ir DE PROEF IIt kinderen ra mijnbeer Anisterdainsclie Brieven. j Zondag 14 Oc'. 06. 50e Jaargang. No. 4195. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Schu Dook FRITZ SINTER. „O. wat heerlijke rozenDank je wel Mjj dunkt zij zijn nog mooier dan die je den rorigen keer voor mij meebracht. Ik houd zooveel van die La France-rozenWacht, die ééne zal ik in mijne ceintuur steken, de andere komen hier in de vaas te prijken. En nu, Paul, schuif een fauteuil bg het vuur en maak het je gemakkelijk. Wat voor nieuws heb je „Het nieuwste wat in weet, is dat onze vriend Helmer verloofd is." „Dat heb ik al gehoord. Wat is er verder?" „Als je het toestaat, gaan wij nog niet verder. Laat me even bij dien gelukkige verwijlen." 7Nu, als het zgn moet. ga je gang ver wijl. Maar ik vrees dat je dien gelukkige als brug wilt gebruiken om weer op den onzin te komen van onlangs, toen ik je gauw het zwijgen oplegde. De melancho lieke toestand, waarin je knevelpunten ver- keeren, versterkt mg in mijn vermoeden.® „Zou ik mij werkelijk al zoo ververraden hebben „Het schijnt wol. Kort en goedje wilt mij ten huwelijk vragen." „Nu dan ja." „En ik zou je daarvan willen terughouden, want ik zou het niet kunnen aannemen." „Waarom niet?" „Om verschillende redenen. Ten eerste omdat ik niet graag een aantal achtbare kooplui zou willen benadeelen." „Doordat je zoudt trouwen „Neen, doordat jg zoudt trouwen. Want na den dag van je huwelijk zou je geen bloemen meer bjj den tuinier koopen, je kleermakersrekening zou in plaats van 2000 maar 300 gulden in het jaar beloopen, en je kapper, bij wien je nu dagelijks je haar laat friseeren, zou er vermoedelijk ook schade bg lijden." „Je schertst over eene zaak, die mg zoo na ter harte gaat." „Je hebt gelijk, het is leelgk van me. Dus laat ons ernstig spreken. Ronduit gezegd, beschouw ik het huwelijk over het algemoen als eene van de meest gewaagde maatschap pelijke ondernemingen. Het is waar, een eerste maal kan zich een wezen van het vrouwelijk geslacht, als de gelegenheid zich voordoet, er moeilijk aan onttrekken. Maar die eerste maal heb ik al achter don rug. Toen ik trouwde was ik vier-en-twintig jaar behalve mgne goede ouders stonden er dus voortdurend zes maners aan mijne zg'de, n.1. de zes jaren, die ik boven de achttien telde. Elk zoo'n jaarkring is voor een meisje als het ware een martelend verwijt, elk zwaait eene zweep en jaagt het al dringender de renbaan in, waarvan het einddoel het huwe lijk is. Is het wonder, dat het gekwelde schepsel den eersten den besten man met een niet al te onaangenaam uiterlijk en goede manieren, die haar aan den grooten prijs helpen wil, dankbaar in de armen valt Zoo ongeveer rende ik de haven van den echt binnen. Ik leefde met mijnen man niet ge lukkig, maar ongelukkig; maar ik had be reikt, wat ik had willen beroikenik was getrouwd. Mgn man was een braaf mensch alleen, wg begrepen elkander nietdat wil zeggenik begreep hem maar al te goed, want reeds 11a zes weken kende ik hem van buiten. Behalve zijn volslagen gemis aan inhoud, had ik niets op hem af te wijzen, en wg hadden best tientallen van jaren, hoewel niet met elkander dan toch naast elkander, kunnen voortleven. Maar de Voor zienigheid had het anders beslotenna een vijfjarig huwelijk werd ik weduwe. En nu zou ik voor de tweede maal dat hals brekende waagstuk ondernemen Waarvoor? Voor mgne positie in de maatschappij is het niet noodig. Ik bezit immers den titel mevrouw, geniet van de algemeene achting, en als ik een diner geef, komt iedereen dien ik vraag, al ging de uitnoodiging van eene vrouw alleen uit, en al worden de sigaren na tafel in plaats van door den heer des huizes door een bediende aangeboden. Ik heb mijn leven als alleenstaande vrouw heel behaaglijk ingericht: des daags lees, schrijf of borduur ik, maak visites of doe een rijtoertje, 's avonds ga ik naar het theater of ontvang lieve vrienden, die mij aangenaam den tgd helpen korten." 19. „Het was hoog noodig tgd, dat ik Hilde vaat bg den teugel nam", aeide Egbert. «Vóór de manoeuvres had zg mg op hand ig beloofd, vacantie te nemen en naar huis te gaan. Maar toen ik terugkwam, tref ik haar natuurljjk nog in dat hatelijke P«nsion aan, versuft van het werken. Zie haar nu eens aan 1 Het is ellendig." „Arbeid wordt alleen dan ten zegen, **nneer men ook daarbjj maat houdt." *yalde aeide het langzaam en nadenkend. £~8n beste Hildegard, gjj met uw sterk parament moest Bteeds denken aatShake- psare's woord „Hoe grooter het vuur, des .spoediger uitgebrand En ook Goethe 1*" „Wie niet naar het dek rekt big ven de voeten onbedekt." j. >g aeide sjj„Bljjf me toch met dj» ▼gsheidespreukea van 't lgf. Met be» -n0D8ei18 k&n men alles bawjjzan en be®"8t to°k niem6ndal. Alleen het werken het ",8' ^aAr bg werken past kracht, en p„o. f,J*mnler, als de kracht niet voor de ««te 1de taak voldoende is." hr:.a ,emtr keek een kunstig geblazen rook- l o» dat hg blijkbaar zeer belangwek- "u iniar "^a*r mijn lieve kind, dat is het aiotL l' ,W4*ra*n gÜ moderne vrouwen ten- het meest ten gronde gaat. De „Nu, als wij ons tot nu toe niet melkan ders gezelschap verveeld hebben, zullen wg het in het huwelijk ook niet doen." „Geloof je? Zoo uitgemaakt vind ik dat nog niet. Denk ook eensnu bij voorbeeld ga je iederen dag naar je club, je spreekt van den morgen tot den avond allerlei men- schen, en als je dan bg mg komt, heb je een boelen zak vol nieuws uit te schudden. Als getrouwde man echter zou je thuis blijven, zou je niet zooveel onder de men schen komen en dus niet meer de bronnen hebben, waar je al_de nieuwtjes uit put,je zoudt niet meer te vertellen weten dan wat er in de kranten stond, die ook ik zou lezen. Maar zie je, dat alles komt maar in de tweede plaats in aanmerking. Eerstens zou ik graag weten waarom je mg wenscht te trou wen 7" „Eene wonderlijke vraag! Omdat ik je liefheb." „Weet je dat zoo zeker? Vergis je je niet in je gevoelens? Je hebt, naar ik hoorde, in het laatste jaar drie bedienden moeten wegzenden omdat ze het werk niet naar je zin vorrichtten. Hier zou je een huis vinden waar alles keurig in orde wordt gehouden, een gezellig plaatsje aan den haard, altgd gelijkmatig verwarmd. Is het misschien niet meer dat, wat je aanlokt 7" „Je onderschat mijne gevoelens." .Neen, maar ik wil mijzelf niet te hoog schatten, daarom ben ik wat wantrouwig. Ik ken jullie mannen van de wereld. Je levensgeschiedenis bestaat gewoonlijk uit vier deelen. Het eerste deel heetPoëzie het tweede Strijd het derde Genothet vierdeRust. Nu is het een ongeluk, dat do vrouw, aeechtge'noote, meestal eerst in het laatste der vier deelen verschijnt." „Ha, ha! Ben je misschien bang. dat ik den dag na het huwelijk voor goed mgn kamerjapon en mgne pantolïels zal aan trekken 7" „Zoo ongeveer." „Ik loop dus een blauwtje in optimaforma „Neen, dat niet. Onder zekere omstandig heden bon ik niet afkeerig van het huwelijk. Laat mg bedenktijd „En hoe lang zal die duren Maar kort misschien eene week misschien maar een paar dagen." „Goed." .Maar ook jg moet intusschen de zaak nog overleggen; je moet mg eerst beter leeren kennen. Daarom voel ik mg verplicht je een hoofdstuk uit mgn levon te vertellen, en wel een ernstig hoofdstuk, dat in den laatsten tijd speelt, en ook nu nog niet afgesloten is." „Je maakt mij nieuwsgierig." „O, daar komt het souper. Onder het eten kan men nog beter praten. Joan, zet de gerechten maar op, dan kan je heengaan wjj zullen ons zelf wel bedienen. Weot dan, vriendlief, dat mgn hart niet meer ge heel vrij is. Bedien je toch van die truffelpastoi „Graag." „Ken je dokter Emorich Römer „Zoo oppervlakkig." „Ik leerde hem den vorigen wintor kennen. En nadat wg elkaar herhaaldelijk bg toeval baddon aangetroffen, kwam het mij bg latere ontmoetingen voor, alsof niet het toeval alléén in het spel was. Smaakt je die pastei „Üitmuntend." „Neem dan nog watIk vorzocht dokter Romer injj te bezoeken en hg gaf aan die uitnoodiging al spoedig gehoor. In het eerst kwam hg zelden, maar later geregeld een paar avonden in de week." „Vreemd dat ik hom nooit bg je ontmoet heb." „Dat heb ik met opzet zoo geschikt. Jij hait de Maandag- en Donderdagavonden, hg den Dinsdag en den Vrijdag. Mag ik je een stukje eend gevon „Dank je, ik bedien mij er al van." „Ik leerde dokter Römer altijd meer waar- deeren on hoogachten, en ik voel dat ik hem niet onverschillig ben. De dagen, waar op wij elkaar niet ontmoeten, schrijven wg aan elkander. Nog een vleugeltje met wat salaad „Als je blieft." „Mijne keukenmeid kan op do eer, die je haar producten aandoet, trotsch zijn. Maar om van iets anders te spreken; ik ben in staat je eene mededeeling te doen, die je misschien verrassen zal. Ik kan je namelijk betreffende je huwelijksaanzoek nu al óen beslissend antwoord geven." „Hé, zoo vlug al?" „Ja, ik heb je op de proef gesteld en als voor mg onbruikbaar bevonden." „Wat Op de proef gesteld Wanneer dan? En welke fout heb je iu mg ontdekt?" „Je beschikt over een te gezonden appetijt." „Gode zij dank, ja dien bezit ik. Maar dat is toch geen beletsel voor het huwelijk „Onder omstandigheden wel. Zie je, lieve vriend, ik had niet verwacht dat, als ik je van een mededinger vertelde, je aanstonds naar een dolk zoudt grijpen en hals over kop wegstormen; maar een bordvol pastei en drie eendevleugeltjes verraden toch nóg minder ontroering dan ik in het onderhavige geval, zelfs bij de meest bescheiden aanspra ken, had kunnen verwachten." .Ach, scherts toch niet!" .Ik scherts in het geheel niet." „Wat, afgaande op zoo'n nietige waarne ming geef je mij in ernst den zak 7" .Zeker, want je hebt mij vanavond het schitterende bewjjs geleverd, dat bg jou het vierde deel, het stadium der rust, vol is ingetreden." „Nu dan, vaarwel mevrouw! Ik zal deze mij liefgeworden vertrekken niet meer betreden." „Wel, waarom dat? Je kunt mg in het vervolg nog even goed als huisvriend bezoe ken. Mgn toekomstige man zal daar stellig niets tegen hebben." .Je toekomstige man? Je wilt dus toch trouwen 7" „Misschien." „En wie is de gelukkig'-, die zulke koste lijke vooruitzichten heeft „Wie? Dokter Römer." „Ach die ellendeling van Dinsdags en Vrgdags „Ja, dezelfde. Hg is oen lief, voortreffelijk menschmaar niettemin kon ik tot nog toe tot geen besluit komen. De ervaring, die ik aan jou heb opgedaan, bewijst mg hoe zeer ik gelgk had met te wikken en te wegen. Men kan tegenover jullie mannen nooit voorzichtig genoeg zijn. Maar wacht! Daar valt mg iets in. Ik zal dokter Römer van je Maandag- en Donderdagavonden vertellen, en als hg zich even weinig er over bekommert, als jg over de zijne, en al even weinig onstuimigheid aan den dag logt 0111 zgnen mededinger te lijf te gaan, wel, dan lach ik een ieder, die mij nog van trouwen spreekt, in het gezicht uit. N.R.Ct. LVII. WTe ziju Kees en ik naar Carré ge weest. Dank het verstandig optreden der politie en dank ook het verstandig optreden van het Carré-bestuur, is het zonder armont- wrichtingen en schedelbreuken afgeloopen. Maar het hooft geld gekost; en geen beetje ook. Ofschoon de aangelegenheden van dit departement mijn kouö kleeren niet raken, want daar draait do Firma voor op. Of nu die tocht naar Carré heuseh de moeito geloond heeft? Ik weet 't niet. Of dat nu heusch 't dringen en scheuren van 'n paar uren waard is Ik geloof 't niet. 't Is er aardig. Welzeker. Maar bij mg op mgn kamer is 't ook aardig: maar d'r beeft nog nooit 'n mensch 'n rijksdaal der gebodon om er '11 paar uren te zitten, en te kijken, en te luisteren. Ik heb 111e bjj Carré niet verveeld, dat is waarmaar of ik er nu voor 'n rijksdaalder gonoegon gehad heb, dat betwijfel ik. Ik moest er been voor de krant. Van hooger hand was 't bevel gekomen„Ga naar Carré. T. en Có." En daarom ben ik gegaan, maar anders Evenwel, ik ben er geweest. En al had ik er nu zitten slapen, ik heb aan de opdracht voldaan. En nu hangt 't van mgn stemming af en natuurlijk ook van de in ontroering, of do mededeeling gezien heb, do moeite van 't is. Maar de ontroering was mg gewekte van wat ik lozen waard futiel. Gedurende den avond heb ik telkens moeten denken aan die kat van ons. Ik heb dat dier nooit gezien in don tuin of op straat of ergens buitenshuis, dat ze geen vervaarlijke haast had. Zij vloog eu schoot de straat over als 'n pijl uit den boog, en ieder moest wel denken, dat die kat 't ver bazend druk had. Maar als je dan in huis kwam, dan zat ze op 'n stoof of in 't kozijn zoo rustig te slapen, alsof zo er nooit van daan geweest was. En later heb ik menschen ontmoet, die precies eender deden. Jagen en dringen, vliegen en hollen naar huis, en als je dan kwam, dan lagen ze op de canapé of zaten 'n pijpje te rooken. Dit kan zgn reden en zgn nut hebbenmaar waarvoor die vertoo ning Ik heb 'n tante gehad, die zette Vrgdags 't huis al op stelten, 0111's Zondags bg tgds ter kerke te kunnen gaan, maar i als ze in de kerk was, sliep ze. Ik hob menschen handen vol geld zien uitgeven, 1 om vreemde landen te zien, en al3 ze dan terugkwamen en ze vertelden ereis iets, dan dacht ikJe had net zoo goed thuis kun nen blijven. Want dan hadden ze nog niks gezion. En wart) ook de logische gang anders ik gevoel toch, dat ik hier zij 't ook onwillens denzelfden flater gemaakt heb. Ik heb niets nieuws gezien. Ik heb geen enkel oogenblik gehad, dat ik niet wist, in 'n schouwburgzaal te zitten, 't Too- neelgordgn, 't voorhangsel, was prachtig en 't meerendeel der tooneeldoeken ook; maar dat, waarvoor ik eigenlijk gekomen was, is me niet meegevallen. Had ik daar nu zoo hard voor 'geloopen Heb ik me daar voor blauw laten stompen Ben ik daarvoor twee dagen in de weer geweest Nu, vertel 't uiet verder asjeblieft, maar ik dacht telkens aan die kat van ons: toen ik eenmaal was, waar ik zoo voor gedraafd had, toen deed ik niets zat ik alleen, en keek ik. maar meer ook niet. Dat apen springen konden wist ik, en dat de apen Captain Frank Taylor dit ook wel zouden kunnen, heb ik nooit betwgfekl. „De nieuwste en hoogst komische scène' van The Densmores heb ik al zoo dikwijls gezien. Ze vallen van 'n dak, zonder hun nek te brekenze springen in 'n gloeienden oven, en branden zich niet; zo slaan mekaar de hersenpan in tweeén en houden niet op te zingen. Het eenige nieuwe in deze performance was, dat ze jacht maakten op 'n kat, zonder dat er 'n kat was. E11 dat vliegen door de lucht van de vgf hoeren A1 o x in hun „onovertref bare werkzaamhedon aau een Lucht-Appa- raat", vind ik 'n reden om weg te blijven.- 't Zal wel waar wezen, dat ze geassureerd zgn, en ook wel, dat ze zoo verzekerd zijn van hun greep, dat ze niet kimnen misgrij pen maar bij iederen omzwaai daar hoog in de lucht, bonsde mijn hart en stokte mgn adem en is het zweet mg uitgebroken. Mooier was het gezelschap Iersche en Indische meisjes, onder leiding van de dames S h i r w e 11 en H u d s 0 n. 't Is waar, ze bleven op den beganen grond, maar mijns inziens behoort daar 'n mensch. Als we vliegen moesten, zouden we wel vleugels hebben, als we zwemmen moesten, wel vinnon en zwemvliezen; als we springen moesten en klauteren net als apen, zouden we ook wel grgpvoeten hebben gekregenmaar nu we dat allemaal niet hebben, zie ik er niets natuurlijks in, om als 'n vogel door't lucht ruim te schieten, als 'n doliljn 't K a n a al over te zwemmen, of als Miss Lurline vgf minuten onder water appelen te gaan zitten schillen, of als 'n aap van den eenen boom in den anderen te vliegen, 't Denken eraan alleen enerveert me reeds. Daarom behoeven de menschen nog niet te denken, dat ik nooit eris over 'n hek ge klommen ben, of nooit slootje zou hebben gesprongen. Daarom behoeft niemand nog tot do. conclusie te komen, dat ik nooit mgn voeten zou wasschen. Integendeel 1 lk maak zoo goed mgn caprioles als elk gezond mensch, en ik geloof niet, dat er zeven dagen in mijn leven geweest zijn, dat ik mg niet van top tot teen gewasschen heb of 'n bad nam. Zonder eten kan ik 't een heelen tijd uit houden; zonder water en beweging niet. Maar om nu zoo mijn menschelijke natuur te verloochenen, dat ik als 'n aap springen, als 'n visch zwemmen, als 'n vogel vliegen zou, neen, daar dank ik voor. lk heb eens bij '11 dame gewoond, die weinig praatte, maar wat ze zei, was altgd correct, nooit te veel, nooit te weinig, altgd genoeg. Eens kwam de meid de kamer binnen Mevrouw, daar is iemand om u te sprpken. Laat 'm in 't salon. Maar 't is de schoorsteenveger. Laat 'm in den schoorsteen. Ik was nog jong toon ik dit bgwoondo, maar 'tis mg altijd bijgebleven als 't substract der redelijkheid: ieder op zijn plaats. Geen wisselaars in den tempel, geen dichter in 'n apotheekmaar dan ook'11 schoorsteen veger in den schoorsteen, 'n priester voor zgn altaar, 'n vogel in de boomen, 'n visch in 't water en 'n mensch op zijn voeten. Maar wat bepaald mooi was, heel mooi, dat was het Henri Dons-Trio. Dat groote kwartier was den rijksdaalder meer dan waard. Ik ga mijzelf verdenken, toch soms wel gevoel voor muziek te hebben. Of is 't meer de zang, die indruk op mg maakt Ik weet 't niet; in de muziek ben ik nog stommer dan 'n uil, on kan geen hooge O van 'n lage M onderscheiden. Maar als 'n j mensch spreekt of zingt, dan is dat altgd I heel wonderlijk voor mg. Dat maakt op mg denzelfden indruk, die oogen maken kunnen. Ik heb stemmen gehoord, die mg met zoo grooten weerzin vervulden, dat 't mg kwalijk 0111 't hart werd en ik heb andere stenuuen gehoord, die 'n zoo wonderlijke ontroering wokten en zulk 'n bezieling teweeg brachten, dat ik dacht aan Johannus, als hg zegt, dat „in den beginne het Woord was, en hot „Woord was bg God en het Woord was „God. Door hotzelve zgn alle dingen go- maakt. In hetzelve was het leven, en „het leven was het licht der menschen." Och, scholastieken en magistors, valt mg niet hard, en gaat op dezo korte uitweiding i niet in, en corrigeert mij niet, dat hier het i „Woord" zoggen wil„de Logos", misschien wel„de Paracleet". lk geloof 't welmaar mgn oor hoort alleen den klank en mgn hart gevoelt alleen de ontroering. Een stem vermag meer daa wg zelf weten. Er is van oogen gezegd, dat zg vensters zijn, waaruit engelen of duivelen u kunnen aan-1 kijken. Zoudt ge niet denken, dat 't met stemmen ook zoo vyezen kon I Ik geloof aan de scheppende kracht van het Woord, al ben ik waarschijnlijk in de oogen der kerk 'n ketter. Ik geloof in 'n God, „die spreekt en het is er, die gebiedt en 't staat er." 't Was 'n „Fantasie Mi 1 itaire",die het D o n s - T r i 0 gaf, maar de zuiverheid van die stemmen, de soberheid van 't ge baar, de ernst der actie verleenden het 'n zoo groote plechtigheid, dat ik dacht aan den regel uit Multatuli's „Vorstenschool": „Daar is een gloed, die alles kleurt, eu 't laagste hoog maakt." Dit eenvoudig tafereeltje werd door de executanten tot 'n subliem schouwspel verheven, en mocht zich verheugen in 'n gelukkige waardeering van het publiek. Hot was het mooiste van heel den avond er was niets zoo mooi als dit. Maar het was dan ook iets bizonders. En toen kwam „Koning 'Kziezoo wat in Amsterda m", the piece up-to- date, waar alle menschen hier over praten, de hoofdschotel van het circus-souper. Maar ik bid je, lieve menschen, vertel 't niet. Want wie uit de provincie, op 't gerucht af gaande, 't ding zou komen kijken, die wordt teleurgesteld. Behalve de Koning zgn twee andere menschen, Louis en Rika Da- v i d s, er de hoofdpersonen in. Maar ze heb ben beide een spraakgebrek, en 'n zoo ge meen achterbuurt-accent, dat je net zoo goed 'n poosje op 'n pijnbank kan gaan liggen, als naar hen te luisteren. Er werden versjes door hen gezongen, waarvan ik 't niet betwijfel of ze zijn aar dig bedacht, geestig soms, maar om ze die menschen te hooren zingen, is 'n tentatie, welteverstaan 'n tentatie om niet op te staan en weg te loopen. Het verscheurt je trommelvlies en snijdt je door de hersenen, vanwege de plebejerigheid, dat in het laatste tooneel, waar 't als comodie alleen op zijn plaats is, tot volkomenheid geraakt en suc cesvol is. Maar daar is 't niet om begonnen. Een mensch, die stout genoeg is om de planken te betreden, moet ook beschaafd genoeg zijn, om 'n fatsoenlijk mensch te kunnen uit beelden, evengoed als 'n plebejer. Hg moet 'n kunstenaar zgn, en dan kan hg als ple bejer succes hebben, maar niet als plebejer van nature. Dat wekt walging. Laat Louis en Rika Davids eens gaan kgken naar Bouwmeester, beter nog naar tante Doortje, ik bedoel Mevrouw Mann-Bouw- meester, en haar eens zien als 10 k a s t e in „O e d i p u s" of als Maria S t u a r t, en dan ook eons als dienstmeid in „Voerman Hensche 1." Laat ze haar eens zien als L0 na Hesse 1 in „de Steunpilaren der Maatschappij" van I b s e n. Laat ze eens gaan kgken naar Christien Poolman in „De Bever- p e 1 s", waar deze de rol van Vrouw W 01 f f creëert. Laat Louis Davids eons gaan zien, hoe Kreeft doet, en Rika, hoe Juffrouw F u c h s deed in„Lodewgk XVI". Hebben die menschen nooit eens bedacht, dat 'n bezoeker, die zgn entrée betaalt, zekere 'eischen mag stellen? Of weten zij misschien niet, dat aan 'n optreden in 't publiek studie vooraf moet gaan? Is de omstandigheid van niet te hebben leeren spitton of graven, en zich te schamen voor bedelen, excuus genoeg om de planken te betreden Zouden dio menschen ook, zonder 't geleerd te hebben, 'n paard durven be slaan, af zich als horlogemaker vestigen Mg dunkt, ze zouden er evenmin iets van terecht brengen als nu van hun comediespel, dat allertreurigst is. Do kleeren zijn 't knapst, maar hun taal en hun actie allerbedroevendst, en om die twee dingen is 't in hoofdzaak te doen. En toch zou er van Louis Davids wel iets terecht te brengen zgn. Hg is niet ontbloot van geest en bezit ook wel wat talent, dat be wijzen de versjes, die hg maakt. Hg maakt ze zelf, maar kan ze in zgn voordracht niet tot hun recht brengen, omdat hg de R niet zoggen kan, eii niet beschaafd genoeg is, geen school gehad heeft. Genieën, zooals Bouwmeester, doen 't zonder school, kunnen 't zonder school doen, roepen de scholen ter school bij zich; maar Louis Davids is heelemaal geen genie, en mag, als hg ooit iets wil leveren op 't gebied van kunst, beginnen bg Spa-a, Slee-ee, Drie-ie. Voorloopig zal hg daar de handen vol aan hebben. Als do jonge man ooit dezo regels lozen mocht, en denken zou, dat ik hem kwalijk gezind ben, dan vergist hg zich. Als hg maar eenvoudig is, en erkennen wil, dat hg nog niets is, maar wel iets werden kan, dan zal ieder die wat aan kunst deed en er liefde voor gevoelt, hem gaarne terecht wijzen. Van Rika Davids komt nooit iets terecht; dat is te absurd; die kent 't en behoeft niets meer te leeren. Vraag 't haar zelf maar. Er zgn zoo van die menschen. *-^'t Is onbegonnen werk, om van'n spreeuw 'n nachtegaal te maken. Waar de voorstelling rag in den steek liet en mij niet bezig kon houden, zooals ik dat voor mgn dubbeltjes verwachten mocht, daar had 't toeval gezorgd voor eenige vergoeding in de aanwezigheid van twee aardige oude wil is ar, en misschien ook de begaafd heid. Maar die eenvoudige kracht onze mannelgke, sterke constitutie die man keert." „Je, jelui mannen bent ontzettend sterk I" zeide zjj hoonend, stond op en trad op het begroeide verandahek toe. Vast drukte sjj ar hoofd tusscben de bladeren. Haar donker haar teekende zich scherp van de roode bladeren at. Gertie ging naast haar staan, had teeder den arm om haar middel geslagen en luisterde haar teedere woord jes toe. Maar sjj hoorde, dat Walde seide „Apro pos mgn beste Egt weet jg eigenlgk wel, dat wg in Florence jou kameraad dien Rollin hebben aangetrc ff >n Gertie was het liefst dadelgk weggeloo- psn, want zjj sidderde van angst. Maar zg bleef en luisterde gespannen toe. Een vrieadeljjk, bewonderenswaardig mensch, dat is niet te ontkennen. Hjj heeft mgn kleine het hot gemaakt." Walde lachte: 't is anders hopeloos werk voor hem. Maar hjj is wel een man, die iets weet, al is het dan ook alleen het eenvoudige weten van den dilettant, waar van ik eigenlgk niet heel erg houd. Wat denk jg van hem?" Egbert aarzelde een oogenblik met het ant woord. Voor zgn ziel steeg plotseling de indruk op, dien hg vroeger ontvangen had. teen hg, uit zgn slaapkamer komend, Rollin en Gertie in een jjverig onderhoud verdiept gevonden had, en hg dacht er ook aan hoe dikwjjls Rollin naar zgn mooie schoonzuster had gevraagd, zoo belangstellend! En 1 tegelgk steeg er in hem een vreemd gevoel j op iets als njjd op den kameraad, die j eeuwig de overwinningsvaan met zich droeg. „Rollin I" zeide bjj eicdeljjk. „Hjj wordt zeer hoog geacht. Oi dat ten rechte of onrechte is, kan ik niet beoor- deelen. Maar ik denk dikwijls, dat hjj bjj alle vriendelijkheid, toch een doordrjjver is. Een die een vast en hoog doel voor oogen houdt, niet alleen op militair gebied, maar ook in het leven. Hjj moet overal de overwinningsvaan planten." „Zoo zoo 1" zeide Walde. En Gertie vroeg haar schoonzuster met bevende stem: „Willen wg niet liever in den tuin gaan Ik word huiverig van dat staan. Het wordt reeds herfstig." Hoofdstuk VIL Nu waren zg dan werkeljjk thuis, Egbert en Hilde. Maar de vrede, die anders onder het ouderlgk dak woont, was niet met ben. Ia de eerste dagen scheen een waas van deren vrede hunne zielen te omhullen. Vader en moeder hadden hen zoo hartelgk ont vangen, en zjj waren beiden zoo moe, zoo dat het stille behagen, dat de grondtoon was van de ouderlijke woning, voor hen nog alle bekoring had. Wat hen op de reis aan opgewondenheid was overgebleven, was verdwenen. Het deed zoo goed, de oogen eens voor het eigen innerljjk te sluiten en zich eens te laten oppassen en vertroetelen. Want als Egbert met zgn vader door den tuin liep en zag, hoe de oude heer zich over elke bloem verheugde, of wanneer hjj met hem in zgn werkkamer zat en vader met zgn welluidende stem over hst een of ander boek sprak, dat hem juist bozig hield, dan zeide hjj tot zichzelf: „wat is vader toch een levenskunstenaar." En wan neer Hilde op de canapé lag, het hoofd diep ia de zjden kussens, en moeder op haar zroVe n teedere maaier, die steeds liefde en vertrouwen verwierf, haar ver zorgd*, dan liet zjj de leden over de oogen zinken en lachte heimelijk bjj de herinnering aan haar leege studeerkamer bjj mevrouw Teilmann. Vader en moeder behandelden de dochter als bjj afspraak a's een zieke, die de meeste zorg behoefde Zjj waren beiden z ;sr ontsteld geweest, toen zjj Hilde weder ztgen de gestalte niet meer slank, maar uitgeteerd, bet gelaat mager en bleek, de oogen diepliggend en met zwarte kringen, en om de lippen trilde en beefde het steeds zenuwachtig. Moeder zag met niet minder droefheid, hoe Hilde den uiterlgken mensch geheel verwaarloosd had, boe onverzorgd heur haar was sn hoe zg ook niet de mitste waarde aan mooie kleeren scheen te hechten. Vader keek ditmaal dieperhjj sig in de jonge, pjjaljjke trekken de smart der bittere ontgoocheling. Niemand sprak over haar kunst. Niemand vroeg naar haar studie. Ook dat was als •en onuitgesproken wachtwoord. De ouders waren door Egbert onderricht geworden, dat Hilde trots haar ijzeren vljjt. over hare vorderingen niet tevreden was. Der moeder gebood haar lieide, te zwijgen vader wilde afwachten, of Hilde zelf sprak. Volgens zjjn aard moest men elke onaan gename uiteenzetting zoo lang mogeljjk ontwijken. Ook met den zoon sprak hg over alle mogelijke diagen, maar juist niet over hemzelf Vóór alles sprak hjj het liefst over Walde. Die had uit Italië steeds zco uitvoerige berichten gezonden, en die had nu uit Heidel berg ook zooveel interessants ge meld. Ja,'zelfs een geheele kist met litter tuur. „Walde is iemand met een boven natuurlijke vigt," zeide de vader met trots en hjj zat zelf uur aan uur over hetgeen zjjn zoon Walde hem zond, te broeden. Moeders hart, moeders deuken en doen waren steeds bjj dat kiad, dat haar het meest noodig had.Dat scheen nu Hilde te zgn. Bjj hun komst hadden haar oogen ook wei met vragend zorgvolle uitdrukking op het gelaat van haar zoon getocht, maar nu wijdde zjj zich geheel aan de dochter, nadat Egbert elke vraag, welke hem gedaan werd, naar zjjn leven en werken, met „goed" beantwoord had. Egbert was dat zeer aangenaam. Hjj wachtte Eu datgene, waarop hjj wachtte, hield hem zoo sterk bezig, dat het hem als het ware geheel vervulde. Hjj wist en voelde de rust, die je nu hier hebt, is niets andsrs dan de stilte vóór den storm Benut die, om je krachtiger en sterker te maken. Op den dag na zjjn terugkeer van de manoeuvres was het diner bjj het regiment geweest, en daar was Excellentie Gramberg verschenen, die zich sedert zjja huweljjk daar niet masr had laten zien. Egbert wilde hem uit d;n weg gaan maar dat kon niet. Nauweljjke was de tafel opgeheven, of de onde kwam op aem toe, greep hem onder den arm en trok hem met zich mee naar de bibliotheek die op zulke avonden steeds leeg was. Grumberg hoi b*paald uitstekend gedi neerd. Het roode gezicht glom en gloeide. Maar Egbert wist dan.hoajhet met hem stond, hjj was opgewonden, maar doorgaaas nuchter hjj sprak misschien nog levendiger don andere, maar hjj wist heel goed wat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5