"Tacopone.
De kinderen vu mijnheer
Vos Harthansen.
Zondag 4 Nov. '06.
50e Jaargang. No. 4201.
tweede BLAl).
FEUILLETON.
26. o
Sclaier Cint.
(Een Hemelphantasie.)
Door
H. DE HOOG.
De steenhouwerij van Basilio Tamaclio was
ten laatste voor schuld verkocht, liüzolf 'n J
aanstoot geworden voor allen, die hem kon-
den. IIU sleepte zün loven voort als 'n on- j
gelukkig mensch, die niets meer van het
leven wenschte; zonder hoop en zonder ver
wachting; voor wien de Dood 'n welkom
bezoeker zou zün. Hij bracht zün nachten j
door onder den blooten hemel en at wat de
menschen hem uit medelüden gaven of wat
de honden niet lustten. HU reinigde zich
niet meer, verarmde bü den dag en wachtte
op verlossing uit dit aardsch bestaan.
Op een namiddag had hü zün ziek en
uitgehongerd lichaam gesleept tot buiten
de stad, in de naby'heid van zijn vroegere
woning. HU voelde, dat 't einde nabü was
en legde zich achter 'n haag neer, om te
sterven. Toen het donker was geworden,
kwamen er 'npaar menschen voorbü, die
spraken over de stierengevechten, welke
gisteren gehouden warenen hü hoorde den
een den ander moedeelen, dat Gian Balero
gisteravond gestorven was. 1
Basilio herinnerde zich den ty'd hunner
vriendschap, den tüd waarin zü jong en ge
lukkig het leven waren binnen gegaan; en
eer de nacht volkomen was gedaald, sloot
Basilio ook zün oogen voorgoed.
'a Morgens vond men achter de groene
haag het ontzielde overschot van dezen eens
zoo krachtigen man.
Toen Jacopone de tijding van Gian Balero's
dood ontving lag hü al 'n paar dagen te
snakken naar adem: hü had weer 'n aanval
van asthma gekregen. Zün klanten, die hom,
happend naar lucht, gevonden hadden, met
groote oogen en zweet op 't voorhoofd, waren
verschrikt naar den dokter geloopen, en deze
had gedaan wat des doktors is, en hem
drankjes, pillen en poeders voorgeschreven.
Helaas, eer men aan Anüs-Spiritus dacht,
'teenige dat asthmalyders verlichting kan
geven, kwam Jacopone adem te kort en
bezweek op zijn kruk in 'tpothuis; alleen.
Dit geschiedde denzolfdon morgen, waarop
men het lyk van Basilio gevonden had.
Spoedig was het aan het paleis bekend,
dat Jacopone, de schoenlapper, die in het
pothuis om den hoek woonde, het tüdelüke
had gezegend. Zün ziel had zich bevryd van
alle aardsche banden, haar leemen hut ver
laten, on was nu op weg, om haar eeuwig
tabernakel in bezit te nemen. Het dienst
personeel, .waarmede Jacopone soms zeer
vertrouwelük had gesproken, wist daar meer
van. Allen kenden zyn levensgeschiedenis
en zün levensbeschouwing: onderworpen zyn,
berusten, geduld hebben. De eersten zullen
de laatsten, de laatsten de eersten zijn. Daar
boven is alle verschil verdwenen; voor God
zy'n alle menschen gelük.
Het nieuws van Jacopone's dood kwam
langs allerlei kronkolwegen van de keuken
in de salons terecht. De kamerdienaar van
den Graaf vertelde het dezen, en de Graaf
gaf bevel, dat het pothuis voorloopig niet
verhuurd zou worden. Het heengaan van
Jacopone ontstelde niemand.
De kamerdienaar vertelde verder:
't Was een wonderlüke en vreemde samen
loop. Eergisteren was een van Jacopone's
vrienden overleden, en dezen morgen eon
tweede, dien men dood aan den weg had ge
vonden. Een paar uren later stierf Jacopone.
Ja, 't was 'n wonderlüke en vroemdo samen
loop.
Toen ontstelde de Graaf.
HU keok Tofilos, zün kamerdienaar, ernstig
aan en vroeg onrustigIs er dan 'n ziekte
uitgebroken 'n Epidemie misschien Tofilos
haalde de schouders op en antwoorddeIk
weet het niet, heer Graaf, men zou 't byna
gelooven 't is althans 'n vreemde geschie
denis. De Graaf keek in de spiegel en vond
zichzelven min of meer bleek. Voel myn
handen, Tofilos, zün ze niet min of meer
klam
Min of meer, ja heer Graaf.
Laat dadelük inspannen en ga zelfden
dokter halenik voel me niet wel. Dokter
Carrasso.
Tofilos verdween.
Onrustig liep de Graaf de kamer op en
neer, telkens kijkend in eiken spiegel, dien
hy voorbyging of tegemoet liep. Hy voelde
zich werkelijk ongesteld Vanmorgen vroeg
reeds had hy gemeend niet vry van hoofd-
pyn te zün, maar had er geen acht op ge
geven; nu kon hü zich dit niet meer ont
veinzen; hy had zware kloppingen in het
hoofd en pün in rug enbeenen. Hy gevoelde
buikpy'n en neiging tot braken. Hü schelde
om Sancho.
Is my'n slaapkamer in orde?
Ja, heer Graaf.
Laat my' op u leunen en breng mü er
heen. Ik gevoel mü zeer ziek. En help my"
ontkleeden.
Sancho schrok van de starende oogen züns
meesters.
Zal ik soms eerst de Gravin waarschu
wen, heer Graaf?
Neen, help mü eerst te bed en ga dan
de Gravin zeggen, dat ik 'n weinig hoofdpün
heb. Maar doe het voorzichtig, en laat da
delük den dokter bü inü, als hü komt.
Sancho bracht zün heer naar diens slaap
vertrek, hielp hem bü 't ontkleeden en te
bed. Zacht on zorgzaam legde hü de prach
tige dekens, met fijne borduursels, over
het van koorts rillende lichaam van den
Graaf.
Haastig, maar stil en geruischloos kwam
dokter Carrasco de kamer binnen, boog zich
over den hoogen lüder, bevoelde polsen en
slapen, en gaf fluisterend aan Sancho eenige
bevelen.
Na vüf minuten kwam Sancho terug met
'n zwart fleachje en 'n penseel, en zei fluiste
rend, dat de Gravin 'n uur geleden was
uitgereden en niet voor drieén zou terug-
keeren.
De dokter schudde het hoofd, keek even
voor zich uit, en zei toen tot Sancho, dat
deze dadelük naar dokter Pedro zou gaan,
om hem te verzoeken oniniddellük hier te
komen. Haast u, en zeg aan Tofilos, dat
hü zoo spoedig mogelük 'n schaal üsbrenge.
Sancho verdween wederomde dokter
nam de pols van den zieke in zyn handen
en keek nauwlettend op zün horloge. De
zieko baadde in zün zweet en was be
wusteloos.
Tofilos bracht het ys binnen en keek met
angstige verslagenheid naar 't bed. De dokter
beduidde hem, niets te vragen, het üs in 'n
wollen doek te pakken, en in de kamer te
blüven tot dokter Pedro gekomen was.
Dos Graven ongesteldheid was reeds be
kend in geheel het huis. Knechten en
vrouwelü'ke onderhoorigen keken elkaar
vragend en angstig aan, en op den gang,
waar de slaapkamer was, stond een van het
dienstpersoneel op post, om te melden
wat hü te weten mocht komen, en klaar te
staan, als er schielük hulp mocht noodig
wezen.
Dokter Pedro trad de ziekonkamor binnen
en onderzocht den zieke. Dokter Carrasco
keek hem vragend aan, wees op de schaal
met y's en zei zachtOf Champagne.
Te laat, antwoordde Doktor Pedro, tenzü
de Graaf nog bü mocht komendan zouden
we misschien met Champagne iets doen
kunnen; maar absoluut geen ys-
Dokter Carrasco vroeg verder: Wat dunkt
u ervan, dokter? Ik heb u laten roepen,
omdat ik er niets van bogryp.
En dokter Pedro antwoordde Ik ook niet.
't Waren tweo eerlüke doktors.
Eer de avond was gevallen, stierf Don
Ramiro in tegenwoordigheid van zün vrouw, j
zy'n huisbestuurder en de voornaamste loden
van zyn huis; en ook zyn schoone menschen-
ziel aanvaardde haar sabbatsreis.
(Wordt vervolgd.)
LX.
'n Paar uren vóór 't verschünen van uiün
vorigen brief, berichtten Particuliere- en
Reuter telegrammen" ons, dat de Köpenicker
pseudo-Kapitein te .Borlyn gevat was. Ik
kom daar nog even op terug, omdat ik in
boven bedoelden brief 't daar nog al „te
kuiaad" over had, zooals een der lezors mü
onderweos.Heb-ik gezegd „'t Zou zonde wezon
als men hem pakte", dan heb ik dat ge
schreven, omdat ik 't innig, innig meen
al spüt 't mü nu, dat 't een doortrapte schurk
blükt te zün, een tuchthuisboef, wien ik,
en wel honderdduizend fatsoenlijke men
schen met mü, deze originaliteit bonüd. Ik had
gehoopt, dat 't een grappenmaker was
geweest, een man, niet met dievenstreken,
maar met pit achter de ooren, die de ziekte
van Duitschland alleen maar eens bespotte
lijk wilde maken, en die later den ontstel
den Burgemeester zün arme vierduizend
Mark, onder 't een of ander voorwendsel,
had terug gezonden.
I Evenwel, „pit acht d' ooren" heeft hü
bewezen te hebbenmaar 't is jammer, dat
de ooren niet aan 'n nobeler hoofd zitten.
Toch neem ik mün woord van „zonde"
nog niet terug, en om te bewüzen, dat er
meer zoo over denken, citeer ik uit 'n tele-
Egbert keek van verre naar Gertie en
■ijn broeder. En hg las op het lieve ge-
zichtje van zjja schoonzuster een spanning
van verwaehting en op Walde's verdrietig
gelaat„Wat halen zy nu uit Waarom
met den nachttrein te reizen Verstandige
menschen zitten aan hun werktafel of slapen.
Daar is bepaald wel iets zeer onaangenaams
gebeurd B
Voor uitvoerige uiteenzettingen was na
tuurlek geen tyd. Vader had nogal lang
werk om uit te stappen en was erg om
slachtig by de begroeting. In alle baast
fluisterde moeder Gertie het voornaamste
in het oor, terwyl Walde geheel door zyn
'ader en het zorgen voor de bagage in
°mlag werd genomen. Maar hy vernam
^h genoeg om met hoog opgetrokken
Wenkbrauwen te zeggen „Een zeer dwaas
Reisje is Hilde. Ik hoop mama, dat u
fl't zaakje eens energiek zult weten te
behandelen."
«Instappen 1" riepen de conducteurs. Een
*niven, en dan
het laatste oogenblik echter zag
Rgbeit van uit het venster nog iets, dat
s®.mat schrik vervulde.
zag daar buiten Bollin staan en zag
deze zyn hoed afhaalde met een
zonderling verlegen gelaat en toch met een
schittering in de oogen. En hy zag dicht
voor den wagon Gertie, juist onder een
electrische booglamp, hy aag hoe plotseling
een donker rood haar wangen kleurde on
dat haar hand tot steun een rywielen-
stacdaard greep. Daar rolde de trein d«
duisternis weer tegemoet. Arme Gertie
Hoofdstuk V£LL
Arme Gertie I Huiverend zeide de
jonge vrouw het in deze dzgen menigmaal
tot zichzelf.
Zjj had zoo wakker gestreden voor eigen
vrede; om een weinig eigen geluk; om de
liefde voor haar man.
Jawel om de liefde van Walde.
Want zy moeet zichzelf steeds weer af
vragen is dat nog liefde, wat hy voor
mg gevoelt Is dat liefde, die steeds en
altyd weer neemt, die nooit deelt, die nooit
geven wilwien alles zoo gewoon, zoo on
verschillig is, als bet dagelyksch brood 1
Zoo vurig had zy om Walde gevochten,
juist in deze laatste weken. Onbewust
misschien, maar zooveel te inniger, zooveel
te hartstochtelijker, omdat in haar nog was
eea klein schuldbewustzijn, sn het gevoel,
dat er nog iets moest worden goed ge-
1 mankt.
En nu was alle vroolykheid, alle nlf-
vertrouwen van haar weggevallen, zooals
dorre bladeren afvallen door den herfstwind
Tot een ondraaglijke pijn werden haar
die dagen. En zy bracht de nachten slape
loos door, die voor haar altyd een ver
kwikkende rust hadden gebracht. Zjj lag
met gesloten oogen, maar de ellendigste
gedachten tobden haar af.
Met automatische regelmatigheid sloop
gram uit Berlyn de volgende regels:
„By de gevangenneming kon men
„meermalen uitdrukkingen vernemen
„als Hoe jammer
Dat had niet moeten gebeuren", of
Dia toch f' allo woorden, die werden
„uitgesprokenop'ntoon van teleurstelling".
Evenwel, de „Kapitein van Een Dag", de j
schoenmaker Wilhelm Yoigt, gaat er nu achter,
en misschien wel voor langer dan hUzelf
denkt. Maar hü is getraind in 't vak en
't zal 'm dus niet zwaar vallen 't nog
ettelüke jaren uit te houden. „Seine Braut"
kan gerust naar 'n anderen „Freier ausgucken"
haren Wilhelm ziet ze voorloopig niet
terug.
Amsterdam.
Hier verdwijnen de dubbeltjes op 'n
andere manier dan te Köpenickmaar.
ze „verdwünen" toch.
Natuurly'k, Amsterdam is geen reuzen-
spaarpot 't geld wordt bier, evengoed als
in elke andere gemeente, gelild om uitge
geven te worden. Dacht-je soms, dat we
hier 's nachts opbleven om rüksdaalders te
poetsen en gouden tientjes in cladon te
wikkelen Of dacht je soms dat Burge
meester en Wethouders dat deden D'r is
hier nog al maar niéts te doen, en al wat er
gedaan wordt, moet betaald worden.
Dat weet ik wel, maar er wordt zoo
veel overbodigs godaanzooveel waar nie
mand nut of voordeel van heeft, zooveel
dat morgen of overmorgen weer overgedaan
moet worden, afgebroken of opgebouwd.
Welzeker,._tpeymaar jongens! D'r man
keert nog maar aan, dat je gaat vertellen,
dat deHeeren van 't stadhuis 's nachts van
onze centen aan de rol gaan. 't Is wonder,
dat je ons niet wy» wilt maken, dat je ze
gëarmd zag dansen vóór de „Vic", toen je
de Nes voorbüging.
Die wordt afgebroken. Jammer hè?
Wat wordt afgebroken?
De Vic".
Goddank 1 'n Riool minder in do stad.
Maar nu je daar toch in de buurt bent, wil
ik je even wüzon op 't Commandantshuis aan
den Vygendam. Heb je niet gelezen in de
couranten, dat 't afgebroken zou worden,
evenals zoovele andere particuliere gebou
wen
Jawel.
En heb je dan ook gezien, wat er na
die bekendmaking met 't Commandantshuis
gebeurd is? Mon heeft er 'n stellage rond-1
om gebouwdik dacht, om 't af te gaan
breken. Maar ik heb mü vergist't wordt j
opgeknapt en gerestaureerd en 't zal ook
wel opnieuw geschilderd worden, 't Is,
alsof men, evenals by' 't „Pesthui*" in de 1
buurt van den Overtoom, tot de overtuiging
is gekomen, dat 't zoo'n pronkstuk van
architectuur is. Dat stond ook anderhalf
jaar geloden op 't punt van gesloopt te
wordenen nu lükt 't 'n oude goed-onder-
houden vesting, keurig in de verf naaroud-
Hoilandsehen trant, omdat men 't zonde
vond zoo'n pronkstuk prijs te geven aan
sloopershanden. Misschien dat men nu tot
dezelfde overtuiging is gekomen aangaande
't Commandantshuisanders kan ik 't mü
niet begrüpen. Maarals ze nu
over 'n poosje 't tóch gaan afbreken,
dan kunnen zo oerlük zeggen dat 't
reeds sedert lang bosloten was. Dan zün
al die opknap- en reparatiekosten wel
tevergeefs geweest, maar daar geven
we hier niet om. 't Geld is rond en de logica
eischt, dat 't rolt. En dit is het eenige niet
Het „Hui* met de zeven Hoofden staat nu al
drie jaar renteloos, met 'n steiger er voor,
die nu wel zoo zachtjes aan verrot zal wezen.
Toen een der Raadsleden, 'n tüdje geledon,
naar den Directeur van Publieke Werken
ging en hem vroeg, wat de oigenlüke be
doeling toch was met dat huis, werd hü
naar den Ambtenaar van Onderwüa verwe
zen. Toen hü daar dezelfde vraag deed, ver
wees deze hem weer naar Publieke Werken.
Is 't wonder, dat de aanhoorders in 'n lach
schoten? 't Plan bestond, zoo verklaarde
de Wethouder Van Hall, om hot „Hui* met de
zeven Hoofden" in te richten voor Hoogere
Burgerschool voor meisjes; maar 'n paar
weken geleden heeft men dat plan opgege
ven. Het huis staat daar dus nog altüd
zondor doel of bestemming. Het voorstel,
om er 'n volksbibliotheek te vestigen, kan niet
doorgaan, omdat men waarschünlük daartoe
gelegenheid krügt vjak naast de Universi
teitsbibliotheek. De Burgemeester hooft do
aandacht gevestigd op de Militie-zaal en vond
't raadzaam te wachten totdat deze ont
ruimd wordt.
Hoe 't nu verder met 't „Huis" gaan zal,
ligt in 't duister, maar 't staat intusschen
ziyider doel, zonder bestemming en renteloos.
Do Amsterdainsche correspondent van „De
Nieuwe Rotterdammer" heeft ons intusschen
meegedeeld, dat de directeur van Publ. Wer
ken in „'n onbewaakt oogenblik" zyn ontslag
heeft gevraagd. Dat scnünt niet alleen te
wezen om zün onwetendheid over de be
stemming van het „Hoofdenhuis", maar
veeleer te schuilen in de dakbeschieting der
de dag heen. Zóó wilde Walde het. Mams
kwam veel ea had telkenmale een prak
tische verandering in het huishouden en
monsterde met scherpen blik den gang van
zaken ia keuken en provisiekast. Dat was
voor Walde een vreugde. „Myn moeder
hadt jy moeten trouwen," had Gertie hem
vroeger eens schertsend gezegd en toen
had hy heel ernstig geantwoord: „Mama
is de beste aller moeders. Ik kan je haar
als voorbeeld ter navolging stellen."
In de werkkamer zat de oude heer over
zyn boeken gebogen, die nu de eenige
vreugde van zyn loven schonen uit te
maken. „Stoor papa niet," had Walde
gesproken. O neen, zy 8toorde hem niet.
Zy vermeed hem juist, sedert hy de eerste
dagen zoo hard en scherp over Hiido had
geoordeeld Dat was er ook een, die altyd
als op kattepootjes ón alle zwarigheden
des levens was heengeloopen en nu, terwyl
het leed met geweld en onafwysbaar op
hem aanrukte, daartegenover stond als
een wildvreemde. „Gun toch de arme Hilde
dit haar armzalig geluk, om in de laatste
dagen nog wat te kannen zyn voor den
maa dien zy liefheeft," had Gertie harta-
tochtelyk uitgeroepen. Toen had Walde
de wenkbrauwen gefronst„Wil jy dus
party trekken voor een jong meisje, dat
heimeljjk het huis harer ouders verlaat,
om eea vreemden man, en welk een man 1
een zigeuner eerste klas, na te loopsn
En met welk een vuur spring jy daarvoor
in de bres 1 Gaertrude, ik begryp je niet-"
Neen zy wilde niet meer hartstochte
lijk zyn. Geduld geduld
V/as Walde thuis, dan zat zy tegenover
hem aan tafel, stil en in zichzelf gekeerd.
Walde was reeds tevreden, wanneer de
wynkelders In het Gemeentelük Handels-
entrepot.
Die wynkelders zün drie jaar geledon ge
maakt en in gebruik genomen, en nu reeds
wordt aan de gemeente een bedrag gevraagd
van f 23000.zegge: drie-en-twintig duizend
gulden, om de dakbedekking van die wijn
kelders te repareeren. En die reparatie is
zóó dringend noodig, dat men niet eens het
antwoord van 't gemeentebestuur op die
aanvraag heeft afgewacht en maar vast aan
de reparatie begonnen is. Uit het relaas
citeer ik:.... „Hen hee/t by het maken der
„keldert tot afsluiting van de buitentemperatuur
een constructie gevolgd, die geleid heeft tot hel
ontstaan van ten verrottingsproces",„de
„dakbeschieting der kelders is cerztcamd, en
zelfs het daklood op vele plaatsen geheel ver-
teerd
En dit alles na drie jaren. De door my
genoemde correspondent noemt dit „*n nieuw
staaltje van kostbaar wanbeleid bü P. W.", en
hoopt, dat de Heer Sutorius er in den Raad
het zyno van zal zeggen. „Gelukkig", zegt
hy, „dat deze afdoeling do kieschheid gehad
„heeft zich buiten den beursbouw te houden.
„We zouden er allicht mee van den wal in
„de sloot zü'n geraakt."
Verder is hier het vraagstuk der Reguliers
gracht de nachtmerrie van duizenden. De
couranten worden met „Ingezonden stukken",
waarin mon dit vraagstuk tot 'n oplossing
wil brengen, overstort. Het Handelsblad
heeft zün lezers medegedeeld, er geon ruimte
meer voor te zullen afstaan. Maar intus
schen blüft het: Reguliersgracht und kein
Ende. De menschen gaan er voor uit, om
t grachtje nog eens te zien. Tweo jaren
geleden is Thorbecke, optimus civus civii", er
met de haren bügesleept, om zün geest te
laten getuigen, dat 't hem nu toch speet, te
hebben gezegd, dat „Kunst geen Regeerings-
zaak was. Dat doelde op t grachtje, dat
zoo mooi is met zy'n rü van boogbruggen,
en dat ze nu dicht willen gooien. Noen
dat ze open willen houden, en waarvan ze'
do bruggen estaureeren willen voor f 100.000.
Noen, toch niet; dat ze dicht willen gooien
om er dan 'n breode straat van te maken'
omdat de Utrechtscbe straat zoo druk is.'
Of neen, misschien restaureeren ze toch de
bruggen nog wel, en bly'ft 't grachtje be-
houdon.
Enfin, ze weten 't zelf niet. 't Is 'n voor-
en togengepraat en -geschry'f, waar 'n
inonsch zeeziek van wordt, 't Schynt wel
alsof or 'n vloek van waanzin rust op alles
wat van gouvernement!- of stadswege be
gonnen wordt. Hier in Amsterdam loopt 't
do spuigaten uit. Ik stond van de week op
t Leidsche Plein te kü ken naar de afwer
king van 't laatste stuk plaveisel. Er ston
den meer menschen, die 't zelfde doden
Iemand vroeg toen aan een der werklieden
\\anneer kom jelui 't weer opbreken?
Wat meneer? vroeg de man.
Dit plein.
En de werkman lachto, ovenals de omstan
ders. Ze begrepen elkaar allemaal. Want
als er een straat hier nauwelü'ks dicht is
die opon was voor aanleg van gas, dan
komt de waterleiding haar weeroponbroken
voor don aanleg van water, en zoo gaat dat
om en om. 't Is alsof we hier 'n Babel
bouwen, waarby' ook de menschen elkaar niet
verstonden en begrepen. Hier althans be-
giypen we elkaar nooit, en 'n Amsterdain-
Donesis XI leest, kan gaan meonen,
dat daar sprake is van zijn stad. Daar staat
„kom aan, laat ons nedervaren en laat
„ons hunne spraak verwarren, opdat 'n
„iegelijk; de taal zy'ns naasten niet ver
sta. 1) Daarom noemde men den naam
"^'eC s'a<f Babel, want aldaar verwarde
„de Heer de spraak." 2)
Een andere correspondent, n.1. dia van „de
J olegraafschynt echter aan zulk een van
boven komende oorzaak van verwarring niet
te donken; min of meer boos zegt dozo
Dat de burgemeester zijn hoofdambtenaren
„verdedigt best, maar laat 't dan wezen,
omdat het ambtenaren met een hoofd zijn,
„en niet, omdat ze nu eenmaal behooren
„tot het bureaucratisch kringetje, dat onze
stad belachelijk maakt en op kosten jaagt."
Zie eens, d e correspondent meent'twaar-
schynlyk heel goed, maar de man is óf bar
te goeder trouw, öf heeft totaal geen mon-
schenkennis; althans goen kennis van ambte
naren. „Ambteraren met 'n hoofd?!" Maar
man, wat zoek je Die bestaan nietIk heb
oens n prins gesproken met 'n hoofd, on ik
hob koetsiers en schuitenvoerders ontmoet
ri1 x1oofd haddenik weet dat boeren 'n
hoofd hebben, vooral de Friesche, misschien
ook de est-Friescheik heb in mün lange
leven heel wat menschen ontmoet, burgors
en buitenlui, die bü slot van rekening alle
maal n hoofd bleken te bezitten, al merkte
men dat dadely'k nietmaar 'n ambtenaar met
n hoofd en dan nog wel 'n Aoo/yainbte-
naar neen, dion heb ik nog nooit ontmoet.
Een uur heb ik t soms gedacht, misschien
wel twee uren, maar dan kwam 't uit, dat
ik my had vergist. Neen vrind, als de bur
gemeester niet eer zy n ambtenaars mag ver
dedigen, of zy moeten 'n .hoofd' hebben, dan
komt hü nooit aan zy'n verdediging toe;
want zulke ambtenaars bestaan er niet.
Och, en dat weet de man ook wel. Wat
iedereen weet, zou nu juist hij dat niet weten
Kom, kom, dat is te gek.
Gy zegt zelf ik spreek altüd nog tot
mün vrind-collega van „de Telegraaf' gy
zegt zelf in uw artikel van 26 October, dat
„de bureaucratische kliek hier, haar slijmerig
iceó steeds dichter spint en zelfs 'n man als
onzen burgemeester langzaam inwikkelt". Gy
noemt Publieke Werken 'n „Jan-boef'. Denkt
ge dan, dat onze burgemeester blind is, en
dat niet ziet? Nu, hoor eens, ik zie eer kans
om 'n variété-zanger aan zü'n verstand té
brengen, dat 'n correspondent van ds.Schager
Courant" goed bij z'n hoofd is, dan dat gy' my
dat wüs kunt maken.
Als de burgemeester al die stommiteiten
van zün onderhoorigen goed wil praten of
liever goed praat, dan doet hü dat en dan
moet hü dat doen, omdat zü „ambtenaren"
zün, of ze 'n „hoofd" hebben of niet. Hü zit
nu eenmaal in 't schuitje en moet varen,
soms zelfs rooien, soms laveeren, altüd schip
peren. Och hemel, die man zit (laar ook niet
voor zün plezier. Denk dat niet Ga zelf
maar eens 'n poosje met ambtenaren om,
dan zal je me heter begrüpen.
„Ambtenaren met 'n hoofd!" Het woord al
leen is in staat half Amsterdam zich 'n on
geluk te laten lachen. Dat is je puurste
contradictio in adjectogü kunt evengoed
praten van hoekige kogel, vierkante bal,
'n levend lijk, droge regen, enz. En waarom
zoudt ge niet? Huyghens spreekt wel van
„uit roet" en bedoelt daarmede „sneeuw". Wie
weet of er goen andere Huyghens in U schuilt.
En zulke bollen mogen zulke contradicties
zeggen. Ofschoon, eerly'k gezegd geloof ik
niet, dat Huyghens zulk een vermetele sup
positie, als gij gemaakt hebt, zou hebben
aangedurfd. Zy'n u-it roet" is tenminste nog
voor logische analyses vatbaar, uw „ambte
naren met 'n hoofd" mist eiken logische»grond.
Noteer dit, vrind't is geen vüand, die
't je zegt. En kryg by' je joviale hart 'n hel
derder denkend hoofd. Loer den schün van 't
wezen schiften en stel niet zulke dronken
supposities; er zün nu eenmaal begrippen,
die onoereenigbaar zyn.
Genoeg 1 Ik heb genoeg gezegd.
Ons hart in al zy'n volheid uitzeggon, kun
nen wy' nooit; zouden wy niet kunnen, zon
dor ongeloof te wokken by hen, die misschien
zelfs langer leefden, maar minder ervaring
hebben dan wy'.
pen arme, die zün leed ten volle uitklaagt,
müden wy', omdat hü het kiesch gevoel
kwetst van hem, die gelukkiger is. Waar
heid kan soms weerzin wekken.
De bedrogene kan niet altyd ten volle
openbaren, hoe hü dupe werdomdatschouder-
ophalen en hoofdschudding 't antwoord op
zyn medadeeling wezen kan.
Nooit hoeft bedrogen vriondschap zich gan-
schely'k uitgoklaagd. Nooit heeft misleide
liefde zóó zich kunnen uitsnikken aan moeders
borst, of 'n vüver in de buurt b«waarde nog
inniger mededeeling van diezelfde liefde.
Wy zyn gedoomd in raadselen te spreken,
omdat wü in raadselen wandelen.
Maar wie leefde met zyn hart, verstaat
menig raadsel, dat voor andoren duister
bleef. Wie leerde luisteren, hoort in bygegons
hot rollon van den donder, ziet in zyn pols
slag den deinenden golfslag van zyn ziel, ont
waart in kinderoogen de onbezoedelde beel
tenis van God. Maar hü, die leerde luisteren,
hoort ook in een lachend uitgesproken dwaas
heid misschien de klacht van een geslagen,
miskende, en nu tot rust gekomen ziel, die
eindelyk leerde sommige individuen op een
afstand te houden.
ErvaringOch, ds menschen noemen u
een meesteres en vergen, dat ik u beminn'
en eere; ja, eeren wel, beminnen kan ik niet.
Het bloed, dat door mün aaren stroomde, van
jeugdig vuur en lachend leven vol, hebt gü
doen krimpen en vorstüven van onnoembaar
wee. Gy' hebt my wüs gemaakt, zóó vreeselyk
wüs, dat ik niet meer wil weten van.de
menschen. Hoort ge 't, Ervaring? Niet meer
wil wetenwant 'k boette telkens voor wat
levenswy'sheid, die gy my' schonkt, een stukje
lovon in, dat schoonor was dan gü mü hadt
te geven.
Ik eer U, 'k eer U hoog, o hooge Meesteres
Ervaringik eer U, maar beminnen kan 'k
U niet. Nog niet, nog niet.
H. d. H.
Aanteekeningen.
1) In jpmmige vertalingen leest men:
„niet hoore." Maar dit is onjuist. Prof.
Oort vertaalt 't als „niet versta."
2) Het woord „Babel" beteekent eigenlük
Woning van den god Baal; maar 't Hebreouw-
sche woord „Babel" kan ook „verwarring"
beduiden. Als zoodanig komt t dan ook in
den Bübel voor.
Indien dit laatste door taalgeleerden fout
talel op tyd gedokt waa, en de spyten
goed waren toebereid. Ea daarvoor zorgde,
dat wist hy, mama Wanneer er gespro
ken weid, was het over Hilde. Daarcm
zweeg Gertie nu maar. Walde werschte
het immers Of sr werd gepraat ovei
zekere wetenschappelijke dingen. En daar
over zweeg zy ook, want zj had reeds
laag erkend, dmt de wetenschap, zooals
vader en Walde die beoefenden, haar echte
vreagde in de kunst erbarmelyk ver
moordden.
Dan zaten de oude beer en Walde
samen in vlytigen arbeid in de werkkamer,
en die te betreden in deze oren, dat was hei
ligschennis. In den namiddag moeet Walde
meestal naar een ooilege.
Eertyds was het reeds een zaligheid voor
haar geweest, aan zyn voeten te mogen zit
ten en naar zyn stem te kansen luiateren.
Nu huiverde zg onder zy'n woorden,
sidderde zy onder de doodende woorden,
waarin zoo weinig was voor haar vrouwen
hart. Misschien, znde zy tot xichxe'.l, is
het myn schold, maar ik kin niet andera.
's Avonds werkten de heeren meestal
weer met nyvere vlyt, die hun tot een
manie scheen te zyn geworden.
Het nitgaan was nog niet begonnen, het
seizoen was aanstonds daar. Maar Walde
hield ervan, in zyn vrye avonden eea kleinen
kring rondom zich te zien. Het waren
altyd zyn vereersters. Vroeger had Gertie
daar een stil genoegen in gehad, maar na
verveelden en ergerden haar die avonden.
Hst was ook niets anders dan een nutteloos
dooden van den tyd met klinkende phrasen
en ingebeeld kunstgenot. Easy moest telken
maal, wanneer zjj naar Walde en zyn toe
hoorsters keek ot luisterde,en zag hoe hg haar
dan met bewnste welwillendheid behandel
de, denken hy voedert zyn paradepaard
ydelbeid heet het, en galoppeert roo
snel, dat jy, arme vrouw, ver, ver achter
blylt."
Arme Gertie I
Zy zou allee habbaa verdragen, zon
nooit de laatste hoop hebben verloren, wan
neer dat andero baar ciat van de laatste
spankracht bad berooid. Dat andere
die twsestryd in haar hart, die angst voor
zichzelf.
„Ik heb hem zoo lief gehad,* zeide zy
zichzelf dikwyls ea wroag da banden ia
vartwyteling en zeltverwyt. „Ik had voor
Walde willen starven. Maar liefde verlangt
wederliefde. Zy moet andere verwelken
ot vergaan. In my verstikt alle liefde.
Niet nit den wil tot boosheid, ik weet dat
wel. Ik weet wel, by heeft my liet, op
zyn wys. Maar hy heeft gaen reeht begrip
van myn voelen en denken. h$ heelt geen
verlangen te leven ter liefde van my, by
loeit alleen voor zichzelf." Ea «y steurde,
en in haar binnenste klonk hetHeere
God, leid my niet in ver z.ekirg I
Gertie w*s doodelyk verschrikt geweest,
toen zy Hollin op het station herkende.
Maar het lag bepaald in den cptinaistischen
grondtoon van haar wozen, dat d&de'yk de
hoop opkiomde„Hy zal hier op zyn door
reis zya; hy zal bepaald zya ouders be
zoeken." Dat was een stil hopen, waarin
toch vermengd een beimelyk verlan
gen „Slechts eenmaal zou ik hem nog
willen zien
Dan kwam kg den volgenden dag reeds,
op een uur dat hg zeker kon zya dat
Waide thuis was. Die ontving hem. Gartie
wilde laten zeggen, dat zjj niet thuis was