Zonnestofjes.
/.oii dag 24 Dec. '06.
50e Jaargang. No. 4215.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Arrondissement»
bank te Alkmaar.
LX VII.
Als Kerstmis niet voor de deur stond
de tijd gaat zijn gang, of de Beurs invalt of
niet dan zou dit 'n brief kunnen worden
als de vorigeeen brief van stukken en brok
ken over Am8terdamsche „roofvogels" en
Anisterdamsche „beurzensnijders, kwartjes
vinders, ladelichters" en dergelijken. Dan
zou ik den lezers dezer regelen kunnen ver
tellen van dingen, die in de rechtszaal hier
plaats vinden, en 'n zóó wonderlijk licht wer
pen op 't leven van sommige menschen, dat
we vragenLeven we nu in 'n beschaafde
maatschappij, ol onder Kannibalen? Worden
wij beschermd door Wetten, die recht, billijk
heid. oer, deugd en al wat goed is, bedoelen
of zjjn we overgeleverd aan roofdieren en
moordenaars, die er eerst met ons geld van
door gaan, en ons daarna den dood indrijven?
Do za;ik van De Geer en De Montigny is op
't oogenblik 1'affaireevenals indertijd die van
la grande Thérèse te Parijs. Ieders oog is er
op gevestigd. De ellenlange kolommen kun
nen niet meer ten einde toe gelezen worden
men vestigt zjjn aandacht op den eisch, op
de ré- en dupliek, op het woord van den
verdediger, en wil nu maar weten wat't
resultaat zal zjjn.
Zullen nu heusch de democratische woord
voerders, die zeiden dat 't wel met 'n sisser
af zou loopen, gelijk krijgen Is er in ernst
partij-rechtspraak f 't Staat er nu voor, dat elk
der geldverduisteraars zoowat 'n maand, of
drie weken, cachot krijgt voor elk huisgezin,
dat ze ongelukkig hebben gemaakt. Maar de
man, die veertig centen teveel in rekening
bracht bij zijn baas, op wiens kosten hij den
dag door moest komen voor de somma van
twee centen per uur vertering, en die in
do engte gedreven 'n valsche quitantie van
die veertig centen overlegde, kreeg Neder
landers, hoort het! vier maanden tucht
huisstraf wegens valschheid in geschrifte.
Ik heb mijn bekomst van de socialisten,
en meer dan mijn bekomst. Maar ik vraag,
of dit klasse-,justitie is of niet? Wie zal nu
die rechters straffen voor hun idiote recht
spraak? Of is de Wet en moet deWetniet
zijn de handhaafster van billijkheid? Moet
zij niet worden toegepast met inachtneming
der omstandigheden Is 'n mensch, die uit
gebrek 'n oneerlijkheid begaat, 'n doortrapte
dief, die gevaarlijk is voor de maatschappij
Is 'n mensch, die van honger steelt,'n dief
Ik weet 't niet; maar ik geloof, dat ik
zelf 't zou doen, en ik geloof 'tvan eiken
rechter ook. Kan 'n rechter na zulk 'n eisch
l ustig slapen Nu, dan heeft hij 'n ruimer
geweten dan ik. Maar die eene rechtspraak,
vergeleken met die andere, doet mij overwe
gingen bespeuren van kleptomanie en erfelijke
belastheid waarvoor terecht allerlei excuses
zijn aan te voeren en diefstal, die mis
daad is, en gestraft moet worden. Maar van
„gelijke monniken, die gelijke kappen dragen"
bespeur ik hier niets.
En dan de Beurs. De heer Berlage stelt
er zich verantwoordelijk voor. GelukkigNu
zijn we althans gerust gesteld.
Maar die verantwoordelijkheid kennen we.
We moesten eens met 'n hoogen last hout
de Brasemermeer over; en er woei nog al 'n
stevige bries. Laten we tenminste eerst den
boel vastsjorren", zei er een. Maar iemand,
die op den wal stond, antwoordde, dat dit
hoelemaal niet noodig was. „Je kunt het doen
met de fok", zei-d-ie.
Ja maar, als die boel gaat glijden, is
,tte laat.
Geen nooddie boel glijdt nietdaar
sta ik je borg voor.
De fok werd opgehaald en we gingen de
Meer in. Maar toen we onder de luwte van
daan kwamen, viel de wind met zoo'n kracht
ln de fok, dat de knechts, die boven op den
last stonden, van schrik op de plecht spron
gen, Geen tien minuten later ging de last
glijden en de heele bovenlading ging te water.
Twee dagen later waren we nog aan 't op-
visschen van balken en baddings, die alle
naar de Noorderhem gedreven waren.
En de man, die er borg voor gestaan had,
dat de boel niet glijden zou, vroeg: „Maar
waarom hebben jullie den boel dan eerst niet
vastgesjord Als er gevaar dreigt, dan dien
je toch je maatregelen te nemen."
Maar hij liet ons visschen.
Zulke ondervindingen maken 'n mensch
ROMAN
vu
OTTO VAN LEITGEB.
8. o
De oude, deftige matrone zette haar
lorgnet voor de oogen en monsterde den
toestand. Eindelijk zeide zjj :„Ik heb een
verstandigen jongen helper gehad de jjshut
is zonder twjjiel zeer goed gelukt De
jonge man zal mg ook met zjjn goeden raad
dienen. „Ach, mijnheer Ecker", riep zjj
schril over het plein heen, „komt u eens
even hier
De student kwam, het was werkelijk de
student I
Elinore Winter keek hem nieuwsgierig
aan. Hjj kwam vlug aanstappen, droeg
een lorgnet en trok het voorhoofd wat
hoog op, zooals bgziende menschen dat
plegen te doen. Hg zag er anders flink
en ferm uit Hg maakte een eenigszins
linksche buiging, toen hjj de groep gena
derd was en mevrouw de Staatsraad hem
aan het kleine gezelschap voorstelde. Maar
zjjn hoofd hield de wat trotsche houding
met den strammen nek en het kwam Elinore
voor, alsof hjj in zichzelf lachte, bepaald
wel omdat dit groepje menschen zoo in
volslagen radeloosheid bjj eikaar stond
Elinore bloosde toen zjj dit dacht. En plot-
ssling, geërgerd over haar eigen gedachten,
iwijs, en doen je al die verantwoordelijkheid
van anderen, die geen cent kost, aan je
zolen lappen. Ik mooc zeif mjjn schuitje
veilig naar den overkant brengen, en zelf
i verantwoord zjjn; aan die goedkoope wjjzig-
I heid van anderen heb ik niets. De omstan-
I digheden schikken zich niet naar 't praatje.
De Beurs scheurt in weerwil van 's he»-ren
Berlage's verzekeringen van veiligheid; en
grappenmakers hebben er, in harmonie
met 't Beidt wc tijd" en „Duur wc uur,"
in boosheid op geschreven„Scheur maar
deuren dat zal ook wel geDeuren.
„Publieke werkenwij zeggen hier:
P. Wee heeft een paar weken geleden,
aan den kant van de Oude-hrngsteeg 'n
paar tochtdeuren aangebracht. Maar die
deuren zjjn geheel van hout gemaakt, zoodat
ge nooit, aaii eenen kant staande, zien kunt,1
of er iemand van den anderen kant aankomt.
De gevolgen van deze ooljjke deurbewerking j
zjjn dan ook: blauwe oogen, bebloede neu
zen en dergelijke prettige ervaringen, 't Is
zelfs al 'n paar malen voorgekomen dat
bezoeker tegen de wereld terecht kwam.
Ja, wat dat betreft, leven we hier prettig.
Had men 'n paar flinke dikke ruiten in
die deuren gezet, dan zouden ons al die
verrassingen ontgaan zijnmaar dan zou
men zjjn gezond verstand hebben moeten
gebruiken, en daarvan is men aan de bu-
reaux van de stad niet al te ruim voorzien
bijgevolg moet men er zuinig mee wezen.
En bovendien is 't moeilijk, om die ruiten
maar weer te betalen van de arme drie- en
tachtig duizend gulden, die 'n paar weken
geleden door den Raad werden toegestaan,
om de Beurs wat bij te lawpende nieuwe
Beurs.
Ja mensch, als de zuinigheid niet betracht
werd, zou onze rijkdom gauw naar de maan j
wezenen Amsterdam moet zijn roep van
rijk te zijn, handhaven.
Ik zou u nog een hoop andere staaltjes
van onzen economischen aanleg kunnen
meedeelen, maar daar heb ik nu geen tijd
voor; want als deze brief u bereikt,
staat Kerstmis voor de deur.
Kerstmis! De toegangsdeur tot de vele
feesten, die 't Christendom viert. Do Room-
sche Kerk laat daar dadelijk het feest van
Driekoningen op volgen en 'n maand later
't feest der lichten, de Mis in vol licht, ter
eere van Maria. (2 Febr.) En 'n maand of
anderhalf later weer het feest, waarmee de
Vasten aanvangt, de tijd der onthouding en
der voorbereiding, om het lijden en den
dood van den Heer waardig te vieren. De
„stille week", de „goede Vrijdag," die dag
bij uitnemendheid goedomdat toen het
in de aard geworpen zaad stierf, en vruch
ten zou gaan dragen. En eindelijk het
glorierijke Paaschfeest, de kroon en de glorie
van het gepredikte Evangelie, dat zal blijven
de profetie van menschelijke blijdschap en
menschelijk geluk.
Maar straks pas, over eenige uren, gaat
de deur tot die feesten open. En het is
voor elk hart, dat maar 'n weinigje poëzie
bezit, zoo sprookjes-mooi, zoo kinderljjk-
aandoenljjk, zich in de sublieme waarheden
van Lukas II in te denken.
Weet ge 't nog, mannen en vrouwen, die
dit leest, wat er in ons omging, toen wij
kinderen waren, bg 't luisteren naar die
vertelling? Dat donkere landschap met die
herders, die de wacht hielden bij hun koeien
en schapen,
„opdat geen wolf of lammergier
het een of ander weerloos dier
uit hunne kudde weg zou kapen"
En toen plotseling de hemel baadde in 'n
zee van licht en 'n stoet van engelen een
koor van zangers uit den hemel zelf
juichten en zongen van den Vrede, die op
aarde neerdaalde, van het Welbehagen dat
God in menschen had, en hoe zij Hem nu
daarvoor hulde en eere brachten
„Gloria in excelsis DeoI"
We verstonden 't niet eens, maar in den
roes onzer kinderlijke opgetogenheid ont
hielden we die woorden, en keken ze den
anderen dag er op aan op de fries boven den
ingang van de Roomsche kerk. En in onze
kleine protestantsche hoofdjes gingen over
wegingen om vandus de Roomschen vin
den dat ook mooi, en vieren nu ook feest.
Dat was in de dagen van worsteling,
die elk mensch meemaakt, om in zooveel
verscheidenheid eenheid te vinden.
Wat 'n blijdschap, wat 'n blijdschap, te
weten dat alle menschen, de koning en
de man die de schillen haalt, manke Tona
en de turfboer alle menschen, niemand
uitgezonderd, nu gelukkig konden worden!
De Roomsche jongens ook, al gingen ze naar
'n andere kerk dan wijen de Joden ook
Levie, die vodden en boenen opkocht voor
twee centen 't pond, en „Bet de Jodin", die
oin den hoek van 't Vischsteegje woonde,
allemaal. Maar de Joden ja, ik had 't wel
goed verstaan die wilden 't niet gelooven;
die wilden 't zelf niet gelooven dat ze ge
lukkig zouden worden. Maar 't zou toch ge
beuren; omdat God het wilde.
Wat 'n eerbied, wat 'n kinderlijke vreeze
viel er dan in ons hart, als wij 'n vaag be
grip kregen, dat God menschen gelukkig
zou maken, ook zonder dat zij zelf dit be
geerden. God was dan toch wel machtig.
Én uit do zaadkorrels, toen gevallen in ons
hart, op de Zondagsschool en op de cathe-
chisatie; toen gevallen in ons hart uit de
eenvoudige, maar rijk-dichterlijke vertelling
van Lucas II, uit de verklarende woorden
van lieve-Moedermond, is de boom gegroeid
van ons mannelijk geloof in Christus bn
Zjjn prediking, is de boom gegroeid van
onze kinderlijke onderwerping aan God en
Zijn Wil.
„En het geschiedde in die dagen, dat er
„een gebod uitging van Keizer Augustus,
„dat de gansche wereld zou beschreven
„worden. En Jozef ging met Maria, zjjn
„toekomstige vrouw, naar Bethlehem in
„Judéa, en daar werd hen 'n zoon ge-
„boren."
En dan dat kindje in die kribbe en in die
doeken, die herders, die daar midden in den
nacht aanklopten, om te vertellen wat ze
gehoord en gezien hadden, de verwondering
n i van allen die 't hoorden 1 Hoe hebben we
i alles met ons kinderverstand mooi gevonden
en aangenomenHoe hebben we ons gewil
lig laten leiden langs elk pad, waar liefde
en phantasie ons voerden.
Totdat ons verstand rijpte en het kleed
der phantasie werd weggenomen, en ons
alleen de Waarheid overbleef.
Minder dus? O neen! Want daar
„Eerst waar mijn ziel uit de vaten van
[aarde
't Hemelsche goud had erkend en gezift,
Daar voor mjjn ziel kreeg zjj leven en
[waarde,
De eenige, heerlijke, heilige Schrift.
„Hier wordt in d' akker de Parel gevonden,
Die ons de borst van verrukking doet
[slaan
Hier ligt uw Heiland„in doeken
[gewonden",
Doch bidt gjj Hem, niet de windselen aan."
Biblia 'J (De Génestet.)
Zoo hebben wjj geleerd Kerstfeest te
vieren.
Zoo zjjn wjj los gekomen uit de banden
onzer kinderlijke voorstellingen, en is ons
geloof levend geworden als 'n andere
Lazarus, die pas leven kon toen de banden
van hem waren weggenomen. Zoo heeft de
prediking van Christus het water van ons
kinderljjk wondergeloof tot wijn gemaakt;
zoo heeft hjj ons geleerd bergen te verzetten
en ons geloof te behouden al dreigt de zee.
Of is ons leven niet 'n zee Zjjn onze moei
lijkheden geen bergen? Zoo heeft Christus'
geest ons aangegrepen, om te werken zoo
lang het dag is, om verloren schapen op
te zoeken, om te redden wat te redden is,
om uit te gaan op de wegen en te prediken
en te vertellen van God en Zjjn liefde, van
God en Zjjn welbehagen in den mensch,
van den Vrede, den grooten Wereldvrede,
die komt, die daagt, die stralen en heer-
schen zal over 'n heel geslacht van geluk
kige menschen.
Maar voor velen is Christus' geest 'n
geheim gebleven. Zjj vinden in Bethlehem
niets anders dan 'n kindje om voor neer
in ons hart" (Lukas II19)
En nu eindig ik dezen brief.
Moge de prediking van het Kerstfeest ons
allen zjjn tot leering, tot sti 'hting, tot
vermaning en onderwijzing, tot blijd
schap en zaligheid bovenal
H. d. H.
Zitting V6n Dinsdag 11 December 19'>6.
Het begint zoowat mode te worden, dat
wjj allereerst voor 'n opfrisschertje worden
onthaald op een kinderwetten-zaakje dat
dan heel zorgvuldig met gesloten deuren
wordt afgerateld. Ook nu weer genoten
we zoo'n grapje waarin eon jeugdige smids
gezel uit Alkmaar als beklaagde optrad.
Als getuigen moesten een zestal Alkmaar-
ders verschjj nenvervolgens
ning van de uitspraken en daarna het ware
van den luchtbalopenbare zitting
En 't was maar wat een lief Amster-
damsch marktstandje, waarop we werden
onthaald. Een met de tanden knarsende jood
als eerste en een niet met de tanden knarsende
idem als tweede getuige, benevens een keurig
gebaard en gesnord Groninger slagertje, dat
nu evenals de beide Israëlieten in Groot
Mokum woont, als beklaagde, ziedaar het"
drietal, dat ons uit Neêrlands hoofdstadwas
komen verrassen. We schrjjven 5 Nov. 1906.
'n Drukke vette kalverenmarkt. Juist
komt daar nog een kalf met 'n boer aan
zóó zei beklaagde 't heden en Jezaja
Abraham Groenteman, de eerste getuige,
een 43-jarig koopman uit de Rapenburg
straat, bood op 't kalf 80 gulden. Beklaagde
Jan Gerrit Bouman zei tegen den boer dat
't beest veel meer waard was en ontraadde
hem sterk den koop te sluitenbood
zelf een rijksdaalder meer en het duurde
drommels kort, of de beide kooplustigen had
den volop ruzie, waarbjj een derde handelaar,
Samuel van Straten, de bescheiden rol van
toeschouwer vervulde.
Jezaja beweerde van Bouman dat die toch
wel niet zou betalen, waarop deze zoodanig
begon te bulderen, dat het over het heele
„vette"-kalverenmarktplein er van daverde.
Als Groenteman betaalde," heette het
„zou hjj het wel van „gestaule" geld
doen trouwens, alles wat de man bjj
zich had, was „gestaule".
Dat was een gemeene insinuatie, die onze
welgedane en volstrekt niet goedaardige
Jezaja zich niet ongestraft wou laten welge
vallen. Kan je begrjjpen
Ylug toog onze dikzak naar 't politiebureau.
Met letters van maar één centimeter dik
werd toen een klacht in elkaar gedokterd
en naar aanleiding van dien aan 't zaakje
nogal spoedig rechtsingang verleend.
't Getuigenverhoor leverde 't voldoend
bewijs op èn van Bouman's schuld èn van
Jezaja's kwaadaardigheid. Men kon met
gemak den verbolgen Israëliet bjj Van der
Sleezen in De Nachtegaal op zjjn ijzingwek
kend gebit hooren knarsen.
De heer Officier vond 't een flauw standje
te knielen, en op Golgotha niets anders dan i en hoopte, dat niet al zulke nietige dinge-
n kruis om bjj te schreien. En tusschen
I die beide willen zjj „wonderen en teekenen"
zien, zooals die eens door ,,'n boos en over
spelig geslachtverlangd werden; maar aan
den geest, „die levend maakt", bljjven zjj
vreemd.
I Menschen, die uzelven schade doet, door
't rjjkste en schoonste te weigeren wat
Christus u geven wilde, komt tot uzelven!
Aanvaardt met blijdschap „de Blijde Bood
schap", die de engelen ons brachten.
„God in de menschheid de menschheid
[verlichtend,
Leidend, besturend met woorden en daên,
Troostend, verzoenend en reddend en
[richtend,
God spreekt ons toe uit de heilige blaên
„God in de menschheid- o peinzende,
[luistert
Menschljjke vorm draagt het eenige Woord
't Menschljjke vaak door het Godd'ljjke
[fluistert,
tjes voor de rechtbank werden gesleept. Nu
kon Z.E.G. al niet veel meer doen dan we
gens beleediging van een eerzaam koopman
tegen Bouwman een tientje boete te eischen,
te vervangen door 5 dagen hechtenis.
Een klein 23-jarig kereltje met een vollen
zwarten haardos, Arie Zwart Jacobsz. ge
naamd, en visscher te Egmond aan Zee,
kwam nu als beklaagde aanstappen. Hjj
kreeg een jaar of 2, 3 'eleden „verkeer"
met 'n heel lief visschersmoidje, Elisabeth
genaamd, een dochter van den ouden dooven
Willem Visser, die thans in ruste een ge
noeglijken ouden dag tracht door te
brengen.
De jongelui waren blijkbaar heel erg met
mekaar ingenomen, Arie leidde een ingeto
gen leven, dat aan iederen echtgenoot „in
spegerust ten voorbeeld mocht worden
gesteld. Betje beminde hem als geen ander
ooit te voren en 't was dan ook al zóó ver,
dat ze het maar zouden wagen, om in het
't Godd'ljjke bruist door het menschïjjk j ral]ke huwelijksbootje te stappen.
[akkoord.
„God in de menschheido, kent Zjjn
[gedachte,
Klaarder en klaarder verneemt Zjjno
[stem
Zoekende kinderen van 's Vaders geslachte,
Hoort in uw hart, in de Schriften, hoort
[Hem."
(„Biblia.") (Do Génestet.)
En heel die weelde van geestelijken rijkdom
neemt zjjn oorsprong in den nacht van het
Kerstfeest, in dien nacht, waarin de
Christus geboren werd, het Licht der Wereld
die „'n Licht zal zijn voor alle volken
En daarom komen wjj samen op het Kerst
feest om in gedachten te gaan naar die
kribbe en dien stal, om daar met de Moeder
't woord der herders aan te hooren, en
evenals zjj deed, „alle deze woorden te bewaren
Arie zou, ervaren als hjj was, immers alle
klippen wel vermjjden Doch op 10 Novem
ber j.1. strandde hjj al heel leeljjk,door
den drank beneveld.
Wel had hjj alle liefde nog niet wegge
spoeld, maar Elisabeth kon met de haar
eigen, zeer vergeeflijke jaloerschheid niet
hebben, dat Arie God Bacchus meer aanbad
dan haar.
Toen hjj dan ook bjj Cor Zwart aanbelde
daar is de lieve schoone „dienstzaam",
zooals papa Visser zei was ze al heel
gauw uit haar humeur, want ze had drom
mels weinig trek, om zoo met hem op stap
te gaan, wat hem in goed Egmond-Zeesch
terdege duidelijk werd gemaakt. Arie werd
van den weeromstuit hoe is een jongen
in zoo'n geval? ook al weer tureluurs en
holde, dol van minnesmart, Egmond in en
liet zjjn vertoornde minnares in haar sop
gaar koken.
Hjj zou eens bjj haar aan de ouderlijke
woning komen vragen, hoe of't nou eigenlijk
moest gaan.
Ouwe Wim werd gewaarschuwd en op de
hoogte gebracht van de gemoedsstemming,
waarin zjjn adspirant-schoonzoon verkeerde,
't Werd wèl tjjd dat de ouwe stumper thuis
kwam, want Arie bestookte zijn villa op
onrustbarende wjjze. Aan den achterkant
KeClit- sloeg hjj 4 en vóór wel 9 glasruiten stuken
dat alles met de bloote hand. Schoppen
tegen deuren en schottengeen gebrek
Eer dat echter het heele huis van voor tot
achter was vernield, wilde de patriarchale
Wim nog wel 's effe 'n woordje meepraten
en begon Arie lang niet zuinig uit te schel
den; aan 't einde van zjjn rede viel de oude
van zjjn stokkie door de geweldige emotie.
Arie, woedender dan ooithjj wou den tuin
in't lukte nietDaarna wou hjj de
woning binnenstappen, door de ramen,
vergeefsche moeiteEn toen kwam op den
öpdreu- i koop toe de gemeen te-veld wachter De Wit,
die van 't spektakel had gehoord, op hem
af, om hem voor alle zekerheid maar op te
pakken. Dat was, zooals zich laat denken-
lang geen pleizierig baantje en De Wit moest
al zjjn krachten inspannen, om 't karwei, -
tje op te knappen.
Zóó hevig was Arie's verzet, dat verbaal
wel moest volgen. En ook wegens de ver
nieling werd hjj verbaliseerd, want ouwe
Visser was er de man niet naar om zóó
met zich te laten dollen. En 't verkeer
met Betje uit héélemaal uit
Pa had er 'n speldje voor 'e-stoken.
Een heele verzameling Egmonder dienst
meisjes en visscheredeerntjes had wat van
't tumult geziende een dit, de ander
dat Zoowat half Egmond was dien dag
in rep en roer en de O. v. J. vond 't op
treden van Arie Zwart zóó leeljjk, dat hjj
wel 21 dagen gevangenisstraf tegen hem
eischte.
14 Dagen later liep Betje al weer, zoo
vertelde De Wit, met 'n anderen vrjjer te
wandelen, wat bewjjst dat ze nogal gauw
het leed was vergeten en de stelling hul
digt je kunt ze toch om één niet alle
maal haten 1
En Arie werd op andere, even doeltref
fende wjjze getroost, doordat zjjn zuster
hem met waar jjzeren-potten-geduld deneenen
emmer water vóór, den anderen na over zjjn
lichaam gooide, toen hjj zoo ontdaan was
om de zenuwen 'n beetje tot bedaren te
brengen, 'n waar paardemiddel zou je zoo
zeggen maar enfin, elk zjjn smaak
w(j stappen in de zoo juist aankomende
tram en stoomen naar Alkmaar om verder
per spoor eens in Den Helder te arriveeren
met 't oog op 't rechtbanknieuws aldaar.
En 't was de moeite waard
Beginnen we maar met No. één :Pieter Blok
land genaamd, de benijdenswaardige echt
genoot van de kranige J ohanna Schoonewolff,
de welbekende kasteleines in perceel 44, Zuid
straat. Hjj was dezen herfst eens in den
laten avond zoo brutaal om na twaalven
nog wel dus feitelijk in den vroegen
morgen muziek te hebben in zjjn lokaal
en dat zonder daarvoor vergunning aan te
vragen, die eventjes op f 144.— per jaar
zou komen te staan.
Maar daarmede was ontdoken de belas
ting, vastgesteld in een plaatselijke veror
dening, al dagteekenende van 1865, die jaren
in ruste scheen te zjjn, maar nu plotseling
teekenen van leven gaf. Door bemiddeling
toch van den bevoegden belasting-ambtenaar
in deze, den heer P. T. Lujjcx, werd proces
verbaal opgemaakt.
En meerdere kasteleins in dezelfde straat
werden voor hetzelfde feit opgekalkt.
Heden diende Blokland's zaakje, terwjjl moe
der Blokland met nog eenige Heldersche
schoonen de schare der belangstellenden
achter de balie in geen geringe mate op
luisterden.
Burgemeester Van Stejjn, mjjnheer Lujjcx
en de betrokken politie-agenten als getui
gen gehoord zijnde, begon 't gevalletje al
aardig op te schieten. Blokland kwam in
oppositie, doordat wel hij en niet de an
dere kasteleins, die gezondigd hadden, moes
ten terechtstaan.
De O. v. J. gevoelde daar nu wel iets
voor, maar merkte op, dat er toch, om het
begin te krijgen één moest worden uitgepikt
en dat was toevallig onze Pieterl
Wordt hjj gestraft, dan komen ook de
andere zondaars voor de rechtbank
Loopt hjj vrij, dan gebeurt dat niet maar
dan heeft hjj ook geen reden tot klagen
meer.
Met het oog op de vele jaren van rust in
zake toepassing der bepalingen van de nü
overtreden zijnde verordening zou Mr.Cnopius
eene waarschuwing, voorafgegaan aan de
verbaliseering, zeer op hare plaats hebben
gevonden.
Zulks was nu echter eenmaal niet geschied.
Z. E. G. eischte ten slotte tegen Blokland
f 24.— boete subs. 4 dagen hecht.
Mr. A. Prins, de verdediger, merkte op,
dat de desbetreffende artikelen der verorde
ning spraken van „het maken van mu
ziek maar niet van het laten
maken.
keek zjj hem zoo in het gelaat, dat haar
brutale blik hem moest opv»llen.
Ecker dacht een oogenblik na.
„Wanneer de dames het konden goed
keuren," Z9 de hg. „er is weinig tjjd ik
dacht dat 't het beste zou zjjn, alles met een
lichte stof in dezelfde kleuren te drapee-
ren."
„Maar waar halen we dat nog zoo gauw
vandaan
„Binnen twee uur kan alJes klaar zjjn,"
verzekerde Ecker. „Wanneer ik de dames
met het een of ander van dienst kan zjjn
„Neen, dat is te erg. Mogen we dat wel
aannemen F"
„Het is twee uur, het feest zal
eerst om vjjf uur aanvangen F" vroeg
Paul.
Ecker wendde zich half om alsof hjj nu
eerst den heer die de dames vergezelde
bemerkte; dan zeide hjj, zich weer tot
Elinore Winter wendende: „Men moet
noodig dadeljjk naar zulk een stof zoeken.
Er staan vele tjjtuigen voor den tuin
„Ja maar
„Ik ben gaarne bereid zeif
„Wilt tt?" riep Elinore verheugd „Maar
het is eigenljjk al ta goed. Jane. wjj moe
ten het wel aannemen, in onse radeloos
heid
„Och kom I" zeide Ecker. Dtar zat hjj
er reeds aan vast Nu moest het maar
gaan zooals het wilde.
„Welnu, daar wjj nu door de groote
üaast allee kort en bondig mosten afmaken."
zoo besliste Elinore met een liet lachje,
„zoo moest u ons rjjtuig nemen, handels-
raad Winter ik heb het voor de poort
laten wachten. „En" nu kwam ook deze
praetische gedachte, „u zult het beet kan
nen slagen bjj Heinrich, bepaald. En wan
neer n daar maar wildet zeggen, dat het
voor mjj is."
„Ik ben met duizend vreugden bereid
om te gaan
Mevrouw de Staatsraad kneep de mond
hoeken stjjt opeen, nam haar lorgnet weer
voor de oogen en bespiedde allee met
critiscben blik.
„Dan afgemaakt," riep Elinore
En Ecker ging ook mevrouw de Staats
raad verdween. Zj ging naar de verlaten
aecrozen, haar drie dochters, terug en
ergerde zich er over dat het niet bjj een
raadgeving van Eoker was gebleven, maar
dat men haar deze flinke hulp zoo zonder
meer maar al handig bad gemaakt.
„Hg had zoo iets prettigs over zich," meen
de Elinore. „En dan, flink had hjj zjjn besluit
genomen, liet ons daarbjj staan als over
bodig en weet wat hjj wil. Wat zou hjj
nu meenemen, Paul F ja wjj hebben
er niet aangedacht, hoe hjj het klaar
sou epelen, om een heel stuk stof te beta
len I Een studentIk heb hem nog ge
zegd, dat het voor ons was opdat hjj zou
weten
„Hemel, hjj zal zich wel redden," laohte
Essenbach.
Natuurljjk wist Eoker zich te helpen.
Hjj had de woorden van Elinore zeer goed
begrepen. Zjj moest het bepraid wel wetei,
dat onmogeljjk iedereen miliionnair kon
zjjn, zooals haar vader, en dat er ook andere
menschen op deze schoone aarde waren.
Zeer vergenoegd zat hjj in de zjjden kus
sens van het rjjtuig gedoken, met een
fjjnen koetsier op den bok, en de vurige
paardea draafden als duivels voorten
zoader eenig gedruisch rolde het rjjtuig op
dikke gummibanden.
Ecker was een praetische jongen, had
geen slechten smaak, en een goed oog. Hjj
vond de noodige stof bjj Heinrich, betaalde
natuurlijk niet, wat hjj voor den handels-
raad Winter beetelde, en was binnen een
klein half uur terug. Hjj had ook nog
twee timmerlieden medegenomen en
Elinore, Jane en mjjnheer Von Essenbach
hielpen allen dapper mee.
Men lachte, probeerde, babbelde en de
zon scheen warm, zoodat men wat moe
werd; maar men verbaasde zioh er over,
hoe Ecker alles zoo vlug van de hand ging,
en eindeljjk was zjjn ontwerp klaar en ge
lukt, nog te rechter tjjd.
„Duizendmaal dank. mjjnheer Ecker 1
Het is zeer mooi geworden Duizendmaal
dank. Toe, brengt u ons vanmiddag klan
ten. Wjj zjjn nameljjk wat bang, dat
we slechte zaken zullen maken, en dan
zouden wjj ons blameeren -
„O 1" zeide Ecker twjjfelend eigenljjk
van het tegendeel, overtuigd.
„Of zjjn de moesten uwer vrienden reeds
vertrokken Begint niet de vaoantie F"
„Er zjjn nog eenigen hier
„Gaat u ook weg F"
„Ik F natuurljjk 1"
„Waar gaat u heen F"
„Naar huis, naar moedertje I" zeide
1 Ecker lachend.
„Wjj moeten nog naar huis, Elinore",
herinnerde Jane.
En dan nam men afscheid van elkaar,
Ecker zag de lichte somerjaponnen achter
de boschjee verdwjjnen. Dan slenterde hjj
naar de jjshut. Mevrouw de Staatsraad
en de drie Zeerozen waren ook reeds heen
gegaan
En een uur later klonk de muziek door
het park. De paden waren met menschen
gevuld, stemmen weerklonken lichte kleuren
schitterden in alle nuances tusschen het
heldere groen, hoedjes knikten, parasols
raakten elkaar, het mooie fjjne gras
werd vertrapt, bloemen ontbladerd onder
de achtelooze voeten, de twjjgen omepan
nen door serpentines Er werd gelachen,
vrooijjk geroep klonk van rechts naar
links, en de hemel keek laehend op dat
alles neer. Steeds nieuwe stroomen van
menschen werden als over het park uitge
goten. Gedrang ontstond, kinderen geraak
ten hun geleiders kwjjt, oude dames waren
gepikeerd over de weinige hofljjkheid
der tegenwoordige heeren, en de jonge
dames waren verrukt over het aantal
hunner vereerders. Het was een geroeze
moes van belang; hier stond een markt
schreeuwer zjjn waren aan te prjjsen, bloe
menmeisjes drongen overal tusschen de
menigte door, ginds luidde een bel voor
een ten'je, waar het een of ander wonder
was te aanschouwen. Het feest was boven
verwachting goed bezocht; ja, een heele
sleep menschen uit de heffe des volks had
den hun offer gebracht op het altaar der
menschlievendheid.
Mevrouw de Staatsraad haalde oen wei
nig den neus op over het kermisgedrang
oo gejoel Zóó had het niet mogen wor
den en ijj dacht bepaald mevrouw Von
Stahlhof, de vrouw van den kamerheer,
naar den mond te praten, toen zjj deze
meening uitte. „Het is te rommelig, er
is zoo van alleriai slag. Dat hadden wjj
niet kunnen verwachten, De weinige men