Amsterdanisclie Briefen.
St. Nicolaas bij JOH. MERZ,
Galanterieën. Speelgoederen.
Lampen. Parapluies.
Nikkelwaren.
De kinderen van mijnheer
ïon Hartoen.
Zondag 2 Dec. 1906.
50e Jaargang. No. 4*209.
TWEEDE BLAD.
Binnenlandsch Nieuws.
FEUILLETON.
Sclaicr Conl.
I.X IV-
Voor CJ. J. A.
Een oude waarheid, een waarheid die
gezegd is vóór onze jaartelling, die met bloed
bekrachtigd is vlak na de opbloeiing van
het Christendom, die in de middeleeuwen
heftige disputen heeft doen ontstaan, die
nooit geheel van 't tapijt geweest is, en die
de laatste tientallen van jaren weer met
bizondere kracht te voorschijn is getreden,
n.1.ons maatschappelijk en zichtbaar leven
is slechts één der zijden van ons bestaan.
Die eene zijde is de zijde, welke wij zien
met ons vleeschelijk oog, en die genoemd
zou kunnen wordende physieke zijde.
Aan die zijde heeft alles plaats wat wij
met onze natuurlijke zintuigen kunnen
waarnemengeboren worden, opgroeien,
ontwikkelen van lichaam en geest
koopen en verkoopen, trouwen, materieele
schade en voordeel, succes, nederlaag, voor-
en achteruitgang, ziek worden en einde
lijk sterven. Die doornhaag van zijn
existentie moet ieder door, rijk en arm,
schrander en onnoozel; niemand ontkomt
er aan. Geen koning en geen bedelaar,
geen priester of leek. De voorwaarden van
ons dierlijk leven ik bedoel hiermede
natuurlijk ons vleeschelijk leven zijn
voor iederen mensch dezelfdemeer of
minder bezit, meer of minder verstand
leggen hier geen, of althans zeer weinig,
gewicht in de schaal. Of we aan den voet
van 'n troon of in den donkeren hoek van
'n achterbuurt geboren worden, ons lichaam,
onze handen en voeten, onze oogen, ons
verstandof ons onverstandbrengen we mee;
en met deze beter of slechter geharmonieer
de uitrusting moeten we 't leven doorvech
ten, of althans doorscharrelen. Dit is voor
velen voor de meesten misschien
'n kwaad ding. 't Jonge leven is vol belof
ten, vol hoop en verwachting, vol moed;
totdat het uur der ontnuchtering
slaat, en wij te weten komen, dat altijd
en nog eens strijd ons deel is. Dan staan
wij verbaasd, begrijpen niet goed, hoe wij
in zulke situatiën zijn gekomen; en omdat
wij nooit iets kwaads bedoeld hebben tegen
over anderen 't allerminst tegen onszelven
gaan wij gelooven aan 'n mal-apropos bij
de Macht, die ons 't leven gaf en waarschijn
lijk ook ons leven beheerscht.
Dit is de eerste kennismaking met 'n
andere zijde van ons bestaan, n.1. de geeste
lijke of zooals zij in geleerde termen genoemd
wordtde psychische.
Die eerste kennismaking plaatst ons in
een houding van verweer tegenover de
wereld, die ons omringt; tegenover de
menschen in de eerste plaats. "Want ons
ongeleerd instinct, onze onwetendheid
van alles wat er gebeurt, onze onbekend
heid met onszelven, doet ons de oorzaak
van alle leed, dat ons wedervaart, buiten
ons zoeken. Dat het geheele plan van ons
leven onbewust door onszelven geteekend
is, nemen wij voorlQopig niet aan. Dat nie
mand buiten ons, ons kwaad zou kunnen
doen; dat wij alleen onszelven kwaad kunnen
doen, begrijpen we niet zoo spoedig. Dit
begrijpen wij eerst dan, als wij eerlijk en
waar durven zijn tegenover onszelven.
Maar de meesten komen zoover niet. Doch
zij, die er toe komen, vinden oplossingen
van vele raadselen, die voor de meesten
„raadselen" blijven.
Doch, ik zal niet verder hierop ingaan,
omdat de kwestie, die hier in Amsterdam
aan de orde is, een eenigszins andere rich
ting uitgaat, n.1. de richting van het
psychische leven, ons geestelijk bestaan,
het bestaan van onze ziel, het vraagstuk
naar ons leven na den dood, de vraag van
het „hoe?" aangaande de geestenwereld.
't Duurt al maanden en maanden. Er
worden samenkomsten belegd, er worden
artikelen geschreven, er worden stukken
ingezonden over: „Hel Spiritisme' en „Sog
eens: Spiritisme
De Heer J. Ch. B. is opgetreden als belijder
en verdediger ervan. Een ander, zich noe
mende R., is er bevreesd voor en waar
schuwt er tegen. Anderen draaien er om
heen, vertellen mirakelenen weer anderen
noemen 't een pad, waar alleen „zinneloozen
en verbijsterden" op vooruitkomen.
De eenvoudige les van Socrates schijnt
men zich niet meer te herinneren. Een
zijner leerlingen kwam tot hem met de
vraag
Meester, wat denkt ge van den dood
En Socrates antwoordde
Waar wij zoo weinig weten van het
leven, wat wü kennen, daar zullen wij van
den dood wel niets waren.
En deze wijsheid zal ten slotte wel blijken
de hoogste te zijn. Het graf is 'n voorhang
dat nimmer scheurt, en de dood 'nvijand(?)
die zijn prooi nooit teruggeeft. Stemmen,
die misschien aan den overkant voortge
bracht worden, bereiken ons oor niet,
en alles wat ons dienaangaande wordt
medegedeeld, is menscheljjke phantasie.
Of de mededeeler nu Marie Corelli heet en
in de ijselijkste schilderingen den lezer 'n
beroerte op zijn lijf tracht te jagen; of dat
hij zich H. d. H. noemt en in „Jacopone"
probeert al schertsend een les neer te leggen
't is phantasie en niets andersphantasie en
geen draad meer. En wie er iets in zoekt
van „weten", van „historisch weten", is van
Lotje getikt.
Dit zeg ik aan allen, die voorgoven iets
te weten over het hiernamaals, en ik zeg
Socrates na„Waar wjj zoo weinig weten
van het leven, wat wy kennen; daar weten
wij van den dood niets, niets."
Met deze uitspraak heb ik mijn standpunt
aangewezen ten opzichte van het Spiritisme,
het vraagstuk dat op heden zoovele Amster-
damsche harten beroert, en als gjj 'twilt
aannemen zoovele Amsterdamsche „hoof
den" bezighoudt.
ft
Ik zou dit vraagstuk nu los kunnen laten
en er een meer speciaal Amsterdamsch
vraagstuk voor in de plaats kunnen gaan
behandelen. Ik zou nog eens over die wijn
kelders kunnen beginnen van 't entrepot hier
over de verklaringen dienaangaande n.1.
dat de heele boel verrot is en de eene
stommiteit na de andere is begaan door Publ.
Werken uit den mond der heeren
Posthumus Meijes, Hendnx, Vliegen, enz.
Ik zou kunnen gaan schrijven over 't Leid-
sche Plein, dat mooie, maar dure Leidsche
Plein, waarvan men nu al begint te mom
pelen, dat men niet precies weet waar de
electrische geleidingen liggen; zoodat bij
eenig mankement in de verlichting, men
maar op de bonnefooi moet gaan opbreken.
Ik zou 'n artikel, een lang en bedroevend
artikel kunnen gaan schrijven over de nooit-
eindigende mishandeling, waaraan hier de
dieren eiken dag weer onderworpen worden.
Ik zou daaruit bewijzen, met voorvallen be
wijzen kunnen, hoe beestachtig laag zich
'n mensch durft gedragen ten opzichte van
'ndier, dat hij aandurft.
Ik heb in mijn studietijd gelezen van 'n
wijsgeer - ik meen Kant die, als hij
boos op zijn hond was, dien hond dan aan
sprak met: Du Mensch!
Toen heb ik er om gelachen, omdat ik 't
zoo origineel vond, maar later heb ik dien
man verstaan, 't Woord „mensch" kan in
sommige gevallen tot 'n scheldwoord worden.
En ik zou soms graag op 'n kar of rijtuig
vliegen, om zoo'n beul zelf eens te laten
gevoelen, wat 't beteekent zoo mishandeld
te worden. Wat de honden in Brabant te
verduren hebben, dat lijden die arme, trouwe
paarden hier. Wanneer zal de vervulling
der Wet ook voor hen genade en liefde
worden
Ik zou over nog wel andere onderwerpen
schrijven kunnen, maar nu zit my 't Spiri
tismein 't hoofd, en al die dingen, die er
over gezegd en geschreven zijn, hebben my
gaande gemaakt. Er zyn van die menschen,
die van alles 'n onderwerp van beschouwing
maken, en die 'n vraagstuk beschouwen als
'n ei, dat uitgebroed moet worden.
So me, en 't zy my vergeven.
't Spiritisme is ten nauwste verbonden met
het geloof aan onsterflijkheid; en over dit
vraagstuk is het laatste woord nog niet ge
zegd. Wel voor menschen, die klaar zijn
met hun denken, of die hun geloof of onge
loof eraan cadeau hebben gekregen van 'n
ander. Maar zy, die begonnen zijn bjj 't be
gin, die voor zichzelf dit vraagstuk willen
oplossen, althans zoo ver mogelijk peilen
willen, staan voor heel wat moeilijkheden.
Eerst zou de kwestie geloofduidelijk in
't licht moeten worden geplaatst. En daarom
dient eerst dit te worden opgemerktGeloof
is niet hetzelfde als iets voor tcaar gebeurd, of
voor waar te gebeurenaannemen. Dit soort
van geloof kan alleen gelden voor historische
feiten. B.v. Nebucadnezar heeft geleefd, of
heeft iliet geleefd. De slag bjj de Pyramiden
heeft plaats gehad, of heeft niet plaats gehad.
Christus deed wonderen, of deed geen won
deren. Ik heb dezen brief geschreven, of ik
heb dezen brief niet geschreven.
Dit zyn alle historische voorvallen, die
gebeurd of niet gebeurd zyn, die ge voor
waarheid of voor verzinsels kunt houden
maar toch alle dingen, waar de historische
criliek ton slotte een antwoord op kan, en
moet en zal geven. En het is ook haar taak,
dit te doen.
't Zou mogelijk wezen al zeg ik niet dat
dit zoo is dat bewezen werd, dat Nebu
cadnezar nooit geleefd heeft, 't Zou mogelijk
wezen, dat de slag by de Pyramiden een
verzinsel was; dit moeten de geschiedvor-
schers uitmaken. Al wat geschied is of ge
schiedt, mag worden nagevorscht, moet wor
den nagovorscht, opdat we niet ten slotte
leven in 'n wereld van logenden, opdat onze
geschiedkundige conclnsièn niet telkens fa-
licant uitkomen. Met 'n fout begonnen, kan
de som onmogelijk een zuiver eindcijfer
geven.
Maar het godsdienstig geloof heeft met
historische waarheden al bitter weinig uit
te staan. Paulus heeft het ons zoo duidelijk
gezegd, wat dit is, dat ik niet beter weet te
doen dan zyn woorden te citeeren. Hij zegt:
Het geloof is 'n vaste grond der dingen die
men hoopt, en 'n bewijs van datgene, wat men
niet ziet.
Dat geloof nu is 'n gave. Niet uit den
hemel gevallen in dit of dat hart, maar
ontkiemend en opbloeiend uit het hart zelf.
Opvoeding, zolfbetrachting, levensbeschou
wing hangen er ten nauwste meê samen.
Maar dit geloof staat voorioopig nog buiten
het vraagstuk der onsterfelijkheidkan er
mee in verband gebracht worden, maar
staat als gegeven op zichzelf.
De uitspraak is gedaan, dat het onzedelijk
is, te hopen op een hemel, waarin wij ver
goeding zouden ontvangen voor al onze
levensteleurstellingen.
En zeer zeker is door sommige geloovi-
gen een spotbeeld gemaakt van de onster
felijkheid. Ik herinner my op de Zondags
school versjes te hebben gezongen van
„gouden tronen" en „gouden straten", en
later hoorde ik in het Leger dos Heils zelfs
spreken van „paarlen poorten". Dit kan
misschien symbolisch bedoeld zijn, maar ik
\veet wel, hoe ik 't als kind aanvaardde,
en ik weet ook, hoe de menigte deze uitspra
ken accepteert. Zooals de Arabier 't Paradijs,
dat is dan de hemel, zich voorstelt
als 'n lusthof, waar mooie zwartoogige meis
jes hem bedienen zullen, zoo kan 'n mensch
Arabier of Christen of Chinees die
pronkziek is, en goud en paarlen als 't
kostbaarste beschouwt, zich den hemel dat
wil zeggende hoogste zaligheid niet
anders voorstellen dan met gouden kronen,
gouden tronen, gouden straten en alles wat
daarbij behoort. Daar is reinheid van hart
byzaak, menschenliefde en liefde tot God
bijzaakdaar kan Christus niet in tel zyn,
omdat zoo min zyn stal als zyn kruis aan
goud doen denken; daar kan Frans van
Assisy zich niet thuis gevoelen, want die
gooide 't goud weg. De hemel van Christus
moet noodwendig 'n andere zyn, dan die
van een rijkaard, pausen, koningen, alle
rijke menschen anders had Hy die woor
den niet behoeven te zeggen tot den rijken
jongeling, of medelijden met hem te hebben.
Wie tot 'n andere conclusie komt, maakt
'n verkeerd syllogisme, en dwaalt.
Zooals de mensch is, zoo is zyn God
maar zooals de mensch is, zal ook zijn
hemel wezen. Uit het hart, uit den mensch
zelf, zyn de uitgangen des levens. De wereld,
de menschen, God, de hemel, alles wat wy
zien en betrachten, is of liever maken
wy zooals wij zelf zijn. De wereld is
voor den blinde 'n geheel andere dan, voor
ons. Do zelfzuchtige mensch begrijpt niets
van een groot en oifervaardig hart, dat
eigen voordeel niet telt. Een heilig en
ingetogen leven is 'n berg van onzin voor
den wellusteling.
Maarwy spraken over 't spiritisme
en 't daarmee noodzakelijk verbonden ge
loof aan een leven na dit leven. En de
vraag mag gedaan wordenHebben wy
't recht,daarop te hopen?
Wat anderen ons daarvan verteld hebben,
gaat ons niet aan.
„Wat ons de wyzen als waarheid verkonden,
Straks komt 'n wijzer, die 't wegredeneert."
„Zelf moet go 't zoeken, en zelf moet ge 't
(vinden,
Mensch, in uw hart, in het Woord, in uw lot;
Anders dan spelen do werv'lende winden,
Mensch, met uw hoop, uw geloof en uw God."
(De'fiénestet.)
Wy zjjn dus overgelaten aan onszelven,
en hebben zelf het pad te zoeken, dat wy
te gaan hebbenzelf te zoeken naar die
dingen, in dit verband naar die geestelijke
dingen, die ons menschenhart bevredigen
kunnen.
Ware dit 'n geleerd betoog, ik zou trach
ten eenig licht te laten vallen op 't vraag
stuk der schepping van den mensch. Nu
moet ik kort zyn. Is de mensch door een
wonderdaad op deez' aarde geplaatst, dan
zyn we er; dan is in de toekomst 't on
mogelijkste mogelijk. Is de mensch echter
'n zuiver natuurproduct, langs den weg der
eeuwige transmutatie opgeklommen tot zjjn
huidig bestaan, dan krijgt het vraagstuk
'n ander karakter. Dan loopen wy alleen
gevaar, dat wy, uit het gegeven van steeds
op te klimmen, zouden meenen te mogen
concludeeren tot onsterfelijkheid. Maar deze
conclusie zou 'n fout zijn. Een vervulde
belofte kan onze hoop versterken, maar
nooit een basis wezen om met zekerheid
op voort te bouwen.
Al wat van buiten uit ons wedervaart,
hebben wy te aanvaarden; geboren worden
en sterven moeten wy dulden. Het eenige
waaraan wjj iets doen kunnen, is onze rijp
wording (Shakespeare). Kant oordeelde: Niet
wat de natuur van ons maakt, maar wat
wjj van onze natuur maken, dat is de hoofd
zaak. Een mensch, die vreemd is gebleven
aan de smart, kent het leven niet. Goethe zei
„Und so lang du das nicht hast,
DiesesStirb und werde
Bist du nur ein trüber Gast
Auf der dunklen Erde."
VertaaldZoolang gjj niet geleerd hebt te
sterven en wederom geboren te worden, zjjt
gjj een bedroefde gast op deze don'kre aarde.
Jezus heeft den berg der levensontwikke
ling zoo hoog mogelijk beklommen. Hij ge
loofde vast en wie denkt hier niet aan het
woord van Paulus? aan de onsterfelijkheid
van zijn levensrichting. Dit deed hem aan 't
kruis zeggen: „Vader, nu beveel ik den
geest, die my bezielde, in Uwe handen".
Maar over zyn persoonlijkheid sprak hy niet.
De mensch Jezus beteekende voor hem niets
kon niets voor hem beteekenen, omdat 't al
of niet voortbestaan daarvan alleen in een
zelfzuchtig hart kan opkomen.
Dit is my'n overtuiging.
Dit is veler overtuiging niet.
Daarom zal de beantwoording der vraag,
of de mensch al of niet onsterfelijk is, af
hangen van den persoon, aan wien de vraag
gedaan wordt. Het is 'n vraag, die thuis be
hoort op zedelijk lovensgebieden wie haar
maakte tot 'n leerstuk, dwaalde, omdat hjj
'n geloofswaarheid achtte, wat eigenlijk een
historische waarheid is of zyn kan. En zoo
hjj niet dwaalde, was hjj 'n misdadiger, die
evengoed Christus zou hebben overgeleverd,
als Kajafas en Herodes dit gedaan hebben.
De hoop der onsterfelijkheid kan dus niet
aller wezen. Er zjjn millioenen, die haar
koesteren, maar er zyn ook millioenen, die
haar niet koesteren. Van<zedolyk dwalen kan
hier geen sprake zjjn, omdat 't historie betreft.
Maar als de hoop dat wil hier zeggen:
het geloof der onsterfelijkheid niet aller
is, dan kan het geloof aan geesten en spiritisme
nog minder het eigendom van allen zyn;
want deze groep ik bedoel die der spiri
tisten kan alleen gerecrateerd worden uit
de groep der eersten.
De logica brengt my tot deze conclusie.
Maar nu doet zich het merkwaardig ver
schijnsel voor, dat juist zjj, die 't eerst aan
de beurt zijn om spiritist te worden, het
spiritisme het heftigst bestrijden, als zijnde:
goddeloos, spottend enz.
Iemand, die de gave des geloofs aan de
onsterfelijkheid niet bezit, begrijpt van't een
zoo min iets als van het ander.
Want waar de spiritisten zich op historische
verschijnselen beroepen, daar kan alleen
sprake zyn van historische waarheden; en
aan historische waarheden te twijfelen of ze
te gelooven d.w.z. ze voor waar gebeurd
aan te nemen kan nooit iets te maken
hebben met myn zedelijkheidsgevoel of gods
dienstig geloof.
Wat de spiritisten ons mededeelen ervaren
te hebben, is soms niet aan te nemen. Maar
't kan onderzocht worden Er over te twisten,
is dwaasheid. We mogen vragen naar 't be
wijs, omdat 't op 't gebied ligt der historische
ervaring.
Betreft 't een zaak van 't gemoed, dan past
't ons te zwjjgen. Droefheid kan niet weg
geredeneerd worden. Liefde, vriendschap,
haat hebben een onnaspeurlyken, maarstreng
individueelen wortel, en wjj hebben te be
rusten en te gelooven. Maar waar „verschy-
ningen"plaatsgrypen,waar„stemmen"gehoord
worden, daar is het ons recht en misschien
wél onze plicht, mede plaats te nemen inde
rjjen der toeschouwers. Daar neme men 't
niet kwalijk, wanneer wjj ons op 't podium
begeven en vragen om licht. Daar moeten de
handen op tafel zjjn en de gordijnen mogen
geopend worden. En wie dit niet doet, wie
„ja en amen" zegt op alles wat men hem
vertelt, maakt zich schuldig aan groote, zeer
groote lichtvaardigheid. Die zal er ook spoedig
aan toe zyn, om zich te laten wijsmaken, dat
twee maal twee vijf is, en zich er niet over
verwonderen, als iemand drie trappen naar
boven valt.
Al wat geschiedt in de ervaringswereld,
moet den toets der critiek kunnen doorstaan.
Kan het dit niet, dan heeft 't zichzelf ge
vonnist.
Ik heb met 't bovenstaande het spiritisme
niet willen verdedigen of bestrijden. Het
vraagstuk ontroert my niet; ik heb alleen
getracht het te naderen met myn verstand;
myn hart is er buiten gebleven. De aanbie
ding om met den geest van myn Moeder in
contract te komen, heb ik afgewezen.
De natuurlijke ervaringswereld alleen kan
het object zyn van myn natuurlijk denken
en beschouwen; wat daar boven ligt gaat
my - let welik zeg hier mij, mij per
soonlijk voorioopig niet aan.
En ten slotte wil ik nog eens het woord
van Socrates herhalen: Waar wy zoo weinig
weten van het leven, wat wy kennen, wat
zouden wy daar weten van den dood!
H. d. H.
Kolliorn.
Het Fanfare-corps „De Eendracht" behoort
voorioopig tot de geschiedenis. Een „Har
moniecorps" is er voor in de plaats getreden,
en vanaf medio September hebben de leden
zich flink op de nieuwe instrumenten ge
oefend. Daar dit ledental niet groot is en
de Directeur een type vertegenwoordigt, vol
liefde en gevoel voor alles wat in het ryk
der tonen tehuis behoort, kon in enkele
maanden heel wat gedaan worden. En dat
dit werkelyk geschied is, bleek uit het
concert, dat eerst Zondag en daarna Dinsdag
j.1. gegeven werd. Wel wees in een voor
spraak de Directeur er op, wegens veran
derde omstandigheden de eischen niet te
hoog te stellen, maar toch, toen het kleine
program het bestond uit slechts zes num
mers uitgevoerd werd, was de uitslag
verrassend. In enkele nummers was harmonie.
Viel er op de vertolking dan niets aan te
merken Natuurlijk wel, maar dat zal in
besloten kring wel plaats hebben. Juist
door de kleine tekortkomingen viel het
vele goede zoo in het oog. En dat dit ge
waardeerd werd, bewees het applaus. Even
als by vorige gelegenheden hadden enkele
medewerkenden zich beijverd door de op
voering van een paar rederykorsstukjes
voorde noodige afwisseling te zorgen. Zon
dag was de zaal byna uitsluitend bezet door
jongelui, waarvan sommigen al vóór den
88, o
Tot den avond werd de strjjd voortge
zet. Met moeite en veel verliezenStap
voor stap week de taaie vijand terug.
Maar het ging toch voorwaarts. Ook hg de
andere afdeelingen wees het geschutvuur
ttit, dat daar vooruitgerukt werd.
Éindelgk lag de compagnie, zeer afge-
m»t, voor de laatste vjjandaljjke stelling,
by het doel van den dag: de waterplassen
Hamakari. De machine-kanonnen en twee
battergen bereidden den aanval voor.
Harthausen was opgewekt. Het ging
hem heden als tot nu op de dagen van
vechtenhg gevoelde zich van uur tot uur
krachtiger- Hg keek slechts voor zich uit,
h* hem leefde alleen de gedachtehoe
brengt ge uw manschappen zoo best moge-
Mik verder voorwaarts hoe komt gjj het
doel nader De mogelijkheid van gevaar
voor zyD eigen persoon verzonk steeds
en meer in het niet. Geen overmoed,
tot luid gejubel aanzet, bezielde hem;
dzzrtoe waren de verliezen te groot. Maar
6,0 oprechte, warme blijdschap over het
w«l«lagen, over de aanhoudende inspanning,
over het zelfbewust kunnen, over eigen
**acht, En de blijdschap over ea de in-
8«oom«nheid met het troepje wakkere
strgders rondom zich, die tegeljjk met hem
vooruitdrongen. die hem trouw volgden,
die ook in zijn beleid het volste vertrou
wen stelden dat het zoo goed ging 1
Dreunend barstten de granaten los. Men
zag hoe zjj de bermen der waterplassen,
achter welke de vjjand bescherming zocht,
afschaafden. De machine-kanonnen ram
melden, onafgebroken weerklonk het ge
knetter van het geweervuur. Een helsch
leven
De dag liep ten einde. Het schemerde
reeds. Het ongeduld wies het brandend
verlangen naar de beslissing
Eindelijk kwam het verlossend bevel 1
De kanonnen zwegen.
Van alle zjjden stormden zu de troepen
onder luid hoera op den vjjand aan
daar vluchtte de vjjand en verspreidde zich
in het dichtste der wouden,
Harthausen en de zjjnen waren onder de
voorsten. „Volgt mjjhoera 1" Hjj was het
eerst boven. „Hierheen Snelvuur
Diep ademhalend stond hjj op den djjk
van den eersten waterplas. Hjj zag zwart
water, hjj zag de ljjken van den vjjand,
schilderachtig toegetakeld, een paar doode
paarden, en mengelmoes van zaken, patro-
nenkisten, huiden en lampen. Hjj hoorde
de zjjnen vlak achter zich, het was een
geroep en een wapengekletter
Eensklaps was het hem als gaf men hem
een hevigen slag tegen den schouder. Meer
niet. Volstrekt geen pjjn, alleen wat ge
voelig, zóó dat hjj naar den schouder greep.
Daar druppelde het bloed hem langs de
vingers.
„Het is niets riep hjj afwerend de
naastbjjzjjnden toe. „Dek n, mannen I" Hjj
wilde zelf ook den djjk afklimmen. Maar
toen hjj de rechterhand wilde opheffin, ont
zegde die als verlamd den dienst. Hjj
viel, stond weder op, beet de tanden op
eikaar, greep nog eens naar den schouder,
veelde het vloeiende bloed.
Het verpletterde hem, het bewnstzjjn
niet meer te kunnen meêstrjjden. „Ambu
lance hier riep hjj. Tegeljjk ving Kui
ter hem in zjjn armen op en liet hem
voorzichtig neergljjden. „Die vlegels
mjjn luitenant hoorde hjj nog zeggen.
„Hier, luitenant hierToen verloor
bjj zjjn bewustzijn.
Langen tjjd daarna kon hjj het zich nog
niet recht duidelijk voorstellen, en telkens
weder moest Kuiter bet hem uitleggen,
hoe alles toch was gebeurd:
„Eerst ging alles goed, luitenant. Name
lijk, de luitenant was een paar momenten
wegens het bloedverlies niet helder bjj
zjjn verstand. Maar nadat het noodverband
was aangelegd, wilds de luitenant beslist
aan het hoofd bljjven en werd zelfs
boos, omdat wjj allen zeiden, dat zulks
onmogelijk was En toen kwam eindelijk
de kolonel aaorjjden en heeft gezegd
„neen, neen, mjjn beste Harthausen, daar
kan niets van komen. Naar de ambulance,
heeft hjj gezegd, opdat ge weer spoedig
gezond kunt worden. En ik zal ar wel
voor zorgen, dat aan uwe ouders bericht
wordt gezonden. Daarna zjjn wjj
naar den dokter getrokken, die achter bjj
den sein-wagen was. En toen de arts de
wond zag, heeft bjj een zeer beden kei jjk
gezicht gezet; de arm werd vastgebon
den En daarna heeft hjj gevraagd, of het
mogelijk was den luitenant naar het
lazareth te brengen en toen hebben wjj
den luitenant op een paard gezet en
zoo ging het voort, te midden van de
nachteljjke duisternis
Harthausen herinnerde zich flauwtjes
nog iets van dien rit Hjj bad altjjd nog
gedacht, dat het meer eene lichte verwon
ding was geweest, omdat de wond hem
nagenoeg geen pjjn deed. Maar na een nur
kon hjj de beweging van het paardrjjden
niet meer verdragen. Toen was hg afge
stegen, had een eind te voet voortgesuk
keld, was later weder te paard gestegen
tot hjj door een bezwijming werd overval
len. Toen hadden de manschappen, die hem
geleidden, een draagbaar gereed gemaakt.
Met roeiende behoedzaamheid en zelfopofla-
ring droegen zjj hem nu mjjlen achtereen,
tot zjj eindeljjk een konvooi ossenwagens,
die proviand vervoerden, ontmoetten Een
dezer wagens werd nu veranderd in een
transportwagen.
„Nu ging het in zooverre beter. Maar
de luitenant was zoo osrustig I Dat was
de koorts. Die akelige csssn bewogen
zich zoo langzaam voorwaarts! Wat heb ik
ze niet vervloekt En d&n weer in het
geheim ook vurig gebeden. Want ik was
toch erg bevreesd voor rnjjo luitenantEn
dan niets te kunnen doen; het eenigste
wat ik kon doen, was neg een soort hang
mat samen te lappon, waarin de luitenant
nu niet meer zoo'n last kon ondervinden
van het gehos en gedril van den wagen.
Ea gejjld heeft de luitenant I Op de
huiden van geen zestig essen zou men dat
alles hebben kunnen opsehrjjven. Ja. nu
lacht u er om, maar toen zag het er
hacbelj;k uit er was er geen een van
ors, die toen lachte. Wjj hielden allen ook
veel van oneen luitenant' Nu en zoo zjjn
we eindeljjk hier aan de ambulance ge
komen
Zoo was het verhaal van Kuiter em
daarna keek Egbert de zaal rond en vestigde
zjjn blik op een andere kribbe en op
hat venster, waarbij stoei en tafels voor de
dierstdoende liefdezusters stonden.
Op die andere krib lag Rollin. Ea
bjj dat veister zat zuster Heiena.
Egbert had de crisis gelukkig doorstaan,
er bestond nu gaan gevaar meer voor zjjn
leven. Slechts ééae bezorgdheid drukte zjjn
zielzal uw arm weder te gebruiken zjja,
of bljjft ge voor uw leven een invalide?
Maar bjj Rollin streden geneeskunst ea
zorgvuldige verpleging wel eea vergeot-
schen strjjd.
Op denzeltden dag a's Harthausen, was
ock hg gewond gewordea. Da kogel
was hem dwars door het bovenljjf
gegaan, zonder de longen te kwetsen,
maar had daarentegen de rnggegraat zwaar
beschadigd. In den beginne had men allo
hoop gekoesterd, doch nu werd dia met
den dag steeds kleiner.
Ook hjj leed weinig oader pjjn. Ham
werd veel moifi-.e toegediend en meestal
lag hjj stil, ais ia een dommel, de oogleden
gesloten, de handen op bet dek gevouwea,
Het gelaat was waskleurig. Dat kwam des
te scherper uit, daar hjj op zjjn verlangen
om den anderen dag geschoren werd.
telkens het bij zich dan een handspiegeltje
geven en bakeek aandachtig zjjn gelaat.
Wat hjj zag dwong hem tot een spottend
glimlachje
Tussehen zuster Helen a en Egbert was
een stilzwijgende overeenkomst gesioten,
Rollin niet door gepraat in zjjn rust te
storeD. Misschien werden beiden ook wel
door een zekere ecbnwbeid daartoe ge-