JACOPONE. Zondag 18 Nov. 1906. 50e Jaargang. No. 4205, OERDE BLAD. (Ken Hemel phantasie.) Arrondissement^ Recht bank te Alkmaar. Binnenlandsch Nieuws. weer schielijk terug, zonder te kloppen. Petrus, maar dat is hier anders de gewoonte Was er maar iemand geweest, dien hy niet. inlichtingen had kunnen vragen, wat te Een oogenblik later hoorde Jacopone aan I doen. Maar er was niemand. den binnenkant van de deur met sleutels 1 Zoo stond hy 'n wijle, kuchte eens, maar rammelen, en werd er 'n slot omgedraaid. Hy zag de deur 'n kiertje open duwen, en j Door H. DE HOOG. II. Jacopone vergat het afgebroken lied verder te zingen. Peinzend schreed hy voort over den weg; hy dacht aan Basilio en aan het lot, dat hom nu getroffen had. Zyn vriend Gian had hy vaak zelf gewaarschuwd, soms gedreigd met wat hem kon wachten; maar Basilio, die arme Basilio, had altijd zyn medelijden gewektóók als hy dronken was, óók als de jongens hem naschreeuwden, óók als hy met zyn vuisten op de tafel sloeg. Want Jacopone wist, dat huiselijke omstan digheden er de oorzaak van waren. Wisten ze dat dan in den hemel niet?! Was zijn leed niet grooter geweest dan het leed van tien anderen samen Was er dan geen vergelding voor gedragen leed Geen loon Geen straf? Had Petrus of Gabriêl, of wie dan ook boek hield van 'smenschen doen en laten, niet moeten bedenken, dat iemand, die altyd gescholden wordt, allicht tot dwaasheden en zonden komt? Op aarde zou 'n goedhartig rechter daar reeds rekening mee houden; deed men dat dan in den hemel niet Of was Basilio's leed niet groot genoeg geweest? Hoe groot moet 'tdan wel zyn, om den hemel te verteederen? Zoo peinsde Jacopone. Ja, Basilio had aan de eerste les genoeg moeten hebben en niet ten tweeden male moeten trouwen; maar och, de oene mensch is de andere niet. Jacopone zelf had 'm óók gewaarschuwd, maar zonder succes. 'tNam niet weg, dat hy toch medelyden met 'mhad. Was Wijs heid en Gezond Verstand dan zooveel waard, dat het, in de schaal der eeuwigheid gewor pen, al het andere waardeloos maakte Was wijsheid en deugd hetzelfde? Hy had ge leerd: „De vreeze des Heeren is het begin sel der wijsheid." 't Scheen dus wel zoo te zyn. En Jacopone bepeinsde verder, wathy over wijsheid en godsvrucht gelezen en ge leerd had. „Leer ons onze dagen tellen, dat wij 'n wys hart bekomen." (1) En wijs had Basilio niet gehandeld. „Wie wys is, neme deze dingen waar en lette verstandig op de goedertierenheden des Heeren." (2) Op die goedertierenheid had Basilio by den dood van Galatéa niet in 't minst gelet. „Wie verstandig is zal naar wyzen raad luisteren." (3) Dat had Basilio niet gedaan. „De dwazen verachten wijsheid en tucht." (4) Zoo deed Basilio. „De leer der wyzen is 'n springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods." (5) Zoo had Salomo gesprokenmaar Basilio had die lessen verworpen en de strik ken des doods gezocht, om er in te vallen. En er in gevallen was hy, door zyn onver stand. „De woorden der wijzen moeten in stilte overwogen worden." (6) Basilio had nooit geluisterd en nooit nagedacht. „Ziet dan toe, datgy voorzichtig wandelt; niet als onwjjzen, maar als wijzen." (7) Maar Basilio had gedaan als de maagden in de gelykenis en was nu, evenals deze, terug gewezen. (8) Ja, de les der wijsheid scheen van groote beteekenis te zyn. Toch had Jacopone zelf dit nooit zoo ingezien. Hy bekende zich vergist te hebben. Maar als hy zich vergist had in het eene, bestond de mogelijkheid, dat hy zich ook in 't andere vergissen zou bijvoorbeeld in zyn beschouwingen, die hy had op aarde, en in het lot dat hem wachtte na den dood. Straks zou hij 't weten. Gian was teruggewezen, en naar zijne meening, met rechtmaar BasilioDat had hy nooit durven gissen. Evenwel, 't was zoo, en 'tzou ongetwijfeld rechtvaardig zyn; want in den hemel bestaat geen onrechtvaardig heid; die vindt men alleen op aarde, bij de menschen; die oordeelen naar den uiterly ken schijn. In den hemel worden allen gemeten naar denzelfden maatstaf. Van arm en rijk is daar geen sprake meer. Een prins, 'n koning is daar niet meer dan 'n arme schoenmaker, niet meer dan 'n bedelaar. Eenzelfde oordeel, 'nzelfde rechtspraak treft daar allen. Onderscheid kent men er niet. Hy zou ze zien, die armen en veriatenen, die evenals hy, met groot geduld op aarde zooveel miskenning hadden gedragen. Hy zou ze zien en ontmoeten, en met hen aan zitten tusschen vorsten, die ook, als zy, rechtvaardig waren bevonden. Eenzelfde begroeting, eenzelfde feestkleed zou daar aller deel zyn. Zoo peinzend ging Jacopone verder en de gedachte aan zyn naderend geluk stemde hem weer blijde. Hy wist niet, hoe lang hy reeds geloopen had en ook niet, hoe ver hy nog van 't doel verwijderd was, maar 't einde zou vreugde en zaligheid wezen. Daar ginder verrees, tusschen bergen en zilverkleurige wolken, het paleis van den hemel, de hoofdingang, waar alle zielen, die hun aardsche omhulsel verlaten hadden, zich heen begaven. De omgeving was plechtig en stil. Een wonderlijk licht bestraalde het blanke marmer, waaruit het gebouw en de torens waren opgetrokken. Bloemen en statige boomenryen, heesters, jasmijnen, kamperfoelie vervulden de lucht met zoete geuren. Jacopone bleef staan en keek rond zich. Hy dacht aan zijn arme Pothuis, aan de bekrompen omstandigheden waarin hy had verkeerd, en vergeleek die met de weelde, die hem nu omringde. Maar die weelde, hoe onvergelijkelijk ook, was nog de hemel niet. Dit was nog maar de weg er heen. In den hemel zou hy in nog won derlijker pracht komen. Hier was hy alleen, daar zou hy met legioenen vromen feest vieren. Op aarde had hy gezwoegd voor anderen, daar zouden engelen hem dienen. A-ls hy aanklopte aan die groote poort, dan 2ou 't wonder gebeuren. Hy had vaak ge lezen, dat engelen aan 't hemelstrand hem Wachten zouden met kroon en feestkleed, met harp of bazuin, om mede te jubileeren 611 te deelen in hun nimmereindigende vreugd. Hy keek rondom zich, maar bespeurde van engelen niets. Hy vond dit eerst vreemd, maar bedacht, dat men waarschijn lijk eerst aan moest kloppen. Schuchter en bescheiden, zooals hy altyd was geweest, trad hy naar de hoofdpoort, aarzelde den gouden klopper aan te ra- en toen by dit deed trek by zyo tmd niemand verscheen. Hy overdacht weer zyn lange leven, dat 'n leven geweest was van ontbering en ingetogenheid, van harden arbeid en vroom vertrouwenen toen hy dit vergeleek met het leven van zoovele anderen, kwam er 'n gevoel in hem, dat h(J het recht had toegelaten te worden. Hy greep den klopper en liet dien driemaal met flinken slag op de deur vallen. Toen hy 't gedaan had schrok hij van zyn eigen daad en deed 'n stap achteruit. Hy hoorde in zyn nabijheid het open- knarsen van een raam of deur. Schuin boven hem, in een der kleinere deuren, ging 'n luikje open en 'n grijs hoofd stak er zich buiten. Wat beteekent dat leven daar? vroeg 't hoofd. En Jacopone, opziende, antwoordde: Ik klopte, meneer. Of ik binnen mocht. Hoeveel zijn er? vroeg 't hoofd weer. En Jacopone, die eenigszins onthutst was, antwoordde vragend: Wat blieftu, meneer? Hoeveel er zyn? klonk 't eenigszins boos terug. Ik ben maar alleen, meneer. Zoo. En hoe heet je Jacopone di Mardo. Uit Madrid? Ja meneer. Uit 't pothuis? Ja meneer. Dan moet je maar even wachten, totdat er wat meer zyn, klonk 't antwoord. Toen verdween het hoofd en het luikje werd dichtgeschoven. In aardscho taal gesproken, stond Jaco pone als aan den grond genageld. Hy bekeek het gebouw van onder naar boven en van boven naar onder en tuurde lang naar het luikje, waaruit hem 't hoofd had toegespro ken. Hy wist niet, wat hy er van denken moest. Ze schenen hem te kennen, want toen hij zijn naam had genoemd, wisten ze dadelijk te zeggen waar hy woonde. Maar dan moesten ze ook weten, hoe hy geleefd had, wat hij had ontbeerd en gele den, hoe hy altijd achteruit geschoven was. En bovenal moesten zy weten, hoe hy dat alles gedragen had, stil en geduldig, vroom en geloovig wachtend op het oogenblik der vergoeding voor al zyn leed. Wisten ze dit alles niet Hy week terug van het gebouw en zette zich op 'n bank neer, schuin tegen over den hoofdingang. Daar ging hy zitten peinzen over het raadsel, waarvoor hy nu gekomen was. Zoo zat hy langen ty'd. De bloemen en boomen prijkten in al hun luister en hun geuren vervulden de plaats, als met kostelyken wierook. Het gebouw en heel de omgeving baadde in 'n zee van mystiek licht, waarvan men niet zeggen kon, vanwaar het kwam. Het was doodstil. Daar was het plotseling alsof hy geluid van voetstappen hoorde. Hy keek naar de hoofddeur en naar de kleinere deuren, of een van deze alle zou worden openge daan, maar zjj bleven gesloten. Intusschen kwam het gerucht der voetstappen nader; en eer hy omkeek naar den weg, vanwaar hyzelf gekomen was, ging hem zwaar en plechtig een hooge gestalte voorby. Hy zag een lang wit zijden gewaad, dat over den grond sleepte en met roode en gouden borduursels was afgezet. De lange mouwen, die tot op den grond afhingen, waren bestikt met velerlei wapenen en bewogen zich niet boven het statige beweeg der armen. Om den hals droeg de gestalte een zwaren gouden keten, die zelfs op den rug met groote edelsteenen was versierd. Onthutst keek Jacopone de gestalte na, die zonder dralen op den hoofdingang toeliep, en den zwaren klopper driemaal op de deur liet vallen. Evenals by Jacopone's geklop ging ook nu het luikje van de kleine zijdeur open enhet grijze hoofd riep Wie is daar? De gestalte keek omhoog en antwoordde Don Ramiro Valesqaez di San Sebastiano, Hertog van Zuidelijk Pampelona, G-raaf van de zeven heerlijke steden ten Noorden van den Manzenares, Stadhouder van Etrurië, Heer en Aanvoerder der Zwaarddragers, Onafhankelijk Vorst onder de zestien Vorsten, die met den Koning Span,je regeeren, Grootzegelbewaarder, Grande van Spanje, enz,, enz., enz. Eer hy nog uitgesproken had, was het luikje met 'n schielyken slag dichtgeslagen. En Jacopone zag door het gekleurde glas, hoe schaduwbeelden zich haastig heen en weer bewogen. Met 'n ruk gingen de groote, breede deuren van den hoofdingang wagenwijd open, en geklank van bazuinen en trompetten stroomde naar buiten. Engelen stonden geschaard aan weerszijden van den meer dan breedengang en hieven een plechtig „Welkom, welkom!" aan. Petrus trad naar buiten tot voor Don Ramiro, en toen de muziek en het gezang zwegen, hief hy zegenend de handen omhoog en zeide: Don Ramiro Yalesquez di San Sebastiano, uw vroomheid was waarheid, uw gebed ongedwongen en oprecht. Gy hebt den arme gekleed, den hongerige gevoed, den on gelukkige geholpen. Ga binnen en deel de vreugde der hemelingen. Toen week Petrus en Don Ramiro trad den hemel binnen. Luide verhieven ander maal de bazuinen hun stem en tusschen de golven der muziek klonken de „Halleluja's" der engelen. De stoet vergezelde, voor en achter hem, Don Ramiro, en toen het gejuich al verder en verder wegstierf, werden de deuren gesloten. Als verslagen zat Jacopone nog steeds op de bank. Met klimmende belangstelling, hoorde 'n stem zeggenNu, kom er dan in Jacopone begreep, dat 't hem gold en wrong zyn toch al dunne ljjf door de ope ning heen. 't Ging met moeite en toen hy eindelijk binnen was, keek hy met verbaasde oogen rond. Waar kyk je naar? vroeg Petrus, Meneer, was Jacopone's wedervraag, waar zyn de engelen? Petrus zette groote oogen op en ant woordde met verwondering over de vraag De engelen Die zyn in den hemel. Ben ik hier dan niet in den hemel Ja, tenminste zoo ten naastenbij. Dit is het voorportaal. Maar waarom vraag je dat Ik dacht meneer, antwoordde Jacopone, dat in den hemel alle menschen gelijk waren. Ja, natuurlijk, zei Petrus, min of meer gebelgd. Dat moest er nog by komen, dat we hier verschil gingen maken tusschen den een en den ander. Jacopone hoorde de woorden wel, maar 't was alsof de beteekenis ervan niet tot hem kon doordringen. Hy zuchtte onhoor baar en vroeg: Maar meneer, waarom werd ik dan niet toegelaten, toen ik den eersten keer klopte Petrus zette zich in postuur, en zeide, zyn handen in zyn houpen zettendOmdat we niet voor 'n enkel persoon en niet voor ieder wissewasje die groote zware deur kunnen open doen. En Don Ramiro dan Die was toch ook alleen. Don Ramiro! Don Ramiro! zei Petrus driftig. Als je hem dan zoo goed kent, zal je ook wel weten, dat hy 'n Yorst is, de gelijke van den Koning. Jawel, antwoordde Jacopone moedig, maar hier, in den hemel, ook myn gelyke. Of niet? Natuurlijk, zei Petrus, hier houdt alle verschil op, hier zyn allen gelijk. Nu werd 't Jacopone toch wel wat al te bar, en al zyn moed verzamelend, zei hy Maar meneer, toen ik hier aankwam en klopte, werd my geantwoord, dat ik maar wat wachten moest; en toen Don Ramiro aankwam en klopte, werd hem aanstonds opengedaan. Voor hem gingen de deuren wyd open en 'n stoet van engelen zong hem het „Welkom" toe; en nu ik hier binnen kom, is 't door 'n kiertje, en van engelen of muziek bespeur ik niets. Is dat dan geen verschil. Petrus keek hem oplettend aan en zeiIk zou u, zonder antwoord of verklaring, verder kunnen zenden, omdat ik toch wel weet, dat uw plaats bereid is. Maar ik wil u ophel dering geven en uw misverstand wegnemen. Ziet eens, boeren en schippers, schoenmakers en koetsiers komen er hier by de vleet. Dergelijk goed is hier schering en inslag; arme menschen in overvloed. Maar Graven en Koningen, Keizers en Hertogen belanden hier zoo zelden, dat, indien 't al eens in de honderd menschenjaren gebeurt, wy daarover zoo verblyd zyn, dat wy er 'n feest van maken, de deuren wyd openen en 'n lied van welkom zingen, 't Is niet voor hen, dat wy feestvieren't is voor onszelvenomdat wy ons verblyden over het behoud van 'n mensch, die alle kans had om verloren te gaan. Jacopone luisterde en zweeg;hij wist niets te antwoorden. Petrus sprak verder: „Ga nu rechtdoor, totdat ge komt aan do Zaal der Spiegels. Daar staat 'n engel, die u vragen zal wat gy ziet, en van uw antwoord hangt uw toe komst af, evengoed als die van Don Ramiro van zyn antwoord afhangt. Wy weten alles, maar wy mogen het niet zeggen. Ga nu." Jacopone ging in de richting, die hem ge wezen was en zag niet, dat Petrus lachend het hoofd schudde en in zichzelven zeide Wat weten de menschen toch weinig, hoe moeilyk het voor 'n rijke is, het Koninkrijk der Hemelen binnen te gaan. Toen draaide hy de groote deur op slot en ging op zijn gewone plaatsje zitten. Aanteekeningen by Jacopone, (een Hemelphantasie). Psalm 90 12. 43. 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) Psalm 107 Spr. 1 5. Spr. 1 7. Spr. 13 Pred. 9 Efeze 5 14. 17. 15 Matth. 25. Zitting van Dinsdag 13 November 1906. Edel Enkhuizer bloed heeft gevloeid! is by stroomen vergoten O, we dachten het wel, zoo gauw we de audiëntie-zaal instapten, dat het eerste be drijf van de voorstelling van heden een fragment zou zyn uit een heel „bloedig drama" 1 Wat ons op de gedachte bracht van vree- selyke moorddadige tooneelen in den een of anderen hoek van ons Arrondissement? Wel, het zien van eenige overtuigingsstukken, als een flink, nog tamelijk nieuw knipmes, een overhemd, 'n kiel.... kortom, een met dat mes vermoedelijk aardig toegetakelde garde robe. Het bleek al spoedig, dat er tusschen dat wapen en die kleedingstukken inderdaad een nauw verband bestond. 't Was op Woensdagavond 30 October jJ., dat mej. de weduwe Kenter te Enkhuizen maar ook met klimmende verwondering had de eer genoot eenige dorstige luidjes in haar hy 't schouwspel gadegeslagen, dat daar was wèlbeklant café te krijgen. Jaap Ton, een afgespeeld. Hy verheugde zich in het lot van Don Ramiro, maar verwonderde zich toch over hetgeen hemzelf was overkomen. Was hier de hemel niet?! En had zijn moeder hem niet geleerd, dat in den hemel alle menschen gelyk zouden zyn?! Was hij niet minstens even vroom geweest als Don Ramiro? Hy begreep er niets van en aar zelend stond hy op, om weer naar de deur te gaan en aan te kloppen. Hy klopte zacht, maar er werd niet openge daan. H\j wachtte een poosje en klopte toen weer, alleen iets harder. Het luikje sloeg open en het hoofd verscheen. Wie is daar? riep Petrus. En het antwoord luidde: Jacopone di Mardo. Petrus trok het hoofd naar binnen en Jacopone hoorde hem met iemand spreken. Hy verstond duidelijk de woorden „ver velend" en „gezanik". Toen stak Petrus weer het hoofd naar buiten en vroegWaarom ben je dan daar even niet binnen gekomen? De deur was toch open Jacopone keek bedeesd voor zich en antwoordde: Toen dacht ik er niet aan, meneer. Zou ik er nu in mogen, asjeblieft? Enkhuizer werkman van 40 jaar, en Piet Duin, een 20-jarig Bovenkarspeler landbou wer, maakten de voorhoede uit; op den achtergrond zag men een stuk of wat tijd-, lot- en vakgenooten van dit tweetal. Ton kwam met bevalt igen zwier een ge- lagje commandeeren, trakteerde mede een der achterhoede-mannetjes, greep met voor naam air in zyn vestzak en gaf den kellner i een vorstelijke fooikortom, Jaap was allemachtig erg in zyn „noppies". Maar zyn gelukszonnetje werd al spoedig allerakeligst verduisterd. j „Ik neem ök 'n slokkie voor je", riep Duin. Maar, o jé, daar kon niks van 'beure Oorzaak onbekend. Maar gevolg niet uitgebleven. Duin kwaad, geen beetjehij \you dat Tonnetje de zaal uitrollen. Maar tot heil van den inboedel der kasteleines kozen de heeren toch de meer ruimte biedende straat om hunne heldendaden te vertoonen. In minder dan geen tyd waren ze geducht slaags geraakt. Duin wou nu meteen deze goede gelegenheid maar eens te baat nemen, I om zyn nieuwe knipmes 'ereis te beproeven ende uitkomst was subliem 1 't Sneed toch zóó best, daar was geen voorbeeld van gewillig liep 't edele staal door alle klee- lichaam zoodanig, dat de man in geen 10 dagen kon werken en onder behandeling van Dr. v. d. Lee werd gesteld. Ton zon op wraak en de rechtbank werd aan 't werk gesteld 1 En met aanvankelijk succes. De heer Officier achtte het bewijs geleverd en eischte wegens mishandeling tegen Duin, die zich al eens meer aan een soortgelijk, hoewel veel minder ernstig feit had schul dig gemaakt, wel drie maanden gevang. Neeltje van Lenten is de nog altyd zeer welbespraakte, nu omstreeks 40-jarige vrouw van Cornelis Brouwer, een zonder-beroep- man te Zuid-Eierland, een der bekoorlijkste hoekjes van het grootste onzer Noord-Hol- landsche eilanden. Met het onderwijzerspersoneel daar op genoemd Texel's dorpje is zy blijkbaar wel goed bekend, maar op goeden voet staat ze er niet mee. IntegendeelDe hoofdonder wijzer H. Visser heeft het althans heel erg by haar verbruid. Die geschiedenis werd nu door den heer Visser in den breede aan de rechtbank meegedeeld. Al een heel poosje geleden klaagden enkele meisjes, dat een of meer jongens leelyke onzedelijke woorden uitbraakten. Een onderzoek naar de schuldigen leidde aanvankelijk tot geen resultaat, maar de meisjes hielden de klacht hardnekkig staande. Eindelijk werd Neeltje's zoon als schuldig aangewezen. Meester schreef daarna een brief aan 't echtpaar Brouwer. Maar 't oudrenpaar verklaarde, zich met praatjes van de straat niet te willen bemoeien. Een tweede brief van den opvoeder der jeugd had al evenmin resultaat. Toen begreep hy, dat er van vader Kees woning. Voor dezen éénen keer werd Tonia, een geboren Opperdoezer landman van 26- jarigen ouderdom. Hy was den 8sten Oct. j.1. in de herberg van ArisKist, welke inrichting zeer eigenaardig met den naam „De Fuik" wordt aangeduid. Nu, de vangst was goed voor Aris en zyn herberg is daarvoor dan ook aan 't ruime plein „de Gouw" uiterst best geplaatst. Er was een aardig clubje volk, maar 't is te Opperdoes om 10 uur al sluiten en dat bolde Bos heel slecht. Hy wou nog niet wegmoest eerst nog „'n drupske" hebben. De oude veldwachter Jan de Leeuw drong echter op het vertrek der heeren aan, maar werd daarbij door Bos zoo hatelijk be jegend, dat hy verbaal tegen hem opmaakte wegens beleediging. En terecht, 't was schan delijk zooals die jonge kerel tegen den ge moedelijken ouden veldwachter optrad. De O. v. J. eischte dan ook wegens beleediging van een dienstdoend ambtenaar f8 boete, subs. 8 dagen hechtenis tegen Bos. Antonia Zonneberg, een Heldersche 31- jarige „dame" met een zeer donkeruiterlyk waaraan ze wellicht den by naam „zwarte Kardoes" dankt was in hare kwaliteit van beklaagde niet verschenen. Zy had den4den October j.1. de brutaliteit den heer Hendrik Frits Moleman een vreemde verschijning met een costuum aan, dat nóg vreemder mocht heeten dan de baas zelf in zyne rust te storen. Bjj „De Heete Nagel* (zoo wordt Moleman in de wandeling genoemd) was zy destijds „onder dak gekomen", maar hy wenschte de fee dien avond eens niet binnen te laten in zijne aan de Bassingracht riant gelegen en moeder Neeltje geen steun was te ver- wachtenNeeltje had zelfs met het vorig hoofd der school al eens scène's gehad. De jongen werd tot straf eenige dagen achter een een poosje na schooltijd in de school gehouden; doch dat wekte de gramschap van zyn moeder in hooge mate op, want ze ontdekte dat de jongen na de strafoefening nog maar 53 pond woogl 't Kind lustte geen eten meer, kon er van „groeien, nog waske" en wou niet meer naar school i uit vrees voor meester. Dat kon Neel's moeder hart niet verdragenZy ging naar de school en legde meester met kracht en klem de zaak bloot. Het hoofd der school echter betoogde, dat de jongen straf had verdiend bovendien, hy wilde als meester baas in de school zyn. Neel had ten slotte, toen ze mees ter over het straffen van haar zoontje kwam kapittelen, uitgescholden voor 'n kreng en een barrelZie, dat zyn nu van die aardig heidjes die je zelfs van de zwakke sekse niet voor zoete koek wilt opeten en een aanklacht wegens beleediging moest natuur lijk volgen. De O. v. J. achtte het bewijs geleverd en 't einde was dat tegen beklaagde wegens beleediging f5.boete of 5 dagen hechtenis werd geëischt. Waren het tot nu toe Hoorn en Enk huizen, die een flinken aanvoer leverden in de rubriek „overtreding plaatselijke be lasting", nu begint óók Den Helder zijn rechtmatig aandeel daarin by te dragen. Ook daar blijken diverse houders van gele, blauwe, zwarte groote, kleine en „middel soort", kwaje en goeie, mannelijke en vrouwelijke hondjes, wat slof te zijn in het betalen der belasting. Tegen Albert Liedmeier, Arend Frankfort, Jan Wigtenbroek en B. F. Verfaille, allen Heldersche hondenbezitters, werd wegens ontduiking van de plaatselijke belasting een eensluidende eisch ingesteldtegen ieder dier heeren requireerde de heer Officier n.1. f5.— boete of 1 dag hechtenis. Markus Velleman, een Amsterdamsch Israëlitisch handelsreiziger, was als beklaagde absent. Wegens ongegrond trekken aan de nood rem in trein no. 160, vertrekkende uit Alk maar richting Haarlem 's avonds 9.34 uur, met welke bezigheid hy zich den 22sten Juli j.1. nabij Castricum onledig hield, was hy voor 't Kantongerecht gedaagd, doch door den Kantonrechter vrijgesproken geworden, waarop de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie in hooger beroep was gegaan. Daarom diende de zaak nu voor de rechtbank. Markus, die ook derde klasse reist omdat er geen vierde is, had op dien gedenkwaar- digen zomerschen avond in zjjn coupé tot reisgenooten den Haarlemschen leerhande laar Isa&k Prins, diens stadgenoot, koopman J. F. de Wit, den conducteur Piet Eykhout en zekeren W. H. Eikenaar, een tapper uit Groot Mokum. Met dezen laatsten kreeg Markus 'tal gauw aan den stok, omdat hy naar centen vroeg, die hy nog van den tap per moest vangen. Markus bieef maar aan dringen en Eikenaar werd op't laatst driftig en pakte ons Joodje by de polsen, zoodat hy van schrik zjjn van een haak voorzieneu wandelstok te baat nam, om daarmee aan de noodrem te trekken, ten einde den trein tot stilstand te brengen en van dien ruwen „Christ" te worden verlost. Isaak Prins vond, den toestand van dien aard, dat hy in Markus plaat3 ook aan de noodrem had getrokken, 't Dreigt voor Velleman echter een onplei- zierig gevalletje te worden, want de O. v. J. vond, dat er toch geen voldoende reden voor zyn handelwyze was en eischte (met ver nietiging van des Kantonrechters vonnis in eersten aanleg) eene geldboete van f3 subs. 3 dagen hechtenis tegen Markus. Jacob Langedyk, een Hoornsch werkman, die der jeneverflesch veel liefde toedraagt, had het den 4den October j.1. te kwaad met de Hoornsche politie, die hy door leelyke ophitsende praatjes tegen een paar opge brachte arrestanten in hun toch al zoo moei lijke taak ten zeerste hinderde. Ook schold hy de agenten, met overbrenging dier arres tanten belast, uit voor al wat leelyk is. Jammer genoeg ontbrak het noodige be wijs; maar Mr. Cnopius, onze subst Officier van Justitie, wou heer Langedyk zoo gauw niet met rust laten en stelde voor, de zaak tot de volgende week aan te houden, om dan nog een drietal getuigen op te roepen, in de hoop dat dan het gewenschte licht in de nu nog duistere zaak moge worden ver kregen. De rechtbank was met hem één van meening, dus: alzoo zal geschieden. Jacob Simons van Bovenkarspel, een 43- jarige landarbeider, die de echte oude Schie dammer op den 7den October j.1. met groote gulzigheid alle eer had bewezen, tengevolge waarvan hy knapjes beschonken was ge- die nogal aan Bacchus had geofferd, boos en nam den traditioneelen pantoffel of slof van den voet en gaf er ni'4 Moleman, maar wél een der glasruiten van zyne woning een tik mee, dat de scherven rinkelend rondstoven, eene uiting van vernielzucht die proces-verbaal tengevolge had. De O. v. J. qualificeerde Toontje als zeer ongunstig aangeschreven en zag in een boete weinig heil, die ze toch wel niet zou betalen. Z.E.G. bepaalde er zich dus toe, 6 dagen gevangenisstraf tegen haar te eischen. De laatste beklaagde was de Grootebroeker arbeider Willem Weel, die den 4den Oct. j.1. te Bovenkarspel ongenoegen kreeg met zyn vak- en dorpsgenoot Piet Visser, wien hy zoowel door krabben als door slaan het leven zuur maakte. Maar Piet klaagde hem aan en de O. v. J. eischte wegens mishandeling tegen Weel f5 boete of 4 dagen hechtenis. Uitspraken a.s. Dinsdag. Langs de straat. De agent, de brievenbus en de hospita. 's Nachts één uur. 't Sarphatipark. 'n Druilerige regen, 'n Meneer, den kraag van z'n jas op, z'n broekspijpen omgeslagen, z'n vilthoedje ver regend, z'n wandelstok ironisch de steenen tikkend, stapt langs 't hek, zyde Ceintuur baan verder verder negeert modder poelen, baggert kwaadaardig door. 1 Voorby 't hek steekt-ie over, kruist de rails, doet 'n paar heftig-malle zijsprongetjes om 'n soort oceaan te omzeilen, belandt op 't trottoir, zoekt tobberig, neussnuivend, verkouden naar steutel. Opent z'n huisdeur, gaat binnen, sluit, licht de schuif van de brievenbus op, haalt er 'n reclame van 'n kruidenierswinkel uit, laat schuif kwaad-luidruchtig vallen. Ineens onverwacht plotseling, ver- schijnt in 't vage licht van den lantaarnpaal voor de deur de gestalte van 'n agent, die regelmatig-passend voorby zeurt, i De agent hoort 't geschuif, houdt behoed zaam stil, keert terug op zyn laatsten pas, sluipt Indianerig naderbij en gluurt door 'n mirakel van onnadenkendheid zich onop gemerkt wanend door 't raampje in de deur naar binnen, waar de meneer schimmig zichtbaar is in de holle duisternis. Meneer wuift geruststellend met boter-reclame naar agent verdwijnt dan in nog donkerder donkerte. j Heel dom van meneer had duidelijker moeten zyn. Agent heeft iets wits zien bewegen, krijgt 'n aanval van hevigen dienstijver, drukt nogmaals z'n neus plat tegen deur-raampje, bevoelt en betast deurpost, deurdrempel, ruikt inbrekers schelt I Stilte alleen 't saaie druppen van de dakgoot. Agent schelt nog eens zelfbewuster, nadrukkelijker. Stilte. Agent spiedt behoedzaam om portiek- hoek. Belt daarna nog eens krachtdadig, aan houdend en gezagvol. Eindelijk doemt uit de gang-donjcerte, ach ter do matglazen deur 'n mystiek schijnsel op. De tochtdeur wordt geopend, en een kaars verschijnt, vastgehouden door 'n primitief gekleede, zwaarlijvige hospita. Hospita opent voordeur, ziet agent, schrikt, zegt: „Wat is-t-or an de hand, agent?" „Is alles veilig by u juffrouw Ik meende daarnet wat te hooren en iemand naar bin nen te zien gaan „Gut, agent dat was me koomusaal die komp altyd zoo laat thuis hy heit me daarnet selvers verteld, dat-ie uwe had zien glure. „Dan had meneer wel eens kunnen waar schuwen, dat-ie hier hoorde," zegt de agent nydig. „Neem me niet kwalijk, da'k u uit je bed heb gehaald, juffrouw dienst is dienst genacht juffrouw Agent tikt aan z'n helm, zeurt weer verder langs de druipende huizen. Voordeur met smak dicht. Mystiek schijn sel achter tochtdeur versterft Tel. Nog Ingewikkelder. Zooals reeds gemeld, zyn B. en W. der gemeente Schoterland gedagvaard om op 23 November te verschijnen voor den kan tonrechter te Heerenveen ter zake dat zjj zonder schriftelijke vergunning van B. en W. van Schoterland eene woning te Rotster- haule, eigen aan de gemeente Schoterland en bewoond door den gemeenteveldwachter Halkesma aldaar, in strijd met de Woning wet, hebben doen vernieuwen." Uit goede bron vernemen wy dat het college van B. en worden, had op gemelden datum heelemaal W. beslist ontkent ooit last tot vernieuwing geen zin om te Enkhuizen, waar hy zich f te nebben gegeven. Het zoontje van den timmerman C. de Graaf te Moerbeek, dat onlangs zoo leelyk op een ijzeren hek terechtkwam, waardoor het behoud van het eene oog ernstig werd bedreigd, is Dinsdag j.1. geheel hersteld dat wil zeggenbeide oogen zijn thans goed uit Amsterdam teruggekomen in 't ouder- lyk huis. toen bevond, de politie-agenten Van den Berg en Swier gewillig te volgen, toen ze hem (waartoe alle reden bestond) wilden opbren gen, zoowel voor eigen als voor anderer veiligheid. Zijn hevig verzet zal hem echter nog heugen, want de heer Officier eischte deswege tegen hem f 10 boete, subs. 10 dagen hechtenis. Johannes Bos stelde meer belang in zyn zaakje, dan de vorige beklaagde Simons, die ik zal 't nu even doen, antwoordde drngstukken vau Ten beau m raakte diens stilletjes wegbleef. Bos presenteerde zich ais

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 9