd bijgebleven als 't substract
der redelijkheid: ieder op zijn plaats. Geen
wisselaars in den tempel, geen dichter in 'n
apotheekmaar dan ook'11 schoorsteen
veger in den schoorsteen, 'n priester voor
zgn altaar, 'n vogel in de boomen, 'n visch
in 't water en 'n mensch op zijn voeten.
Maar wat bepaald mooi was, heel mooi,
dat was het Henri Dons-Trio. Dat
groote kwartier was den rijksdaalder meer
dan waard. Ik ga mijzelf verdenken, toch
soms wel gevoel voor muziek te hebben. Of
is 't meer de zang, die indruk op mg maakt
Ik weet 't niet; in de muziek ben ik nog
stommer dan 'n uil, on kan geen hooge O
van 'n lage M onderscheiden. Maar als 'n j
mensch spreekt of zingt, dan is dat altgd I
heel wonderlijk voor mg. Dat maakt op mg
denzelfden indruk, die oogen maken kunnen.
Ik heb stemmen gehoord, die mg met zoo
grooten weerzin vervulden, dat 't mg kwalijk
0111 't hart werd en ik heb andere stenuuen
gehoord, die 'n zoo wonderlijke ontroering
wokten en zulk 'n bezieling teweeg brachten,
dat ik dacht aan Johannus, als hg zegt, dat
„in den beginne het Woord was, en hot
„Woord was bg God en het Woord was
„God. Door hotzelve zgn alle dingen go-
maakt. In hetzelve was het leven, en
„het leven was het licht der menschen."
Och, scholastieken en magistors, valt mg
niet hard, en gaat op dezo korte uitweiding i
niet in, en corrigeert mij niet, dat hier het i
„Woord" zoggen wil„de Logos", misschien
wel„de Paracleet". lk geloof 't welmaar
mgn oor hoort alleen den klank en mgn
hart gevoelt alleen de ontroering.
Een stem vermag meer daa wg zelf weten.
Er is van oogen gezegd, dat zg vensters zijn,
waaruit engelen of duivelen u kunnen aan-1
kijken. Zoudt ge niet denken, dat 't met
stemmen ook zoo vyezen kon I
Ik geloof aan de scheppende kracht van
het Woord, al ben ik waarschijnlijk in de
oogen der kerk 'n ketter. Ik geloof in 'n
God, „die spreekt en het is er, die gebiedt
en 't staat er."
't Was 'n „Fantasie Mi 1 itaire",die
het D o n s - T r i 0 gaf, maar de zuiverheid
van die stemmen, de soberheid van 't ge
baar, de ernst der actie verleenden het 'n
zoo groote plechtigheid, dat ik dacht aan den
regel uit Multatuli's „Vorstenschool":
„Daar is een gloed, die alles kleurt,
eu 't laagste hoog maakt."
Dit eenvoudig tafereeltje werd door de
executanten tot 'n subliem schouwspel
verheven, en mocht zich verheugen in 'n
gelukkige waardeering van het publiek.
Hot was het mooiste van heel den avond
er was niets zoo mooi als dit. Maar het was
dan ook iets bizonders.
En toen kwam „Koning 'Kziezoo
wat in Amsterda m", the piece up-to-
date, waar alle menschen hier over praten,
de hoofdschotel van het circus-souper. Maar
ik bid je, lieve menschen, vertel 't niet.
Want wie uit de provincie, op 't gerucht af
gaande, 't ding zou komen kijken, die wordt
teleurgesteld. Behalve de Koning zgn twee
andere menschen, Louis en Rika Da-
v i d s, er de hoofdpersonen in. Maar ze heb
ben beide een spraakgebrek, en 'n zoo ge
meen achterbuurt-accent, dat je net zoo goed
'n poosje op 'n pijnbank kan gaan liggen,
als naar hen te luisteren.
Er werden versjes door hen gezongen,
waarvan ik 't niet betwijfel of ze zijn aar
dig bedacht, geestig soms, maar om ze die
menschen te hooren zingen, is 'n tentatie,
welteverstaan 'n tentatie om niet op te
staan en weg te loopen. Het verscheurt je
trommelvlies en snijdt je door de hersenen,
vanwege de plebejerigheid, dat in het laatste
tooneel, waar 't als comodie alleen op zijn
plaats is, tot volkomenheid geraakt en suc
cesvol is.
Maar daar is 't niet om begonnen. Een
mensch, die stout genoeg is om de planken
te betreden, moet ook beschaafd genoeg zijn,
om 'n fatsoenlijk mensch te kunnen uit
beelden, evengoed als 'n plebejer. Hg moet
'n kunstenaar zgn, en dan kan hg als ple
bejer succes hebben, maar niet als plebejer
van nature. Dat wekt walging. Laat Louis
en Rika Davids eens gaan kgken naar
Bouwmeester, beter nog naar tante
Doortje, ik bedoel Mevrouw Mann-Bouw-
meester, en haar eens zien als 10 k a s t e
in „O e d i p u s" of als Maria S t u a r t,
en dan ook eons als dienstmeid in
„Voerman Hensche 1." Laat ze haar
eens zien als L0 na Hesse 1 in „de
Steunpilaren der Maatschappij"
van I b s e n. Laat ze eens gaan kgken naar
Christien Poolman in „De Bever-
p e 1 s", waar deze de rol van Vrouw
W 01 f f creëert. Laat Louis Davids eons
gaan zien, hoe Kreeft doet, en Rika, hoe
Juffrouw F u c h s deed in„Lodewgk XVI".
Hebben die menschen nooit eens bedacht,
dat 'n bezoeker, die zgn entrée betaalt,
zekere 'eischen mag stellen? Of weten zij
misschien niet, dat aan 'n optreden in 't
publiek studie vooraf moet gaan? Is de
omstandigheid van niet te hebben leeren
spitton of graven, en zich te schamen voor
bedelen, excuus genoeg om de planken te
betreden Zouden dio menschen ook, zonder
't geleerd te hebben, 'n paard durven be
slaan, af zich als horlogemaker vestigen
Mg dunkt, ze zouden er evenmin iets van
terecht brengen als nu van hun comediespel,
dat allertreurigst is. Do kleeren zijn 't knapst,
maar hun taal en hun actie allerbedroevendst,
en om die twee dingen is 't in hoofdzaak te
doen.
En toch zou er van Louis Davids wel iets
terecht te brengen zgn. Hg is niet ontbloot van
geest en bezit ook wel wat talent, dat be
wijzen de versjes, die hg maakt. Hg maakt
ze zelf, maar kan ze in zgn voordracht
niet tot hun recht brengen, omdat hg de R
niet zoggen kan, eii niet beschaafd genoeg
is, geen school gehad heeft. Genieën, zooals
Bouwmeester, doen 't zonder school,
kunnen 't zonder school doen, roepen de
scholen ter school bij zich; maar Louis
Davids is heelemaal geen genie, en mag,
als hg ooit iets wil leveren op 't gebied van
kunst, beginnen bg Spa-a, Slee-ee, Drie-ie.
Voorloopig zal hg daar de handen vol aan
hebben.
Als do jonge man ooit dezo regels lozen
mocht, en denken zou, dat ik hem kwalijk
gezind ben, dan vergist hg zich. Als hg maar
eenvoudig is, en erkennen wil, dat hg nog
niets is, maar wel iets werden kan, dan zal
ieder die wat aan kunst deed en er liefde
voor gevoelt, hem gaarne terecht wijzen.
Van Rika Davids komt nooit iets terecht;
dat is te absurd; die kent 't en behoeft
niets meer te leeren. Vraag 't haar zelf
maar. Er zgn zoo van die menschen.
*-^'t Is onbegonnen werk, om van'n spreeuw
'n nachtegaal te maken.
Waar de voorstelling rag in den steek liet
en mij niet bezig kon houden, zooals ik dat
voor mgn dubbeltjes verwachten mocht, daar
had 't toeval gezorgd voor eenige vergoeding
in de aanwezigheid van twee aardige oude
wil is ar, en misschien ook de begaafd
heid. Maar die eenvoudige kracht onze
mannelgke, sterke constitutie die man
keert."
„Je, jelui mannen bent ontzettend sterk I"
zeide zjj hoonend, stond op en trad op het
begroeide verandahek toe. Vast drukte sjj
ar hoofd tusscben de bladeren. Haar
donker haar teekende zich scherp van de
roode bladeren at. Gertie ging naast haar
staan, had teeder den arm om haar middel
geslagen en luisterde haar teedere woord
jes toe.
Maar sjj hoorde, dat Walde seide „Apro
pos mgn beste Egt weet jg eigenlgk wel,
dat wg in Florence jou kameraad dien
Rollin hebben aangetrc ff >n
Gertie was het liefst dadelgk weggeloo-
psn, want zjj sidderde van angst. Maar
zg bleef en luisterde gespannen toe.
Een vrieadeljjk, bewonderenswaardig
mensch, dat is niet te ontkennen. Hjj
heeft mgn kleine het hot gemaakt."
Walde lachte: 't is anders hopeloos
werk voor hem. Maar hjj is wel een man,
die iets weet, al is het dan ook alleen het
eenvoudige weten van den dilettant, waar
van ik eigenlgk niet heel erg houd. Wat
denk jg van hem?"
Egbert aarzelde een oogenblik met het ant
woord. Voor zgn ziel steeg plotseling de indruk
op, dien hg vroeger ontvangen had. teen hg,
uit zgn slaapkamer komend, Rollin en
Gertie in een jjverig onderhoud verdiept
gevonden had, en hg dacht er ook aan hoe
dikwjjls Rollin naar zgn mooie schoonzuster
had gevraagd, zoo belangstellend! En
1 tegelgk steeg er in hem een vreemd gevoel
j op iets als njjd op den kameraad, die
j eeuwig de overwinningsvaan met zich droeg.
„Rollin I" zeide bjj eicdeljjk. „Hjj
wordt zeer hoog geacht. Oi dat ten
rechte of onrechte is, kan ik niet beoor-
deelen. Maar ik denk dikwijls, dat hjj bjj
alle vriendelijkheid, toch een doordrjjver
is. Een die een vast en hoog doel voor
oogen houdt, niet alleen op militair gebied,
maar ook in het leven. Hjj moet overal de
overwinningsvaan planten."
„Zoo zoo 1" zeide Walde.
En Gertie vroeg haar schoonzuster met
bevende stem: „Willen wg niet liever in
den tuin gaan Ik word huiverig van
dat staan. Het wordt reeds herfstig."
Hoofdstuk VIL
Nu waren zg dan werkeljjk thuis, Egbert
en Hilde. Maar de vrede, die anders onder
het ouderlgk dak woont, was niet met ben.
Ia de eerste dagen scheen een waas van
deren vrede hunne zielen te omhullen. Vader
en moeder hadden hen zoo hartelgk ont
vangen, en zjj waren beiden zoo moe, zoo
dat het stille behagen, dat de grondtoon
was van de ouderlijke woning, voor hen nog
alle bekoring had. Wat hen op de reis aan
opgewondenheid was overgebleven, was
verdwenen. Het deed zoo goed, de oogen
eens voor het eigen innerljjk te sluiten en
zich eens te laten oppassen en vertroetelen.
Want als Egbert met zgn vader door den
tuin liep en zag, hoe de oude heer zich
over elke bloem verheugde, of wanneer hjj
met hem in zgn werkkamer zat en vader
met zgn welluidende stem over hst een
of ander boek sprak, dat hem juist bozig
hield, dan zeide hjj tot zichzelf: „wat is
vader toch een levenskunstenaar." En wan
neer Hilde op de canapé lag, het hoofd
diep ia de zjden kussens, en moeder op
haar zroVe n teedere maaier, die steeds
liefde en vertrouwen verwierf, haar ver
zorgd*, dan liet zjj de leden over de oogen
zinken en lachte heimelijk bjj de herinnering
aan haar leege studeerkamer bjj mevrouw
Teilmann.
Vader en moeder behandelden de dochter
als bjj afspraak a's een zieke, die de
meeste zorg behoefde Zjj waren beiden
z ;sr ontsteld geweest, toen zjj Hilde weder
ztgen de gestalte niet meer slank, maar
uitgeteerd, bet gelaat mager en bleek, de
oogen diepliggend en met zwarte kringen,
en om de lippen trilde en beefde het steeds
zenuwachtig. Moeder zag met niet minder
droefheid, hoe Hilde den uiterlgken mensch
geheel verwaarloosd had, boe onverzorgd
heur haar was sn hoe zg ook niet de
mitste waarde aan mooie kleeren scheen te
hechten. Vader keek ditmaal dieperhjj
sig in de jonge, pjjaljjke trekken de smart
der bittere ontgoocheling.
Niemand sprak over haar kunst. Niemand
vroeg naar haar studie. Ook dat was als
•en onuitgesproken wachtwoord.
De ouders waren door Egbert onderricht
geworden, dat Hilde trots haar ijzeren vljjt.
over hare vorderingen niet tevreden was.
Der moeder gebood haar lieide, te zwijgen
vader wilde afwachten, of Hilde zelf sprak.
Volgens zjjn aard moest men elke onaan
gename uiteenzetting zoo lang mogeljjk
ontwijken.
Ook met den zoon sprak hg over alle
mogelijke diagen, maar juist niet over
hemzelf Vóór alles sprak hjj het liefst
over Walde.
Die had uit Italië steeds zco uitvoerige
berichten gezonden, en die had nu uit
Heidel berg ook zooveel interessants ge
meld. Ja,'zelfs een geheele kist met litter
tuur. „Walde is iemand met een boven
natuurlijke vigt," zeide de vader met trots
en hjj zat zelf uur aan uur over hetgeen zjjn
zoon Walde hem zond, te broeden.
Moeders hart, moeders deuken en doen
waren steeds bjj dat kiad, dat haar het
meest noodig had.Dat scheen nu Hilde te zgn.
Bjj hun komst hadden haar oogen ook wei
met vragend zorgvolle uitdrukking
op het gelaat van haar zoon getocht,
maar nu wijdde zjj zich geheel aan de
dochter, nadat Egbert elke vraag, welke
hem gedaan werd, naar zjjn leven en werken,
met „goed" beantwoord had.
Egbert was dat zeer aangenaam.
Hjj wachtte
Eu datgene, waarop hjj wachtte, hield
hem zoo sterk bezig, dat het hem als het
ware geheel vervulde. Hjj wist en voelde
de rust, die je nu hier hebt, is niets andsrs
dan de stilte vóór den storm Benut die,
om je krachtiger en sterker te maken.
Op den dag na zjjn terugkeer van de
manoeuvres was het diner bjj het regiment
geweest, en daar was Excellentie Gramberg
verschenen, die zich sedert zjja huweljjk
daar niet masr had laten zien.
Egbert wilde hem uit d;n weg gaan
maar dat kon niet. Nauweljjke was
de tafel opgeheven, of de onde kwam op
aem toe, greep hem onder den arm en
trok hem met zich mee naar de bibliotheek
die op zulke avonden steeds leeg was.
Grumberg hoi b*paald uitstekend gedi
neerd. Het roode gezicht glom en gloeide.
Maar Egbert wist dan.hoajhet met hem stond,
hjj was opgewonden, maar doorgaaas
nuchter hjj sprak misschien nog levendiger
don andere, maar hjj wist heel goed wat