km historisehe herinnering
Zonnestofjes.
Zondag 3 Maart 1907.
5Ie Jaargang. No. 4235.
TWEEDE BLAD.
Arrondissements Recht
bank te Alkmaar.
ZopbaVJ Gonsï' .ys? b«in"met" S
Sckuer Conrani.
Door de welwillendheid van een mijner
ambtgenooten ben ik in het bezit gekomen
van een merkwaardig boekske, dat tot titel
heeft: „De 18e Juni 1856 en de 28e Juni
1857 in den Anna Paulowna Polder, door F.
C. Hinlopen, predikant te Haarlem. Met
eene beknopte geschiedenis van de stichting
der Hervormde Gemeente aldaar, door J. C.
de Leeuw, Dijkgraaf van den Anna Paulowna
Polder". Het boekske bevat twee afbeeldin
gen en is uitgegeven ten voordeele van het
fonds tot stichting eener kerk en predikants
woning in deze gemeente.
In het voorbericht lezen wij van de begeerte
der schrijvers, om kerk en predikantswoning
onbezwaard aan de gemeente in Anna Pau
lowna over te dragen, en dan den dank, ge
bracht aan degenen, die op het boekje hebben
ingeteekond, terwijl tenslotte de hoop wordt
uitgesproken, „dat zij die het boekje zullen
lezen, door zijnen inhoud mogen geleid wor
den tot erkentenis van hetgeen behoort tot
de roeping der gemeente, en tot het wezen
der evangeliebediening."
Het boekske is nu verder verdeeld in twee
deelen, waarvan het eerste handelt over de
kerken, en het tweede over de gemeente. Dat
over de kerk is van den heer De Leeuw en
begint reeds dadelijk den lezer te „pakken".
„Kerk in den Anna Paulowna Polder! liefe
lijk is mij uw aanblik, en Hij in wiens naam
wij u mochten bouwen, gaf mij onuitspre
kelijk gelukkige oogenblikken op 18 Juni
1856 en 28 Juni 1857. Waarde lezer, ver
geef aan schrijver dezes zijne voorliefde voor
het plekje gronds, waar thans zijne, zeker
door weinigen benijde, woonplaats is. Hij
zag dat plekje uit de baren verrijzen; hij
mocht daar veel genoegen smaken; hij had
om zijnentwil ook veel verdriet en zorg;
maar onder de vele zegeningen, waarvoor
hij dankbaar is, rekent hij vooral die, dat hij
mocht medewerken om eene nieuwe her
vormde vaderlandsche gemeente te stichten,
om eene kerk te bouwen op eene plek, met
zooveel moeite, met zooveel opoffering, ten
koste van zooveel schats, aan de zee ont
weldigd." Ieder zal toestemmen, dat hier
spreekt een hart vol toewijding en zoo is
ook het verdere een lofzang van een rijk ge
ïnstrumenteerd zieleleven.
Hoe is 't mogelijk, vraag ik, de vijfde
predikant, dat, waar de kerk te Anna Pau
lowna onder zoovele bezwaren en met zoo
vele moeite is tot stand gekomen, dat men
daar nu zoo weinig kan gevoelen voor die
zelfde kerk? Is dan de liefde, waarvan
wijlen Ds. Hinlopen gewaagt in het tweede
deel van het boekje is die liefde gansch
en al verdwenen? De kerk is ingewijd met
een woord van dank en van blijdschap. Ik
vraag Umag men haar thans onverschillig
voorbijgaan? Heeft het nageslacht het recht
om met ondank, ja, met onverschillig gebaar
te bezoeken datgene, wat door ons voorge
slacht met zooveel moeite is tot stand ge
bracht ,,'t Is wel een belangrijke plek
grondseenmaal door de zee verzwolgen, en
thans weder aan de golven ontweldigd.
"Wat groote zegen! Die werd voorwaar niet
zonder strijd en opoffering verkregen. En
nu, wat strijd en inspanning, wat volhar
ding en arbeid, wat geduld en opoffering
wordt er nog voortdurend vereischt, om de
nog onvruchtbare akkers tot vruchtbaarheid,
en de vruchtbare tot meerdere vruchtbaar
heid te brengen!" Zoo sprak het voorge
slacht. Het nageslacht legt den vinger op
den mond en zwijgt; zwijgt, omdat het
gevoelt zijne groote ondankbaarheidEn
in stilte belooft het beterschap?!
Dr. H. J. TOXOPEüS.
Anna Paulowna, Febr. '07.
ZittÏDg van Dinsdag 26 Februari 1907.
Nog vóór er mot de uitspraken werd
begonnen, handelde men eerst een kinder-
wettenzaakje af.
Wjj hoorden er echter niets van, aange
zien alles weer uiterst geheimzinnig achter de
gesloten deuren schuil bleef.
Nu terdege de ooren gespitst bij 't vol
gende zaakje! Verduiveld daar heeft
FEUILLETON.
ROMAN
van
OTTO VAN LEITGEB.
22. o
„Ik zou wel eene willen weten", dacht
Evelaar, „of het wel waar ie dat Hausz-
mann met dien student daarom aan het
duelleeren ie geweest. De eigenlijke reden
heb ik nooit geweten. Zou werkelijk de
verhouding van Elinore tot dien student
de oorzaak zjjn geweest? Drommels, dat
was interessant En het zou bg haar
passen niet kwaad 1 En hoe bang was
de stumperd toen, de angst was hem aan
te zien. Een laffe kerel die zich
niet eens weet te weren wanneer
Hoofdstuk X.
De winter was bjjna voorbij. Wind en
regen hadden zgoe plaats ingeno
men en speelden met het laatste plekje
sneeuw, dat zg nog ontdekten. De wind
floot scherp om alle hoeken der straten*
Paul von Essenbach en de schilder
B&rnwart stapten naar buiten. Zg hadden
bjj den handelsraad gedineerd.
„Ook de oude," zeide de? 'schilder,
alsof zg een gesprek voortzetten, .is
in den loop des tjjds veranderd. Hij
is een weinig verstrooid, nerveus. Alsof
hg zjjn reusachtige energie en ar beide
die Hendrik Dra!, een arbeider van Andjjk
zóó iets gedaai dat de deuren óók al weer
r wat met het oog
verdfent. inderdaad aanbeveling
hooran^ ?nf zon schijnen
u wat volgde mochten we volledig
leen ór^6"' al te Teel baliekluivers.
't werd dus beter Van getui^n***
De eerste boetvaardige zondaar, die heden
m t openbaar den volke werd vertoond om
ten aanhoore van. eiken belangstellende
zyne wandaden op te biechten, was C. A.
rrii ieen ^jarig bierhuishoudertje uit
rioorn, alwaar hjj 't eerste levenslicht mocht
aanschouwen. Hjj toonde te zijner woon-
en geboortestede den 28 Januari dezes jaars
dat het onderscheid tusschen 't mijn en
dyn er bjj hem nog niet heel erg diep in
zat. Toevallig was 't, héél toevallig, dat op
den morgen van dien dag - 't zal zoowat
n uur of 10 zyn geweest Schoof zachtjes
binnenschoof in 't bierhuis van collega
Duk Gons aan t Kerkplein. En nog toeval-
laS daar op een stoel, dicht by 't
bunet, een portemonnaie, die ongeveer f 14.
U6 v alt©.
wfiCan Ian de 100 bezoekers zouden zeker
wel 80 de portemonnaie hebben weggepakt
7l rt i!a1?ag leukjes, en hjj bewees, door
«n v,fsn buidel toe te eigenen, dat hy tot die
80 behoorde, t Is waar, zyn eigen porte-
moimaie kreeg wel eenige neiging om aan
slapte in den rug te gaan laboreeren, maar
b",had toch nog drie gulden vijftig cent by
zich toen hy zyne dierbare wederhelft „gen-
dag zei en de deur uitstapte.
"oen de geldlievende man zyn potteken
L 77 bel ;>verleidelyke artikel", zooals
nnemH g+ A6 noodl°ttige portemonnaie
noemde, no0t zich voerende, die hy later
secnnrnf H v®rstoPte, doch niet zoo
belast' vondT'S.116"6"^01'!^ Waren
t Zaakje werd zonder pardon streng door-
wZ? a6n .Schoofje raakte d'r leelyk tusschen
Wel deed hy zyn uiterste best om zich en an-
deren wy s te maken, dat 't gevalletje niets om 't
iyf had en hij de onschuld in eigen persoon
was, maar gelukken deed hem dit niet.
tls overigens toch wel merkwaardig,hoe
welsprekend iemand wordt, die zich veront
schuldigen wil. Zelfs de domste mensch
wordt een Socrates by die gelegenheid en
weet zoo te praten, dat ieder ander dan het
geweten het opgeven zou. Maar 't geweten
is dan juist merkwaardig taai en herhaalt
met de onverzettelijkheid van een Cato. trots
alle argumenten en bewijzen, het„schuldig
En ook de president Mr. Umbgrove die
ons spoedig gaat verlaten om te Zwolle zit-
te nemen in de rechtbank - wou van
?fb0° n °nscbuld, teets hooren en laakte
diens flauwe verdediging zeer terecht. De
u. v. j. kon ook niets ter verzachting aan
voeren, want de diepe armoede, door be
klaagde voorgewend, houdt toch weer op
veel indruk te maken, als je hoort dat de
SZwi SS ÊS86""'nog ,en
heidsdief moet gestraft worden, temeer wan-
UAffl- z?°f 3 de?? beklaagde, al eens vroeger
heeft gestolen. Nu eischte Mr. Cnopius 5
maanden gevangenisstraf tegen Schoof.
Den 26sten Januari j.1. was het water in
even^G gS Bangert en de Blokkers,
evenals elders, omgezet niet in gasvormigen
stoom, maar in kristalhelder, tot schaatsen-
nant? ,u!tlokkend Üs* Daarvan profiteerde
nek L 9ile- ander®. blozende, stoere knapen,
ook de 21-jarige Piet Blokker, die echter door
zyne metgezellen nogal werd geplaagd omdat
hy zoo dikwijls viel. Dat voor den gek houden
beviel hem overigens slechter dan 't drietal
wel meende, t Was zoowat half vier 's mid
dags en ze Z0Uden eens opsteken in „De
Bessentuin" een flinke herberg in de Bangert,
gem. Oosterblokker, toebehoorende aan den
kastelein en vruchtensappenfabrikant J. Balk.
tt„ aJ Taröm a' beel wat dorstige lieden
mdSfji Trouwens, geen wonder: y's
maakt dorstig, t Duurde echter maar heel
kort of Piet, nog mokkende, kreeg herrie
met een van zyn plaaggeesten van daar-
u a a^aa5 w daar men in de gaten
had dat t zou aanloopen, juist by tjjds de
herberg uitgetransporteerd. Dat leek nu
allemaal wel aardig de toegangsdeur
weid gesloten, maar wie, daar ook ge
noegen mee nam, Piet niet! Wel waren
er buiten eenige weldenkende herbergbezoe
kers, die Piet kalmeerden en hem het beste
voorhielden, maar onze held was nog niet
te zi^n u en dan zich gestoord
zien t is om „pietertjes" van te
worden. Hy kon zich dan ook niet langer
bedwingen, nam zyne schaatsen en smeet
ze pardoes door een raam van de gelag-
ka™®r' zoodat de glissers" op een tafeltje
terechtkwamen. Een dwarsroed en drie
ruiten „(althans twee, althans één ruit",
T" -■ mi..,.
kracht tot op het laatste drupje heeft
opgebruikt en menigmaal moede wordt." I
„Hy vermoeit zich veel te veel," meende
•Paul. „Hg geeft zich geen rust. Zen
ondernemingen worden steeds grooter en
grooter, hg neemt er steeds wat nieuws
bg."
„Ziet ge dit merk ik ook, en zeer dui-
delgk," antwoordde de schilder: „dit onge
lukkige huwelijk, waarvan nu de heele
wereld den indruk heeft als hangt het als
een kaartenhuis aaneen, dat drukt den
ouden man zeer zwaar op de ziel."
t, tAu' wd*L i0Jammer genoog de waar-
beld' knikte Paul. „Ik heb denzelfden
ïnaruK u
„Morgen komen ze dus!" zeide Birn-
wart, „Dan zal de oude heer alle leed den
ganschen dag voor oogen hebben. Toen ik
naar Florence kwam en haar bezocht was
ik zeer nieuwsgierig! Men begrgpt bjj
God met, hoe twee menschen onder zulke
omstandigheden ook nog maar vier weken
naast elkander kannen leven.u
„Maar dat moderne schouwspel der
scheidingen is ook niet verheffend. Alsof
men bloot tot scherts en tijdverdrijf bh'
elkaar gekomen is!" riep Paul.
„Juist mjjn meening,antwoordde B&rn-
wart, een weinig spottend. „Dat is afstoo-
tend. Maar, mjjn vriend, het is toch
van twee kwaden, het minst kwade
friezen. Van twee zonden de minst
erge Er is geen grootere zonde, dan aulk
een lengen door het leven te sleepeo. Zn
nebben gelukkig geen kinderen"
De storm sneed het gesprek af. Paul
had het hootd gebogen en keek droevig
voor zich. 8
„Hoe was Elinore in Florence vroeg
stond er, heel voorzichtig! in de dag
vaarding) werden by die gelegenheid ver
brijzeld.
De schade, daardoor veroorzaakt, zoowat
f 4, werd niet vergoeddaartoe miste
Blokker allen lust, toen hy hoorde dat de
vervolging, tegen hem wegens vernieling
ingesteld, vast doorging.
De O. v. J. vond dien onwil toch verkeerd,
want al gooit de Justitie het niet op een
akkoordje met de menschen waar is het
toch, dat het toonen van goeden wil aan
beveling verdient. De heer Officier hoopte,
dat dit gevalletje tot leering zou strekken
en eischte wegens opzettelijke en weder
rechtelijke vernieling, met toepassing van
art. 350 Wetb. v. Str., f 8 boete, subs. 8
dagen gevangenisstraf.
Jan Rijs, een helaas maai' al te bekend
product uit Uitgeest, was als beklaagde niet
verschenen. Hy is den 18den Mei '87 ge
boren en heeft sinds dien al heel wat op
zjjn geweten. Den 3den Februari j.1. ver
zwaarde hij wêer dien last.
Toen nl. was hy, juist van het ijs ko
mende, brutaal genoeg om den drukker
uitgever Gerrit Klomp, die al jaren te Uit
geest woonachtig is, met zijne schaatsen
op zyn sterfelijke ribbekast te slaan. In
vereeniging met zyn broer Willem, werd
door Rijs ook Klomp's poort beschadigd
en ook werd de uitgever door 't edele
broederenpaar geweldig uitgescholden.
En Klomp heeft méér last van het lieve
Jantje. Op den lotingsdag in October j.1.
trad Rjjs nog allerschandelijkst tegen
hem op en dreigde Klomp te zullen dooden.
De O. v. J. zag in Rjjs een ouden bekende,
die al meer veroordeelingenheeft ondergaan,
en achtte het noodig, wegens mishandeling
een maand gevangenisstraf te vorderen.
Augustinus Paulus Maria Loukens, arbeider
te Enkhuizen, was aldaar in den avond van
3 Februari j.1. aardig aangeschoten en in
dien toestand komt een oude wrok, dien hij
tegen de politie schijnt te koesteren, altijd
nog weer boven. Ook nü weer. Hy schold
den dienaar van politie, Hermanus Oppen
huizen voor allerlei leelyks uit en maakte
't daarmee zóó erg, dat de O. v. J. wegens
beleediging van een dienstdoenden ambte
naar f10 boete, subs. 10 dagen hechtenis
tegen hem eischte.
Sjjpke Sietsma, do nogal welbespraakte
echtgenoote van den heer Jan Koojj te Zjjpe,
had 'tden 3den Februari j.1. aldaar met hare
ge meenten aresse Sjjtje Grootes, de weder
helft van den landeigenaar Gerrit Paarlberg
te Burgerbrug, terdege aan den stok. 't Was
kreng vóór en lel na, en 't mooie was er dan
drommels gauw af en de scheldpartij, te
land begonnen, werd door Sijpke tegen Sijtje
op 'tjjs vervolgd. Nu trok de laatste met
een hoogst bevalligen zwaai weliswaar hare
japon by 'tpasseeren heel minachtend terug,
alsof ze vies was van beklaagde, die, daar
door hoogelyk verontwaardigd, opnieuw door
een stroom van woorden aan hare ergernis
lucht gaf.
Juffrouw Paarlberg ging wat doet men
al niet in den uitersten nood by hare
schoonmoeder haren troost zoeken.
Papa Paarlberg verklaarde heden, dat
vroeger de vriendschap met beklaagde Sijpke
Sietsma nogal „an" was, maar dat veranderde.
Hy had n.1. een zoon van haar in zyn dienst
gehad een stoute jongen, dien hjj weldra
den dienst opzegde en uit was 'tmet
de vriendschap. Liep ze vroeger nogal eens
naar ons toe en leende ze zelfs wel eens
geld van onsnu was dat alles voorbij,
zei Paarlberg.
En ty'dens dat schelden was juffrouw Kooy
zoo kwaad, dat zo daarmee doorging zelfs
toen de rijksveldwachter Van der Mark er
by kwam. En toen ze by den Burge
meester over 't geval werd gehoord, beken
de ze niet alleen alles met de grootste vrij
moedigheid, maar beloofde zelfs stellig, met
dat schelden te zullen doorgaan.
Waar zulke plannen worden gebroed,
meende de heer Officier er niet al te licht
over te moeten denken en eischte Z. E. G.
dan ook wegens eenvoudige beleediging met
toepassing van ^rt. 266 W. y. S., f 10 boete,
subs. 7 dagen hechtenis.
Uitspraken allemaal heden over 8 dagen.
LXXVIII.
GelukkigEindelijk 'n oogenblik van ver
ademing! De stortvloed van telegrammen
en brieven heeft opgehouden, de onverwachte
en ontijdige bezoeken zjjn gestaakt. Als 'n
wervelwind zyn de laatste dagen van Februari
voorbij gegaan; als geesels hebben zjj ons
geslagen. Niemand is ontkomen aan de,
ontroering, die de elkander telkens volgende
berichten ons brachten; het leed was alge
meen; de ramp een nationale.
Gebeden van dank ziin opgestegen voor de
wonderlijk geredden; woorden van dank
i-i»1 I II l'U ÏW
hg vervolgens.
„Eigenlgk anders dan ik had verwacht,"
antwoordde Barnwart. „Zg had er weinig
kennissen en niet den minsten last om uit
te g&an. Met roerenden ijver liep zg met
mg de kerken en schilderijen ver zamelingen
at. Maar alleen Hauszmann kwam in de
wereld. Zg las veel, teekende en schilderde,
scheen zeer rustig en was zeer ernstig.
In zekeren zin ouder en rgper. De oade
vroolgkheid verdwijnt een -weinig. Bij de
maaltgden heerschte een toon zoo kond en
koel, dat ik het bjjna niet kon aithonden.
Van zjjn kant steeds die domme, klein
zielige uitvallen, dat vreemd-doen en
haar afstooten. Van haar kant een merk
waardige aelfbeheersching en terughouding."
Een bekende van Bkrnwart ontmoette de
beide heeren en nam den schilder met zioh
mee. Paul liep alleen verder. Na een paar
schreden draaide Bkrnwart zich om en
keek Paul na, alsof hg iets had vergeten.
Het was mee te wjjten aan zjjn kunst, dat
hg alle menschen zoo opmerkzaam aanzag
en steeds hun trekken monsterde. Daar
liep nu Essenbach, langzaam, wat gebogen,
bijna alsot hij een last met zich meesleepte.
In gedachten liep Paul door de straten.
Te doen had hg niets. Hjj ging naar
de Simonsens, was besluiteloos toen hjj
hoorde dat er nog f.adere gasten waren,
trad dan toch binnen on kwam juist toen
Jane met een muziekboek in de hand voor
de piano stond
„Juffrouw Simonsen I" riep Evelaar,
alsof hjj het begin bjjna niet kon afwachten,
„doe het nuLaat u nu niet weerhouden.
U hebt het ons beloofd
De anderen babbelden druk. En de
oude Simonsen zeide een paar maal„niet
geuit voor het onverschrokken optreden der
koene reddershulde is gebracht aan het
manmoedig optreden van Prins Hendrik, die
daardoor is geworden „onzer een", omdat hjj
het vjjandig element van ons vaderland onder
de oogen heeft gezien en getrotseerd, omdat
hjj mede door zjjn tegenwoordigheid en zyn
helpende handen getracht heeft te redden
wat nog te redden was. Met de eerlijkste
en heiligste middelen mannenmoed en men-
schenliefde heeft hjj bet eenkennige, ontoe-
schieteljjke Hollandsche hart veroverd, en is
hjj, de vreemdeling, ons geworden tot een
Vriend en huisgenoot, die deelneemt in onze
blijdschap en ons verdriet. Geen „vreemde
ling" meer, al stond zjjn wieg op vreemden
bodem, begroeten wjj Hem thans als broeder
en deelgenoot van ons wel en wee. De keuze
der Koningin is door deze daad van den 1 rins
gebleken een goede keuze te| zjjn geweest.
Als Oranjetelg zelf 'n moedig hart in zich
dragend, weten wjj nu ook, dat Zjj een moe
dig hart nevens zich heeft, waartoe Zjj zich
in bange uren met vertrouwen wenden kan,
om hulp in woord en daad.
Lang leve „Onze Prins", die nu aanspraak
mag maken op den vereerenden titel van
„Prince Consort", in de ruimste beteekems
van het woord.
Maar al zjjn de tranen gedroogd en de ge
moederen voor het meerendeel tot rust ge
komen, de wonden bljjven schrijnen. De
vaders en moeders, de broers en zusters, de
echtgenooten en vrienden komen hun verlies
niet te boven. De tjjd heelt alles, maar er
zjjn wonden, die nooit heelen en nooit ge
nezen, ook al breekt de tjjd aan, dat men
er niet meer over spreekt. Stil en verborgen
wordt het leed mee gedragen het heele leven
door, en in de eenzaamheid of alleen met
'n vertrouwd hart, wordt jaren en jaren later
het album der herinnering eerbiedig opengesla
gen, en, opgeroepen door zielezuchten, treden
zjj 'voor, de geesten, de gestalten van lieve
afgestorvenenom nog eens in gedachten
met ons te doorleven de oogenblikken van
liefde en zielenruil, waarin wjj gelukkig wa
ren, en de nabijheid van den Hemel gevoelden
door hunne tegenwoordigheid.
En dan O, hoe hopeloos en verplet
terd stonden wjj in het oogenblik, waarop
de slag vielHoe hebben wjj ons verdriet
geklaagd aan de steenen, aan de wanden van
onze woning, als de menschen niet langer
■naar ons luisteren wilden. Hoe zjjn wjj de
wanhoop en de krankzinnigheid nabij geweest,
als wjj onszelven telkens weer bekennen
moesten, dat wjj verloren hadden wat wjj
niet missen konden, verloren voor goed,
voor altjjd, om het nooit, nooit weer te be
zitten.
Vrienden, die dit leest, kent gy die uren?
Als gjj ze niet kent, zal de toon van mjjn
woorden u vreemd klinken, omdat ze voor
u zjjn als 'n onbekende taal. God spare u
dan nog lang voor het verstaan ervan.
Maarvoor verlies en rouw staat
ieder bloot, ieder, en elk oogenblik. De
smart waarschuwt niet. De meest dartele
en onbezonnen mensch kan plotseling tot
ernst geroepen worden, en wjj weten niet, door
welke omstandigheden.
Eén enkele seconde van nadenken, en wy
huiveren voor de vele gevaren waaraan wjj
zjjn overgeleverd, voor de vele verliezen
die wjj ljjden kunnen. Ons rjjke leven, ons
goed en weldoortimmerd leven, dat als -n huis
als een vesting, als 'n kasteel prijkt boven op 'n
berg, veilig voor verraderlijken inval en over
rompeling van iederen vjjand, heeft menige
tochtige opening waardoor 'n pestwind kan
binnenwaaien; heeft menigen verborgen
toegang langs kronkelend pad, dat wjj zelf,
de eigenaars ervan, niet kennen. Maar onze
vjjand, het gevaar, kent die paden en toe
gangen. De haat kent ze, het verraad kent
ze, de boosheid kent ze. Het gevaar slaapt
nooit. En als de Dood uw hoofdpoort
gesloten vindt en uw tuindeur gegrendeld,
dan slaat hjj uw dak tot gruis en klimt
over de muren heen en stoort zich weinig
aan uw gerustheid en gevoel van veiligheid,
en neemt van voor uw oogen weg het
liefste dat gjj bezituw vrouw, uw vriend,
uw kind, uw alles. Zoo doet elk gevaar,
zoo doet ook de misdaad. Op 't onvoorzienst,
terwijl gjj u in welbehagen overgeeft aan
zoete mijmerij, terwjjl ge den toren van uw
geluk bjjna volkomen rekent, valt de bom
binnen en verplettert u en de uwen. Ter
wjjl gjj de wachters hebt uitgezet, om de
mogelijke nadering van eenigen vjjand
te speuren en het parool van „geen gevaar"
u telkens wordt gebracht, zjjn stil en
geheimzinnig dievenhanden aan den arbeid
in uw eigen huis, onder uw eigen oog, om
van u weg te stelen uwRjjksdom, uw bezit,
uw eer, uw goeden naam, uw blijdschap
en uw levensvreugde.
Het gevaar waarschuwt niet en het leven
wordt ééne groote zee van gevaren, wanneer
wjj bedenken, aan hoevele daarvan wjj zjjn
overgeleverd en waaraan wjj blootstaan.
Zal ik 'n thema in herinnering brengen,
dat ik reeds vroeger in een dezer brieven
behandelde
Een enkele uwer zal zich nog herinneren,
hoe ik schreef over arbeid, die onbetaald
zoo luid, niet zoo luid, het is Schumann!"
wiegde het hootd heen en weer en keek
voortdurend met een gelukzalige uitdruk
king naar Jane, wier bleek voorhoofd
onder het mat-cwarte haar heel zachtkens
op de maat van de muziek heen en weer
bewoog. Evelaar had, om niets van het
spel te verliezen, zich dicht naast haar
neergezet en scheen geheel in het luisteren
verzonken.
Toen zg geëindigd had, bleef hg staan
en deze eerbiedige bewondering deelde
zich voor een oogenblik ook aan de ande
ren mee. Jane voelde het, en was verlegen
en gelukkig.
Daarna zeide Evelaar enthousiast: „Mal-
kiewics moest u hoorenZeker,
Malkiewics moest u hooren, juffrouw
Simonsen
Misschien was het hem niet zoo gemak-
keljjk gevallen te verklaren, waarom deze
groote kunstenaar juist het nederige spel
van deze mooie jonge dame moest hooren.
Hg had het alleen gezegd om Jane eene
genoegen te doen. Maar papa Simonsen,
die een muziekbewonderaar was, ving den
naam van Malkiewics op en had van hem
wat te vertellen, en intusschen bladerden
Jane en Evelaar in Schumann, en Jane
sloeg, omdat Evelaar het haar vroeg,
de eerste accoorden van enkele stukken aan.
Elinore Hauszmann bereidden den beiden
vrienden, die zoo menigmaal met zorg
over haar spraken, een verrassing. Het
jonge paar richtte zich dit jaar met alle
weelde in, om zich in den stroom van het
gezelschapsleven te storten. Men was mid
den in het carnaval De jonge erfgraaf Van
Herberswiller, die spoedig een gverig be-
bleefover zaaien en planton, waar geen
oogst op volgdeover liefde die geen ant
woord ontving; over vriendschap, die
geëxploiteerd werd; over toewijding, die
miskend, en zelfvergeten, dat overstapt werd.
Zal ik dit alles nogmaals in herinnering
brengen en de lange ljjst nog langer maken
van onvoldane wenschen, onbevredigde
begeerten, teleurgestelde verwachtingen? Is
onze hoop niet vaak geëindigd in wanhoop,
en onze blijdschap niet in snikkend verdriet?
Is er één mensch gespaard gebleven voor
het gevaar, dat elk geluk bedreigt? Waar
is de man, die zou durven zeggen Zie, mjjn
huis is veilig. Is er ééne vrouw, die roe
men durft, dat haar liefde en trouw de
grendelen zjjn, die haar geluk beveiligen?
Is er één ernstige jonge man, die weet,
die overtuigd is, dat zjjn volkomen toewij
ding ook zjjn geluk „volkomen" zalmaken?
Waar is het meisje, dat niet in stilheid
nadacht en zuchtte, en niet soms achter 'n
lieven glimlach een angstig hart verborg En
wijst ge ze mij, was 't dan wel'n meisje
Was 't dan wel een van die lieve schepse
len, die God schjjnt geschapen te hebben
om lief te hebben en zich toe te wjj den Het
„Neen" op de vraag om liefde heeft niet zelden
een nog grootereliefdetotoorzaakvoorouders
en moeders, voor broers en zusters,
ook voor 'n geliefde, die gedachteloos het huis
voorbyloopt en niet weet van 'n heilig
altaar, waarop 'n nog heiliger vuur voor
hem brandt.
De variatiën van dit gegeven zjjn duizend
voudig en ontelbaar. Liefde en toewjjding
zjjn de groote en gevaarlijke klippen, waarop
het schip van ons geluk het meest gevaar
loopt te stranden. Hadden wjj niet lief,
wjj zouden het leed niet kennen; en zon
der liefde kunnen wjj niet leven. Dat is
ons vonnis en onze vrjjspraak. Zoo niet
voor de menschen, dan toch voor'n hoogeren
rechterstoel. Een gevaar, een zelfvergeten,
een zonde, als 't wezen moet, van liefde,
een smart, een innige droefenis van liefde
staat hooger bjj God aangeschreven, dan 'n
deugd van onverschilligheid, die nooit
„deugd" wezen kan.
„O, blaam van liefde, grooter en schooner
toch dan deugd van een, die nooit beminde."
(Aurora Leigh.)
„Niets is een mensch zoo eigen,
Niets staat zoo wél hem an,
Als dat hij trouw bewijzen
En liefde kweeken kan."
(Simon Dach.)
En onder die goddelijke onbedachtzaam
heid lijden wjj 't meest, wanneer slagen
vallen als nu gevallen zjjn.
Trootst niet! Zoek niet naar woorden. Zjj
wisten ook wel, dat hun schip in onveilige
haven stranden kon. Zjj wisten ook wel,
dat er verborgen klippen waren. Woorden
in overvloed. Maar de Rachels zullen uw
troost afwjjzen, omdat zjj niet vertroost
willen worden. Laat uw handdruk en uw
oog spreken.
„SUlte zij tolk van 't diep gemoed."
En 't best zal hjj door zwjjgen weten te
vertroosten, die zjjn leed uit denzelfden
beker dronk en moedig genoeg is, om met
Shakespeare te durven bekennen, maar ook
met hem in alle overgave en gerustheid te
durven weten:
„We are in God's hand, brothers."
Zal ik in dezen brief nog spreken van de
ontzettende les, die de ramp ons bracht?
Ik heb gewenscht op den kansel te mogen
staan, om te spreken van „bereid te zijn",
„want Gij weet niet de ure waarin de Heer des
huizes komen zal, des avonds laat, of ter
middernacht of met het hanengekraai, of in
den morgenstond. Ziet, hetgeen ik u zeg, dat
zeg ik allenWaakt t (Marcus XIII.)]
„Onzekerheid," dat is de bedreiging van
deze geljjkenis, bereid zijn", haar bevel.
Vergeef mjj, dat ik niet doorga op dit
thema; een enkel priester in den lande zal
dit woord allicht tot uitgangspunt van zjjn
rede gekozen hebben. De gedachte is schoon
en heilig; en indien ik geroepen werd
er over te spreken, zou ik het doen met
vreeze en beven, maar toch doen.
Nu moet ik mjj alleen ertoe bepalen er
de aandacht van mjjn lezers op te vestigen,
hopende, dat zjj uit een en ander woord,
door hun prediker gekozen, niet minder
vrome en heilige gedachten hebben opge
vangen.
H. d. H.
Binnenlandsch Nieuws.
Stadstooneelfje.
's Avonds ongeveer zes uur. In het Rokin
bjj het Beurspleintje te Amsterdam ligt een
balkenvlot. Een zestal jongens zien dat, en
daar balken zien en erop springen voor
Hollandsche jongens hetzelfde is, schom
melen zjj een oogenblik later met het los
gewerkte vlot in het midden van het Rokin.
De jongens dansen een kringetje alsof zjj
den vasten wal onder de voeten hebben en
hollen elkaar over de los aaneengehechte
zoeker werd, prins Van Schavenstein
en andere gasten en vrienden met hoog
klinkende namen, ook de adel van Hausz
mann, waarvan men de jeugd niet behoefde
te kennen, en eindelgk de bgzondere luxe
van hun huis, sloegen spoedig de laatste
brug over de kloof, waardoor tot heden
de kring der hoogste standen zich nog
van hen gescheiden gevoeld had.
In den salon van Elinore Hauszmann
hadden schitterende feesten plaats.
B&rnwart moest zich in Florence vergist
hebben, zoo hg meende dat Elinore een
teruggetrokken wezen koe worden. Zeker,
zg was ouder en rgper geworden. Maar
onder waren slechts haar rust en haar
zeker optreden, en gergpt haar schoonheid.
De betoovering van het meisjesachtige
was nog wel niet geheel verdwenen, maar
toch bgna verdrongen door een sterkere
bekoring, zinnelgker in verschgning, ver-
lokkender door het eigenaardig zelfbewuste
wezen. Nu ging zg daar als een ko
ningin, die zich haar macht bewust is.
Ja, iets koninklgks, zich-zelf-overwin-
nend, zich boven de verhoudingen stel
lend, met het bewustzgn dat dat noo
dig was. Zg wist, dat de dwaling van
haar huwelgk voor niemand meer een ge
heim was, en dat dwong haar, de heele
wereld te trotseeren.
In de groote wereld vormde zich een
kleine kring met de beide schoone, jonge
vrouwen als middelpuntElinore en Ali
Senkbach. Het was eec gloeiende atmosfeer,
waarin die intiemen leefden, en een zoo
vroolgk carnaval was nog nooit gevierd.
Paul bracht zgn moeder dit jaar tot een
dankbare verbazing. Hg werd een weinig
door den overmoed, die losgebroken was