Zonnestofjes. /.oii dag 24 Dec. '06. 50e Jaargang. No. 4215. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Arrondissement» bank te Alkmaar. LX VII. Als Kerstmis niet voor de deur stond de tijd gaat zijn gang, of de Beurs invalt of niet dan zou dit 'n brief kunnen worden als de vorigeeen brief van stukken en brok ken over Am8terdamsche „roofvogels" en Anisterdamsche „beurzensnijders, kwartjes vinders, ladelichters" en dergelijken. Dan zou ik den lezers dezer regelen kunnen ver tellen van dingen, die in de rechtszaal hier plaats vinden, en 'n zóó wonderlijk licht wer pen op 't leven van sommige menschen, dat we vragenLeven we nu in 'n beschaafde maatschappij, ol onder Kannibalen? Worden wij beschermd door Wetten, die recht, billijk heid. oer, deugd en al wat goed is, bedoelen of zjjn we overgeleverd aan roofdieren en moordenaars, die er eerst met ons geld van door gaan, en ons daarna den dood indrijven? Do za;ik van De Geer en De Montigny is op 't oogenblik 1'affaireevenals indertijd die van la grande Thérèse te Parijs. Ieders oog is er op gevestigd. De ellenlange kolommen kun nen niet meer ten einde toe gelezen worden men vestigt zjjn aandacht op den eisch, op de ré- en dupliek, op het woord van den verdediger, en wil nu maar weten wat't resultaat zal zjjn. Zullen nu heusch de democratische woord voerders, die zeiden dat 't wel met 'n sisser af zou loopen, gelijk krijgen Is er in ernst partij-rechtspraak f 't Staat er nu voor, dat elk der geldverduisteraars zoowat 'n maand, of drie weken, cachot krijgt voor elk huisgezin, dat ze ongelukkig hebben gemaakt. Maar de man, die veertig centen teveel in rekening bracht bij zijn baas, op wiens kosten hij den dag door moest komen voor de somma van twee centen per uur vertering, en die in do engte gedreven 'n valsche quitantie van die veertig centen overlegde, kreeg Neder landers, hoort het! vier maanden tucht huisstraf wegens valschheid in geschrifte. Ik heb mijn bekomst van de socialisten, en meer dan mijn bekomst. Maar ik vraag, of dit klasse-,justitie is of niet? Wie zal nu die rechters straffen voor hun idiote recht spraak? Of is de Wet en moet deWetniet zijn de handhaafster van billijkheid? Moet zij niet worden toegepast met inachtneming der omstandigheden Is 'n mensch, die uit gebrek 'n oneerlijkheid begaat, 'n doortrapte dief, die gevaarlijk is voor de maatschappij Is 'n mensch, die van honger steelt,'n dief Ik weet 't niet; maar ik geloof, dat ik zelf 't zou doen, en ik geloof 'tvan eiken rechter ook. Kan 'n rechter na zulk 'n eisch l ustig slapen Nu, dan heeft hij 'n ruimer geweten dan ik. Maar die eene rechtspraak, vergeleken met die andere, doet mij overwe gingen bespeuren van kleptomanie en erfelijke belastheid waarvoor terecht allerlei excuses zijn aan te voeren en diefstal, die mis daad is, en gestraft moet worden. Maar van „gelijke monniken, die gelijke kappen dragen" bespeur ik hier niets. En dan de Beurs. De heer Berlage stelt er zich verantwoordelijk voor. GelukkigNu zijn we althans gerust gesteld. Maar die verantwoordelijkheid kennen we. We moesten eens met 'n hoogen last hout de Brasemermeer over; en er woei nog al 'n stevige bries. Laten we tenminste eerst den boel vastsjorren", zei er een. Maar iemand, die op den wal stond, antwoordde, dat dit hoelemaal niet noodig was. „Je kunt het doen met de fok", zei-d-ie. Ja maar, als die boel gaat glijden, is ,tte laat. Geen nooddie boel glijdt nietdaar sta ik je borg voor. De fok werd opgehaald en we gingen de Meer in. Maar toen we onder de luwte van daan kwamen, viel de wind met zoo'n kracht ln de fok, dat de knechts, die boven op den last stonden, van schrik op de plecht spron gen, Geen tien minuten later ging de last glijden en de heele bovenlading ging te water. Twee dagen later waren we nog aan 't op- visschen van balken en baddings, die alle naar de Noorderhem gedreven waren. En de man, die er borg voor gestaan had, dat de boel niet glijden zou, vroeg: „Maar waarom hebben jullie den boel dan eerst niet vastgesjord Als er gevaar dreigt, dan dien je toch je maatregelen te nemen." Maar hij liet ons visschen. Zulke ondervindingen maken 'n mensch ROMAN vu OTTO VAN LEITGEB. 8. o De oude, deftige matrone zette haar lorgnet voor de oogen en monsterde den toestand. Eindelijk zeide zjj :„Ik heb een verstandigen jongen helper gehad de jjshut is zonder twjjiel zeer goed gelukt De jonge man zal mg ook met zjjn goeden raad dienen. „Ach, mijnheer Ecker", riep zjj schril over het plein heen, „komt u eens even hier De student kwam, het was werkelijk de student I Elinore Winter keek hem nieuwsgierig aan. Hjj kwam vlug aanstappen, droeg een lorgnet en trok het voorhoofd wat hoog op, zooals bgziende menschen dat plegen te doen. Hg zag er anders flink en ferm uit Hg maakte een eenigszins linksche buiging, toen hjj de groep gena derd was en mevrouw de Staatsraad hem aan het kleine gezelschap voorstelde. Maar zjjn hoofd hield de wat trotsche houding met den strammen nek en het kwam Elinore voor, alsof hjj in zichzelf lachte, bepaald wel omdat dit groepje menschen zoo in volslagen radeloosheid bjj eikaar stond Elinore bloosde toen zjj dit dacht. En plot- ssling, geërgerd over haar eigen gedachten, iwijs, en doen je al die verantwoordelijkheid van anderen, die geen cent kost, aan je zolen lappen. Ik mooc zeif mjjn schuitje veilig naar den overkant brengen, en zelf i verantwoord zjjn; aan die goedkoope wjjzig- I heid van anderen heb ik niets. De omstan- I digheden schikken zich niet naar 't praatje. De Beurs scheurt in weerwil van 's he»-ren Berlage's verzekeringen van veiligheid; en grappenmakers hebben er, in harmonie met 't Beidt wc tijd" en „Duur wc uur," in boosheid op geschreven„Scheur maar deuren dat zal ook wel geDeuren. „Publieke werkenwij zeggen hier: P. Wee heeft een paar weken geleden, aan den kant van de Oude-hrngsteeg 'n paar tochtdeuren aangebracht. Maar die deuren zjjn geheel van hout gemaakt, zoodat ge nooit, aaii eenen kant staande, zien kunt,1 of er iemand van den anderen kant aankomt. De gevolgen van deze ooljjke deurbewerking j zjjn dan ook: blauwe oogen, bebloede neu zen en dergelijke prettige ervaringen, 't Is zelfs al 'n paar malen voorgekomen dat bezoeker tegen de wereld terecht kwam. Ja, wat dat betreft, leven we hier prettig. Had men 'n paar flinke dikke ruiten in die deuren gezet, dan zouden ons al die verrassingen ontgaan zijnmaar dan zou men zjjn gezond verstand hebben moeten gebruiken, en daarvan is men aan de bu- reaux van de stad niet al te ruim voorzien bijgevolg moet men er zuinig mee wezen. En bovendien is 't moeilijk, om die ruiten maar weer te betalen van de arme drie- en tachtig duizend gulden, die 'n paar weken geleden door den Raad werden toegestaan, om de Beurs wat bij te lawpende nieuwe Beurs. Ja mensch, als de zuinigheid niet betracht werd, zou onze rijkdom gauw naar de maan j wezenen Amsterdam moet zijn roep van rijk te zijn, handhaven. Ik zou u nog een hoop andere staaltjes van onzen economischen aanleg kunnen meedeelen, maar daar heb ik nu geen tijd voor; want als deze brief u bereikt, staat Kerstmis voor de deur. Kerstmis! De toegangsdeur tot de vele feesten, die 't Christendom viert. Do Room- sche Kerk laat daar dadelijk het feest van Driekoningen op volgen en 'n maand later 't feest der lichten, de Mis in vol licht, ter eere van Maria. (2 Febr.) En 'n maand of anderhalf later weer het feest, waarmee de Vasten aanvangt, de tijd der onthouding en der voorbereiding, om het lijden en den dood van den Heer waardig te vieren. De „stille week", de „goede Vrijdag," die dag bij uitnemendheid goedomdat toen het in de aard geworpen zaad stierf, en vruch ten zou gaan dragen. En eindelijk het glorierijke Paaschfeest, de kroon en de glorie van het gepredikte Evangelie, dat zal blijven de profetie van menschelijke blijdschap en menschelijk geluk. Maar straks pas, over eenige uren, gaat de deur tot die feesten open. En het is voor elk hart, dat maar 'n weinigje poëzie bezit, zoo sprookjes-mooi, zoo kinderljjk- aandoenljjk, zich in de sublieme waarheden van Lukas II in te denken. Weet ge 't nog, mannen en vrouwen, die dit leest, wat er in ons omging, toen wij kinderen waren, bg 't luisteren naar die vertelling? Dat donkere landschap met die herders, die de wacht hielden bij hun koeien en schapen, „opdat geen wolf of lammergier het een of ander weerloos dier uit hunne kudde weg zou kapen" En toen plotseling de hemel baadde in 'n zee van licht en 'n stoet van engelen een koor van zangers uit den hemel zelf juichten en zongen van den Vrede, die op aarde neerdaalde, van het Welbehagen dat God in menschen had, en hoe zij Hem nu daarvoor hulde en eere brachten „Gloria in excelsis DeoI" We verstonden 't niet eens, maar in den roes onzer kinderlijke opgetogenheid ont hielden we die woorden, en keken ze den anderen dag er op aan op de fries boven den ingang van de Roomsche kerk. En in onze kleine protestantsche hoofdjes gingen over wegingen om vandus de Roomschen vin den dat ook mooi, en vieren nu ook feest. Dat was in de dagen van worsteling, die elk mensch meemaakt, om in zooveel verscheidenheid eenheid te vinden. Wat 'n blijdschap, wat 'n blijdschap, te weten dat alle menschen, de koning en de man die de schillen haalt, manke Tona en de turfboer alle menschen, niemand uitgezonderd, nu gelukkig konden worden! De Roomsche jongens ook, al gingen ze naar 'n andere kerk dan wijen de Joden ook Levie, die vodden en boenen opkocht voor twee centen 't pond, en „Bet de Jodin", die oin den hoek van 't Vischsteegje woonde, allemaal. Maar de Joden ja, ik had 't wel goed verstaan die wilden 't niet gelooven; die wilden 't zelf niet gelooven dat ze ge lukkig zouden worden. Maar 't zou toch ge beuren; omdat God het wilde. Wat 'n eerbied, wat 'n kinderlijke vreeze viel er dan in ons hart, als wij 'n vaag be grip kregen, dat God menschen gelukkig zou maken, ook zonder dat zij zelf dit be geerden. God was dan toch wel machtig. Én uit do zaadkorrels, toen gevallen in ons hart, op de Zondagsschool en op de cathe- chisatie; toen gevallen in ons hart uit de eenvoudige, maar rijk-dichterlijke vertelling van Lucas II, uit de verklarende woorden van lieve-Moedermond, is de boom gegroeid van ons mannelijk geloof in Christus bn Zjjn prediking, is de boom gegroeid van onze kinderlijke onderwerping aan God en Zijn Wil. „En het geschiedde in die dagen, dat er „een gebod uitging van Keizer Augustus, „dat de gansche wereld zou beschreven „worden. En Jozef ging met Maria, zjjn „toekomstige vrouw, naar Bethlehem in „Judéa, en daar werd hen 'n zoon ge- „boren." En dan dat kindje in die kribbe en in die doeken, die herders, die daar midden in den nacht aanklopten, om te vertellen wat ze gehoord en gezien hadden, de verwondering n i van allen die 't hoorden 1 Hoe hebben we i alles met ons kinderverstand mooi gevonden en aangenomenHoe hebben we ons gewil lig laten leiden langs elk pad, waar liefde en phantasie ons voerden. Totdat ons verstand rijpte en het kleed der phantasie werd weggenomen, en ons alleen de Waarheid overbleef. Minder dus? O neen! Want daar „Eerst waar mijn ziel uit de vaten van [aarde 't Hemelsche goud had erkend en gezift, Daar voor mjjn ziel kreeg zjj leven en [waarde, De eenige, heerlijke, heilige Schrift. „Hier wordt in d' akker de Parel gevonden, Die ons de borst van verrukking doet [slaan Hier ligt uw Heiland„in doeken [gewonden", Doch bidt gjj Hem, niet de windselen aan." Biblia 'J (De Génestet.) Zoo hebben wjj geleerd Kerstfeest te vieren. Zoo zjjn wjj los gekomen uit de banden onzer kinderlijke voorstellingen, en is ons geloof levend geworden als 'n andere Lazarus, die pas leven kon toen de banden van hem waren weggenomen. Zoo heeft de prediking van Christus het water van ons kinderljjk wondergeloof tot wijn gemaakt; zoo heeft hjj ons geleerd bergen te verzetten en ons geloof te behouden al dreigt de zee. Of is ons leven niet 'n zee Zjjn onze moei lijkheden geen bergen? Zoo heeft Christus' geest ons aangegrepen, om te werken zoo lang het dag is, om verloren schapen op te zoeken, om te redden wat te redden is, om uit te gaan op de wegen en te prediken en te vertellen van God en Zjjn liefde, van God en Zjjn welbehagen in den mensch, van den Vrede, den grooten Wereldvrede, die komt, die daagt, die stralen en heer- schen zal over 'n heel geslacht van geluk kige menschen. Maar voor velen is Christus' geest 'n geheim gebleven. Zjj vinden in Bethlehem niets anders dan 'n kindje om voor neer in ons hart" (Lukas II19) En nu eindig ik dezen brief. Moge de prediking van het Kerstfeest ons allen zjjn tot leering, tot sti 'hting, tot vermaning en onderwijzing, tot blijd schap en zaligheid bovenal H. d. H. Zitting V6n Dinsdag 11 December 19'>6. Het begint zoowat mode te worden, dat wjj allereerst voor 'n opfrisschertje worden onthaald op een kinderwetten-zaakje dat dan heel zorgvuldig met gesloten deuren wordt afgerateld. Ook nu weer genoten we zoo'n grapje waarin eon jeugdige smids gezel uit Alkmaar als beklaagde optrad. Als getuigen moesten een zestal Alkmaar- ders verschjj nenvervolgens ning van de uitspraken en daarna het ware van den luchtbalopenbare zitting En 't was maar wat een lief Amster- damsch marktstandje, waarop we werden onthaald. Een met de tanden knarsende jood als eerste en een niet met de tanden knarsende idem als tweede getuige, benevens een keurig gebaard en gesnord Groninger slagertje, dat nu evenals de beide Israëlieten in Groot Mokum woont, als beklaagde, ziedaar het" drietal, dat ons uit Neêrlands hoofdstadwas komen verrassen. We schrjjven 5 Nov. 1906. 'n Drukke vette kalverenmarkt. Juist komt daar nog een kalf met 'n boer aan zóó zei beklaagde 't heden en Jezaja Abraham Groenteman, de eerste getuige, een 43-jarig koopman uit de Rapenburg straat, bood op 't kalf 80 gulden. Beklaagde Jan Gerrit Bouman zei tegen den boer dat 't beest veel meer waard was en ontraadde hem sterk den koop te sluitenbood zelf een rijksdaalder meer en het duurde drommels kort, of de beide kooplustigen had den volop ruzie, waarbjj een derde handelaar, Samuel van Straten, de bescheiden rol van toeschouwer vervulde. Jezaja beweerde van Bouman dat die toch wel niet zou betalen, waarop deze zoodanig begon te bulderen, dat het over het heele „vette"-kalverenmarktplein er van daverde. Als Groenteman betaalde," heette het „zou hjj het wel van „gestaule" geld doen trouwens, alles wat de man bjj zich had, was „gestaule". Dat was een gemeene insinuatie, die onze welgedane en volstrekt niet goedaardige Jezaja zich niet ongestraft wou laten welge vallen. Kan je begrjjpen Ylug toog onze dikzak naar 't politiebureau. Met letters van maar één centimeter dik werd toen een klacht in elkaar gedokterd en naar aanleiding van dien aan 't zaakje nogal spoedig rechtsingang verleend. 't Getuigenverhoor leverde 't voldoend bewijs op èn van Bouman's schuld èn van Jezaja's kwaadaardigheid. Men kon met gemak den verbolgen Israëliet bjj Van der Sleezen in De Nachtegaal op zjjn ijzingwek kend gebit hooren knarsen. De heer Officier vond 't een flauw standje te knielen, en op Golgotha niets anders dan i en hoopte, dat niet al zulke nietige dinge- n kruis om bjj te schreien. En tusschen I die beide willen zjj „wonderen en teekenen" zien, zooals die eens door ,,'n boos en over spelig geslachtverlangd werden; maar aan den geest, „die levend maakt", bljjven zjj vreemd. I Menschen, die uzelven schade doet, door 't rjjkste en schoonste te weigeren wat Christus u geven wilde, komt tot uzelven! Aanvaardt met blijdschap „de Blijde Bood schap", die de engelen ons brachten. „God in de menschheid de menschheid [verlichtend, Leidend, besturend met woorden en daên, Troostend, verzoenend en reddend en [richtend, God spreekt ons toe uit de heilige blaên „God in de menschheid- o peinzende, [luistert Menschljjke vorm draagt het eenige Woord 't Menschljjke vaak door het Godd'ljjke [fluistert, tjes voor de rechtbank werden gesleept. Nu kon Z.E.G. al niet veel meer doen dan we gens beleediging van een eerzaam koopman tegen Bouwman een tientje boete te eischen, te vervangen door 5 dagen hechtenis. Een klein 23-jarig kereltje met een vollen zwarten haardos, Arie Zwart Jacobsz. ge naamd, en visscher te Egmond aan Zee, kwam nu als beklaagde aanstappen. Hjj kreeg een jaar of 2, 3 'eleden „verkeer" met 'n heel lief visschersmoidje, Elisabeth genaamd, een dochter van den ouden dooven Willem Visser, die thans in ruste een ge noeglijken ouden dag tracht door te brengen. De jongelui waren blijkbaar heel erg met mekaar ingenomen, Arie leidde een ingeto gen leven, dat aan iederen echtgenoot „in spegerust ten voorbeeld mocht worden gesteld. Betje beminde hem als geen ander ooit te voren en 't was dan ook al zóó ver, dat ze het maar zouden wagen, om in het 't Godd'ljjke bruist door het menschïjjk j ral]ke huwelijksbootje te stappen. [akkoord. „God in de menschheido, kent Zjjn [gedachte, Klaarder en klaarder verneemt Zjjno [stem Zoekende kinderen van 's Vaders geslachte, Hoort in uw hart, in de Schriften, hoort [Hem." („Biblia.") (Do Génestet.) En heel die weelde van geestelijken rijkdom neemt zjjn oorsprong in den nacht van het Kerstfeest, in dien nacht, waarin de Christus geboren werd, het Licht der Wereld die „'n Licht zal zijn voor alle volken En daarom komen wjj samen op het Kerst feest om in gedachten te gaan naar die kribbe en dien stal, om daar met de Moeder 't woord der herders aan te hooren, en evenals zjj deed, „alle deze woorden te bewaren Arie zou, ervaren als hjj was, immers alle klippen wel vermjjden Doch op 10 Novem ber j.1. strandde hjj al heel leeljjk,door den drank beneveld. Wel had hjj alle liefde nog niet wegge spoeld, maar Elisabeth kon met de haar eigen, zeer vergeeflijke jaloerschheid niet hebben, dat Arie God Bacchus meer aanbad dan haar. Toen hjj dan ook bjj Cor Zwart aanbelde daar is de lieve schoone „dienstzaam", zooals papa Visser zei was ze al heel gauw uit haar humeur, want ze had drom mels weinig trek, om zoo met hem op stap te gaan, wat hem in goed Egmond-Zeesch terdege duidelijk werd gemaakt. Arie werd van den weeromstuit hoe is een jongen in zoo'n geval? ook al weer tureluurs en holde, dol van minnesmart, Egmond in en liet zjjn vertoornde minnares in haar sop gaar koken. Hjj zou eens bjj haar aan de ouderlijke woning komen vragen, hoe of't nou eigenlijk moest gaan. Ouwe Wim werd gewaarschuwd en op de hoogte gebracht van de gemoedsstemming, waarin zjjn adspirant-schoonzoon verkeerde, 't Werd wèl tjjd dat de ouwe stumper thuis kwam, want Arie bestookte zijn villa op onrustbarende wjjze. Aan den achterkant KeClit- sloeg hjj 4 en vóór wel 9 glasruiten stuken dat alles met de bloote hand. Schoppen tegen deuren en schottengeen gebrek Eer dat echter het heele huis van voor tot achter was vernield, wilde de patriarchale Wim nog wel 's effe 'n woordje meepraten en begon Arie lang niet zuinig uit te schel den; aan 't einde van zjjn rede viel de oude van zjjn stokkie door de geweldige emotie. Arie, woedender dan ooithjj wou den tuin in't lukte nietDaarna wou hjj de woning binnenstappen, door de ramen, vergeefsche moeiteEn toen kwam op den öpdreu- i koop toe de gemeen te-veld wachter De Wit, die van 't spektakel had gehoord, op hem af, om hem voor alle zekerheid maar op te pakken. Dat was, zooals zich laat denken- lang geen pleizierig baantje en De Wit moest al zjjn krachten inspannen, om 't karwei, - tje op te knappen. Zóó hevig was Arie's verzet, dat verbaal wel moest volgen. En ook wegens de ver nieling werd hjj verbaliseerd, want ouwe Visser was er de man niet naar om zóó met zich te laten dollen. En 't verkeer met Betje uit héélemaal uit Pa had er 'n speldje voor 'e-stoken. Een heele verzameling Egmonder dienst meisjes en visscheredeerntjes had wat van 't tumult geziende een dit, de ander dat Zoowat half Egmond was dien dag in rep en roer en de O. v. J. vond 't op treden van Arie Zwart zóó leeljjk, dat hjj wel 21 dagen gevangenisstraf tegen hem eischte. 14 Dagen later liep Betje al weer, zoo vertelde De Wit, met 'n anderen vrjjer te wandelen, wat bewjjst dat ze nogal gauw het leed was vergeten en de stelling hul digt je kunt ze toch om één niet alle maal haten 1 En Arie werd op andere, even doeltref fende wjjze getroost, doordat zjjn zuster hem met waar jjzeren-potten-geduld deneenen emmer water vóór, den anderen na over zjjn lichaam gooide, toen hjj zoo ontdaan was om de zenuwen 'n beetje tot bedaren te brengen, 'n waar paardemiddel zou je zoo zeggen maar enfin, elk zjjn smaak w(j stappen in de zoo juist aankomende tram en stoomen naar Alkmaar om verder per spoor eens in Den Helder te arriveeren met 't oog op 't rechtbanknieuws aldaar. En 't was de moeite waard Beginnen we maar met No. één :Pieter Blok land genaamd, de benijdenswaardige echt genoot van de kranige J ohanna Schoonewolff, de welbekende kasteleines in perceel 44, Zuid straat. Hjj was dezen herfst eens in den laten avond zoo brutaal om na twaalven nog wel dus feitelijk in den vroegen morgen muziek te hebben in zjjn lokaal en dat zonder daarvoor vergunning aan te vragen, die eventjes op f 144.— per jaar zou komen te staan. Maar daarmede was ontdoken de belas ting, vastgesteld in een plaatselijke veror dening, al dagteekenende van 1865, die jaren in ruste scheen te zjjn, maar nu plotseling teekenen van leven gaf. Door bemiddeling toch van den bevoegden belasting-ambtenaar in deze, den heer P. T. Lujjcx, werd proces verbaal opgemaakt. En meerdere kasteleins in dezelfde straat werden voor hetzelfde feit opgekalkt. Heden diende Blokland's zaakje, terwjjl moe der Blokland met nog eenige Heldersche schoonen de schare der belangstellenden achter de balie in geen geringe mate op luisterden. Burgemeester Van Stejjn, mjjnheer Lujjcx en de betrokken politie-agenten als getui gen gehoord zijnde, begon 't gevalletje al aardig op te schieten. Blokland kwam in oppositie, doordat wel hij en niet de an dere kasteleins, die gezondigd hadden, moes ten terechtstaan. De O. v. J. gevoelde daar nu wel iets voor, maar merkte op, dat er toch, om het begin te krijgen één moest worden uitgepikt en dat was toevallig onze Pieterl Wordt hjj gestraft, dan komen ook de andere zondaars voor de rechtbank Loopt hjj vrij, dan gebeurt dat niet maar dan heeft hjj ook geen reden tot klagen meer. Met het oog op de vele jaren van rust in zake toepassing der bepalingen van de nü overtreden zijnde verordening zou Mr.Cnopius eene waarschuwing, voorafgegaan aan de verbaliseering, zeer op hare plaats hebben gevonden. Zulks was nu echter eenmaal niet geschied. Z. E. G. eischte ten slotte tegen Blokland f 24.— boete subs. 4 dagen hecht. Mr. A. Prins, de verdediger, merkte op, dat de desbetreffende artikelen der verorde ning spraken van „het maken van mu ziek maar niet van het laten maken. keek zjj hem zoo in het gelaat, dat haar brutale blik hem moest opv»llen. Ecker dacht een oogenblik na. „Wanneer de dames het konden goed keuren," Z9 de hg. „er is weinig tjjd ik dacht dat 't het beste zou zjjn, alles met een lichte stof in dezelfde kleuren te drapee- ren." „Maar waar halen we dat nog zoo gauw vandaan „Binnen twee uur kan alJes klaar zjjn," verzekerde Ecker. „Wanneer ik de dames met het een of ander van dienst kan zjjn „Neen, dat is te erg. Mogen we dat wel aannemen F" „Het is twee uur, het feest zal eerst om vjjf uur aanvangen F" vroeg Paul. Ecker wendde zich half om alsof hjj nu eerst den heer die de dames vergezelde bemerkte; dan zeide hjj, zich weer tot Elinore Winter wendende: „Men moet noodig dadeljjk naar zulk een stof zoeken. Er staan vele tjjtuigen voor den tuin „Ja maar „Ik ben gaarne bereid zeif „Wilt tt?" riep Elinore verheugd „Maar het is eigenljjk al ta goed. Jane. wjj moe ten het wel aannemen, in onse radeloos heid „Och kom I" zeide Ecker. Dtar zat hjj er reeds aan vast Nu moest het maar gaan zooals het wilde. „Welnu, daar wjj nu door de groote üaast allee kort en bondig mosten afmaken." zoo besliste Elinore met een liet lachje, „zoo moest u ons rjjtuig nemen, handels- raad Winter ik heb het voor de poort laten wachten. „En" nu kwam ook deze praetische gedachte, „u zult het beet kan nen slagen bjj Heinrich, bepaald. En wan neer n daar maar wildet zeggen, dat het voor mjj is." „Ik ben met duizend vreugden bereid om te gaan Mevrouw de Staatsraad kneep de mond hoeken stjjt opeen, nam haar lorgnet weer voor de oogen en bespiedde allee met critiscben blik. „Dan afgemaakt," riep Elinore En Ecker ging ook mevrouw de Staats raad verdween. Zj ging naar de verlaten aecrozen, haar drie dochters, terug en ergerde zich er over dat het niet bjj een raadgeving van Eoker was gebleven, maar dat men haar deze flinke hulp zoo zonder meer maar al handig bad gemaakt. „Hg had zoo iets prettigs over zich," meen de Elinore. „En dan, flink had hjj zjjn besluit genomen, liet ons daarbjj staan als over bodig en weet wat hjj wil. Wat zou hjj nu meenemen, Paul F ja wjj hebben er niet aangedacht, hoe hjj het klaar sou epelen, om een heel stuk stof te beta len I Een studentIk heb hem nog ge zegd, dat het voor ons was opdat hjj zou weten „Hemel, hjj zal zich wel redden," laohte Essenbach. Natuurljjk wist Eoker zich te helpen. Hjj had de woorden van Elinore zeer goed begrepen. Zjj moest het bepraid wel wetei, dat onmogeljjk iedereen miliionnair kon zjjn, zooals haar vader, en dat er ook andere menschen op deze schoone aarde waren. Zeer vergenoegd zat hjj in de zjjden kus sens van het rjjtuig gedoken, met een fjjnen koetsier op den bok, en de vurige paardea draafden als duivels voorten zoader eenig gedruisch rolde het rjjtuig op dikke gummibanden. Ecker was een praetische jongen, had geen slechten smaak, en een goed oog. Hjj vond de noodige stof bjj Heinrich, betaalde natuurlijk niet, wat hjj voor den handels- raad Winter beetelde, en was binnen een klein half uur terug. Hjj had ook nog twee timmerlieden medegenomen en Elinore, Jane en mjjnheer Von Essenbach hielpen allen dapper mee. Men lachte, probeerde, babbelde en de zon scheen warm, zoodat men wat moe werd; maar men verbaasde zioh er over, hoe Ecker alles zoo vlug van de hand ging, en eindeljjk was zjjn ontwerp klaar en ge lukt, nog te rechter tjjd. „Duizendmaal dank. mjjnheer Ecker 1 Het is zeer mooi geworden Duizendmaal dank. Toe, brengt u ons vanmiddag klan ten. Wjj zjjn nameljjk wat bang, dat we slechte zaken zullen maken, en dan zouden wjj ons blameeren - „O 1" zeide Ecker twjjfelend eigenljjk van het tegendeel, overtuigd. „Of zjjn de moesten uwer vrienden reeds vertrokken Begint niet de vaoantie F" „Er zjjn nog eenigen hier „Gaat u ook weg F" „Ik F natuurljjk 1" „Waar gaat u heen F" „Naar huis, naar moedertje I" zeide 1 Ecker lachend. „Wjj moeten nog naar huis, Elinore", herinnerde Jane. En dan nam men afscheid van elkaar, Ecker zag de lichte somerjaponnen achter de boschjee verdwjjnen. Dan slenterde hjj naar de jjshut. Mevrouw de Staatsraad en de drie Zeerozen waren ook reeds heen gegaan En een uur later klonk de muziek door het park. De paden waren met menschen gevuld, stemmen weerklonken lichte kleuren schitterden in alle nuances tusschen het heldere groen, hoedjes knikten, parasols raakten elkaar, het mooie fjjne gras werd vertrapt, bloemen ontbladerd onder de achtelooze voeten, de twjjgen omepan nen door serpentines Er werd gelachen, vrooijjk geroep klonk van rechts naar links, en de hemel keek laehend op dat alles neer. Steeds nieuwe stroomen van menschen werden als over het park uitge goten. Gedrang ontstond, kinderen geraak ten hun geleiders kwjjt, oude dames waren gepikeerd over de weinige hofljjkheid der tegenwoordige heeren, en de jonge dames waren verrukt over het aantal hunner vereerders. Het was een geroeze moes van belang; hier stond een markt schreeuwer zjjn waren aan te prjjsen, bloe menmeisjes drongen overal tusschen de menigte door, ginds luidde een bel voor een ten'je, waar het een of ander wonder was te aanschouwen. Het feest was boven verwachting goed bezocht; ja, een heele sleep menschen uit de heffe des volks had den hun offer gebracht op het altaar der menschlievendheid. Mevrouw de Staatsraad haalde oen wei nig den neus op over het kermisgedrang oo gejoel Zóó had het niet mogen wor den en ijj dacht bepaald mevrouw Von Stahlhof, de vrouw van den kamerheer, naar den mond te praten, toen zjj deze meening uitte. „Het is te rommelig, er is zoo van alleriai slag. Dat hadden wjj niet kunnen verwachten, De weinige men

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1906 | | pagina 5