JACOPONE.
Zondag 18 Nov. 1906.
50e Jaargang. No. 4205,
OERDE BLAD.
(Ken Hemel phantasie.)
Arrondissement^ Recht
bank te Alkmaar.
Binnenlandsch Nieuws.
weer schielijk terug, zonder te kloppen. Petrus, maar dat is hier anders de gewoonte
Was er maar iemand geweest, dien hy niet.
inlichtingen had kunnen vragen, wat te Een oogenblik later hoorde Jacopone aan
I doen. Maar er was niemand. den binnenkant van de deur met sleutels 1
Zoo stond hy 'n wijle, kuchte eens, maar rammelen, en werd er 'n slot omgedraaid.
Hy zag de deur 'n kiertje open duwen, en j
Door
H. DE HOOG.
II.
Jacopone vergat het afgebroken lied verder
te zingen. Peinzend schreed hy voort over
den weg; hy dacht aan Basilio en aan het
lot, dat hom nu getroffen had. Zyn vriend
Gian had hy vaak zelf gewaarschuwd, soms
gedreigd met wat hem kon wachten; maar
Basilio, die arme Basilio, had altijd zyn
medelijden gewektóók als hy dronken was,
óók als de jongens hem naschreeuwden, óók
als hy met zyn vuisten op de tafel sloeg.
Want Jacopone wist, dat huiselijke omstan
digheden er de oorzaak van waren. Wisten
ze dat dan in den hemel niet?! Was zijn
leed niet grooter geweest dan het leed van
tien anderen samen Was er dan geen
vergelding voor gedragen leed Geen loon
Geen straf? Had Petrus of Gabriêl, of wie
dan ook boek hield van 'smenschen doen
en laten, niet moeten bedenken, dat iemand,
die altyd gescholden wordt, allicht tot
dwaasheden en zonden komt? Op aarde zou
'n goedhartig rechter daar reeds rekening
mee houden; deed men dat dan in den
hemel niet Of was Basilio's leed niet groot
genoeg geweest? Hoe groot moet 'tdan
wel zyn, om den hemel te verteederen?
Zoo peinsde Jacopone. Ja, Basilio had
aan de eerste les genoeg moeten hebben en
niet ten tweeden male moeten trouwen;
maar och, de oene mensch is de andere niet.
Jacopone zelf had 'm óók gewaarschuwd,
maar zonder succes. 'tNam niet weg, dat
hy toch medelyden met 'mhad. Was Wijs
heid en Gezond Verstand dan zooveel waard,
dat het, in de schaal der eeuwigheid gewor
pen, al het andere waardeloos maakte Was
wijsheid en deugd hetzelfde? Hy had ge
leerd: „De vreeze des Heeren is het begin
sel der wijsheid." 't Scheen dus wel zoo te
zyn. En Jacopone bepeinsde verder, wathy
over wijsheid en godsvrucht gelezen en ge
leerd had.
„Leer ons onze dagen tellen, dat wij 'n
wys hart bekomen." (1) En wijs had Basilio
niet gehandeld.
„Wie wys is, neme deze dingen waar en
lette verstandig op de goedertierenheden des
Heeren." (2) Op die goedertierenheid had
Basilio by den dood van Galatéa niet in 't
minst gelet.
„Wie verstandig is zal naar wyzen raad
luisteren." (3) Dat had Basilio niet gedaan.
„De dwazen verachten wijsheid en tucht."
(4) Zoo deed Basilio.
„De leer der wyzen is 'n springader des
levens, om af te wijken van de strikken des
doods." (5) Zoo had Salomo gesprokenmaar
Basilio had die lessen verworpen en de strik
ken des doods gezocht, om er in te vallen.
En er in gevallen was hy, door zyn onver
stand.
„De woorden der wijzen moeten in stilte
overwogen worden." (6) Basilio had nooit
geluisterd en nooit nagedacht.
„Ziet dan toe, datgy voorzichtig wandelt;
niet als onwjjzen, maar als wijzen." (7) Maar
Basilio had gedaan als de maagden in de
gelykenis en was nu, evenals deze, terug
gewezen. (8)
Ja, de les der wijsheid scheen van groote
beteekenis te zyn. Toch had Jacopone zelf
dit nooit zoo ingezien. Hy bekende zich
vergist te hebben. Maar als hy zich vergist
had in het eene, bestond de mogelijkheid,
dat hy zich ook in 't andere vergissen zou
bijvoorbeeld in zyn beschouwingen, die hy
had op aarde, en in het lot dat hem wachtte
na den dood. Straks zou hij 't weten. Gian
was teruggewezen, en naar zijne meening,
met rechtmaar BasilioDat had hy nooit
durven gissen. Evenwel, 't was zoo, en
'tzou ongetwijfeld rechtvaardig zyn; want
in den hemel bestaat geen onrechtvaardig
heid; die vindt men alleen op aarde, bij de
menschen; die oordeelen naar den uiterly ken
schijn. In den hemel worden allen gemeten
naar denzelfden maatstaf. Van arm en rijk
is daar geen sprake meer. Een prins, 'n
koning is daar niet meer dan 'n arme
schoenmaker, niet meer dan 'n bedelaar.
Eenzelfde oordeel, 'nzelfde rechtspraak treft
daar allen. Onderscheid kent men er niet.
Hy zou ze zien, die armen en veriatenen,
die evenals hy, met groot geduld op aarde
zooveel miskenning hadden gedragen. Hy
zou ze zien en ontmoeten, en met hen aan
zitten tusschen vorsten, die ook, als zy,
rechtvaardig waren bevonden. Eenzelfde
begroeting, eenzelfde feestkleed zou daar aller
deel zyn.
Zoo peinzend ging Jacopone verder en de
gedachte aan zyn naderend geluk stemde
hem weer blijde. Hy wist niet, hoe lang hy
reeds geloopen had en ook niet, hoe ver hy
nog van 't doel verwijderd was, maar 't einde
zou vreugde en zaligheid wezen.
Daar ginder verrees, tusschen bergen en
zilverkleurige wolken, het paleis van den
hemel, de hoofdingang, waar alle zielen, die
hun aardsche omhulsel verlaten hadden, zich
heen begaven. De omgeving was plechtig
en stil. Een wonderlijk licht bestraalde het
blanke marmer, waaruit het gebouw en de
torens waren opgetrokken.
Bloemen en statige boomenryen, heesters,
jasmijnen, kamperfoelie vervulden de lucht
met zoete geuren. Jacopone bleef staan en
keek rond zich. Hy dacht aan zijn arme
Pothuis, aan de bekrompen omstandigheden
waarin hy had verkeerd, en vergeleek die
met de weelde, die hem nu omringde. Maar
die weelde, hoe onvergelijkelijk ook, was nog
de hemel niet. Dit was nog maar de weg
er heen. In den hemel zou hy in nog won
derlijker pracht komen. Hier was hy alleen,
daar zou hy met legioenen vromen feest
vieren. Op aarde had hy gezwoegd voor
anderen, daar zouden engelen hem dienen.
A-ls hy aanklopte aan die groote poort, dan
2ou 't wonder gebeuren. Hy had vaak ge
lezen, dat engelen aan 't hemelstrand hem
Wachten zouden met kroon en feestkleed,
met harp of bazuin, om mede te jubileeren
611 te deelen in hun nimmereindigende vreugd.
Hy keek rondom zich, maar bespeurde
van engelen niets. Hy vond dit eerst
vreemd, maar bedacht, dat men waarschijn
lijk eerst aan moest kloppen.
Schuchter en bescheiden, zooals hy altyd
was geweest, trad hy naar de hoofdpoort,
aarzelde den gouden klopper aan te ra-
en toen by dit deed trek by zyo tmd
niemand verscheen. Hy overdacht weer
zyn lange leven, dat 'n leven geweest was
van ontbering en ingetogenheid, van harden
arbeid en vroom vertrouwenen toen hy
dit vergeleek met het leven van zoovele
anderen, kwam er 'n gevoel in hem, dat h(J
het recht had toegelaten te worden. Hy
greep den klopper en liet dien driemaal
met flinken slag op de deur vallen.
Toen hy 't gedaan had schrok hij van zyn
eigen daad en deed 'n stap achteruit.
Hy hoorde in zyn nabijheid het open-
knarsen van een raam of deur. Schuin
boven hem, in een der kleinere deuren, ging
'n luikje open en 'n grijs hoofd stak er
zich buiten.
Wat beteekent dat leven daar? vroeg
't hoofd.
En Jacopone, opziende, antwoordde: Ik
klopte, meneer. Of ik binnen mocht.
Hoeveel zijn er? vroeg 't hoofd weer.
En Jacopone, die eenigszins onthutst was,
antwoordde vragend: Wat blieftu, meneer?
Hoeveel er zyn? klonk 't eenigszins
boos terug.
Ik ben maar alleen, meneer.
Zoo. En hoe heet je
Jacopone di Mardo.
Uit Madrid?
Ja meneer.
Uit 't pothuis?
Ja meneer.
Dan moet je maar even wachten,
totdat er wat meer zyn, klonk 't antwoord.
Toen verdween het hoofd en het luikje
werd dichtgeschoven.
In aardscho taal gesproken, stond Jaco
pone als aan den grond genageld. Hy bekeek
het gebouw van onder naar boven en van
boven naar onder en tuurde lang naar het
luikje, waaruit hem 't hoofd had toegespro
ken. Hy wist niet, wat hy er van denken
moest. Ze schenen hem te kennen, want
toen hij zijn naam had genoemd, wisten
ze dadelijk te zeggen waar hy woonde.
Maar dan moesten ze ook weten, hoe hy
geleefd had, wat hij had ontbeerd en gele
den, hoe hy altijd achteruit geschoven was.
En bovenal moesten zy weten, hoe hy dat
alles gedragen had, stil en geduldig, vroom
en geloovig wachtend op het oogenblik der
vergoeding voor al zyn leed. Wisten ze dit
alles niet Hy week terug van het gebouw
en zette zich op 'n bank neer, schuin tegen
over den hoofdingang. Daar ging hy zitten
peinzen over het raadsel, waarvoor hy nu
gekomen was. Zoo zat hy langen ty'd. De
bloemen en boomen prijkten in al hun
luister en hun geuren vervulden de plaats,
als met kostelyken wierook. Het gebouw
en heel de omgeving baadde in 'n zee van
mystiek licht, waarvan men niet zeggen
kon, vanwaar het kwam. Het was doodstil.
Daar was het plotseling alsof hy geluid
van voetstappen hoorde. Hy keek naar
de hoofddeur en naar de kleinere deuren,
of een van deze alle zou worden openge
daan, maar zjj bleven gesloten. Intusschen
kwam het gerucht der voetstappen nader;
en eer hy omkeek naar den weg, vanwaar
hyzelf gekomen was, ging hem zwaar en
plechtig een hooge gestalte voorby. Hy zag
een lang wit zijden gewaad, dat over den
grond sleepte en met roode en gouden
borduursels was afgezet. De lange mouwen,
die tot op den grond afhingen, waren
bestikt met velerlei wapenen en bewogen
zich niet boven het statige beweeg der
armen. Om den hals droeg de gestalte een
zwaren gouden keten, die zelfs op den rug
met groote edelsteenen was versierd.
Onthutst keek Jacopone de gestalte na, die
zonder dralen op den hoofdingang toeliep, en
den zwaren klopper driemaal op de deur liet
vallen.
Evenals by Jacopone's geklop ging ook nu
het luikje van de kleine zijdeur open enhet
grijze hoofd riep
Wie is daar?
De gestalte keek omhoog en antwoordde
Don Ramiro Valesqaez di San Sebastiano,
Hertog van Zuidelijk Pampelona, G-raaf van de
zeven heerlijke steden ten Noorden van den
Manzenares, Stadhouder van Etrurië, Heer en
Aanvoerder der Zwaarddragers, Onafhankelijk
Vorst onder de zestien Vorsten, die met den
Koning Span,je regeeren, Grootzegelbewaarder,
Grande van Spanje, enz,, enz., enz.
Eer hy nog uitgesproken had, was het
luikje met 'n schielyken slag dichtgeslagen.
En Jacopone zag door het gekleurde glas, hoe
schaduwbeelden zich haastig heen en weer
bewogen.
Met 'n ruk gingen de groote, breede deuren
van den hoofdingang wagenwijd open, en
geklank van bazuinen en trompetten stroomde
naar buiten. Engelen stonden geschaard aan
weerszijden van den meer dan breedengang
en hieven een plechtig „Welkom, welkom!"
aan. Petrus trad naar buiten tot voor Don
Ramiro, en toen de muziek en het gezang
zwegen, hief hy zegenend de handen omhoog
en zeide: Don Ramiro Yalesquez di San
Sebastiano, uw vroomheid was waarheid, uw
gebed ongedwongen en oprecht. Gy hebt den
arme gekleed, den hongerige gevoed, den on
gelukkige geholpen. Ga binnen en deel de
vreugde der hemelingen.
Toen week Petrus en Don Ramiro trad
den hemel binnen. Luide verhieven ander
maal de bazuinen hun stem en tusschen de
golven der muziek klonken de „Halleluja's"
der engelen. De stoet vergezelde, voor en
achter hem, Don Ramiro, en toen het gejuich
al verder en verder wegstierf, werden de
deuren gesloten.
Als verslagen zat Jacopone nog steeds op
de bank. Met klimmende belangstelling,
hoorde 'n stem zeggenNu, kom er dan in
Jacopone begreep, dat 't hem gold en
wrong zyn toch al dunne ljjf door de ope
ning heen. 't Ging met moeite en toen hy
eindelijk binnen was, keek hy met verbaasde
oogen rond.
Waar kyk je naar? vroeg Petrus,
Meneer, was Jacopone's wedervraag,
waar zyn de engelen?
Petrus zette groote oogen op en ant
woordde met verwondering over de vraag
De engelen Die zyn in den hemel.
Ben ik hier dan niet in den hemel
Ja, tenminste zoo ten naastenbij. Dit is
het voorportaal. Maar waarom vraag je dat
Ik dacht meneer, antwoordde Jacopone,
dat in den hemel alle menschen gelijk waren.
Ja, natuurlijk, zei Petrus, min of meer
gebelgd. Dat moest er nog by komen, dat
we hier verschil gingen maken tusschen den
een en den ander.
Jacopone hoorde de woorden wel, maar
't was alsof de beteekenis ervan niet tot
hem kon doordringen. Hy zuchtte onhoor
baar en vroeg: Maar meneer, waarom werd
ik dan niet toegelaten, toen ik den eersten
keer klopte
Petrus zette zich in postuur, en zeide, zyn
handen in zyn houpen zettendOmdat we
niet voor 'n enkel persoon en niet voor ieder
wissewasje die groote zware deur kunnen
open doen.
En Don Ramiro dan Die was toch ook
alleen.
Don Ramiro! Don Ramiro! zei Petrus
driftig. Als je hem dan zoo goed kent, zal
je ook wel weten, dat hy 'n Yorst is, de
gelijke van den Koning.
Jawel, antwoordde Jacopone moedig,
maar hier, in den hemel, ook myn gelyke.
Of niet?
Natuurlijk, zei Petrus, hier houdt alle
verschil op, hier zyn allen gelijk.
Nu werd 't Jacopone toch wel wat al te
bar, en al zyn moed verzamelend, zei hy
Maar meneer, toen ik hier aankwam en
klopte, werd my geantwoord, dat ik maar
wat wachten moest; en toen Don Ramiro
aankwam en klopte, werd hem aanstonds
opengedaan. Voor hem gingen de deuren
wyd open en 'n stoet van engelen zong hem
het „Welkom" toe; en nu ik hier binnen
kom, is 't door 'n kiertje, en van engelen
of muziek bespeur ik niets. Is dat dan geen
verschil.
Petrus keek hem oplettend aan en zeiIk
zou u, zonder antwoord of verklaring, verder
kunnen zenden, omdat ik toch wel weet, dat
uw plaats bereid is. Maar ik wil u ophel
dering geven en uw misverstand wegnemen.
Ziet eens, boeren en schippers, schoenmakers
en koetsiers komen er hier by de vleet.
Dergelijk goed is hier schering en inslag;
arme menschen in overvloed. Maar Graven
en Koningen, Keizers en Hertogen belanden
hier zoo zelden, dat, indien 't al eens in de
honderd menschenjaren gebeurt, wy daarover
zoo verblyd zyn, dat wy er 'n feest van
maken, de deuren wyd openen en 'n lied van
welkom zingen, 't Is niet voor hen, dat wy
feestvieren't is voor onszelvenomdat wy
ons verblyden over het behoud van 'n mensch,
die alle kans had om verloren te gaan.
Jacopone luisterde en zweeg;hij wist niets
te antwoorden.
Petrus sprak verder: „Ga nu rechtdoor,
totdat ge komt aan do Zaal der Spiegels.
Daar staat 'n engel, die u vragen zal wat
gy ziet, en van uw antwoord hangt uw toe
komst af, evengoed als die van Don Ramiro
van zyn antwoord afhangt. Wy weten alles,
maar wy mogen het niet zeggen. Ga nu."
Jacopone ging in de richting, die hem ge
wezen was en zag niet, dat Petrus lachend
het hoofd schudde en in zichzelven zeide
Wat weten de menschen toch weinig, hoe
moeilyk het voor 'n rijke is, het Koninkrijk
der Hemelen binnen te gaan.
Toen draaide hy de groote deur op slot
en ging op zijn gewone plaatsje zitten.
Aanteekeningen by Jacopone,
(een Hemelphantasie).
Psalm 90 12.
43.
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)
Psalm 107
Spr. 1 5.
Spr. 1 7.
Spr. 13
Pred. 9
Efeze 5
14.
17.
15
Matth. 25.
Zitting van Dinsdag 13 November 1906.
Edel Enkhuizer bloed heeft gevloeid! is
by stroomen vergoten
O, we dachten het wel, zoo gauw we de
audiëntie-zaal instapten, dat het eerste be
drijf van de voorstelling van heden een
fragment zou zyn uit een heel „bloedig
drama" 1
Wat ons op de gedachte bracht van vree-
selyke moorddadige tooneelen in den een of
anderen hoek van ons Arrondissement? Wel,
het zien van eenige overtuigingsstukken, als
een flink, nog tamelijk nieuw knipmes, een
overhemd, 'n kiel.... kortom, een met dat
mes vermoedelijk aardig toegetakelde garde
robe.
Het bleek al spoedig, dat er tusschen dat
wapen en die kleedingstukken inderdaad
een nauw verband bestond.
't Was op Woensdagavond 30 October jJ.,
dat mej. de weduwe Kenter te Enkhuizen
maar ook met klimmende verwondering had de eer genoot eenige dorstige luidjes in haar
hy 't schouwspel gadegeslagen, dat daar was wèlbeklant café te krijgen. Jaap Ton, een
afgespeeld. Hy verheugde zich in het lot
van Don Ramiro, maar verwonderde zich
toch over hetgeen hemzelf was overkomen.
Was hier de hemel niet?! En had zijn
moeder hem niet geleerd, dat in den hemel
alle menschen gelyk zouden zyn?! Was hij
niet minstens even vroom geweest als Don
Ramiro? Hy begreep er niets van en aar
zelend stond hy op, om weer naar de deur
te gaan en aan te kloppen.
Hy klopte zacht, maar er werd niet openge
daan. H\j wachtte een poosje en klopte toen
weer, alleen iets harder. Het luikje sloeg
open en het hoofd verscheen.
Wie is daar? riep Petrus.
En het antwoord luidde: Jacopone di
Mardo.
Petrus trok het hoofd naar binnen en
Jacopone hoorde hem met iemand spreken.
Hy verstond duidelijk de woorden „ver
velend" en „gezanik".
Toen stak Petrus weer het hoofd naar
buiten en vroegWaarom ben je dan daar
even niet binnen gekomen? De deur was
toch open
Jacopone keek bedeesd voor zich en
antwoordde: Toen dacht ik er niet aan,
meneer. Zou ik er nu in mogen, asjeblieft?
Enkhuizer werkman van 40 jaar, en Piet
Duin, een 20-jarig Bovenkarspeler landbou
wer, maakten de voorhoede uit; op den
achtergrond zag men een stuk of wat tijd-,
lot- en vakgenooten van dit tweetal.
Ton kwam met bevalt igen zwier een ge-
lagje commandeeren, trakteerde mede een
der achterhoede-mannetjes, greep met voor
naam air in zyn vestzak en gaf den kellner
i een vorstelijke fooikortom, Jaap was
allemachtig erg in zyn „noppies". Maar zyn
gelukszonnetje werd al spoedig allerakeligst
verduisterd.
j „Ik neem ök 'n slokkie voor je", riep
Duin. Maar, o jé, daar kon niks van 'beure
Oorzaak onbekend. Maar gevolg niet
uitgebleven. Duin kwaad, geen beetjehij
\you dat Tonnetje de zaal uitrollen. Maar
tot heil van den inboedel der kasteleines kozen
de heeren toch de meer ruimte biedende
straat om hunne heldendaden te vertoonen.
In minder dan geen tyd waren ze geducht
slaags geraakt. Duin wou nu meteen deze
goede gelegenheid maar eens te baat nemen,
I om zyn nieuwe knipmes 'ereis te beproeven
ende uitkomst was subliem 1 't Sneed
toch zóó best, daar was geen voorbeeld van
gewillig liep 't edele staal door alle klee-
lichaam zoodanig, dat de man in geen 10
dagen kon werken en onder behandeling
van Dr. v. d. Lee werd gesteld. Ton zon op
wraak en de rechtbank werd aan 't werk
gesteld 1 En met aanvankelijk succes. De
heer Officier achtte het bewijs geleverd en
eischte wegens mishandeling tegen Duin,
die zich al eens meer aan een soortgelijk,
hoewel veel minder ernstig feit had schul
dig gemaakt, wel drie maanden gevang.
Neeltje van Lenten is de nog altyd zeer
welbespraakte, nu omstreeks 40-jarige vrouw
van Cornelis Brouwer, een zonder-beroep-
man te Zuid-Eierland, een der bekoorlijkste
hoekjes van het grootste onzer Noord-Hol-
landsche eilanden.
Met het onderwijzerspersoneel daar op
genoemd Texel's dorpje is zy blijkbaar wel
goed bekend, maar op goeden voet staat ze
er niet mee. IntegendeelDe hoofdonder
wijzer H. Visser heeft het althans heel erg
by haar verbruid. Die geschiedenis werd
nu door den heer Visser in den breede aan
de rechtbank meegedeeld.
Al een heel poosje geleden klaagden
enkele meisjes, dat een of meer jongens
leelyke onzedelijke woorden uitbraakten.
Een onderzoek naar de schuldigen leidde
aanvankelijk tot geen resultaat, maar de
meisjes hielden de klacht hardnekkig staande.
Eindelijk werd Neeltje's zoon als schuldig
aangewezen. Meester schreef daarna een
brief aan 't echtpaar Brouwer. Maar
't oudrenpaar verklaarde, zich met praatjes
van de straat niet te willen bemoeien. Een
tweede brief van den opvoeder der jeugd
had al evenmin resultaat.
Toen begreep hy, dat er van vader Kees woning. Voor dezen éénen keer werd Tonia,
een geboren Opperdoezer landman van 26-
jarigen ouderdom. Hy was den 8sten Oct. j.1.
in de herberg van ArisKist, welke inrichting
zeer eigenaardig met den naam „De Fuik"
wordt aangeduid. Nu, de vangst was goed
voor Aris en zyn herberg is daarvoor dan
ook aan 't ruime plein „de Gouw" uiterst
best geplaatst.
Er was een aardig clubje volk, maar 't is
te Opperdoes om 10 uur al sluiten en dat
bolde Bos heel slecht. Hy wou nog niet
wegmoest eerst nog „'n drupske"
hebben. De oude veldwachter Jan de Leeuw
drong echter op het vertrek der heeren aan,
maar werd daarbij door Bos zoo hatelijk be
jegend, dat hy verbaal tegen hem opmaakte
wegens beleediging. En terecht, 't was schan
delijk zooals die jonge kerel tegen den ge
moedelijken ouden veldwachter optrad. De
O. v. J. eischte dan ook wegens beleediging
van een dienstdoend ambtenaar f8 boete,
subs. 8 dagen hechtenis tegen Bos.
Antonia Zonneberg, een Heldersche 31-
jarige „dame" met een zeer donkeruiterlyk
waaraan ze wellicht den by naam „zwarte
Kardoes" dankt was in hare kwaliteit van
beklaagde niet verschenen. Zy had den4den
October j.1. de brutaliteit den heer Hendrik
Frits Moleman een vreemde verschijning
met een costuum aan, dat nóg vreemder
mocht heeten dan de baas zelf in zyne
rust te storen.
Bjj „De Heete Nagel* (zoo wordt Moleman
in de wandeling genoemd) was zy destijds
„onder dak gekomen", maar hy wenschte de
fee dien avond eens niet binnen te laten
in zijne aan de Bassingracht riant gelegen
en moeder Neeltje geen steun was te ver-
wachtenNeeltje had zelfs met het vorig
hoofd der school al eens scène's gehad. De
jongen werd tot straf eenige dagen achter
een een poosje na schooltijd in de school
gehouden; doch dat wekte de gramschap
van zyn moeder in hooge mate op, want ze
ontdekte dat de jongen na de strafoefening
nog maar 53 pond woogl 't Kind
lustte geen eten meer, kon er van „groeien,
nog waske" en wou niet meer naar school i
uit vrees voor meester. Dat kon Neel's moeder
hart niet verdragenZy ging naar de school
en legde meester met kracht en klem de
zaak bloot. Het hoofd der school echter
betoogde, dat de jongen straf had verdiend
bovendien, hy wilde als meester baas in de
school zyn. Neel had ten slotte, toen ze mees
ter over het straffen van haar zoontje kwam
kapittelen, uitgescholden voor 'n kreng en
een barrelZie, dat zyn nu van die aardig
heidjes die je zelfs van de zwakke sekse
niet voor zoete koek wilt opeten en een
aanklacht wegens beleediging moest natuur
lijk volgen.
De O. v. J. achtte het bewijs geleverd en
't einde was dat tegen beklaagde wegens
beleediging f5.boete of 5 dagen hechtenis
werd geëischt.
Waren het tot nu toe Hoorn en Enk
huizen, die een flinken aanvoer leverden
in de rubriek „overtreding plaatselijke be
lasting", nu begint óók Den Helder zijn
rechtmatig aandeel daarin by te dragen.
Ook daar blijken diverse houders van gele,
blauwe, zwarte groote, kleine en „middel
soort", kwaje en goeie, mannelijke en
vrouwelijke hondjes, wat slof te zijn in
het betalen der belasting.
Tegen Albert Liedmeier, Arend Frankfort,
Jan Wigtenbroek en B. F. Verfaille, allen
Heldersche hondenbezitters, werd wegens
ontduiking van de plaatselijke belasting
een eensluidende eisch ingesteldtegen
ieder dier heeren requireerde de heer Officier
n.1. f5.— boete of 1 dag hechtenis.
Markus Velleman, een Amsterdamsch
Israëlitisch handelsreiziger, was als beklaagde
absent.
Wegens ongegrond trekken aan de nood
rem in trein no. 160, vertrekkende uit Alk
maar richting Haarlem 's avonds 9.34 uur,
met welke bezigheid hy zich den 22sten Juli
j.1. nabij Castricum onledig hield, was hy
voor 't Kantongerecht gedaagd, doch door
den Kantonrechter vrijgesproken geworden,
waarop de Ambtenaar van het Openbaar
Ministerie in hooger beroep was gegaan.
Daarom diende de zaak nu voor de rechtbank.
Markus, die ook derde klasse reist omdat
er geen vierde is, had op dien gedenkwaar-
digen zomerschen avond in zjjn coupé tot
reisgenooten den Haarlemschen leerhande
laar Isa&k Prins, diens stadgenoot, koopman
J. F. de Wit, den conducteur Piet Eykhout
en zekeren W. H. Eikenaar, een tapper uit
Groot Mokum. Met dezen laatsten kreeg
Markus 'tal gauw aan den stok, omdat hy
naar centen vroeg, die hy nog van den tap
per moest vangen. Markus bieef maar aan
dringen en Eikenaar werd op't laatst driftig
en pakte ons Joodje by de polsen, zoodat
hy van schrik zjjn van een haak voorzieneu
wandelstok te baat nam, om daarmee aan
de noodrem te trekken, ten einde den trein
tot stilstand te brengen en van dien ruwen
„Christ" te worden verlost. Isaak Prins vond,
den toestand van dien aard, dat hy in Markus
plaat3 ook aan de noodrem had getrokken,
't Dreigt voor Velleman echter een onplei-
zierig gevalletje te worden, want de O. v. J.
vond, dat er toch geen voldoende reden voor
zyn handelwyze was en eischte (met ver
nietiging van des Kantonrechters vonnis in
eersten aanleg) eene geldboete van f3 subs.
3 dagen hechtenis tegen Markus.
Jacob Langedyk, een Hoornsch werkman,
die der jeneverflesch veel liefde toedraagt,
had het den 4den October j.1. te kwaad met
de Hoornsche politie, die hy door leelyke
ophitsende praatjes tegen een paar opge
brachte arrestanten in hun toch al zoo moei
lijke taak ten zeerste hinderde. Ook schold
hy de agenten, met overbrenging dier arres
tanten belast, uit voor al wat leelyk is.
Jammer genoeg ontbrak het noodige be
wijs; maar Mr. Cnopius, onze subst Officier
van Justitie, wou heer Langedyk zoo gauw
niet met rust laten en stelde voor, de zaak
tot de volgende week aan te houden, om
dan nog een drietal getuigen op te roepen,
in de hoop dat dan het gewenschte licht in
de nu nog duistere zaak moge worden ver
kregen. De rechtbank was met hem één
van meening, dus: alzoo zal geschieden.
Jacob Simons van Bovenkarspel, een 43-
jarige landarbeider, die de echte oude Schie
dammer op den 7den October j.1. met groote
gulzigheid alle eer had bewezen, tengevolge
waarvan hy knapjes beschonken was ge-
die nogal aan Bacchus had geofferd, boos en
nam den traditioneelen pantoffel of slof van
den voet en gaf er ni'4 Moleman, maar wél een
der glasruiten van zyne woning een tik mee,
dat de scherven rinkelend rondstoven, eene
uiting van vernielzucht die proces-verbaal
tengevolge had. De O. v. J. qualificeerde
Toontje als zeer ongunstig aangeschreven en
zag in een boete weinig heil, die ze toch
wel niet zou betalen.
Z.E.G. bepaalde er zich dus toe, 6 dagen
gevangenisstraf tegen haar te eischen.
De laatste beklaagde was de Grootebroeker
arbeider Willem Weel, die den 4den Oct. j.1.
te Bovenkarspel ongenoegen kreeg met zyn
vak- en dorpsgenoot Piet Visser, wien hy
zoowel door krabben als door slaan het leven
zuur maakte. Maar Piet klaagde hem aan en
de O. v. J. eischte wegens mishandeling
tegen Weel f5 boete of 4 dagen hechtenis.
Uitspraken a.s. Dinsdag.
Langs de straat.
De agent, de brievenbus en de hospita.
's Nachts één uur.
't Sarphatipark. 'n Druilerige regen,
'n Meneer, den kraag van z'n jas op, z'n
broekspijpen omgeslagen, z'n vilthoedje ver
regend, z'n wandelstok ironisch de steenen
tikkend, stapt langs 't hek, zyde Ceintuur
baan verder verder negeert modder
poelen, baggert kwaadaardig door.
1 Voorby 't hek steekt-ie over, kruist de
rails, doet 'n paar heftig-malle zijsprongetjes
om 'n soort oceaan te omzeilen, belandt op
't trottoir, zoekt tobberig, neussnuivend,
verkouden naar steutel.
Opent z'n huisdeur, gaat binnen, sluit,
licht de schuif van de brievenbus op, haalt
er 'n reclame van 'n kruidenierswinkel uit,
laat schuif kwaad-luidruchtig vallen.
Ineens onverwacht plotseling, ver-
schijnt in 't vage licht van den lantaarnpaal
voor de deur de gestalte van 'n agent, die
regelmatig-passend voorby zeurt,
i De agent hoort 't geschuif, houdt behoed
zaam stil, keert terug op zyn laatsten pas,
sluipt Indianerig naderbij en gluurt door
'n mirakel van onnadenkendheid zich onop
gemerkt wanend door 't raampje in de
deur naar binnen, waar de meneer schimmig
zichtbaar is in de holle duisternis. Meneer
wuift geruststellend met boter-reclame naar
agent verdwijnt dan in nog donkerder
donkerte.
j Heel dom van meneer had duidelijker
moeten zyn.
Agent heeft iets wits zien bewegen, krijgt
'n aanval van hevigen dienstijver, drukt
nogmaals z'n neus plat tegen deur-raampje,
bevoelt en betast deurpost, deurdrempel,
ruikt inbrekers schelt I
Stilte alleen 't saaie druppen van de
dakgoot.
Agent schelt nog eens zelfbewuster,
nadrukkelijker.
Stilte. Agent spiedt behoedzaam om portiek-
hoek.
Belt daarna nog eens krachtdadig, aan
houdend en gezagvol.
Eindelijk doemt uit de gang-donjcerte, ach
ter do matglazen deur 'n mystiek schijnsel
op. De tochtdeur wordt geopend, en een
kaars verschijnt, vastgehouden door 'n
primitief gekleede, zwaarlijvige hospita.
Hospita opent voordeur, ziet agent, schrikt,
zegt:
„Wat is-t-or an de hand, agent?"
„Is alles veilig by u juffrouw Ik meende
daarnet wat te hooren en iemand naar bin
nen te zien gaan
„Gut, agent dat was me koomusaal
die komp altyd zoo laat thuis hy heit me
daarnet selvers verteld, dat-ie uwe had zien
glure.
„Dan had meneer wel eens kunnen waar
schuwen, dat-ie hier hoorde," zegt de agent
nydig. „Neem me niet kwalijk, da'k u uit
je bed heb gehaald, juffrouw dienst is
dienst genacht juffrouw
Agent tikt aan z'n helm, zeurt weer verder
langs de druipende huizen.
Voordeur met smak dicht. Mystiek schijn
sel achter tochtdeur versterft
Tel.
Nog Ingewikkelder.
Zooals reeds gemeld, zyn B. en W. der
gemeente Schoterland gedagvaard om op
23 November te verschijnen voor den kan
tonrechter te Heerenveen ter zake dat zjj
zonder schriftelijke vergunning van B. en
W. van Schoterland eene woning te Rotster-
haule, eigen aan de gemeente Schoterland en
bewoond door den gemeenteveldwachter
Halkesma aldaar, in strijd met de Woning
wet, hebben doen vernieuwen." Uit goede
bron vernemen wy dat het college van B. en
worden, had op gemelden datum heelemaal W. beslist ontkent ooit last tot vernieuwing
geen zin om te Enkhuizen, waar hy zich f te nebben gegeven.
Het zoontje van den timmerman C. de
Graaf te Moerbeek, dat onlangs zoo leelyk
op een ijzeren hek terechtkwam, waardoor
het behoud van het eene oog ernstig werd
bedreigd, is Dinsdag j.1. geheel hersteld
dat wil zeggenbeide oogen zijn thans goed
uit Amsterdam teruggekomen in 't ouder-
lyk huis.
toen bevond, de politie-agenten Van den Berg
en Swier gewillig te volgen, toen ze hem
(waartoe alle reden bestond) wilden opbren
gen, zoowel voor eigen als voor anderer
veiligheid. Zijn hevig verzet zal hem echter
nog heugen, want de heer Officier eischte
deswege tegen hem f 10 boete, subs. 10 dagen
hechtenis.
Johannes Bos stelde meer belang in zyn
zaakje, dan de vorige beklaagde Simons, die
ik zal 't nu even doen, antwoordde drngstukken vau Ten beau m raakte diens stilletjes wegbleef. Bos presenteerde zich ais