Zonnestofjes.
Zondag 28 April '07.
5ie Jaargang. No. 42>I.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
De nougatbrokken.
s
LXXXVI.
Alles heeft 'n bestemden tijd, en alle bedrijf
onder den hemel heeft zijn tijd: er is 'n tijd
om geboren te worden en 'n tijd om te
sterven, 'n tijd om te planten en 'n tijd om
't geplante uit te roeien;'n tijd om te dooden
en 'n tijd om te genezen, 'n tijd om af te
breken en 'n tijd om op te bouwen; 'n tyd
om te lachen en 'n tijd om te weenen; 'n
tijd om op te springen en 'n tijd om te ker
men; 'n tijd om steenen weg te werpen en
'n tijd om steenen te verzamelen; 'ntjjdom
te omhelzen en 'n tijd om verre te zijn van
omhelzen'n tijd om te zoeken en 'n tjjd
om verloren te laten gaan'n tjjd om te
bewaren en 'n tijd om weg te werpen; 'n
tyd om te scheuren en 'n tijd omteheelen;
'n tyd om te zwijgen en 'n tyd om te spre
ken; 'n tyd om lief te hebben en 'n tyd om
te haten'n tyd van oorlog en 'n tyd van
vrede. Ik heb gezien de moeite, die God
den kinderen der menschen gegeven heeft,
om zich daarmede te bekommeren; maar
voordeel hebben ze er niet van. Al hun dagen
zyn vol smart en hun bezigheid is verdriet.
En al wat ik op de aarde gezien heb, is
ijdelheid, ydelheid der jjdelheden, het is alles
jjdelheid. Het kromme kan niet recht gemaakt
worden en wat er aan 'n som ontbreekt, kunt
ge niet tellen. Er is ook niets nieuws onder
de zon; al wat geweest is, is nu, en al wat
komen zal, dat is er alreeds geweest. Men
maakt maaltijden om te lachen en de wyn
verheugt de aanzittenden, en hot geld ver
antwoordt alles. Al de arbeid, dien'n mensch
doet, is voor zyn mond, en nochtans wordt
zijn begeerlijkheid niet bevredigd. Wat heeft
de wyze meer dan 'n dwaas? Voorwaar, er
zyn vele dingen die de ijdelheid vermeerde
ren; maar wat voordeel heeft 'n mensch
daarvan
Voor menschen, die wel eens in den Bijbel
lezen, overbodig te zeggen, dat ik 't boven
staande las en neerschreef uit 't boek, ge
naamd „de Prediker". De woorden, die ieder
er uit weet„ijdelheid der ijdelheden", dron
gen zich deze week vanzelf aan mij op en
ik ben 't boek der Wijsheid, de Kohéleth, er
nog eens op gaan nalezen.
Maar 't is geen lectuur, om 'n menschop
te monteren. Idealisme vindt men er niet in,
en de wijsheid, waar de schrijver zoo hoog
van opgeeft, is 'n wijsheid van den kouën
grond. Hoe 't boek verzeild geraakt is tus-
schen twee zulke andere prachtige boeken
als dat der „Spreuken" en het „Hooglied", kan
ik niet begrijpen. Maar nu we 't eenmaal
hebben, moet 't dienst doen en grijpen we
't op zijn woord, wanneer dit van toepassing
is op de omstandigheden.
Nog nauwelijks waren in het groote Am
sterdam, dat meer dan 'n half millioen inwo
ners herbergt, de zeven of acht vlaggen binnen
gehaald, die particulieren hadden uitgesto
ken ter eere van den Prins der Nederlanden,
omdat ie jarig was of de Stad liep te
hoop op Dam en Damrak, om Hare Majesteit
de Koningin en Hoogstderzelver doorluchti-
gen Gemaal van 't Station te halen. Precies
op tyd stoomde de Koninklijke trein onder
de hooge bogen het reusachtige station bin
nen. Ter begroeting der vorstelijke personen
die met groot gevolg kwamen waren
aanwezigMr. Van Leeuwen, burgemeester
der stad Amsterdam, behalve vele groot-
waardigheidsbekleeders en dignitarissen van
verschillende wapens. De Koningin droeg 'n
gry's costuum en hoed met breede afhangende
veer, benevens 'n sierlijk en smaakvol bouquet,
dat haar werd aangeboden door
Na de wederzydsche begroetingen en presen
taties begaven H. M. en Z. K. H. zich naar
de rijtuigen, die op 't plein op hen stonden
te wachten. Een oorverdoovend gejuich steeg
omhoog toen Zy buiten 't gebouw kwamen.
Vriendelijk als altijd, boog de Koningin links
en rechts en toonde het volk, hoe zelfs het
liefste vrouwengelaat door 'n glimlach nog
in schoonheid winnen kan. De Prins was
gekleed in de uniform van Schout by Nacht.
Niet zoo spoedig was het vorstelijk paar
gezeten, of in matigen draf ging het Dam-
waarts, luide begroet en toegejuicht door 'n
dicht opeengepakte massa menschen aan
beide zijden der straat.
In 't Paleis aangekomen, werd de konink
lijke standaard geheschen.
Alles precies als 'n jaar geleden. De zet
ters kunnen er 'n deel van saamgebonden
houden of er 'n cliché van maken, want
't is voor 'n groot deel 'tzelfde liedje met
i 't zelfde refrein van 't vorig jaar en waar
schijnlijk ook van de jaren, die nog komen
zullen. De kleeding van de Koningin zal
wel eens varieeren, maar niet veel, want
Ze schijnt nog al eenvoudig te zijn, en ik
geloof dat de garderobe van den Prins niet
veel uitgebreider is dan de mjjne. Als by zyn
uniform van Schout by Nacht verwisselt
voor die van Admiraal, dan heeft Hy allicht
nog een gekleed pak en 'n colbertje, en dan
zal Hy ook wel uitgepraat wezen. Veistan-
dige en zuinige mannen hebben aan twee,
drie, laten we vier pakken zeggon, genoeg.
Wat we meer hebben, gaat op overdaad ge
lijken, en die kan 'nman als de Prins zich
evenmin veroorloven als wij. Van zyn
apanage kan Hy rondkomen, maar meer ook
niet; en 'tis maar gelukkig, dat er geen
„panagium" af moet. Hij zal, evenals de
kloosterlingen, den kost wel voor 't kauwen
hebben. Dat hebben mannen, die met 'n
ryke vrouw trouwen, voor.
En de Koningin en de Prins zullen be
zoeken en als deze courant 't licht ziet, zyn
die bezoeken al achter den rug de Rijks
postspaarbank, de Hembrug, Vrijdag 26
April het Concertgebouw, waar de zangver-
eeniging „Toonkunst" een matinée geeft en
Haydn's oratorium en „Die Jahreszeiten"
zullen gegeven worden. Zaterdagavond
naar den Schouwburg, waar „op hoog bevel"
zal worden opgevoerd: „Onze Katewaarin,
Chrispyn, en Christien Poolman en Rika
Hopper de hoofdrollen zullen vervullen. En
dan 's Zondags dat is vandaag nog
naar de kerk en daarna naar „Artis"; dan
nog even met den dominéé als gast, gedi
neerd, en dan is 't afgeloopen. Morgenochtend
gaat 't heele hof weer weg uit Amsterdam,
en staat de Dam en 't Damrak weer vol
van menschen, om de Koningin en haren
Gemaal uitgeleide te doen.
Dan worden ook al de geleende en ge
huurde rokken en witte vesten weer terug
gebracht naar hunne respectievelijke eige
naars, en kunnen de deelnemers aan ver
schillende festiviteiten en plechtigheden
gaan berekenen, wat hen deze week gekost
heeft. Want er worden, of lieverer zyn
heel wat kosten voor gemaakt, om de
Koningin te zien en zoo mogelijk met Haar
onder één dak te wezen. Op 't affiche van
den grooten Koninklijken Schouwburg stond
reeds sedert verleden week Zaterdag met
vette letters gedruktverplicht gala-costuum"
voor de damesgekleed avondtoilet, voor
de heeren ambtsgewaad, uniform of rok met
witte das. Het laatste geldig voor alle ran
gen, behalve voor de hoogste gaanderij en
den engelenbak.
ROMAN
vu
OTTO VAN LEITOEB.
86, o
Senkbach zelf bleef met Gaston gestadig
w»t echter. Hij wss zenuwachtig en bromde
zoo iets over Ali's dwaze streken. Gaston
liet het daarbij niet ontbreken aan spot
tende opmerkingen. Zoo waadelden zy
door het woud, van welks schoon zy even
wel niet veel opmerkten. Heim hield het
evenwel moedig by Ali uit.
Intusschen waren Elinore en Evelaar zoo
ver vooruitgeloopen, dat zy een poos
moesten wachten, tot het gezelschap der
anderen weder in het gezicht kwam.
Menigmaal dacht Elinore: „Nu zal hg
spreken Hy zal beginnen met over zjjne
brieven te spreken. Waarom heb ik er
eigenlijk niet een enkele beantwoord
Zij dacht aan dat alles met een zekere
gruwzame besluiteloosheid, over zichzelve
zich ten hoogste verbazende. Alles was
toch doelloos, nutteloos, wat maakte het
ook al uit 1 Niets bezat die waarde,
welke men or aan toedichtte. Het heele
leven is niet waard, dat men er veel eerlyk
gedoê aan vermorst. Voor wat, voor wien
zou man het ook doen Wie erkent het,
wie bedankt er voor, wien zal het nut
brengen? Een zonderlinge, hartstochtelijke
opgewondenheid maakte zich van haar mees-
Maar Maandagmorgen is 't voorbij; de stad
komt dan weer tot adem, de bevolking tot
rust, althans voor het grootste gedeelte.
Want vele halzen blyven nog gerekt, en
vele oogen blyven nog lang uitkijken, om te
weten, waar de ordelintjes zullen neerko
men. Als ge alles hadt kunnen zien en
betrachten, wat er rondom en tegenover de
Koningin plaats heeft gehad in die eene
week, dan zou 't u evenals zoovelen duidelijk
zyn, dat de Prediker in zijn boek waarheid
neerschreef in de woorden „ydelheid der
ijdelheden, 't is alles ydelheid". Het aan
rollen van koetsen achter het paleis, het bin
nengaan van zoovele prachtige gewaden en
schitterende toiletten is maar de buitenkant
van het eigenlijk gedoe. Het dringen, het
konkelen, het knoeien en intrigeeren, om
toch maar in audiëntie te worden toegela
ten, blyft voor den grooten hoop verborgen.
In de tegenwoordigheid der Koningin zyn
de ruggen krom, de woorden overdacht, de
antwoorden te voren pasklaar gemaakt. Van
natuurlijkheid in beweging of woord geen
sprake, en de gesprekken tusschen de
Koninklijke personen, na zulk 'n week,
zouden 't aanhooren dubbel waard zyn.
Of doorzien zy de comedie niet
Komt do Koningin niet tot de overtuiging,
dat al die mooidoenerij en al dat gekruip
en gebuig te voren bestudeerd is? Krijgt
zy niet den indruk, dat de stem, die tot
Haar kweelt van onderworpenheid en toe
wijding, 'n donder kan doen hooren van
tirannie en eigenbelang Vermoedt Zij niet
iets van wat er achter de schermon gebeurd
kan zyn, vóór 't doek opging?
Ik voor my geloof dit wel; Zy ziet er
wel lief, maar niet onnoozel uit; en wat
wy van Haar werkzaam leven te weten
kwamen, doet het vermoeden ryzen, dat
Zy Haar omgeving tamelijk wel doorziet.
Ware dit niet het geval, dan arme
Koningin, die zoo overgegeven zou zyn aan
den publieken leugen, aan de intrige van ieder
die over waarheid, belang van anderen en
over zichzelven heenstapte, om te naderen
tot aan den voet van Haar troon, om daar
zyn valsche munt neer te leggen als 'n
vrijwillig offer zijner ondeugdelijke adoratie.
Ware dit niet het geval, dan zou Haar
leven zyn, meer dan het uwe, meer dan het
myne zelfs, eene groote comedie van ver
gissingen en zelfbedrog.
Het leven van vorsten of vorstinnen is
zwaar, zeer zwaar. Niet zoozeer om de veel
heid van arbeid, dien zy te verrichten hebben
want och, voor alle werkzaamheden zyn
wel mannetjes te vindon, maar zwaar
ter oorzake van hun juist en zelfbewust
standpunt tegenover hunne omgeving en
tegenover zichzelven. Zooals van 'n dichter
geëischt wordt, (zie een der vorige brieven),
dat hy dichtby zie wat veraf ligt, en veraf
zie wat nabij hen is, zoo moet ook 'n
Koning de gave bezitten nog 'n ander por-
soon te zien in den man die voor hem staat.
Want de man, die voor de Koningin treedt,
is 'n ander dan diezelfde man in 't gewone
leven. De kleeren, die aangetrokken worden
om in de tegenwoordigheid der Koningin
to vertoeven, zyn paradekleeren, en dit kan
misschien tor oorzake dor maatschappelijke
verhoudingen verdedigd worden. Maar ook
de stem is 'n paradestem en de tournure 'n
paradetournure, zoodat de Koningin nooit
de zuivere munt der waarheid in handen
krijgt, als Zy niet bytjjds leerde den schijn
van het wezen te onderscheiden.
Dit is door alle eeuwen heen zoo geweest
en de meest wyzo vorsten hebben dit ge,
weten. De Indische koningszoon Siddartha
die zich den eerenaam verwierf van Buddha
gevoelde dit gevaar zoo diep, dat hy op 't
onverwachtst, zonder iemand gewaarschuwd
te hebben, zijn volk ging bespieden, dat
toen in ellende on verlorenheid tegenover
hem stond. Voor dat oogenblik wist hy niet
anders dan van versierde huizen, mooi ge
maakte straten, blyde gezichten en feest
zangen; hy wist van geen rouw, geen ellende,
geen ziekte, geen armoe of dood, totdat
totdat hy de waarheid kennen leerde. En in
dat uur had zyn wijding plaats.
Sedert zyn de omstandigheden veranderd;
ook de omstandigheden der vorsten. Zy
leven niet meer opgesloten in hunne palei
zen, in 'n geheimzinnige jsfeer van ongenaak
bare Majesteit, maar bewegen zich onder
hun volk alsZy bezoeken tentoon
stellingen en ziekenhuizen, en wanneer 'n
groote ramp het volk treft, gaan zy met de
Pieten en Keezen uit het dorp mee naar de
pier, om te trachten te redden wat nog te
redden is.
Zy schijnen zich dus toch wol bewust te
zyn van de waarheid en den ernst des
levens. En niettemin
„Waar het woord des Konings is, daar is
heerschappij; en wie zou tot hem durven
zeggen: Wat doet gy
„Toch is 'n arm en wy's jongeling beter,
dan 'n zotte koning, die niet weet vermaand
te worden." Maar wie zal hem vermanen?
De Nathans, die hun koning tegemoet
durven treden mot de woorden: „Gy zyt mee to kraken.
Myn vriend de dokter vertelde.
We hadden het over lastige nichten
nichten die den dag stukslaan met breien
en praten, en je een paar keer in 't jaar
een briefkaartje schrijven h rizontaal en
vertikaal om te verwittigen dat ze „een
paar daagjes" beslag op je logeerkamer
komen leggen. Nichten die je van den trein
gaat halen met een kus, wien je je besten
stoel geeft en je beste kamer, en die je na
twee weken nog niet de deur uit kunt
kry'gen
Myn vrouw had er indertijd twee zoo
zei de dokter ze zyn nu ter ziele. Het
waren zusters en ze waren geen half uur
van elkaar af te krijgen.
Ik was pas getrouwd. Ik kende ze nog
niet. En toen de oudste me deod weten,
dat ze erover dachten bij goed weer een
dagje naar Den Haag te komen om met den
nieuwen neef kennis te maken, toen schreef
ik hun dat het bezoek ons zéér welkom zou
zyn, dat we de groote logeerkamer tot hun
beschikking stelden en dat we hen met
plezier zouden wachten.
Ze kwamen. De een installeerde zich in
mijn fauteuil, de ander nam myn schom
melstoel in beslag. Voortaan zat ik, als ik
tegen den avond doodmoe van de dagtaak
thuiskwam, evenals myn vrouw, op een
gewonen stoel. Enfin dat was het ergste
niet.
Het érgste dat was het eeuwige geratel
van nicht Julia. Ze heetten Julia en Lydia.
Julia was de oudste, twee-en-zeventig jaar
en broodmager. Ze leed aan tabes, de stak
ker. Maar praten praten kon ze nog
beter dan Troelstra in de Kamer. De jongste,
of liever de minst oude, was Lydia, vier-en-
zostig jaar oud en in alle opzichten het
lijnrecht contrast van haar zuster. Les
extrêmes se touchent. Was Julia zoo mager,
dat je als je haar wou aanzien altijd langs
haar heen keek, Lydia die altijd op den
schommelstoel ging zitten - was als een
ton zoo rond. Stond Julia's snavel geen
oogenblik stil, Lydia was degeen die altijd
belangstellend luisterdo. Wat ze elkaar
steeds te vertellen hadden mag de drommel
weten 1 Zat Julia altijd met de handen over
elkaar, Lydia breide kousen met onblusch-
baren ijver. Ze zei dat ze het voor het oude-
vrouwenhuis deed, maar ik heb haar er
altijd van verdacht, dat ze met die aandui
ding haar eigen woning bedoelde. En of een
plaagziek noodlot het zoo gewild had, was
Lydia's stemgeluid, de hoogst zeldzame
keeren dat ze haar mond opende, van een
goedigen, niet beslist onaangenamen klank,
Julia, de praatgrage, had een stem om noten
tar het verlangen, zich np eenigerlei
wyze te wreken over de ondergane teleur
stelling scheen over baar te zegevieren
Zg koesterde een zeker soort hsat
jegens allen.
Hare zonderlinge houding ontging Ezelaar
ook niet. Hg meende dat zg in eene voor
hem gunstige gemoedsstemming verkeerde.
Eindelijk bereikte men den zoom van
het woud.
„Laten wg wachten", zeide Elinore. „Wjj
zjjn te ver vooruit
Ali rifp uit de verte: „Daar ben jelui
dan eindelijk!"
Daarna begaf men zich naar het hout-
vestersbnis.
De houtvester, die ean jonggezel was,
had zich alle moeite gegeven, zjn woon
kamer een zoo behaaglijk mogelijk aar zien te
geven. Hg had boven de deur een krans
van trisch groen gehangen en een grooten
ruiker wilde bloemen op t*fel geplaatst
De lamp brandde reeds. Allen getuigden,
dat zij hongerig waren en men nam dade
lijk p'aats aan tafel Ali had haar tegen
spoed van de wandeling gelukkig vergeten.
Gaston en Heim die elk aan een zijde van
haar zater, prikkelden haren overmoed, en
na het eerste glas champagne was zg weer
in hare gewone luidruchtigheid.
Door het open staande venster drong de
avondlucht binnen en deed een paar ran
ken,die buitea langs den muur afhingen, hem
en weer schommelen. De houtvester, die
voor de deur zat en zijn pijp rookte, ver
wonderde er zich over, dat zes menschen
zooveel drukte maakten, terwgl hg zich
ten zeerste verbaasde over het groot
aantal ledige flesschen, Telkenmale als
Gaston een nieuwe fleech aansprak, schreeuw
die man!" worden van do hoven verwijderd
gehouden. Gladstone, die Victoria de waar
heid durfde zeggen, was by zyn leven niet
in tel. Thorbecke werd 'n paar keeren ge
dwongen tot aftreden. En toen hy stierf,
liet hy zyn kinderen zonder fortuin achter.
Profeten of staatslieden, die koningen ver
manen durven, visschen achter 't net. „Aan
de hoven der vorsten draagt men mooie
kleeren." „Geenenkel koning weet de lengte
zijner hovelingen, omdat hy ze nooit rechtop
ziet staan." Enz.,enz.,enz.
Is 't wonder, dat ik in de week die
voorby is, telkens heb moeten denken aan
het boek de „Prediker"? En dat ik dacht:
er is 'n tyd om bezoeken af te leggen en
'n tyd om op audiëntie to gaan; 'n tyd om
waardig en mannelijk te zyn, en 'n tyd om
al wat waardig en kloek is verre van zich
te houden; er is 'n tyd om te leeren en
onderwezen te worden, en 'n tyd om naar
de comedie te gaan als de Koningin er is;
er is 'n tyd om waarheid te spreken en
voor sommige menschen ook 'n tyd om in
't geheel zichzelve niet te zyner is 'n tyd
om rechtop te staan en 'n tyd om zich te
wringen in allerlei bochten; er is 'n tijd
om woorden te spreken van waarheid en
gezond verstand en 'n tyd om apekool to J
verkoopen.
„En ik stelde myn hart om mot wyshoid
te onderzoeken en na te speurou al wat
er geschiedt onder don hemel; ik zag al de
werken aan, die onder de zon geschieden,
en ik zag, dat het was ydelheid en kwelling
des geestes. Ik stelde myn hart om wijs
heid en wetenschap te weten, onzinnig
heden en dwaashoid en ik ben gewaar
geworden, dat ook dit kwelling is voor
den geest. Want in veel wijsheid is veel
verdriet, en wie zich wetenschappen
verzamelt, verzamelt zich smart."
En de slotsom van de paradeweek, die
achter ons ligt, is de verzuchting van den
Prediker: „IJdelheid der ijdelheden, 't is
allemaal ydelheid."
H. d. H.
Nabetrachting.
De waarde van het bovenaangehaalde
boek acht ik niet zoo wondergroot, waar
schijnlijk om deze reden, dat het in den
Bijbel is opgenomen. Een zoo hooge plaats
verdient 't naar myn schatting niet.
de Ali dat hg de kurken moest laten knal
len, en als dan de kurk tegen de lage
zoldering sloeg, gilde zg het uit, hield
de handen aan de ooren en mankte een
beweging alsof zg aan Heim's borst be
scherming wilde zoekon,
De wyn had aller tong los gemaakt. Nu
was ook Evelaar spraakzaam geworden En
Elinore had uit wrevel ook meer gedronken
dan zij gewoonlijk deed, Zg voelde, hoe
hare slapen klopten. Op eens dacht zg
„Allen drinken te veel —"en zg keok ver
wonderd de rij langs. Heim's gelaat was
vuurrood en Evelaar's mond had een merk
waardig overmoedige en besliste uitdrukking
aangenomen Senkbsch brabbelde en sna
terde alles dooreen. Hg scheen dronken.
Eüoore staarde met ontzetting naar hare om
geving Walging snoerde haar de keel dicht.
Daarna schoof zg haar glas zoo driftig terug,
dat hot omvielzg stond op en begaf zich
naar het venster.
Evolaar stond insgelgks op en kwam naast
haar staan. Gaston sloeg hen tersluiks
gade.
In de verte hoorde men nu het geluid
der naderende rijtuigen. Ea even plotseling
als zg van tafel was opgestaan, keerde
Elinore nu naar tafel terug on nam weer
plaats. Drie wagens kwamen nu het plein
opGaston's break, A'i's Rissische schim-
ma's en de jachtwager, dien Elinore gewoon
was te nemen.
Trots da heerschende luidruchtigheid,
waren toch allen dadelyk bereid, op te
breken.
„Schgot de maan nog riep Senkbsch
en maikte knipoogjes naar G'Ston,
wien Ali juist een paar vuuxroode zacd-
anjelieren in het knoopsgat had gestoken.I
Het was me dikwijls een afgrijselijke
marteling, als ik erg moe thuiskwam, een
zestig patiënten had geholpen in de wor
steling tegen ziekte en dood, myn hoofd
had gebroken op de moeilijkste en wan
hopigste gevallen, en de oogenblikken dat
ik van den een naar den ander reed had
benut tot het lezen van een ingewikkelde
pas-uitgekomen brochure op medisch gebied,
als ik dan thuiskwam, zeg ik, hongerig en
i moe, en ik had dan 's avonds nog een
uitgebreide correspondentie na te lezen en
met een enkel woord te beantwoorden, om
dan het doelloos gesnater van nicht Julia
aan te hooren, dat, ook al luisterde ik er
niet naar, als een vjjl door myn hersens
kraste. Dan had ik weieens een heelen
toer om de meest elementaire voorschriften
der wellevendheid in acht te blyven nemen.
Eens vroeg ik haar
„Och, nicht Julia, ik heb hier een brief
over een heel ingewikkelde kwestie. Doe
me een plezier, als 't u blieft, en wees
eens vjjf minuten stil."
Maar, och hemel, had ik me mond maar
gehouden
Want nu begon het lieve leven eerst
recht
„Ik stil wezen? Maar ik doe al niets
andersBen ik dan nog niet stil genoeg
Natuurlijk, ik hob het weer gedaan! Als
er hier wat gebeurt, is 't altijd nicht Julia
die erover aan wordt gesproken. Hoor je
het, Lydia? Ik moet stil wezen! \Vyf
minuten 1 Net of ik niet altyd stil ben 1
Net of ik niet altyd erop zit te letten of
Frans ook ingewikkelde brieven heeft.
Maar je meent het niet, wel Fransje? Je
zegt het maar uit gekheid, niet Verbeeld
je, waarom zou ik niet vyf minuten stil
willen wezen om jou in staat te stellen je
brief te beantwoorden Neen, een nicht die
zóó hard en onbeleefd is, heb je gelukkig
niet, jongen? Wat zog je? Meen je het
wél Neemaar heb ik van me leven 1 Hy
zet werkelijk een gezicht of hy het meent.
Nu goed dandat kan ik óók nog wel
dragen. Ik zal je toonen, dat ik vyf mi
nuten stil kan zyn. Je dacht zeker van
niet, hé O 1 wel een half uur ook, hoor.
Ik zal niets meer zeggen. Van dit oogen
blik af zeg ik geen woord meer! Vandaag
niet! En morgen niet. En overmorgen óók
„Ik weet niet
„Hoe verdoelen wjj ons nu over de rij
tuigen vroeg Heim.
„Ja zeker naar het gelukkige
toeval het schikt", riep Senkbach en wierp
een emachtenden blik naar Elinore.
„Mijnheer von Heim", zeide Ali en spitste
haar mondje om een bevel uit te vaardigen,
waaraan niemand het wagen zou weer
stand te bieden. „Ik rjjd met u ik noodig
u uit ik heb immers myn eigen rijtuig
hier
Ssnkbach sloeg den blik naar den grond.
Hij peinsde er over, zijne vrouw nog eens
geducht te ergeren en stelde voor, niet van
de rijtuigen gebruik te maken, maar ook
den terugweg te voot af te leggen. Maar
niemand luisterde naar hem. Gaston
maakte er Ali een verwijt van, dat zg niet
met hem wilde rijden, terwijl Heim afwezig
was om naar haar bocqiet te zoeken. Eli
nore stond wat van het andere gezelschap
afg'zmderd en haalde eens diep adem.
„Ha 1" zeide zg, „ik zou het in die be
dorven atmcFteer niet laDger hebben kunnen
uithouden. Hebt gij mjjn parasol?" vroeg
eg, zinder om te zien naar wie er achter
haar stond „Gij hebt't gehoord: wjj rijden
zooals het toeval ons samenvoegt. Kom,
laten wg een voorbeeld gever, anders
duurt het nog een eeuw vóór we opbreken.
Moet ik voor rjjden, Gaston
Zij nam reeds met Evelaar in den jacht
wagen plaats.
„Och, noen noen I" riep Gaston uit
„Laat mg
„Mjja bloemen I" hoorde men nu Ali
luide roepen. „Mijnheer voa Heiih, myn
bloemen I Harst u dan toch
„Halt 1 Halt!" stotterde Senkbach, die
niet. En als ik het zoo niet langer uit kan
houden, dan ga ik maar heenDan ga ik
heen versta je 't Frans? Nee, luister
nu nog eens even naar me! Je wilt me
toch bet leven hier niet onmogelijk maken,
wel Verbeeld jeDat weet nichtje toch
ook wel beter, niet, dan dat ik niet stil
zou kunnen zijn. Als ik wil. Als ik wil,
zie je. O, ik zal zwijgen als het graf! Geen
stom woord krijg je meer uit meDan kan
je werken, hè Frans Maar je nicht is voor
haar pleizier uit logeeren
Hy vraagt me of ik vyf minuten stil wil
wezen Een eigenaardige opvatting heb je
van je plichten als gastheer, neefje, dat moet
ik zeggen. En hadt jo het dan nog op een
anderen tóón gevraagd, zie je. C'est le ton
qui fait la musique. Dan zou ik het je niet
kwalijk hebben genomen. Maar ik neem het
je nü óók niets kwalijk, o! in 't minst niet,
Fransje! Ik zal alleen maar toonen, dat je
tot geen doovo gesproken hebt. En nu
zwijg ik't Gaat by my niet 't eene oor
in en 't andere uit, dat weet jelie wel.
Jelio kent nicht Julia toch wel, niet?Zoo'n
hartelyke opmerking klinkt nog jaren na in
mijn hoofd. Ik zal het een heelen tyd ver
goten, maar als ik je dan weer zie, dan
denk ik er toch onmiddellijk weer aan. Ja,
ja, nicht Julia is nog niet zoo oud als zy er
wel uit ziet. En al ben ik dan ook duizend
maal jelie nicht, die het goed met jelie
meent en die genoeg in de wereld heeft
rondgekeken om te weten hoe men derge
lijke aanmerkingen heeft op te vatten, ik
ben daarom niet minder gevoelig voor een
beleediging dan de eerste de beste. Nu
weet je 'tl En nu hou ik verder me mond
zoolang ik nog in jelie huis ben. Maar ik
zal jelie niet lang tot last meer zyn, o nee.
Nicht Julia weet wel wie haar graag zien
en wie niet. Ziezoo, nu is het eruit, en al
heb ik je misschien nu ook nog een oogen
blik afgehouden van je gewichtigen brief,
die voorgaat boven je nicht, ik heb myn
hart eens lucht gegeven en laten zien, dat
ik, met al me twee-en-zoventig jaren, me
de kaas niet van me brood laat eten, zelfs
niet door hen die voor me het liefste op
aarde zyn."
Zy hield even op om adem te scheppen.
Ik had grooten lust „amen" te zeggen, maar
ik bedwong my. En terwijl zy na een
kleine doch noodzakelijke pauze om haar
neus te snuiten en haar oogen uit te vegen,
die wat vochtig waren geworden, weer met
frisschen moed begon, schoof ik myn brief
opzy. Het was een van myn huwelyks-prin-
cipes nu is het wat gesleten, maar toen
waren wy nog in 't eerste jaar om na
hot eten nooit naar myn studeerkamer te
gaan. Ik schoof den brief dus opzy en be
loofde intusschen myzelf er wat op te zullen
vinden.
En ten slotte vond ik er dan ook wat op.
Een probaat middel.
Den volgenden middag liet ik myn cou-
peetje even stoppen voor een van de groot
ste conflseurs van de stad.
's Avonds was nicht Julia natuurlijk weer
bezig. Aan tafel zwoeg ze nu en dan even
om een lepeltje soep of een aardappel naar
binnen te werken. Maar zoo gauw toen wy
ons, na het dessert, in de andere kamer be
gaven om een kopje koffie te savoureeren,
toon liep haar ratel weer als een perpetuum
mobile of als een waterleidingkraan die lek
is. Het was niet te stoppener was met
geen stok tusschen te komon.
Doch toen de koffie naar binnen was en
ondertusschen in de huiskamer de tafel was
afgenomen en met het theegerei getooid en
wy ons weor uit den salon terugtrokken, toen
haalde ik de brieven voor den dag en was
het oogenblik om myn probaat middeltje te
beproovon aangebroken.
Het was toen net in de dagen dat die
groote vierkante nougatbrokken met choco
lade eromheen in de mode kwamen.
„Nicht", zei ik, „ik heb vanmiddag uit de
stad iots lekkers voor u meegebracht. Dat
is iets nieuws en dat moet u eens proeven."
Meteen duwde ik haar zoo'n nougatbrok
in den mond.
En het hielpMet haar magere, aftandsche
mondje zat ze te kauwen, te kauwen 1 De
nougat smolt niet. Ieder oogenblik kleefde
ze aan onderkaak, aan bovenkaak, aan ver
hemelte, en dan zat nicht Julia te kauwen
en de wanhopigste pogingen te doen om een
woord uit te brengen, terwyl de chocolade
langs haar mondhoeken droop. Ze zat te
kauwen en het hielp éénig-mooi 1
„Neemt u er nog eentje." zei ik toen ze
na een half uurtje weer loskwam.
En ze wou wel. Ze vond het wel lekker.
Nicht Lydia moest ook proeven, natuurlijk
maar een paar kwartjes nougatbrokken
had ik er wel voor over per avond. Onderwijl
zat ik rustig myn brieven te lezen en te
schrijven.
Vele avonden ging het zoo probaat.
Toenop eon avondstop ik ze
allebei een nougatbrok in d'r mond
en nog geen twee minuten latordaar
begon nicht Julia 1 Ik hield me goed en
prosonteerde een tweede nougatbrok. Ander
halve minuut later begon nicht Julia weer.
nog ia do deur stond. „Ik moot toch ook
mede, waar zyt ge toch
Hy kwam bjj Ali's rjjtuig, maar maakte
terstond rechtsomkeert, toon hg dat har
kende, liep nu naar de andere rijtuigen en
was zeer teleurgesteld, toen hg de tweede
plaats naast Elinore bezet vond. Eindelijk
gehoorzaamde hg aan Gaston's ongoduldig
roepen en nam in diens rgiuig plaats. Da'
paarden haalden nu aan, de rgtnigan reden
wegElinore achtersan,
Het nachtelijk duister omhulde hot
woud.
Maar eensklaps, op een plek vanwaar
men een vrjj uitzicht hsd, in de richting
van het meer, was de horizon vnurrood ge-
kleurd. De rijtuigen bleven staan. Men
riep elkaar toe„Ziet gjj dat schijnsel
1 Dat is brand 1"
„Is het niet in de richting van Wied?"
snaterde Senkbach en maakte daardoor zjjne
feestgenooten nog angstiger.
„Om 's hemelswil", gilde Ali. „Voorniets
ben ik zoo bang, als voor brand!"
Evelaar ging in den wagon staan ea
keek rond, „Neen I Wied ligt meer
rechts, de brand moet vlak ba hot moer
zyn
„Het kan Essenbach tooh niet zjjn?"
schreeuwde Senkbach.
Nu huiverde Elicoro. Dat koa zy tcch
niet denkon, Essenbach 1 en als stond
het er mede in verband, met dezoa gebee-
len dag, met deze dwaze uren van vertwij
feling en wrok, drongen zich de vragen
aan haar np Waarom was Paul heden niet
gekomen? Waarom was bjj nu jaist desen
avond niet bjj haar gebleven
„Ik zal snel vooruitrjjden 1" riep nu
Gaston uit.