I'
I.
Zondag 3 Febr. '07.
51e Jaargang. No. 4227.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Zonnestofjes.
Arronilissements Recht
bank te Alkmaar.
LXXIII.
0
Ziezoo, 't is klaar. Had ik my verleden
week te verweren tegen een theologicus, nu
staan er vier tegenover m;j in 't geweer.
In mijn onbevangenheid en goed vertrouwen
had ik de hoele kwestie van den aanvang
af te beginnen met mijn verwarde voorstel
ling van Brahmanisme en Buddhisme ge
zonden naar Noord en Zuid aan vrienden
theologici; en daarna bracht bijna iedere
post mij 'n epistel, dat veel had van 'n
aanval of 'n uitdaging. Ik leef op heden
in een sfeer, die ik niet ken. Als ik den
moed heb aan te bellen bij 'n vriend-dominee
of bjj 'n Doctor in de thoologie, waar ik
anders met groote voorkomendheid ontvan
gen werd, dan begint nu de meid al met
mij van top tot teen op te nemen en mij
aan te kijken alsof zij zeggen wil„Hoe
durf je nog hier te komen?" En eenmaal
binnen, ben ik blij, als ik niet in den hoek
behoef te staan.
Ik heb mijzelven in de kerkelijke schaal
geworpen en de kerkelijke hoeren bevinden
mij, met aandoenlijke eenstemmigheid, te
licht, 'n Hoogst enkele, die ook de kerk
ontvlucht is en haar de gehoorzaamheid
heeft opgezegd al is zijn trouw en ge
hoorzaamheid aan Christus er niet minder
uit dit aardsche tranendalmaar bovenal ben
ik V dankbaardat Gij mij verlost van het
gehaspel der the 'togen."
Is dit voldoe: de? Of wil ik nu nog wat
versjes van De Génestet citeeren Öf iets
van Emerson? Van Theod. Parker? Van Les
sing? Van Wahl Withman?
Maar waartoe zou het dienen Laat ons
liever niet haspelen. Er zijn zoovele mannen,
wier woorden en daden ons 'n nuttiger en
beter voorbeeld geven. Laat ons liever, als
Menno Simonsz, „het pont. ons door God
gegeven, ter winning besteden," of ons hou
den aan het woord van Uitenbogaerdi
„arbeijden te heelen, dat anderen ghewont heb
ben en soecken te stillen dat anderen beroerdt
hebben ende noch soeken te beroeren." Dit
was zijn verzoenend woord in 1682 op den
Remonstrantschon kansel te Den Haag,
toen hij zich weer in Holland waagde,
nadat 'n jaar of wat vroeger de Zuid-
Hollandsche synode hem verbannen en zijn
goederen verbeurd verklaard had.
Twisten over theologische kwesties heeft
geen nut, dogmatiek staat buiten vroomheid.
Ik acht mijn eigen godsdienst hooger dan
het geloof van mijn buurman, hooger dan
de leer van elke kerk. Ik eerbiedig ieders
gevoelen, maar heb mijn eigen verstand en
mijn eigen overtuiging. Navolgenen napra
ten wil ik niemand, zelfs den beste niet;
'n navolger moet achterblijven, en dat wil
ik nu liever niet. Elke overreding draagt
'n vonnis in zich tot achterblijven, tot mid
delmatigheid. Een eigen pad kan ieder
gaanieder althans, die 'n eigen ziel bezit.
Ik heb zoo weinig, dat ik „mijn eigen" kan
noemen; geen huis, geen fortuin, geen ge
leerdheid gun mij tenminste de weeldo
van 'n eigen ziel.
En wat ik voor mijzelven begeer en eisch,
begeer en eisch ik voor ieder, tevens bid
dend, dat iedere ziel met bedachtzaamheid
ga op de paden, die zij zichzelve koos. Maar
„eigen" en zelf kiezen zij voorwaarde. Zonder
die kan er, naar mijn diepste overtuiging,
van waarachtige innerlijke waaide geen
sprake zijn.
Al zou 'n ziel in zulk een zelf gekozen pad
dwalen, dan zou die dwaling toch schooner
op geworden
heeft nog woorden van j en waarachtiger zijn, dan 't gedreven wor-
vertroosting voor mijmaar de overigen
Och, waarde B. d. L., waarom hebt ge
die eene onjuistheid van mij maar niet laten
passeeren? Is door uw: „kip, ik heb je" j
nu één der Schager-courantlezers een zier j
wjjzer of beter geworden? Nu weten zij,
dat ik geen zuiver onderscheid maakte
dat was althans in mijn brief te lezen
tusschen Brahmanisme en 'n jongere ont-
wikkeling ervan. Nu weten zij, om het
maar duidelijk te zeggen, dat ik niet zoo j
geleerd bon, als ik my soms wel eens voor
doe. Nu weten zy, dat ik ,,'w uil ben". Is
dat prettig voor hen Of misschien prettig
voor rnjj Is dit weten de moeite van 't
weten waard Ik zie 't niet in. Tot nu
toe heeft uw offensief en tegelijk apologetisch
geschrijf alleen wat vrienden van mij tegen
my in 't harnas gejaagd, zelfs zóó, dat ik
er vanmorgen mijn floretten eens op heb
nagekeken. Ik heb ook 'n briefje geschre
ven aan mijn vroegeren schermmeester,
monsieur Leopold van Humbeek, professeur
d' escrime, om rnjj, als 't tot 'n assaut
mocht komen, by te staan. Maar voor 't
overige
Ja, weet Ge, wat Ge óók nog gedaan
hebt? Ge hebt de Firma Trapman den weg
aangewezen, waarlangs zij tot my komen
kan met 'n voorstel tot vermindering van
honorarium. Ze heeft nu de troeven van
üw gezaghebbend woord in handen, die Ze
straks met winst tegen myn gepubliceerde
ongeleerdheid en onbeholpenheid kan uit
spelen. 't Zou niet nobel wezen, da's waar
maar 'n mensch is maar 'n mensch, en 'n
uitgever blijft 'n uitgever, net zoo goed als
'n dominee 'n dominee blijft, al doen ze -
nog zoo hun best, om beter en braver te interessante kwestie, die hier ontstaan is
txt/-*-r\ av» r\r\ fa Himmfin tnt". Hifi hon.o-f.A. tusscnen de Heeren Mr. D. P. D, Fabius
den op paden, die anderen voor ons de
schiktste achtton.
Men oordeele hier niet te licht en verdenke
my n woorden niet,voedsel te zy n voor ongebrei
deldheid. „Gelooven op gezag" en „niet geloo-
ven op gezag" wegen even zwaar, of liever
even licht. Het eenige „gezag", waaraan wij
ons mogen onderwerpen, is 't gezag van
onze eigen nadenkende ziel.
Laat my eindigen te doen alsof ik 'n
etiko-theoloog ben, al zou ik dit gaarne van
professie willen zyn.
Vind hierin, bid ik u, nu weer geen aan
leiding om my aan te vallen over dit „gaarne
willen zyn", en 't woord „theoloog", want
ik zal er niet op antwoorden. Dit schrijven
is ook my'n laatste woord over de Trimurti-
en-Triniteitskwestie; ik schrijf er niet meer
over.
Wil iemand nu denken, dat ik overwon
nen heb, goedof dat ik overwonnen ben,
ook goed.
De week is nog niet ten einde, en 't is
best mogelijk, dat er nog 'n brief nu
weer over dien 72-sten komt. Men leze
dan nu echter uit dezen, dat brieven van
theologischen aard niet meer door mij beant
woord zullen worden, en, indien de heer
Trapman my weer 'n dergelijk schrijven
zenden mocht met de vraag, of hij 't plaat
sen zou, ik hem dit beslist zal afraden.
Om 'n zeer begrijpelijke reden vooral
ti 11, nu de rook van 'n brand, door mijzelf
gesticht, nog over myn dak waait zal ik
voor heden niet spreken over een 'n zeer
en
vraag over
het al of niet invoeren van de doodstraf.
Mr. Fabius y'vort vóór de invoering ervan,
Mr. Levie schrijft zeer lange kolommen er
tegen, of liever tegen Fabius.
Om genoemde reden en ook omdat wy
nog heel wat van Mr. Levie verwachten
I I over dit onderwerp, schrijf ik er heden niet
over. De gegevens gaan in portefeuille.
Tot later dus.
worden en op te klimmen tot die hoogte,faunen ue nmnvn mr. u. r. l
waarheen ze hun lezers aansporen te gaan. A. Levie. Het betreft de
En als ze dat dan doet, die firma, God
geve, dat ze 't niet doetdan zit ik er
mêe. Alweer maar duizend gulden minder.
Welzeker 1 Ik ben nog niet arm genoeg, i
Nog minder eten, nóg meer kou lijden, nóg
schunniger in de kleertjes. Ochoch, waar
'n theologisch dispuut al niet goed voor is
Ik begin nu zooiets te begrijpen van do
vele klachten, die ik heb opgovangen, maar
niet altijd begreep, als 't woord theologie
werd uitgesproken, 't Leed van Faust
wordt my nu duidelijk, als ik hem hoor
klagen
„Habe nun, ach 1 Philosophie,
Juristerei und Medizin,
Und, leider auch Theologie
Durchaus studiert, mit heiszen Bemühn.
Da stehf ich nun, ich armer Thor!
Und bin so klug, als wie zuvor."
Och, en ik heb niet eens de „Theologie
durchaus studiert." Dat doen maar enkele
knappe koppen, zooals b.v. Melanchton, die
vrind van Luther. Maar op zyn sterfbed
ontsnapte hem dan ook de klacht:
„Ik dank U, o God, dat Ge mij verlost
„De Paardenvriend, oen weekblad voor
eigenaars en liefhebbers van paarden", heeft
in zjjn nummer van verleden week'n stukje,
getiteld „Over een Paard", dat het blad over
nam uit „Androcles", een boekje, dat wordt
uitgegeven door dé „Vereeniging tot be-
bescherming van dieren."
Toen ik 't gelezen had, deed ik 't in de
doos „voor Schagen", om er te gelegener
tyd gebruik van te maken.
Jawel, ik'weet wel, dat er genoeg andere
dingen ook zijn om over te schrijven. B.v.
over Isadora Duncan, die voor 'teerst na haar
moeder-worden zy heet nu Mevrouw
Graig hier weer 'n paar keeren is opge-
O M A N
van
OTTO VAN LEITGEB.
14.
o-
„Ik verlang alleen veel van u," ant
woordde de advocaat, „omdat ik wset, dat
u zooveel kunt geven."
„De akte ervoor heb ik In elk geval
nog niet," antwoordde de minister.
„Ik heb die toch bepaald noodig," ant
woordde Boring onverstoord.
Sturz fronste de wenkbrauwen.
„Gfj hebt die noodig
„Jawel, want het moet dienen als bruids
geschenk."
„Wel zooriep de minister uit
Nu sloeg Boring een meer ernstigen
toon aan. „Het is een schandaal voor bet
zedelyk gevoel, dat men in deze zaak zoo
lang aarzelt. Er is alleen sprake vaa, een
onderscheiding te geven aas een man
wiens verdiensten huizenhoog oprjjien. Hjj
is in arbeid en eero grys geworden. Een
man die ons staatsburgerschap tot eere is.
Die op tallooze groote offers van weldadig
heid kan wijzen. Die nog pas kort gele
den, door een bij ons ongekende, vorste-
Ijjko schenking, de echtheid zijner vader-
landsche gevoelens onwederlegbaar heeit
bewezen. Ik bedoel zijn stichting voor
arme soldaten. Wil men hem aan zjj&
levensavond de e»nige vreugde niet scheu
ken, waarvoor hjj nog toegankelijk is
j Heeft men er ooit aan geducht, zjjn ver
diensten ta beloonaa I"
„Nu, nu, ik wil u even herinnereo, dat
toen de oude hoer Hauszmann eenige jaren
geleden met zyn industrie aan den rand
vaa het graf stond, hjj door staatshulp er
waer bovenop is gebracht. De regeering
heeft hom toen een enorm ersdiet bezorgd,
dat hem weer in staat hooft gesteld te
werken -
„Volkomen waar 1" riep Boring levendig.
„Dit ook nog 1 Want slechts een man ala
Hauszmann kon ia zulk een storm blijven
staan. Slechts hèaa kon hot gelukken,
daarmede een beduidend deei onzer industrie
te redden, die uit eea diepgaande crisis op
te hefihn. Ook daarmede beeft hij aan
zyn land onvergetelijke diensten bewezen
De minister glimlachte sarcastisch „Kort
om hoe wilt ge hot gemaakt zien
zeide hij."
„U hoort do uiting mijner diepste
overtuiging," antwoordde Boring.
„Jawel maar wat verwacht ge van
mij vroeg Sturz.
„Dat ge mijn lieveuugswensch vervalt,"
antwoordde Boring en keek den minister
aan. zonder met de wimpers te knippen.
Sturz draaide zich een oogenblik om en
trommelde op de ruiten. Het was bijna
te veel, wat deze man vroeg. Waarach
tig, Boring was in oon roes en diens macht en
invloed worden te groot, zij gingen ver over
de grenzen, die daarvoor eens getrokken
warea. En daarbij was er niemand, die
men zoo behoefde te vreezen, als Boring.
„Misschien wilt ge mij wel zeggen, op
welke wyze ge denkt, dat ik in deze
treden. Maar reeds vroeger schreef ik u
over haar on haar kunst, en aangezien haar
programma, door de omstandigheden waarin
zy was, sinds dion niet is uitgebreid, is er
weinig nieuws van te zeggen. Alleen dit
wil ik meedeelen, dat de groote Schouw
burg alle drie de keeren, dat zy optrad, tot
aan den nok toe bezet was.
Zoo zou ik misschien ook kunnen schrijven
j over den invloed, dien de vorst hier gehad
heeft op vele bruggen in onze stad en op
j groote gedeelten van de straat, waar deze
1 met houten blokjes is geplaveid. Door den
j voorafgaanden regen waren deze blokjes uit-
gezet, was er veel vocht tusschen gedrongen,
1 en toen de vorst dit alles kwam bevriezen,
was de uitzetting zoo groot, dat overal bulten
I ontstonden en hier en daar bruggen en straten
openbarstten, alsof de stad van onderen uit
beschoten was.
Maar nu wil ik liever even schryven over
het stukje van „De Paardenvriend",en vertel
u het volgende
„Schuin over mijn woning stond een paard
voor een kar te slapen. Het was een Amster-
damsch sleeperspaar d op zijn nadagen en vóór
zijn tijd versleten. Dien dag was de dagtaak
de klamme huid van het beest droeg er nog de
sporen van zwaar geweest, en terwgl de kar
gelost werd, was het paard ingedommeld.
Toen de kar leeg was, schopte de sleepersknecht
zijn paard, om het te wekkent met zyn zware
laars tegen den mond."
Ziedaar de tekst.
Niet veel bizonders, vindt ge wel
Toch voor 'n begaafd redenaar voldoend
gegeven om er n aandoenlijke toespraak over
te houden. Toch ernstig feit genoeg, om er
barming en medelyden in te roepen voor
deze arme dieren, die niets anders voor ons
doen dan goeds.
De schrijver, 8. Gorter, vraagt in zyn goed
geschreven stukje, of 't niet voldoende ge
weest zou zyn, als die man eens gezegd had
„Kom, ouë jongen!" en of dan dat dier niet
evengoed den wagon zou hebben voortge
trokken. Maar dat deed hy niethy schopte
het dier tegen don mond.
Waarvoor toch? Waarvoor toch die wreed
heid
Is 'n mensch bevreesd te toonen, dat
hy 'n mensch is Te toonen, dat hy begrip
heeft van liefde en goedheid Hoe maakt
zoo'n man zyn kind toch wakker? Met 'n
stomp misschien? Ik weet't niet zeker, want
ik heb geen kinderen, maar ik geloof, dat ik
't toch eerst probeeren zou met 'n zoen.
Kinderachtig, hè? Misschien wel laf.
Maar monsterachtig en laf is het, 'n wezen,
paard of kind, dat zich niet verdedigen kan,
op 'n wreede wyze uit zyn slaap te wekken.
Monsterachtig is elke wreedheiddom tevens.
Vergeten zulke menschen, dat hun kind hen
boven 't hoofd kan groeien, ook in lichaams
kracht, ook in wreedheid, en-dat elk uitgezet
kapitaal met woeker kan worden terugbetaald?
Een and ere vraag Is er reden voor Moet
'n paard mishandeld worden? Kent ge een
dier, dat zoo leerzaam, zoo schrander, zoo
gewillig is, als 'n paard? Dat evenals een hond
zich zoo hecht aan zyn meester, aan zyn om
geving Dat zoo gevoelig is voor pronk, voor
muziek, voor vriendelijke woorden
Indertijd heb ik zeer korte verhalen ge
schreven; een daarvan luidt:
„Als uw knecht spreekt van het paard, kan
hij 'n goede knecht wezenspreekt hy echter
van ons paard, dan is hy 'beter; maar als hjj
zegt mijn paard, houd 'm dan in waarde,
want dan is hy best."
Ik voeg er niet meer bjj, maar wil nog'n
enkele vraag doen. Hoe bevalt het u, Japen
en Keezen, Dirken en Klazen, Boeren en
Bazen en Heeren, die met paarden omgaat,
hoe bevalt het u, als 'n ruwe hand u aan
raakt? Wat gaat er in u om, als een mee-
doogenlooze tong, de tong van 'n schoft u
toespreekt, toesnauwt, toebijt?
Hoe oordeelt ge over zoo'n wezen met zulk
'n hand, zulke manieren, zoo'n mond?
Wil ik 't leeljjke, afschuwelijk leelyke
woord eens zeggen, dat ge dan uit wilt
spreken
Ik durf 't nietwant ik zou elk beschaafd
mensch, die deze courant in handen kreeg,
kwetsen, door hem dat woord te laten lezen
of hooren uitspreken.
Maar het stormt my in den mond, als ik
zoo'n handeling bijwoon, 't zjj in woord of
in daad. Dan zou ik Christus' les vergeten kun
nen van linker- en rechterwang; en Lamech's
woord in toepassing brengen en een zeventig
maal zevenvoudige wraak toepassen.
Als woorden en vermaningen, klachtenen
gebeden niet meer helpen voor onze trouwe
helpers in het leven, wat moetzoo'n mensch
dan doen
Of zyn uw paarden, uw koeien, uw schapen
uw helpers niet?
't Is meer dan 'n enkele vraag geworden.
Ik zou er nog wel duizend kunnen doen.
Maar ik vrees alweer „te lang van stof" te
worden. Zoo stond 'ter immers, G. G. Ik
kan 't niet zoo gauw opzoeken. Maar ik be
waar toch al die brieven. Er zjjn er vandaag
weer twee bijgekomen.
Maar
Luistert, o lezers van 'de Schager
[krant 1
Luistert, o vrienden uit het Noorder-
[land 1
Het zjjn geen aanvallen nu, geen uitda
gingen. Ik ontving, ook van predikanten uit
het Noorderkwartier, betuigingen van instem
ming, brieven van zeer groote waardeering.
Al die brieven met 'n persoonlijk adres be
antwoorden kan ik niet, maar mijn erkente
lijkheid is er niet minder om. Wil men dit
noteeren
Saluut!
t. t.
H. d. H.
Zitting van Dinsdag 29 Januari 1907.
O, Theodoor, o, Theodoor, je hebt er water
bjj gedaanDit kon men onlangs wel zin
gen van den groentekoopman en kruidenier
Theodoor van der Lee te Hoorn, geboren
aldaar den 5den Maart 1868. Deze toch heeft
een drietal melkkoetjes, beste beestjes; bij
contract had hy zich verbonden, de melk die
ze gaven, te leveren aan Dirk van Straten,
een 37-jarigen Hoornsehen melkslyter. Aan
vankelijk marcheerden de zaakjes best, maar
in den iaatsten tyd kreeg Dirk's fijne neus
er den reuk van, dat Dorus de melk wat
erg ging wasschen en dat was hein toch
gansch niet naar den zin. Immers, als dat
gewensoht geacht moest worden, wél, dan
kon hjj het zelf wel doen. Dirk werd het
dan ook weldra „loof".
't Pijlen wees bjj Theodoor's melk gewoon
lijk 25 graden aan; bjj die van anderen 30.
Dien December-avond konden slechts 22 gra
den worden geconstateerd en Dirk was zoo
uit zjjn humeur, dat hy zyn naamgenoot
Dirk van den Berg, den rijksveldwachter, in
den arm nam om Van der Lee even de
duimschroeven aan te doen. Yan den Berg
nam van de waterachtige melk een mon
ster nog een monster; deze werden
naar Alkmaar gestuurd en kwamen later
in handen van Dr. K. H. M. van derZande,
dir. v.h. Rijkslandbouwproefstation te Hoorn,
die beide monsters nauwkeurig onderzocht,
't Resultaat daarvan was waarlijk niet ten
gunste van Theodoor en de zaak moest en
zou dan ook voor den strafrechter komen.
De O. v. J. vond het wettig en overtuigend
bewjjs wel terdege geleverd; ook bekende
beklaagde. Een enkel woord wilde spreker
wijden aan beklaagde en aan hen, die even
eens melk, ter aflevering bestemd, vervalsch-
ten. Door den wetgever is noodig gevonden,
om by dergelijke gevallen gevangenisstraffen
op te leggen.
Nu zou Mr. Cnopius eigenlijk geldboeten
wel meer toepasselijk vinden want de
vervalsching wordt begonnen om eigen gel
delijk voordeel en wanneer dan de straf gel
delijk nadeel berokkende, stond het weer
gelijk maar de wet spreekt in deze alleen
van gevangenisstraf en daarmee is't praatje
uit. Yandaar eischte Mr. Cnopius met toe
passing van art. 330 W. v. Str. 6 dagen tegen
beklaagde.
Beklaagde sympathiseerde veel meer met
de meening van Mr. Cnopius dan met die
van de wet en wou daarom heel wat liever
eene geldboete „hebben" of beter gezegd
„geven", te meer ook omdat hij huisvader
is van wel zes kinderen.
De zaak van den weesvader Hendrik Zot
uit Schagen, waarin Mr. A. Prins als rechts
geleerd raadsman zou optreden, werd nu
voorgedragen.
Feitelyk stond Zot als no. 1 op de straf-
zakenrol geplaatst, maar door zyn wegblijven
had men eerst maar een ander genomen. De
O. v. J. deelde echter mede, zooeven een
telegram te hebben ontvangen, meldende
dat Zot zich van het leven had beroofd.
Zot moest terechtstaan ter zake overtre
ding van art. 227 Wetb. v. Strafr., datj
zegt„Hy, die in eene authentieke akte
eene valsche opgave doet opnemen aan- j
gaande een feit, van welks waarheid de
akte moet doen blijken, met het oogmerk i
om die akte te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken als ware zijne opgave in
overeenstemming met de waarheid, wordt,
indien uit dat gebruik eenig nadeel kan
ontstaan, gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste zes jaren.
„Met dezelfde straf wordt gestraft hy die
opzettelijk gebruik maakt van de akte als
ware de inhoud in overeenstemming met
de waarheid, indien uit dat gebruik eenig
nadeel kan ontstaan.„
Mr. Cnopius bleef nu niets anders meer
over dan te verklaren, dat hy van de straf
zaak afzag.
Jacob Lont, een 32-jarig schildersknecht,
was als beklaagde, geflankeerd door 2
getuigen a décharge, van Wieringen naar
Alkmaar gekomen.
Den 26sten December j.1. was Lont ook
kwestie kan helpen 1"
„Heel eenvoudig: u maakt de stukken
zoo vlug mogelijk in orde," antwoordde
Boring. „Uwe Excellentie kas dat. En het is
tenslotte maar een kleine dienst. Ge
maakt bovendien nog een fout goed, door
aan deze eindeloos sleepende zaak een eind
te maken. Nog meer. Het betreft goede
vrienden van u, Straks heb ik laohend
gezegd dat ik het noodig had als bruids
geschenk. Maar u zult het ou maken tot
een sehoone verrassing voor een jonge
dame. De jonge Hauszmann heeft zich zoo
even verloofd mot de dochter van den
handoisraad Winter --
„Ah 1" liet de minister hooren.
„Ik heb u reeds te lang opgehouden,"
zeide Boring en greep naar zjja hoed. „Ik
wilde alleen, een paar menschen big maken,
hen iets geven, waarvan ik weet dat het
ze gelukkig maakt
„Erfelijke adel," zeide de minister, met
een eterken nadruk op het woord erfeljjk.
„En aan de verdiensten herinnaren, die
men niet vergeten mag. Dat behoort tot
de plichten van een rageering."
„Een dergeljjk man 1" riep de minister
en zijn stem beefde van opgewondenheid.
Maar Boring deed, alsof hy niets
dergelijks merkte. „Mag lk hopen, dat uwe
excellentie de zaak ter harte zal nemen
„Ik wil ««as zien, wat ik doen kan,"
antwoordde Sturz.
Hy lachte daarbij, maar dit lachje kostte
hem moeite.
„Duizendmaal dank I" Boring boog. „Ik
ben als steeds bloot de onderhandelaar,
maar toch, duizendmaal dank."
Aan de deur zeide Sturz„Vergeet
niet, mynheer Boring, dat u het was, dien
ik een dienst heb willen bewijzen'"
„Hoe zou ik dat ooit 1" zeide Boring,
byna hartelijk. „Ik zal dat nooit vergeten."
Toen Boring was heengegaan, liet de
minister zich zwaar in een stoel neervallen.
I Hy was opgewonden. Zyn vingers trom-
melden op het blad van de tafel, en met
een zekere woede smakte hjj dan nu dit, dan
dat neer. Een ambtszegel, een bronzen
papierechsar, een breed liniaal. Het was
ongehoordl En weer gaf hjj een slag met
het liniaal op de tafel.
Maar ten slotte men moest in dit
geval misschien toch maar rnstig aan de
?&&k denken en niet in de eerste plaats
aan den persoon. En bjj deed al zjjn beet
om rustig te denken. Tenslotte -t- mis
schien ja ja, het was wel goed, als
men ar aan dacht, dat de akte er roeda lang
lag en de minister verviel in gepeins.
En dan was het ook Boring, die het
vroeg. Misschien was het de verstandigste
politiek, om hem te winnen hem op die
wyze onschadelijk te maken. Het kon een
verdienste genoemd worden Boring niet te
ergeren. Eenvoudig een politieke ver
dienste, noodig in het belang van hoogere
dingen.
Na een poosje had do minister zich
reeds met deze gedachte gerustgesteld.
Hjj belde, liet zich door 8en bediende hoed,
stok en overjas geven, an verliet het
ministerie.
Niet lang daarna bracht Gaston Hausz
mann aan Elinore het bericht, dat hjj de
verrassing had genoemd. Zyn vader was
in den erfoljjken adelstand verheven. Gaston
was er een weinig over teleurgesteld, zoo
onverschillig deze groote onderscheiding
voor zjjn naam, door haar ward ontvangen,
present en terdege! Doch tóén te Wieringen,"
waar hy den 52-jarigen Piet Bakker schopte
en trapte. Piet gaf een tamelijk wydloopige
verklaring van 't geval. „Ik stond in myn
huis," klonk het flegmatisch en met
grooten nadruk op elk woord.
Hjj legde er terdege den nadruk op, dat
Lont hem had mishandeld. De beide ge
tuigen a décharge „getuigden" zoo hard
als ze maar eenigszins konden, maar 't
hielp den braven menschen niet zoo heel erg
veel. De O. v. J. vond 't bewjjs van de
mishandeling, die Lont den ouden Bakker
aandeed, voldoende geleverd en wist boven
dien heel goed, dat beide familiën het slecht
met elkaar kunnen vinden. Af en toe
wordt er van weerszijden wel eens twist
uitgelokt.
De O. v. J. eischte met toepassing der
artt. 300 en 422 Wetb. v. Strafr. 10 dagen
gevangenisstraf tegen Lont.
Hendrik van Wieringen, een Hoornsche
scharrelaar, of, om 't een beetje deftiger te
zeggen, „koopman", was met zyn broer
Jochem den lsten Kerstavond des vorigen
jaars vlijtig op herbergbezoek geweest. De
gevolgen laten zich dan denken. Jochem,
hoewel ook niet zoo heel zoetsappig, was
dien avond, toen de Hoornsche politie ten
tooneele verscheen, werkelyk gewillig en
handelbaar. Maar Hendrik roerde zjjn snater
allergeweldigst en maakte 't zóó bont dat
de 0. v. J. wegens beleediging van dienst
doende ambtenaren wel f 10 boete of 10
dagen hechtenis tegen hem eischte.
Glazenmakers-werkverschaffing in Enk
huizen 1 Hoe lustig L rinkinkten de
ruiten van de woningen der vreedzame
huisvaders in de rustige loggerstad!
Hoe vriendelijk hé, van onzen befaamden
Jaap Meilink en zyn broer Kees, benevens
neef Jan Appelman, om den boel in dat ouwe
stadje eens terdege op te scheppen. Daaraan
wydde dit edele drietal den 9den December
des vorigen jaars zijne beste krachten.
Eerst in de herberg van mej. de wed.
bchoutsen natuurlijk de noodige hoeveelheid
vuurwater naar binnen geslagen en daarna
aan den slag.
Pas was de boemelparty langs straat
aangevangen of de heeren kregen al trek
naar een vischje. By vroegere gelegenheden
was dan meermalen met goed succes aan
geklopt by Nanne van der Werff.
Toen echter had Nanne niets voorradig
en hy wilde ook niet met 't edele klaver
blad te doen hebben.
Dat zou Appelman hem echter leeren
Dan zou er geen steen van het heele visch-
magazyn heel bly'ven. „Beginnen we met
de ruiten was Appeltje's parool en hy
nam een paar spionnetjes van het raam-
kozyn af en smeet ze pardoes door de gla-
z2n,/t Pe Meilinken moesten toch niet
„heefte en men ging verder. „Jy durft ook
niet meer, tartten de Meilinkjes, maar -Paf"
daar sloeg onze brave Appelman, die" zulk
een meening wou logenstraffen, weer een
paar ruiten stuk bjj den landbouwer Jonge-
J®ugd. Die grappemakery kwam echter aan
t licht en Jan draaide er voor op.
v. Pe 9' T" P w's^> dat hy vroeger goed
bekend stond, maar sedert zjjn omgang met
de heeren Meilink is 't mis.
Geldboete zou Mr. Cnopius hier streng
3 .,®n, ontraden. Immers, de gebroeders
Meilink ontvangen nu vrij wat getuigengeld
waarmee dan vrij zeker de boete van neef
Jan zou worden betaald. Op die wyze
betaalde de Staat. Ook zou 't geval dan
wellicht herhaling kunnen hebben. Gedeelte-
lyk bekende beklaagde en ook voor een
gedeelte werd de vernieling bewezen geacht.
Mr. Cnopius eischte tegen Jan Appelman
een week gevang.
Piet Dekker, Jan Bakker en Abram Dekker
allen arbeiders, geboren en wonende te Broek
op Langendyk, waren daar den 26sten Dec
j.1. heel aardig „doende".
Piet had 'n beetje „zinnigheid" aan Keetje,
een dochter van Dirk de Jong, een 47-jarig
landbouwer en dorpsgenoot van 'm. Hij had
al eventjes met haar geloopen, doch zyn
declaratie was nog niet beëindigd geworden.
Niets kon hem echter weerhouden, ter eere
van haar een serenade of dergelijke hulde
betuiging ten beste te geven. Stil sloop hii
naar eene schutting, liet zich door Jan zoo
goed mogelyk over 't daarop aangebrachte
prikkeldraad helpen enklaar hoor
Maar liefde is last 1 Dat moest naast zoovelen
fins 00^, ondervinden. Hy richtte zyn smach
tende blikken al naar het bovenkamertje
waar zy sliep, maar lette niet op den meer
piozaïschen waakhond, die heel ordinair be-
®0nD- blaffen. Welk een schrille dissonant
in Piet s zoete liefdes-rnjjmering
Keetje's moe, die mot het oog op hare
huwbare dochter, byna even waakzaam was
als de wachthond, sloop stilletjes naar buiten
en een manspersoon ontwarende, ging ze
3 b,aar man wekken. Deze, gewa
pend met de tang, er op los. Piet zocht een
goed heenkomen, na eerst het Slot, waarin
zyn lieveling sliep, met een steen te hebben
Hemzelf had deze zaak verbazend bezig
gehouden. Hy dacht op dezen namiddag
meermalen aan visitekaartjes, aan portieren
met wapens en kroon, zelfs aan nieuwe
livrei voor de bedienden; en of de knoopen
der livrei alleen een kroontje, of ook het
wapen zouden dragen. In elk geval zou
hy het op het groote ijzeren hek van Wied
laten aanbrengen.
Vervolgens werden de verlovingskaarten
rondgezonden. In September was het
bruiloft.
Het was een geweldig feest. De trou
werij had in de residentie-kerk plaats
het Godshuis leek wel een bloementuin en
het gezelschap was schitterend. Op Gaston's
dringend verzoek waren er zelfs twee
schitterends gasten gekomen n.1. de oude
prins Von Scharrenstein en een bloedver
want van hem, de jonge erigraaf Von
Herberswiller.
Direct na de trouwplechtigheid ontving
het jonge paar de gasten in den huize Winter,
waar op een aantal tafels de rjjke geschen
ken stonden Hitgestald. Daarna volgde
het diner.
Toen viel het Elinore op, dat zy eigen
lijk geen bloedverwanten bezat, buiten de
Essenbach's, die natuurlijk allen gekomen
waren. Paul droeg zyn uniformhy was
bruidsjonker geweest. Zy knikte hem nu
over de tafel eens toe. Daarna vond zjj
het ook natuurlijk, dat haar vader met
den ouden Hauszmann sprak op zulk een
koele wjjze, alsof zjj elkaar nu pas hadden
ontmoet. De handelsraad had hare schoon
moeder aan tafel geleid. Maar er was nu
ook geen tjjd om lang na te denken. Het
groote menu werd zoo snel opgediend
omdat het jonge paar, dadeljjk na tafel