Amsterdanisclie Briefen. St. Nicolaas bij JOH. MERZ, Galanterieën. Speelgoederen. Lampen. Parapluies. Nikkelwaren. De kinderen van mijnheer ïon Hartoen. Zondag 2 Dec. 1906. 50e Jaargang. No. 4*209. TWEEDE BLAD. Binnenlandsch Nieuws. FEUILLETON. Sclaicr Conl. I.X IV- Voor CJ. J. A. Een oude waarheid, een waarheid die gezegd is vóór onze jaartelling, die met bloed bekrachtigd is vlak na de opbloeiing van het Christendom, die in de middeleeuwen heftige disputen heeft doen ontstaan, die nooit geheel van 't tapijt geweest is, en die de laatste tientallen van jaren weer met bizondere kracht te voorschijn is getreden, n.1.ons maatschappelijk en zichtbaar leven is slechts één der zijden van ons bestaan. Die eene zijde is de zijde, welke wij zien met ons vleeschelijk oog, en die genoemd zou kunnen wordende physieke zijde. Aan die zijde heeft alles plaats wat wij met onze natuurlijke zintuigen kunnen waarnemengeboren worden, opgroeien, ontwikkelen van lichaam en geest koopen en verkoopen, trouwen, materieele schade en voordeel, succes, nederlaag, voor- en achteruitgang, ziek worden en einde lijk sterven. Die doornhaag van zijn existentie moet ieder door, rijk en arm, schrander en onnoozel; niemand ontkomt er aan. Geen koning en geen bedelaar, geen priester of leek. De voorwaarden van ons dierlijk leven ik bedoel hiermede natuurlijk ons vleeschelijk leven zijn voor iederen mensch dezelfdemeer of minder bezit, meer of minder verstand leggen hier geen, of althans zeer weinig, gewicht in de schaal. Of we aan den voet van 'n troon of in den donkeren hoek van 'n achterbuurt geboren worden, ons lichaam, onze handen en voeten, onze oogen, ons verstandof ons onverstandbrengen we mee; en met deze beter of slechter geharmonieer de uitrusting moeten we 't leven doorvech ten, of althans doorscharrelen. Dit is voor velen voor de meesten misschien 'n kwaad ding. 't Jonge leven is vol belof ten, vol hoop en verwachting, vol moed; totdat het uur der ontnuchtering slaat, en wij te weten komen, dat altijd en nog eens strijd ons deel is. Dan staan wij verbaasd, begrijpen niet goed, hoe wij in zulke situatiën zijn gekomen; en omdat wij nooit iets kwaads bedoeld hebben tegen over anderen 't allerminst tegen onszelven gaan wij gelooven aan 'n mal-apropos bij de Macht, die ons 't leven gaf en waarschijn lijk ook ons leven beheerscht. Dit is de eerste kennismaking met 'n andere zijde van ons bestaan, n.1. de geeste lijke of zooals zij in geleerde termen genoemd wordtde psychische. Die eerste kennismaking plaatst ons in een houding van verweer tegenover de wereld, die ons omringt; tegenover de menschen in de eerste plaats. "Want ons ongeleerd instinct, onze onwetendheid van alles wat er gebeurt, onze onbekend heid met onszelven, doet ons de oorzaak van alle leed, dat ons wedervaart, buiten ons zoeken. Dat het geheele plan van ons leven onbewust door onszelven geteekend is, nemen wij voorlQopig niet aan. Dat nie mand buiten ons, ons kwaad zou kunnen doen; dat wij alleen onszelven kwaad kunnen doen, begrijpen we niet zoo spoedig. Dit begrijpen wij eerst dan, als wij eerlijk en waar durven zijn tegenover onszelven. Maar de meesten komen zoover niet. Doch zij, die er toe komen, vinden oplossingen van vele raadselen, die voor de meesten „raadselen" blijven. Doch, ik zal niet verder hierop ingaan, omdat de kwestie, die hier in Amsterdam aan de orde is, een eenigszins andere rich ting uitgaat, n.1. de richting van het psychische leven, ons geestelijk bestaan, het bestaan van onze ziel, het vraagstuk naar ons leven na den dood, de vraag van het „hoe?" aangaande de geestenwereld. 't Duurt al maanden en maanden. Er worden samenkomsten belegd, er worden artikelen geschreven, er worden stukken ingezonden over: „Hel Spiritisme' en „Sog eens: Spiritisme De Heer J. Ch. B. is opgetreden als belijder en verdediger ervan. Een ander, zich noe mende R., is er bevreesd voor en waar schuwt er tegen. Anderen draaien er om heen, vertellen mirakelenen weer anderen noemen 't een pad, waar alleen „zinneloozen en verbijsterden" op vooruitkomen. De eenvoudige les van Socrates schijnt men zich niet meer te herinneren. Een zijner leerlingen kwam tot hem met de vraag Meester, wat denkt ge van den dood En Socrates antwoordde Waar wij zoo weinig weten van het leven, wat wü kennen, daar zullen wij van den dood wel niets waren. En deze wijsheid zal ten slotte wel blijken de hoogste te zijn. Het graf is 'n voorhang dat nimmer scheurt, en de dood 'nvijand(?) die zijn prooi nooit teruggeeft. Stemmen, die misschien aan den overkant voortge bracht worden, bereiken ons oor niet, en alles wat ons dienaangaande wordt medegedeeld, is menscheljjke phantasie. Of de mededeeler nu Marie Corelli heet en in de ijselijkste schilderingen den lezer 'n beroerte op zijn lijf tracht te jagen; of dat hij zich H. d. H. noemt en in „Jacopone" probeert al schertsend een les neer te leggen 't is phantasie en niets andersphantasie en geen draad meer. En wie er iets in zoekt van „weten", van „historisch weten", is van Lotje getikt. Dit zeg ik aan allen, die voorgoven iets te weten over het hiernamaals, en ik zeg Socrates na„Waar wjj zoo weinig weten van het leven, wat wy kennen; daar weten wij van den dood niets, niets." Met deze uitspraak heb ik mijn standpunt aangewezen ten opzichte van het Spiritisme, het vraagstuk dat op heden zoovele Amster- damsche harten beroert, en als gjj 'twilt aannemen zoovele Amsterdamsche „hoof den" bezighoudt. ft Ik zou dit vraagstuk nu los kunnen laten en er een meer speciaal Amsterdamsch vraagstuk voor in de plaats kunnen gaan behandelen. Ik zou nog eens over die wijn kelders kunnen beginnen van 't entrepot hier over de verklaringen dienaangaande n.1. dat de heele boel verrot is en de eene stommiteit na de andere is begaan door Publ. Werken uit den mond der heeren Posthumus Meijes, Hendnx, Vliegen, enz. Ik zou kunnen gaan schrijven over 't Leid- sche Plein, dat mooie, maar dure Leidsche Plein, waarvan men nu al begint te mom pelen, dat men niet precies weet waar de electrische geleidingen liggen; zoodat bij eenig mankement in de verlichting, men maar op de bonnefooi moet gaan opbreken. Ik zou 'n artikel, een lang en bedroevend artikel kunnen gaan schrijven over de nooit- eindigende mishandeling, waaraan hier de dieren eiken dag weer onderworpen worden. Ik zou daaruit bewijzen, met voorvallen be wijzen kunnen, hoe beestachtig laag zich 'n mensch durft gedragen ten opzichte van 'ndier, dat hij aandurft. Ik heb in mijn studietijd gelezen van 'n wijsgeer - ik meen Kant die, als hij boos op zijn hond was, dien hond dan aan sprak met: Du Mensch! Toen heb ik er om gelachen, omdat ik 't zoo origineel vond, maar later heb ik dien man verstaan, 't Woord „mensch" kan in sommige gevallen tot 'n scheldwoord worden. En ik zou soms graag op 'n kar of rijtuig vliegen, om zoo'n beul zelf eens te laten gevoelen, wat 't beteekent zoo mishandeld te worden. Wat de honden in Brabant te verduren hebben, dat lijden die arme, trouwe paarden hier. Wanneer zal de vervulling der Wet ook voor hen genade en liefde worden Ik zou over nog wel andere onderwerpen schrijven kunnen, maar nu zit my 't Spiri tismein 't hoofd, en al die dingen, die er over gezegd en geschreven zijn, hebben my gaande gemaakt. Er zyn van die menschen, die van alles 'n onderwerp van beschouwing maken, en die 'n vraagstuk beschouwen als 'n ei, dat uitgebroed moet worden. So me, en 't zy my vergeven. 't Spiritisme is ten nauwste verbonden met het geloof aan onsterflijkheid; en over dit vraagstuk is het laatste woord nog niet ge zegd. Wel voor menschen, die klaar zijn met hun denken, of die hun geloof of onge loof eraan cadeau hebben gekregen van 'n ander. Maar zy, die begonnen zijn bjj 't be gin, die voor zichzelf dit vraagstuk willen oplossen, althans zoo ver mogelijk peilen willen, staan voor heel wat moeilijkheden. Eerst zou de kwestie geloofduidelijk in 't licht moeten worden geplaatst. En daarom dient eerst dit te worden opgemerktGeloof is niet hetzelfde als iets voor tcaar gebeurd, of voor waar te gebeurenaannemen. Dit soort van geloof kan alleen gelden voor historische feiten. B.v. Nebucadnezar heeft geleefd, of heeft iliet geleefd. De slag bjj de Pyramiden heeft plaats gehad, of heeft niet plaats gehad. Christus deed wonderen, of deed geen won deren. Ik heb dezen brief geschreven, of ik heb dezen brief niet geschreven. Dit zyn alle historische voorvallen, die gebeurd of niet gebeurd zyn, die ge voor waarheid of voor verzinsels kunt houden maar toch alle dingen, waar de historische criliek ton slotte een antwoord op kan, en moet en zal geven. En het is ook haar taak, dit te doen. 't Zou mogelijk wezen al zeg ik niet dat dit zoo is dat bewezen werd, dat Nebu cadnezar nooit geleefd heeft, 't Zou mogelijk wezen, dat de slag by de Pyramiden een verzinsel was; dit moeten de geschiedvor- schers uitmaken. Al wat geschied is of ge schiedt, mag worden nagevorscht, moet wor den nagovorscht, opdat we niet ten slotte leven in 'n wereld van logenden, opdat onze geschiedkundige conclnsièn niet telkens fa- licant uitkomen. Met 'n fout begonnen, kan de som onmogelijk een zuiver eindcijfer geven. Maar het godsdienstig geloof heeft met historische waarheden al bitter weinig uit te staan. Paulus heeft het ons zoo duidelijk gezegd, wat dit is, dat ik niet beter weet te doen dan zyn woorden te citeeren. Hij zegt: Het geloof is 'n vaste grond der dingen die men hoopt, en 'n bewijs van datgene, wat men niet ziet. Dat geloof nu is 'n gave. Niet uit den hemel gevallen in dit of dat hart, maar ontkiemend en opbloeiend uit het hart zelf. Opvoeding, zolfbetrachting, levensbeschou wing hangen er ten nauwste meê samen. Maar dit geloof staat voorioopig nog buiten het vraagstuk der onsterfelijkheidkan er mee in verband gebracht worden, maar staat als gegeven op zichzelf. De uitspraak is gedaan, dat het onzedelijk is, te hopen op een hemel, waarin wij ver goeding zouden ontvangen voor al onze levensteleurstellingen. En zeer zeker is door sommige geloovi- gen een spotbeeld gemaakt van de onster felijkheid. Ik herinner my op de Zondags school versjes te hebben gezongen van „gouden tronen" en „gouden straten", en later hoorde ik in het Leger dos Heils zelfs spreken van „paarlen poorten". Dit kan misschien symbolisch bedoeld zijn, maar ik \veet wel, hoe ik 't als kind aanvaardde, en ik weet ook, hoe de menigte deze uitspra ken accepteert. Zooals de Arabier 't Paradijs, dat is dan de hemel, zich voorstelt als 'n lusthof, waar mooie zwartoogige meis jes hem bedienen zullen, zoo kan 'n mensch Arabier of Christen of Chinees die pronkziek is, en goud en paarlen als 't kostbaarste beschouwt, zich den hemel dat wil zeggende hoogste zaligheid niet anders voorstellen dan met gouden kronen, gouden tronen, gouden straten en alles wat daarbij behoort. Daar is reinheid van hart byzaak, menschenliefde en liefde tot God bijzaakdaar kan Christus niet in tel zyn, omdat zoo min zyn stal als zyn kruis aan goud doen denken; daar kan Frans van Assisy zich niet thuis gevoelen, want die gooide 't goud weg. De hemel van Christus moet noodwendig 'n andere zyn, dan die van een rijkaard, pausen, koningen, alle rijke menschen anders had Hy die woor den niet behoeven te zeggen tot den rijken jongeling, of medelijden met hem te hebben. Wie tot 'n andere conclusie komt, maakt 'n verkeerd syllogisme, en dwaalt. Zooals de mensch is, zoo is zyn God maar zooals de mensch is, zal ook zijn hemel wezen. Uit het hart, uit den mensch zelf, zyn de uitgangen des levens. De wereld, de menschen, God, de hemel, alles wat wy zien en betrachten, is of liever maken wy zooals wij zelf zijn. De wereld is voor den blinde 'n geheel andere dan, voor ons. Do zelfzuchtige mensch begrijpt niets van een groot en oifervaardig hart, dat eigen voordeel niet telt. Een heilig en ingetogen leven is 'n berg van onzin voor den wellusteling. Maarwy spraken over 't spiritisme en 't daarmee noodzakelijk verbonden ge loof aan een leven na dit leven. En de vraag mag gedaan wordenHebben wy 't recht,daarop te hopen? Wat anderen ons daarvan verteld hebben, gaat ons niet aan. „Wat ons de wyzen als waarheid verkonden, Straks komt 'n wijzer, die 't wegredeneert." „Zelf moet go 't zoeken, en zelf moet ge 't (vinden, Mensch, in uw hart, in het Woord, in uw lot; Anders dan spelen do werv'lende winden, Mensch, met uw hoop, uw geloof en uw God." (De'fiénestet.) Wy zjjn dus overgelaten aan onszelven, en hebben zelf het pad te zoeken, dat wy te gaan hebbenzelf te zoeken naar die dingen, in dit verband naar die geestelijke dingen, die ons menschenhart bevredigen kunnen. Ware dit 'n geleerd betoog, ik zou trach ten eenig licht te laten vallen op 't vraag stuk der schepping van den mensch. Nu moet ik kort zyn. Is de mensch door een wonderdaad op deez' aarde geplaatst, dan zyn we er; dan is in de toekomst 't on mogelijkste mogelijk. Is de mensch echter 'n zuiver natuurproduct, langs den weg der eeuwige transmutatie opgeklommen tot zjjn huidig bestaan, dan krijgt het vraagstuk 'n ander karakter. Dan loopen wy alleen gevaar, dat wy, uit het gegeven van steeds op te klimmen, zouden meenen te mogen concludeeren tot onsterfelijkheid. Maar deze conclusie zou 'n fout zijn. Een vervulde belofte kan onze hoop versterken, maar nooit een basis wezen om met zekerheid op voort te bouwen. Al wat van buiten uit ons wedervaart, hebben wy te aanvaarden; geboren worden en sterven moeten wy dulden. Het eenige waaraan wjj iets doen kunnen, is onze rijp wording (Shakespeare). Kant oordeelde: Niet wat de natuur van ons maakt, maar wat wjj van onze natuur maken, dat is de hoofd zaak. Een mensch, die vreemd is gebleven aan de smart, kent het leven niet. Goethe zei „Und so lang du das nicht hast, DiesesStirb und werde Bist du nur ein trüber Gast Auf der dunklen Erde." VertaaldZoolang gjj niet geleerd hebt te sterven en wederom geboren te worden, zjjt gjj een bedroefde gast op deze don'kre aarde. Jezus heeft den berg der levensontwikke ling zoo hoog mogelijk beklommen. Hij ge loofde vast en wie denkt hier niet aan het woord van Paulus? aan de onsterfelijkheid van zijn levensrichting. Dit deed hem aan 't kruis zeggen: „Vader, nu beveel ik den geest, die my bezielde, in Uwe handen". Maar over zyn persoonlijkheid sprak hy niet. De mensch Jezus beteekende voor hem niets kon niets voor hem beteekenen, omdat 't al of niet voortbestaan daarvan alleen in een zelfzuchtig hart kan opkomen. Dit is my'n overtuiging. Dit is veler overtuiging niet. Daarom zal de beantwoording der vraag, of de mensch al of niet onsterfelijk is, af hangen van den persoon, aan wien de vraag gedaan wordt. Het is 'n vraag, die thuis be hoort op zedelijk lovensgebieden wie haar maakte tot 'n leerstuk, dwaalde, omdat hjj 'n geloofswaarheid achtte, wat eigenlijk een historische waarheid is of zyn kan. En zoo hjj niet dwaalde, was hjj 'n misdadiger, die evengoed Christus zou hebben overgeleverd, als Kajafas en Herodes dit gedaan hebben. De hoop der onsterfelijkheid kan dus niet aller wezen. Er zjjn millioenen, die haar koesteren, maar er zyn ook millioenen, die haar niet koesteren. Van<zedolyk dwalen kan hier geen sprake zjjn, omdat 't historie betreft. Maar als de hoop dat wil hier zeggen: het geloof der onsterfelijkheid niet aller is, dan kan het geloof aan geesten en spiritisme nog minder het eigendom van allen zyn; want deze groep ik bedoel die der spiri tisten kan alleen gerecrateerd worden uit de groep der eersten. De logica brengt my tot deze conclusie. Maar nu doet zich het merkwaardig ver schijnsel voor, dat juist zjj, die 't eerst aan de beurt zijn om spiritist te worden, het spiritisme het heftigst bestrijden, als zijnde: goddeloos, spottend enz. Iemand, die de gave des geloofs aan de onsterfelijkheid niet bezit, begrijpt van't een zoo min iets als van het ander. Want waar de spiritisten zich op historische verschijnselen beroepen, daar kan alleen sprake zyn van historische waarheden; en aan historische waarheden te twijfelen of ze te gelooven d.w.z. ze voor waar gebeurd aan te nemen kan nooit iets te maken hebben met myn zedelijkheidsgevoel of gods dienstig geloof. Wat de spiritisten ons mededeelen ervaren te hebben, is soms niet aan te nemen. Maar 't kan onderzocht worden Er over te twisten, is dwaasheid. We mogen vragen naar 't be wijs, omdat 't op 't gebied ligt der historische ervaring. Betreft 't een zaak van 't gemoed, dan past 't ons te zwjjgen. Droefheid kan niet weg geredeneerd worden. Liefde, vriendschap, haat hebben een onnaspeurlyken, maarstreng individueelen wortel, en wjj hebben te be rusten en te gelooven. Maar waar „verschy- ningen"plaatsgrypen,waar„stemmen"gehoord worden, daar is het ons recht en misschien wél onze plicht, mede plaats te nemen inde rjjen der toeschouwers. Daar neme men 't niet kwalijk, wanneer wjj ons op 't podium begeven en vragen om licht. Daar moeten de handen op tafel zjjn en de gordijnen mogen geopend worden. En wie dit niet doet, wie „ja en amen" zegt op alles wat men hem vertelt, maakt zich schuldig aan groote, zeer groote lichtvaardigheid. Die zal er ook spoedig aan toe zyn, om zich te laten wijsmaken, dat twee maal twee vijf is, en zich er niet over verwonderen, als iemand drie trappen naar boven valt. Al wat geschiedt in de ervaringswereld, moet den toets der critiek kunnen doorstaan. Kan het dit niet, dan heeft 't zichzelf ge vonnist. Ik heb met 't bovenstaande het spiritisme niet willen verdedigen of bestrijden. Het vraagstuk ontroert my niet; ik heb alleen getracht het te naderen met myn verstand; myn hart is er buiten gebleven. De aanbie ding om met den geest van myn Moeder in contract te komen, heb ik afgewezen. De natuurlijke ervaringswereld alleen kan het object zyn van myn natuurlijk denken en beschouwen; wat daar boven ligt gaat my - let welik zeg hier mij, mij per soonlijk voorioopig niet aan. En ten slotte wil ik nog eens het woord van Socrates herhalen: Waar wy zoo weinig weten van het leven, wat wy kennen, wat zouden wy daar weten van den dood! H. d. H. Kolliorn. Het Fanfare-corps „De Eendracht" behoort voorioopig tot de geschiedenis. Een „Har moniecorps" is er voor in de plaats getreden, en vanaf medio September hebben de leden zich flink op de nieuwe instrumenten ge oefend. Daar dit ledental niet groot is en de Directeur een type vertegenwoordigt, vol liefde en gevoel voor alles wat in het ryk der tonen tehuis behoort, kon in enkele maanden heel wat gedaan worden. En dat dit werkelyk geschied is, bleek uit het concert, dat eerst Zondag en daarna Dinsdag j.1. gegeven werd. Wel wees in een voor spraak de Directeur er op, wegens veran derde omstandigheden de eischen niet te hoog te stellen, maar toch, toen het kleine program het bestond uit slechts zes num mers uitgevoerd werd, was de uitslag verrassend. In enkele nummers was harmonie. Viel er op de vertolking dan niets aan te merken Natuurlijk wel, maar dat zal in besloten kring wel plaats hebben. Juist door de kleine tekortkomingen viel het vele goede zoo in het oog. En dat dit ge waardeerd werd, bewees het applaus. Even als by vorige gelegenheden hadden enkele medewerkenden zich beijverd door de op voering van een paar rederykorsstukjes voorde noodige afwisseling te zorgen. Zon dag was de zaal byna uitsluitend bezet door jongelui, waarvan sommigen al vóór den 88, o Tot den avond werd de strjjd voortge zet. Met moeite en veel verliezenStap voor stap week de taaie vijand terug. Maar het ging toch voorwaarts. Ook hg de andere afdeelingen wees het geschutvuur ttit, dat daar vooruitgerukt werd. Éindelgk lag de compagnie, zeer afge- m»t, voor de laatste vjjandaljjke stelling, by het doel van den dag: de waterplassen Hamakari. De machine-kanonnen en twee battergen bereidden den aanval voor. Harthausen was opgewekt. Het ging hem heden als tot nu op de dagen van vechtenhg gevoelde zich van uur tot uur krachtiger- Hg keek slechts voor zich uit, h* hem leefde alleen de gedachtehoe brengt ge uw manschappen zoo best moge- Mik verder voorwaarts hoe komt gjj het doel nader De mogelijkheid van gevaar voor zyD eigen persoon verzonk steeds en meer in het niet. Geen overmoed, tot luid gejubel aanzet, bezielde hem; dzzrtoe waren de verliezen te groot. Maar 6,0 oprechte, warme blijdschap over het w«l«lagen, over de aanhoudende inspanning, over het zelfbewust kunnen, over eigen **acht, En de blijdschap over ea de in- 8«oom«nheid met het troepje wakkere strgders rondom zich, die tegeljjk met hem vooruitdrongen. die hem trouw volgden, die ook in zijn beleid het volste vertrou wen stelden dat het zoo goed ging 1 Dreunend barstten de granaten los. Men zag hoe zjj de bermen der waterplassen, achter welke de vjjand bescherming zocht, afschaafden. De machine-kanonnen ram melden, onafgebroken weerklonk het ge knetter van het geweervuur. Een helsch leven De dag liep ten einde. Het schemerde reeds. Het ongeduld wies het brandend verlangen naar de beslissing Eindelijk kwam het verlossend bevel 1 De kanonnen zwegen. Van alle zjjden stormden zu de troepen onder luid hoera op den vjjand aan daar vluchtte de vjjand en verspreidde zich in het dichtste der wouden, Harthausen en de zjjnen waren onder de voorsten. „Volgt mjjhoera 1" Hjj was het eerst boven. „Hierheen Snelvuur Diep ademhalend stond hjj op den djjk van den eersten waterplas. Hjj zag zwart water, hjj zag de ljjken van den vjjand, schilderachtig toegetakeld, een paar doode paarden, en mengelmoes van zaken, patro- nenkisten, huiden en lampen. Hjj hoorde de zjjnen vlak achter zich, het was een geroep en een wapengekletter Eensklaps was het hem als gaf men hem een hevigen slag tegen den schouder. Meer niet. Volstrekt geen pjjn, alleen wat ge voelig, zóó dat hjj naar den schouder greep. Daar druppelde het bloed hem langs de vingers. „Het is niets riep hjj afwerend de naastbjjzjjnden toe. „Dek n, mannen I" Hjj wilde zelf ook den djjk afklimmen. Maar toen hjj de rechterhand wilde opheffin, ont zegde die als verlamd den dienst. Hjj viel, stond weder op, beet de tanden op eikaar, greep nog eens naar den schouder, veelde het vloeiende bloed. Het verpletterde hem, het bewnstzjjn niet meer te kunnen meêstrjjden. „Ambu lance hier riep hjj. Tegeljjk ving Kui ter hem in zjjn armen op en liet hem voorzichtig neergljjden. „Die vlegels mjjn luitenant hoorde hjj nog zeggen. „Hier, luitenant hierToen verloor bjj zjjn bewustzijn. Langen tjjd daarna kon hjj het zich nog niet recht duidelijk voorstellen, en telkens weder moest Kuiter bet hem uitleggen, hoe alles toch was gebeurd: „Eerst ging alles goed, luitenant. Name lijk, de luitenant was een paar momenten wegens het bloedverlies niet helder bjj zjjn verstand. Maar nadat het noodverband was aangelegd, wilds de luitenant beslist aan het hoofd bljjven en werd zelfs boos, omdat wjj allen zeiden, dat zulks onmogelijk was En toen kwam eindelijk de kolonel aaorjjden en heeft gezegd „neen, neen, mjjn beste Harthausen, daar kan niets van komen. Naar de ambulance, heeft hjj gezegd, opdat ge weer spoedig gezond kunt worden. En ik zal ar wel voor zorgen, dat aan uwe ouders bericht wordt gezonden. Daarna zjjn wjj naar den dokter getrokken, die achter bjj den sein-wagen was. En toen de arts de wond zag, heeft bjj een zeer beden kei jjk gezicht gezet; de arm werd vastgebon den En daarna heeft hjj gevraagd, of het mogelijk was den luitenant naar het lazareth te brengen en toen hebben wjj den luitenant op een paard gezet en zoo ging het voort, te midden van de nachteljjke duisternis Harthausen herinnerde zich flauwtjes nog iets van dien rit Hjj bad altjjd nog gedacht, dat het meer eene lichte verwon ding was geweest, omdat de wond hem nagenoeg geen pjjn deed. Maar na een nur kon hjj de beweging van het paardrjjden niet meer verdragen. Toen was hg afge stegen, had een eind te voet voortgesuk keld, was later weder te paard gestegen tot hjj door een bezwijming werd overval len. Toen hadden de manschappen, die hem geleidden, een draagbaar gereed gemaakt. Met roeiende behoedzaamheid en zelfopofla- ring droegen zjj hem nu mjjlen achtereen, tot zjj eindeljjk een konvooi ossenwagens, die proviand vervoerden, ontmoetten Een dezer wagens werd nu veranderd in een transportwagen. „Nu ging het in zooverre beter. Maar de luitenant was zoo osrustig I Dat was de koorts. Die akelige csssn bewogen zich zoo langzaam voorwaarts! Wat heb ik ze niet vervloekt En d&n weer in het geheim ook vurig gebeden. Want ik was toch erg bevreesd voor rnjjo luitenantEn dan niets te kunnen doen; het eenigste wat ik kon doen, was neg een soort hang mat samen te lappon, waarin de luitenant nu niet meer zoo'n last kon ondervinden van het gehos en gedril van den wagen. Ea gejjld heeft de luitenant I Op de huiden van geen zestig essen zou men dat alles hebben kunnen opsehrjjven. Ja. nu lacht u er om, maar toen zag het er hacbelj;k uit er was er geen een van ors, die toen lachte. Wjj hielden allen ook veel van oneen luitenant' Nu en zoo zjjn we eindeljjk hier aan de ambulance ge komen Zoo was het verhaal van Kuiter em daarna keek Egbert de zaal rond en vestigde zjjn blik op een andere kribbe en op hat venster, waarbij stoei en tafels voor de dierstdoende liefdezusters stonden. Op die andere krib lag Rollin. Ea bjj dat veister zat zuster Heiena. Egbert had de crisis gelukkig doorstaan, er bestond nu gaan gevaar meer voor zjjn leven. Slechts ééae bezorgdheid drukte zjjn zielzal uw arm weder te gebruiken zjja, of bljjft ge voor uw leven een invalide? Maar bjj Rollin streden geneeskunst ea zorgvuldige verpleging wel eea vergeot- schen strjjd. Op denzeltden dag a's Harthausen, was ock hg gewond gewordea. Da kogel was hem dwars door het bovenljjf gegaan, zonder de longen te kwetsen, maar had daarentegen de rnggegraat zwaar beschadigd. In den beginne had men allo hoop gekoesterd, doch nu werd dia met den dag steeds kleiner. Ook hjj leed weinig oader pjjn. Ham werd veel moifi-.e toegediend en meestal lag hjj stil, ais ia een dommel, de oogleden gesloten, de handen op bet dek gevouwea, Het gelaat was waskleurig. Dat kwam des te scherper uit, daar hjj op zjjn verlangen om den anderen dag geschoren werd. telkens het bij zich dan een handspiegeltje geven en bakeek aandachtig zjjn gelaat. Wat hjj zag dwong hem tot een spottend glimlachje Tussehen zuster Helen a en Egbert was een stilzwijgende overeenkomst gesioten, Rollin niet door gepraat in zjjn rust te storeD. Misschien werden beiden ook wel door een zekere ecbnwbeid daartoe ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5