Zonnestofjes. Zondag 28 April '07. 5ie Jaargang. No. 42>I. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. De nougatbrokken. s LXXXVI. Alles heeft 'n bestemden tijd, en alle bedrijf onder den hemel heeft zijn tijd: er is 'n tijd om geboren te worden en 'n tijd om te sterven, 'n tijd om te planten en 'n tijd om 't geplante uit te roeien;'n tijd om te dooden en 'n tijd om te genezen, 'n tijd om af te breken en 'n tijd om op te bouwen; 'n tyd om te lachen en 'n tijd om te weenen; 'n tijd om op te springen en 'n tijd om te ker men; 'n tijd om steenen weg te werpen en 'n tijd om steenen te verzamelen; 'ntjjdom te omhelzen en 'n tijd om verre te zijn van omhelzen'n tijd om te zoeken en 'n tjjd om verloren te laten gaan'n tjjd om te bewaren en 'n tijd om weg te werpen; 'n tyd om te scheuren en 'n tijd omteheelen; 'n tyd om te zwijgen en 'n tyd om te spre ken; 'n tyd om lief te hebben en 'n tyd om te haten'n tyd van oorlog en 'n tyd van vrede. Ik heb gezien de moeite, die God den kinderen der menschen gegeven heeft, om zich daarmede te bekommeren; maar voordeel hebben ze er niet van. Al hun dagen zyn vol smart en hun bezigheid is verdriet. En al wat ik op de aarde gezien heb, is ijdelheid, ydelheid der jjdelheden, het is alles jjdelheid. Het kromme kan niet recht gemaakt worden en wat er aan 'n som ontbreekt, kunt ge niet tellen. Er is ook niets nieuws onder de zon; al wat geweest is, is nu, en al wat komen zal, dat is er alreeds geweest. Men maakt maaltijden om te lachen en de wyn verheugt de aanzittenden, en hot geld ver antwoordt alles. Al de arbeid, dien'n mensch doet, is voor zyn mond, en nochtans wordt zijn begeerlijkheid niet bevredigd. Wat heeft de wyze meer dan 'n dwaas? Voorwaar, er zyn vele dingen die de ijdelheid vermeerde ren; maar wat voordeel heeft 'n mensch daarvan Voor menschen, die wel eens in den Bijbel lezen, overbodig te zeggen, dat ik 't boven staande las en neerschreef uit 't boek, ge naamd „de Prediker". De woorden, die ieder er uit weet„ijdelheid der ijdelheden", dron gen zich deze week vanzelf aan mij op en ik ben 't boek der Wijsheid, de Kohéleth, er nog eens op gaan nalezen. Maar 't is geen lectuur, om 'n menschop te monteren. Idealisme vindt men er niet in, en de wijsheid, waar de schrijver zoo hoog van opgeeft, is 'n wijsheid van den kouën grond. Hoe 't boek verzeild geraakt is tus- schen twee zulke andere prachtige boeken als dat der „Spreuken" en het „Hooglied", kan ik niet begrijpen. Maar nu we 't eenmaal hebben, moet 't dienst doen en grijpen we 't op zijn woord, wanneer dit van toepassing is op de omstandigheden. Nog nauwelijks waren in het groote Am sterdam, dat meer dan 'n half millioen inwo ners herbergt, de zeven of acht vlaggen binnen gehaald, die particulieren hadden uitgesto ken ter eere van den Prins der Nederlanden, omdat ie jarig was of de Stad liep te hoop op Dam en Damrak, om Hare Majesteit de Koningin en Hoogstderzelver doorluchti- gen Gemaal van 't Station te halen. Precies op tyd stoomde de Koninklijke trein onder de hooge bogen het reusachtige station bin nen. Ter begroeting der vorstelijke personen die met groot gevolg kwamen waren aanwezigMr. Van Leeuwen, burgemeester der stad Amsterdam, behalve vele groot- waardigheidsbekleeders en dignitarissen van verschillende wapens. De Koningin droeg 'n gry's costuum en hoed met breede afhangende veer, benevens 'n sierlijk en smaakvol bouquet, dat haar werd aangeboden door Na de wederzydsche begroetingen en presen taties begaven H. M. en Z. K. H. zich naar de rijtuigen, die op 't plein op hen stonden te wachten. Een oorverdoovend gejuich steeg omhoog toen Zy buiten 't gebouw kwamen. Vriendelijk als altijd, boog de Koningin links en rechts en toonde het volk, hoe zelfs het liefste vrouwengelaat door 'n glimlach nog in schoonheid winnen kan. De Prins was gekleed in de uniform van Schout by Nacht. Niet zoo spoedig was het vorstelijk paar gezeten, of in matigen draf ging het Dam- waarts, luide begroet en toegejuicht door 'n dicht opeengepakte massa menschen aan beide zijden der straat. In 't Paleis aangekomen, werd de konink lijke standaard geheschen. Alles precies als 'n jaar geleden. De zet ters kunnen er 'n deel van saamgebonden houden of er 'n cliché van maken, want 't is voor 'n groot deel 'tzelfde liedje met i 't zelfde refrein van 't vorig jaar en waar schijnlijk ook van de jaren, die nog komen zullen. De kleeding van de Koningin zal wel eens varieeren, maar niet veel, want Ze schijnt nog al eenvoudig te zijn, en ik geloof dat de garderobe van den Prins niet veel uitgebreider is dan de mjjne. Als by zyn uniform van Schout by Nacht verwisselt voor die van Admiraal, dan heeft Hy allicht nog een gekleed pak en 'n colbertje, en dan zal Hy ook wel uitgepraat wezen. Veistan- dige en zuinige mannen hebben aan twee, drie, laten we vier pakken zeggon, genoeg. Wat we meer hebben, gaat op overdaad ge lijken, en die kan 'nman als de Prins zich evenmin veroorloven als wij. Van zyn apanage kan Hy rondkomen, maar meer ook niet; en 'tis maar gelukkig, dat er geen „panagium" af moet. Hij zal, evenals de kloosterlingen, den kost wel voor 't kauwen hebben. Dat hebben mannen, die met 'n ryke vrouw trouwen, voor. En de Koningin en de Prins zullen be zoeken en als deze courant 't licht ziet, zyn die bezoeken al achter den rug de Rijks postspaarbank, de Hembrug, Vrijdag 26 April het Concertgebouw, waar de zangver- eeniging „Toonkunst" een matinée geeft en Haydn's oratorium en „Die Jahreszeiten" zullen gegeven worden. Zaterdagavond naar den Schouwburg, waar „op hoog bevel" zal worden opgevoerd: „Onze Katewaarin, Chrispyn, en Christien Poolman en Rika Hopper de hoofdrollen zullen vervullen. En dan 's Zondags dat is vandaag nog naar de kerk en daarna naar „Artis"; dan nog even met den dominéé als gast, gedi neerd, en dan is 't afgeloopen. Morgenochtend gaat 't heele hof weer weg uit Amsterdam, en staat de Dam en 't Damrak weer vol van menschen, om de Koningin en haren Gemaal uitgeleide te doen. Dan worden ook al de geleende en ge huurde rokken en witte vesten weer terug gebracht naar hunne respectievelijke eige naars, en kunnen de deelnemers aan ver schillende festiviteiten en plechtigheden gaan berekenen, wat hen deze week gekost heeft. Want er worden, of lieverer zyn heel wat kosten voor gemaakt, om de Koningin te zien en zoo mogelijk met Haar onder één dak te wezen. Op 't affiche van den grooten Koninklijken Schouwburg stond reeds sedert verleden week Zaterdag met vette letters gedruktverplicht gala-costuum" voor de damesgekleed avondtoilet, voor de heeren ambtsgewaad, uniform of rok met witte das. Het laatste geldig voor alle ran gen, behalve voor de hoogste gaanderij en den engelenbak. ROMAN vu OTTO VAN LEITOEB. 86, o Senkbach zelf bleef met Gaston gestadig w»t echter. Hij wss zenuwachtig en bromde zoo iets over Ali's dwaze streken. Gaston liet het daarbij niet ontbreken aan spot tende opmerkingen. Zoo waadelden zy door het woud, van welks schoon zy even wel niet veel opmerkten. Heim hield het evenwel moedig by Ali uit. Intusschen waren Elinore en Evelaar zoo ver vooruitgeloopen, dat zy een poos moesten wachten, tot het gezelschap der anderen weder in het gezicht kwam. Menigmaal dacht Elinore: „Nu zal hg spreken Hy zal beginnen met over zjjne brieven te spreken. Waarom heb ik er eigenlijk niet een enkele beantwoord Zij dacht aan dat alles met een zekere gruwzame besluiteloosheid, over zichzelve zich ten hoogste verbazende. Alles was toch doelloos, nutteloos, wat maakte het ook al uit 1 Niets bezat die waarde, welke men or aan toedichtte. Het heele leven is niet waard, dat men er veel eerlyk gedoê aan vermorst. Voor wat, voor wien zou man het ook doen Wie erkent het, wie bedankt er voor, wien zal het nut brengen? Een zonderlinge, hartstochtelijke opgewondenheid maakte zich van haar mees- Maar Maandagmorgen is 't voorbij; de stad komt dan weer tot adem, de bevolking tot rust, althans voor het grootste gedeelte. Want vele halzen blyven nog gerekt, en vele oogen blyven nog lang uitkijken, om te weten, waar de ordelintjes zullen neerko men. Als ge alles hadt kunnen zien en betrachten, wat er rondom en tegenover de Koningin plaats heeft gehad in die eene week, dan zou 't u evenals zoovelen duidelijk zyn, dat de Prediker in zijn boek waarheid neerschreef in de woorden „ydelheid der ijdelheden, 't is alles ydelheid". Het aan rollen van koetsen achter het paleis, het bin nengaan van zoovele prachtige gewaden en schitterende toiletten is maar de buitenkant van het eigenlijk gedoe. Het dringen, het konkelen, het knoeien en intrigeeren, om toch maar in audiëntie te worden toegela ten, blyft voor den grooten hoop verborgen. In de tegenwoordigheid der Koningin zyn de ruggen krom, de woorden overdacht, de antwoorden te voren pasklaar gemaakt. Van natuurlijkheid in beweging of woord geen sprake, en de gesprekken tusschen de Koninklijke personen, na zulk 'n week, zouden 't aanhooren dubbel waard zyn. Of doorzien zy de comedie niet Komt do Koningin niet tot de overtuiging, dat al die mooidoenerij en al dat gekruip en gebuig te voren bestudeerd is? Krijgt zy niet den indruk, dat de stem, die tot Haar kweelt van onderworpenheid en toe wijding, 'n donder kan doen hooren van tirannie en eigenbelang Vermoedt Zij niet iets van wat er achter de schermon gebeurd kan zyn, vóór 't doek opging? Ik voor my geloof dit wel; Zy ziet er wel lief, maar niet onnoozel uit; en wat wy van Haar werkzaam leven te weten kwamen, doet het vermoeden ryzen, dat Zy Haar omgeving tamelijk wel doorziet. Ware dit niet het geval, dan arme Koningin, die zoo overgegeven zou zyn aan den publieken leugen, aan de intrige van ieder die over waarheid, belang van anderen en over zichzelven heenstapte, om te naderen tot aan den voet van Haar troon, om daar zyn valsche munt neer te leggen als 'n vrijwillig offer zijner ondeugdelijke adoratie. Ware dit niet het geval, dan zou Haar leven zyn, meer dan het uwe, meer dan het myne zelfs, eene groote comedie van ver gissingen en zelfbedrog. Het leven van vorsten of vorstinnen is zwaar, zeer zwaar. Niet zoozeer om de veel heid van arbeid, dien zy te verrichten hebben want och, voor alle werkzaamheden zyn wel mannetjes te vindon, maar zwaar ter oorzake van hun juist en zelfbewust standpunt tegenover hunne omgeving en tegenover zichzelven. Zooals van 'n dichter geëischt wordt, (zie een der vorige brieven), dat hy dichtby zie wat veraf ligt, en veraf zie wat nabij hen is, zoo moet ook 'n Koning de gave bezitten nog 'n ander por- soon te zien in den man die voor hem staat. Want de man, die voor de Koningin treedt, is 'n ander dan diezelfde man in 't gewone leven. De kleeren, die aangetrokken worden om in de tegenwoordigheid der Koningin to vertoeven, zyn paradekleeren, en dit kan misschien tor oorzake dor maatschappelijke verhoudingen verdedigd worden. Maar ook de stem is 'n paradestem en de tournure 'n paradetournure, zoodat de Koningin nooit de zuivere munt der waarheid in handen krijgt, als Zy niet bytjjds leerde den schijn van het wezen te onderscheiden. Dit is door alle eeuwen heen zoo geweest en de meest wyzo vorsten hebben dit ge, weten. De Indische koningszoon Siddartha die zich den eerenaam verwierf van Buddha gevoelde dit gevaar zoo diep, dat hy op 't onverwachtst, zonder iemand gewaarschuwd te hebben, zijn volk ging bespieden, dat toen in ellende on verlorenheid tegenover hem stond. Voor dat oogenblik wist hy niet anders dan van versierde huizen, mooi ge maakte straten, blyde gezichten en feest zangen; hy wist van geen rouw, geen ellende, geen ziekte, geen armoe of dood, totdat totdat hy de waarheid kennen leerde. En in dat uur had zyn wijding plaats. Sedert zyn de omstandigheden veranderd; ook de omstandigheden der vorsten. Zy leven niet meer opgesloten in hunne palei zen, in 'n geheimzinnige jsfeer van ongenaak bare Majesteit, maar bewegen zich onder hun volk alsZy bezoeken tentoon stellingen en ziekenhuizen, en wanneer 'n groote ramp het volk treft, gaan zy met de Pieten en Keezen uit het dorp mee naar de pier, om te trachten te redden wat nog te redden is. Zy schijnen zich dus toch wol bewust te zyn van de waarheid en den ernst des levens. En niettemin „Waar het woord des Konings is, daar is heerschappij; en wie zou tot hem durven zeggen: Wat doet gy „Toch is 'n arm en wy's jongeling beter, dan 'n zotte koning, die niet weet vermaand te worden." Maar wie zal hem vermanen? De Nathans, die hun koning tegemoet durven treden mot de woorden: „Gy zyt mee to kraken. Myn vriend de dokter vertelde. We hadden het over lastige nichten nichten die den dag stukslaan met breien en praten, en je een paar keer in 't jaar een briefkaartje schrijven h rizontaal en vertikaal om te verwittigen dat ze „een paar daagjes" beslag op je logeerkamer komen leggen. Nichten die je van den trein gaat halen met een kus, wien je je besten stoel geeft en je beste kamer, en die je na twee weken nog niet de deur uit kunt kry'gen Myn vrouw had er indertijd twee zoo zei de dokter ze zyn nu ter ziele. Het waren zusters en ze waren geen half uur van elkaar af te krijgen. Ik was pas getrouwd. Ik kende ze nog niet. En toen de oudste me deod weten, dat ze erover dachten bij goed weer een dagje naar Den Haag te komen om met den nieuwen neef kennis te maken, toen schreef ik hun dat het bezoek ons zéér welkom zou zyn, dat we de groote logeerkamer tot hun beschikking stelden en dat we hen met plezier zouden wachten. Ze kwamen. De een installeerde zich in mijn fauteuil, de ander nam myn schom melstoel in beslag. Voortaan zat ik, als ik tegen den avond doodmoe van de dagtaak thuiskwam, evenals myn vrouw, op een gewonen stoel. Enfin dat was het ergste niet. Het érgste dat was het eeuwige geratel van nicht Julia. Ze heetten Julia en Lydia. Julia was de oudste, twee-en-zeventig jaar en broodmager. Ze leed aan tabes, de stak ker. Maar praten praten kon ze nog beter dan Troelstra in de Kamer. De jongste, of liever de minst oude, was Lydia, vier-en- zostig jaar oud en in alle opzichten het lijnrecht contrast van haar zuster. Les extrêmes se touchent. Was Julia zoo mager, dat je als je haar wou aanzien altijd langs haar heen keek, Lydia die altijd op den schommelstoel ging zitten - was als een ton zoo rond. Stond Julia's snavel geen oogenblik stil, Lydia was degeen die altijd belangstellend luisterdo. Wat ze elkaar steeds te vertellen hadden mag de drommel weten 1 Zat Julia altijd met de handen over elkaar, Lydia breide kousen met onblusch- baren ijver. Ze zei dat ze het voor het oude- vrouwenhuis deed, maar ik heb haar er altijd van verdacht, dat ze met die aandui ding haar eigen woning bedoelde. En of een plaagziek noodlot het zoo gewild had, was Lydia's stemgeluid, de hoogst zeldzame keeren dat ze haar mond opende, van een goedigen, niet beslist onaangenamen klank, Julia, de praatgrage, had een stem om noten tar het verlangen, zich np eenigerlei wyze te wreken over de ondergane teleur stelling scheen over baar te zegevieren Zg koesterde een zeker soort hsat jegens allen. Hare zonderlinge houding ontging Ezelaar ook niet. Hg meende dat zg in eene voor hem gunstige gemoedsstemming verkeerde. Eindelijk bereikte men den zoom van het woud. „Laten wg wachten", zeide Elinore. „Wjj zjjn te ver vooruit Ali rifp uit de verte: „Daar ben jelui dan eindelijk!" Daarna begaf men zich naar het hout- vestersbnis. De houtvester, die ean jonggezel was, had zich alle moeite gegeven, zjn woon kamer een zoo behaaglijk mogelijk aar zien te geven. Hg had boven de deur een krans van trisch groen gehangen en een grooten ruiker wilde bloemen op t*fel geplaatst De lamp brandde reeds. Allen getuigden, dat zij hongerig waren en men nam dade lijk p'aats aan tafel Ali had haar tegen spoed van de wandeling gelukkig vergeten. Gaston en Heim die elk aan een zijde van haar zater, prikkelden haren overmoed, en na het eerste glas champagne was zg weer in hare gewone luidruchtigheid. Door het open staande venster drong de avondlucht binnen en deed een paar ran ken,die buitea langs den muur afhingen, hem en weer schommelen. De houtvester, die voor de deur zat en zijn pijp rookte, ver wonderde er zich over, dat zes menschen zooveel drukte maakten, terwgl hg zich ten zeerste verbaasde over het groot aantal ledige flesschen, Telkenmale als Gaston een nieuwe fleech aansprak, schreeuw die man!" worden van do hoven verwijderd gehouden. Gladstone, die Victoria de waar heid durfde zeggen, was by zyn leven niet in tel. Thorbecke werd 'n paar keeren ge dwongen tot aftreden. En toen hy stierf, liet hy zyn kinderen zonder fortuin achter. Profeten of staatslieden, die koningen ver manen durven, visschen achter 't net. „Aan de hoven der vorsten draagt men mooie kleeren." „Geenenkel koning weet de lengte zijner hovelingen, omdat hy ze nooit rechtop ziet staan." Enz.,enz.,enz. Is 't wonder, dat ik in de week die voorby is, telkens heb moeten denken aan het boek de „Prediker"? En dat ik dacht: er is 'n tyd om bezoeken af te leggen en 'n tyd om op audiëntie to gaan; 'n tyd om waardig en mannelijk te zyn, en 'n tyd om al wat waardig en kloek is verre van zich te houden; er is 'n tyd om te leeren en onderwezen te worden, en 'n tyd om naar de comedie te gaan als de Koningin er is; er is 'n tyd om waarheid te spreken en voor sommige menschen ook 'n tyd om in 't geheel zichzelve niet te zyner is 'n tyd om rechtop te staan en 'n tyd om zich te wringen in allerlei bochten; er is 'n tijd om woorden te spreken van waarheid en gezond verstand en 'n tyd om apekool to J verkoopen. „En ik stelde myn hart om mot wyshoid te onderzoeken en na te speurou al wat er geschiedt onder don hemel; ik zag al de werken aan, die onder de zon geschieden, en ik zag, dat het was ydelheid en kwelling des geestes. Ik stelde myn hart om wijs heid en wetenschap te weten, onzinnig heden en dwaashoid en ik ben gewaar geworden, dat ook dit kwelling is voor den geest. Want in veel wijsheid is veel verdriet, en wie zich wetenschappen verzamelt, verzamelt zich smart." En de slotsom van de paradeweek, die achter ons ligt, is de verzuchting van den Prediker: „IJdelheid der ijdelheden, 't is allemaal ydelheid." H. d. H. Nabetrachting. De waarde van het bovenaangehaalde boek acht ik niet zoo wondergroot, waar schijnlijk om deze reden, dat het in den Bijbel is opgenomen. Een zoo hooge plaats verdient 't naar myn schatting niet. de Ali dat hg de kurken moest laten knal len, en als dan de kurk tegen de lage zoldering sloeg, gilde zg het uit, hield de handen aan de ooren en mankte een beweging alsof zg aan Heim's borst be scherming wilde zoekon, De wyn had aller tong los gemaakt. Nu was ook Evelaar spraakzaam geworden En Elinore had uit wrevel ook meer gedronken dan zij gewoonlijk deed, Zg voelde, hoe hare slapen klopten. Op eens dacht zg „Allen drinken te veel —"en zg keok ver wonderd de rij langs. Heim's gelaat was vuurrood en Evelaar's mond had een merk waardig overmoedige en besliste uitdrukking aangenomen Senkbsch brabbelde en sna terde alles dooreen. Hg scheen dronken. Eüoore staarde met ontzetting naar hare om geving Walging snoerde haar de keel dicht. Daarna schoof zg haar glas zoo driftig terug, dat hot omvielzg stond op en begaf zich naar het venster. Evolaar stond insgelgks op en kwam naast haar staan. Gaston sloeg hen tersluiks gade. In de verte hoorde men nu het geluid der naderende rijtuigen. Ea even plotseling als zg van tafel was opgestaan, keerde Elinore nu naar tafel terug on nam weer plaats. Drie wagens kwamen nu het plein opGaston's break, A'i's Rissische schim- ma's en de jachtwager, dien Elinore gewoon was te nemen. Trots da heerschende luidruchtigheid, waren toch allen dadelyk bereid, op te breken. „Schgot de maan nog riep Senkbsch en maikte knipoogjes naar G'Ston, wien Ali juist een paar vuuxroode zacd- anjelieren in het knoopsgat had gestoken.I Het was me dikwijls een afgrijselijke marteling, als ik erg moe thuiskwam, een zestig patiënten had geholpen in de wor steling tegen ziekte en dood, myn hoofd had gebroken op de moeilijkste en wan hopigste gevallen, en de oogenblikken dat ik van den een naar den ander reed had benut tot het lezen van een ingewikkelde pas-uitgekomen brochure op medisch gebied, als ik dan thuiskwam, zeg ik, hongerig en i moe, en ik had dan 's avonds nog een uitgebreide correspondentie na te lezen en met een enkel woord te beantwoorden, om dan het doelloos gesnater van nicht Julia aan te hooren, dat, ook al luisterde ik er niet naar, als een vjjl door myn hersens kraste. Dan had ik weieens een heelen toer om de meest elementaire voorschriften der wellevendheid in acht te blyven nemen. Eens vroeg ik haar „Och, nicht Julia, ik heb hier een brief over een heel ingewikkelde kwestie. Doe me een plezier, als 't u blieft, en wees eens vjjf minuten stil." Maar, och hemel, had ik me mond maar gehouden Want nu begon het lieve leven eerst recht „Ik stil wezen? Maar ik doe al niets andersBen ik dan nog niet stil genoeg Natuurlijk, ik hob het weer gedaan! Als er hier wat gebeurt, is 't altijd nicht Julia die erover aan wordt gesproken. Hoor je het, Lydia? Ik moet stil wezen! \Vyf minuten 1 Net of ik niet altyd stil ben 1 Net of ik niet altyd erop zit te letten of Frans ook ingewikkelde brieven heeft. Maar je meent het niet, wel Fransje? Je zegt het maar uit gekheid, niet Verbeeld je, waarom zou ik niet vyf minuten stil willen wezen om jou in staat te stellen je brief te beantwoorden Neen, een nicht die zóó hard en onbeleefd is, heb je gelukkig niet, jongen? Wat zog je? Meen je het wél Neemaar heb ik van me leven 1 Hy zet werkelijk een gezicht of hy het meent. Nu goed dandat kan ik óók nog wel dragen. Ik zal je toonen, dat ik vyf mi nuten stil kan zyn. Je dacht zeker van niet, hé O 1 wel een half uur ook, hoor. Ik zal niets meer zeggen. Van dit oogen blik af zeg ik geen woord meer! Vandaag niet! En morgen niet. En overmorgen óók „Ik weet niet „Hoe verdoelen wjj ons nu over de rij tuigen vroeg Heim. „Ja zeker naar het gelukkige toeval het schikt", riep Senkbach en wierp een emachtenden blik naar Elinore. „Mijnheer von Heim", zeide Ali en spitste haar mondje om een bevel uit te vaardigen, waaraan niemand het wagen zou weer stand te bieden. „Ik rjjd met u ik noodig u uit ik heb immers myn eigen rijtuig hier Ssnkbach sloeg den blik naar den grond. Hij peinsde er over, zijne vrouw nog eens geducht te ergeren en stelde voor, niet van de rijtuigen gebruik te maken, maar ook den terugweg te voot af te leggen. Maar niemand luisterde naar hem. Gaston maakte er Ali een verwijt van, dat zg niet met hem wilde rijden, terwijl Heim afwezig was om naar haar bocqiet te zoeken. Eli nore stond wat van het andere gezelschap afg'zmderd en haalde eens diep adem. „Ha 1" zeide zg, „ik zou het in die be dorven atmcFteer niet laDger hebben kunnen uithouden. Hebt gij mjjn parasol?" vroeg eg, zinder om te zien naar wie er achter haar stond „Gij hebt't gehoord: wjj rijden zooals het toeval ons samenvoegt. Kom, laten wg een voorbeeld gever, anders duurt het nog een eeuw vóór we opbreken. Moet ik voor rjjden, Gaston Zij nam reeds met Evelaar in den jacht wagen plaats. „Och, noen noen I" riep Gaston uit „Laat mg „Mjja bloemen I" hoorde men nu Ali luide roepen. „Mijnheer voa Heiih, myn bloemen I Harst u dan toch „Halt 1 Halt!" stotterde Senkbach, die niet. En als ik het zoo niet langer uit kan houden, dan ga ik maar heenDan ga ik heen versta je 't Frans? Nee, luister nu nog eens even naar me! Je wilt me toch bet leven hier niet onmogelijk maken, wel Verbeeld jeDat weet nichtje toch ook wel beter, niet, dan dat ik niet stil zou kunnen zijn. Als ik wil. Als ik wil, zie je. O, ik zal zwijgen als het graf! Geen stom woord krijg je meer uit meDan kan je werken, hè Frans Maar je nicht is voor haar pleizier uit logeeren Hy vraagt me of ik vyf minuten stil wil wezen Een eigenaardige opvatting heb je van je plichten als gastheer, neefje, dat moet ik zeggen. En hadt jo het dan nog op een anderen tóón gevraagd, zie je. C'est le ton qui fait la musique. Dan zou ik het je niet kwalijk hebben genomen. Maar ik neem het je nü óók niets kwalijk, o! in 't minst niet, Fransje! Ik zal alleen maar toonen, dat je tot geen doovo gesproken hebt. En nu zwijg ik't Gaat by my niet 't eene oor in en 't andere uit, dat weet jelie wel. Jelio kent nicht Julia toch wel, niet?Zoo'n hartelyke opmerking klinkt nog jaren na in mijn hoofd. Ik zal het een heelen tyd ver goten, maar als ik je dan weer zie, dan denk ik er toch onmiddellijk weer aan. Ja, ja, nicht Julia is nog niet zoo oud als zy er wel uit ziet. En al ben ik dan ook duizend maal jelie nicht, die het goed met jelie meent en die genoeg in de wereld heeft rondgekeken om te weten hoe men derge lijke aanmerkingen heeft op te vatten, ik ben daarom niet minder gevoelig voor een beleediging dan de eerste de beste. Nu weet je 'tl En nu hou ik verder me mond zoolang ik nog in jelie huis ben. Maar ik zal jelie niet lang tot last meer zyn, o nee. Nicht Julia weet wel wie haar graag zien en wie niet. Ziezoo, nu is het eruit, en al heb ik je misschien nu ook nog een oogen blik afgehouden van je gewichtigen brief, die voorgaat boven je nicht, ik heb myn hart eens lucht gegeven en laten zien, dat ik, met al me twee-en-zoventig jaren, me de kaas niet van me brood laat eten, zelfs niet door hen die voor me het liefste op aarde zyn." Zy hield even op om adem te scheppen. Ik had grooten lust „amen" te zeggen, maar ik bedwong my. En terwijl zy na een kleine doch noodzakelijke pauze om haar neus te snuiten en haar oogen uit te vegen, die wat vochtig waren geworden, weer met frisschen moed begon, schoof ik myn brief opzy. Het was een van myn huwelyks-prin- cipes nu is het wat gesleten, maar toen waren wy nog in 't eerste jaar om na hot eten nooit naar myn studeerkamer te gaan. Ik schoof den brief dus opzy en be loofde intusschen myzelf er wat op te zullen vinden. En ten slotte vond ik er dan ook wat op. Een probaat middel. Den volgenden middag liet ik myn cou- peetje even stoppen voor een van de groot ste conflseurs van de stad. 's Avonds was nicht Julia natuurlijk weer bezig. Aan tafel zwoeg ze nu en dan even om een lepeltje soep of een aardappel naar binnen te werken. Maar zoo gauw toen wy ons, na het dessert, in de andere kamer be gaven om een kopje koffie te savoureeren, toon liep haar ratel weer als een perpetuum mobile of als een waterleidingkraan die lek is. Het was niet te stoppener was met geen stok tusschen te komon. Doch toen de koffie naar binnen was en ondertusschen in de huiskamer de tafel was afgenomen en met het theegerei getooid en wy ons weor uit den salon terugtrokken, toen haalde ik de brieven voor den dag en was het oogenblik om myn probaat middeltje te beproovon aangebroken. Het was toen net in de dagen dat die groote vierkante nougatbrokken met choco lade eromheen in de mode kwamen. „Nicht", zei ik, „ik heb vanmiddag uit de stad iots lekkers voor u meegebracht. Dat is iets nieuws en dat moet u eens proeven." Meteen duwde ik haar zoo'n nougatbrok in den mond. En het hielpMet haar magere, aftandsche mondje zat ze te kauwen, te kauwen 1 De nougat smolt niet. Ieder oogenblik kleefde ze aan onderkaak, aan bovenkaak, aan ver hemelte, en dan zat nicht Julia te kauwen en de wanhopigste pogingen te doen om een woord uit te brengen, terwyl de chocolade langs haar mondhoeken droop. Ze zat te kauwen en het hielp éénig-mooi 1 „Neemt u er nog eentje." zei ik toen ze na een half uurtje weer loskwam. En ze wou wel. Ze vond het wel lekker. Nicht Lydia moest ook proeven, natuurlijk maar een paar kwartjes nougatbrokken had ik er wel voor over per avond. Onderwijl zat ik rustig myn brieven te lezen en te schrijven. Vele avonden ging het zoo probaat. Toenop eon avondstop ik ze allebei een nougatbrok in d'r mond en nog geen twee minuten latordaar begon nicht Julia 1 Ik hield me goed en prosonteerde een tweede nougatbrok. Ander halve minuut later begon nicht Julia weer. nog ia do deur stond. „Ik moot toch ook mede, waar zyt ge toch Hy kwam bjj Ali's rjjtuig, maar maakte terstond rechtsomkeert, toon hg dat har kende, liep nu naar de andere rijtuigen en was zeer teleurgesteld, toen hg de tweede plaats naast Elinore bezet vond. Eindelijk gehoorzaamde hg aan Gaston's ongoduldig roepen en nam in diens rgiuig plaats. Da' paarden haalden nu aan, de rgtnigan reden wegElinore achtersan, Het nachtelijk duister omhulde hot woud. Maar eensklaps, op een plek vanwaar men een vrjj uitzicht hsd, in de richting van het meer, was de horizon vnurrood ge- kleurd. De rijtuigen bleven staan. Men riep elkaar toe„Ziet gjj dat schijnsel 1 Dat is brand 1" „Is het niet in de richting van Wied?" snaterde Senkbach en maakte daardoor zjjne feestgenooten nog angstiger. „Om 's hemelswil", gilde Ali. „Voorniets ben ik zoo bang, als voor brand!" Evelaar ging in den wagon staan ea keek rond, „Neen I Wied ligt meer rechts, de brand moet vlak ba hot moer zyn „Het kan Essenbach tooh niet zjjn?" schreeuwde Senkbach. Nu huiverde Elicoro. Dat koa zy tcch niet denkon, Essenbach 1 en als stond het er mede in verband, met dezoa gebee- len dag, met deze dwaze uren van vertwij feling en wrok, drongen zich de vragen aan haar np Waarom was Paul heden niet gekomen? Waarom was bjj nu jaist desen avond niet bjj haar gebleven „Ik zal snel vooruitrjjden 1" riep nu Gaston uit.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5