Zonnestofjes.
Zondag 2 Juni 1907.
5ie Jaargang. No. 4261.
TWEEDE BLAD.
De Moeder.
FEU! L LET O N.
Binnenlandsch Nieuws.
Naar het Duitsch
van
Clara Viebig.
Men had haar als landloopster opgepakt en in het
hok gestopt. I oen de gendarme haar op het eenzame
pad door de sombere velden tegenkwam, had zij juist
een paai bij den herfstoogst vergeten rapen uit den
akker getrokken en liep daar op te knabbelen met
grage tanden.
De regen stroomde neer, natte sneeuw viel er ook
tussehenbeideover de onafzienbare, boornlooze vlakte
loeide ,de wind en zweepte de kleederen.
Geen schoorsteen, geen rook, geen beschuttend dak.
Verlaten liep zij maar voort. Het mutsje, dat de
1 oolschc landmeisjes droegen, kleefde haar nat op het
hoofd. De wind had de haren daaronder los gemaakt, glad
en zwart als ravenvederen hingen zij haar in Jiet ge
zicht.
Geen mantel, geen doek, geen warm kleedingsluk.
Zij liep door de koude, grauwe schemering van den
Novembernamiddag, of zij zoo van haar werk kwam
in korten rooden rok gescheurd en vuil het lijfje
zonder mouwen, hemdsmouwen die tot de ellebogen
reikten, het blauwe glasparelsnoer om den hals.
„Waarheen?" vroeg de Pruisische gendarme, die hier
heel waakzaam was. De Russisch-Poolsche grens was
niet ver af.
Zij zag hem aan met groote, glanslooze oogen.
Hij pakte haar bij. den blooten arm, die blauw was
van de koude.
„Waar moet je heen? Waar kom je vandaan?"
Zij schudde langzaam, het hoofd, wees met den vin
ger naar haar lippen, naar haar ooren, naar haar voor
hoofd, en schudde daarna nogmaals van neen.
Nu begreep hij, dat zij geen Duitsch verstond pn
hij herhaalde zijn vragen in het Poolsch.
Een heldere glans blonk in haar donkere oogen op,
toen zij haar moedertaal hoorde. Zij gaf evenwel geen
antwoord. Zij wees slechts met den arm achter zich,
waar de troostelooze velden zich verloren in de vallende'
duisternis, en slechts hier en daar in vage om
trekken eenige landhuizen opdoken, schijnbaar éénig
overblijfsel van wereld en menschen.
„Daar kom je dus vandaan?"
Zij knikte.
,.En waar ga je heen?"
Weer hief zij den arm, op en wees langs de onafzienbare
vlakte, waar de wind overheen snoof als een honge
rige hond over een ledig bord.
„Je papieren?"
Zij toonde de ledige handen.
„Dan moet ie met mij mee!"
.Met een gebaar, dat niet voor misverstand vatbaar
was, sloeg hij de hand aan zijn sabel, en greep haar
vaster.
„Dali
Zij stiet een kreet uit, die scherp als een trompet
stoot boven het huilen van den wind uit klonk, rukte
zich met geweld los en snelde heen.
Hij haar na. De landloopster wilde ontvluchten, zeker
had zij dus gestolen, of misschien zelfs spionneerde zij
wel voor smokkelaars. Reeds greep hij haar weder bij
den fladderenden rok vast.
„Genade, panje soldaat, genade!"
Dat was het eerste woord dat zij sprak; huilend
zonk zij neer op den modderigen, doorweekten akker
grond en omvatte zijn beenen.
Zij kuste hem de knieën.
„Laat mij gaanIk moet gaan, verheel ver
Haar oogen staarden hem aan in naamlooze ontzet
ting, zij wrohg zich de handen, en klemde zich dan
weer pan zijn beenen vast. Toen hij zich losmaken
wilde, greep zij krampachtig zijn jas.
„Sta op!"
Zij stond niet op. Als een pak lompen lag zij aan
zijn voeten, geheel ineengedoken, een toonbeeld van
ellende. Met geweld moest hij haar overeind trekken,
zij beet en krabde en schopte en worstelde. Daarna
scheen zij geheel en al uitgeput te zijn, niet meer in
staat, de voeten te verzetten. Hij moest haar meer
sleepen, dan dat zij zelf liep: had hij: haar losgelaten,
dan zou zij neergezonken zijn.
En den ganschen langen, moeilijken weg door kreet
zij wild, woest, zonder ophouden, aan één stuk door.
En telkens weer wierp zij zich op den grond en wilde
niet meer opstaan, en hij moest haar duwen en trekken
en stooten.
,.Ik moet ver weg! Ik moet gaan... Ik moet!"
Zij vervulde den nacht van haar klaaggeschrei, haar
gejammer trilde door de lucht, de gierende wind, tot een
loeienden storm aangewassen, droeg het voort.
De gendarme was er akelig van geworden. Hij was
blij geweest, toen hij eindelijk, laat in den nacht, ba
dend van zweet Gnesen bereikte, waar hij de waanzinnige
afleveren kon.
Daar zat Kazia Giemzianka dan in de gevangenis.
Haar naam had zij genoemd. Ook had zij gezegd,
waar zij thuis behoorde: Szczurora was haar woon
plaats. Daarheen wilde zij zich dan ook begeven. Dat
had men eindelijk eruit gekregen.
Als een krankzinnige liep zij den morgen nadat zij
opgebracht was, in haar cel rond, zij bonsde met het
hoofd tegen de deur, zij sloeg met de vuisten tegen
de kale muren:
„Szczurora ik moet er heen! Szczurora!"
zii lansen thH S ?emen' 113,1 wezenloos bleef wijl ze staan bleef. i
socn en hi-i t,,L- u i i staan en staarde naar de Verschrikt draaide het meisje zich om en staarde
uit i-n en/,™., i neusvleugels zetten zich de vragende aan. toen was zij met een sprong over- u
den houten eoeeuo den warmen damp op, die uit eind, mohu salderend voor haar meesteres, en viel ter- v
vineeis zii h aP omnoog steeg. Reeds kromden haar Slonu weer neer, om den zoom van haar japon te kus-
omnpilw i»„ wniangend. Maar toen sprong zij weer sen. Zij ueed dal met een wildheid, een haristoehtelijk-
hmt.'m ,i„ n c. Ul °P en sloeg weder jammerend heid, uie naar meesteres terug deed wijken.
nuien: „Szczurora! Szczurora!' Uit uie geoogen gestalte spruK zware, oitiere ellende;
•ok de hand
den schouder
links langs haar glimlachenden mopd afvielen. Zij hield
de armen, of zij een kindje wiegde, dat zij heel vast
aan de borst drukte. Haar geheele wezen scheen te
rcranderen, zich op te lossen als een ijsklomp in het
voorjaar, te versmelten in tranen.
„Hoor nu verder," sprak de landheer, „nu kemt de
tweede brief
iVlon knr» - i 1 U1_- gcuugcu apiutv
van het halt verhongerde schepsel niet ge- de jonge rouw besefte -er iets van. Zij tr
°'u 1'j._WUar ZIJ van(Iaan gekomen was. Op uiie uil u-n mof en raakte met de vingertojipen d
vragen schudde zij met het hoofü: „Szczurora!" aan van de knielende.
inüelijk sprak men haar kalmeerend toe: at scheelt er aan?" herhaalde zij nog eens, in
j. ii ma® 'mmers naar Szczurora, zeker, naar Szczu- georekkig Poolsch.
°ra' „Szczurora! Szczurora!"
toen wierji zij zich oji het voedsel en sloeg alles
gretig naar binnen. Het heen en weer loopen hield op.
in een hoek van de cel zat zij plat op den grond, in
doffe mijmering, en wachtte.
Daar buiten woedde de wintersneeuwstorm en maakte
alles gelijk onder het eentonige dekkleed.
Waai uc akker zich uitstrekt, waar de waterput ligt.
waar de greppel dreigt, waar de straatweg loopt wie
kan het zeggen? Alles wit En korte dagen, waarvan
de morgen reeds weder op den. avond gelijkt! Alles
duisterJ
Wat zou men met haar beginnen? Zij was slechts
wegens landlooperij opgepakt, men zou haar spoedig
moeten loslaten. Maar was dat thans geen gruwel?!
Zij evenwel smeekte: „Szczurora!" steeds met de
zelfde, onveranderlijke vurigheid en omklemde de knieën
van elk die in haar gevangenis kwam.
Daar kwam op een dag de inspecteur van den heer
Von Dalchow op Przysienowo tegenwoordig Wil-
helmshöh geheeten aanrijden en eischte een weg-
geloopen dienstmeid terug. De deerne, die sedert een
week spoorloos van het landgoed verdwenen was, moest
naar de beschrijving een en dezelfde jiersoon zijn als
de landloopster.
Kazia stond sidderend uit haar hoek op, toen men
haar riep:
„Kom!"
Met snelle schreden ijlde zij door de gangen, met
een luiden vreugdekreet begroette zij aan de
deur de vrije lucht en strekte verlangend de armen uit
naar het sneeuwige verschiet:
„Szczurora
Daar voelde zij zich aangegrepen. De vertegenwoor
diger van den landheer schudde haar heftig heen en
weer.
„Psia krew, vervloekte deerne, wat heb je weg Je
loopen? Nu zal je..
En hij hief de zweep op.
„Gebruikt u nog de kat met negen staarten op Przy
sienowo, mijnheer de inspector?'' vroeg schuchter een
van de omstanders.
„Zijn wij dan soms Russen of Polakken? Wij zijn
Duitschers
Maar daarop knipoogde de inspector en voegde fcr
zachtjes bij
„Alleen maar de zevenstaartige, alleen maar de ze-
venstaartigePsia krew, deerne, wil je wel eens in
stappen?"
En zij werd achter in de brikska geworpen. Op een
bos stroo nam de gendarme naast haar plaats, voor op
den bok zat de inspector en liet den schuimenden
paarden de zweep om de ooren suizelen.
Zoo vlogen zij heen, zonder ophouden, in razende
„Ik Kasimir Giemzianka en mijn vrouw schrijven u
en spreken u toe met hel woord Gods: Geloofd zij
Jezus Christus en Zijn Moeder Maria!
„En nu schrijven wij u en vragen, of ge gezond
zijl? Wij zijn allen gezond, ook Gregor, uw zoon. Wij
verwonderen ons cr slechts over, dat gij nog in het
Meunend wrong de ongelukkige de handen, hield toen geheel niet aan hem gedacht hebt, terwijl andere meis-
de velletjes papier in ue hoogte en zwaaide ermee jes, die eerst in November vertrokken zijn, hun kin
door de lucht. deren reeds tien gulden gezonden hebben.
„Je hebt zeker slechte lijding van thuis? „Ln gij hebt mij: uw jongen achtergelaten, geheel
ivievrouw Von Dalchow zag om zich heen. Haar man naakt, en ge denkt er niet aan, daarnaar te vragen,
had niet gaarne, dat zij met de ondergeschikten praatte. Tk heb geen vermogen. Ik zal ook van hier weg
Er was evenwel niemand in de natnjheid. trekken, wat moet ik dan met uw naakten bengel aan-
„Is er iemand gestorven?' vangen? En al had ik ook eiken dag twintig kopeken ver-
„Lezenlezen, Kermde de vrouw en zwaaide met de diend, dan zou dat nog niet voldoende zijn om den
papieren, dat zij in den wind wapperden. bengel te kleeden.
,,'k Heb een urief van thuis... ik kan niet lezen! I „Rn- nu stuurt gij terstond wat voor den jongen
Ik heb gevraagd... niemand kan lezen... niemand 0f ge kunt hem komen halen. Ik houd hem dan slechts,
kan schrijven.... niemand! Pani, paniSzczurora, als gij mij elke maand drie gulden voor hem zendt. Ove>
Szczurora!' rigens kost hij mij meer dan drie gulden in de maand,
lil naamlooze ellende hield zij de papieren in de, Want behalve, dat men hem kleeden moet, moet men
als biddend tegen elkander gelegde handen, aan haar jleln 00k nog eten en drinken en bewassching geven,
meesteres voor. Deze overwon haar tegenzin en nam de dat het ongedierte hem niet verteert. En hij is nog
vuile, vettige blaadjes aan. Een glans van vreugde gleed geen twee jaar. Ge kunt dus begrijpen, wat zoo'n kina
over het magere gelaat van de arbeidster, zij opende Rost.
de lippen, een gansche stroom van woorden barstte i ^Jj. denk er niet aan, vreemde kinderen om niet
los: lang onderurukte, korte, rauwe, gestamelde klan- {e ejen te geven. Andere meisjes betalen zelfs tien gul
ken, beden, klachten, smeekingen, zegeningen. Dat den voor haar kinderen en leggen zich daarbij neer.
ruischte en bruiste in één golf door. Mevrouw Von Qe zjjt nog goedkoop af.
Dalchow verstond geen woord. j „Wanneer ge alzoo binnen acht dagen geen geld voor
„Ik versta je niet," zeide zij medelijdend, en haalde den bengel zendt, dan mag hij gaan bedelen. Ik houd
.schouders nn lïnnrnn keek rii naar het rtanierhem Tlict
de schouders op. Daarop keek zij naar het papier
Poolsch, dat kon zij niet lezen!
„Ga maar naar den inspector, die zal het je voor
lezen, arme ziel!"
„Nie, nie, niechce neen, neen, ik wil niet!"
Opspringende schudde zij heftig met het hoofd, er
fonkelde iets schuws in haar oogen, haar dicht bij
„Ik werp hem de deur uit. Dat zweer ik je!
„Mogen de vossen hem verscheuren!
„Wees alzoo indachtig, wat ik u geschreven heb.
„Kasimir G i e m z i a n k a."
„Om Godswil!" riep mevrouw Von Dalchow en zag
ontsteld haar man aan, „hoe verschrikkelijk! Als die
wilde zij wegsluipen, haar voeten sleepten haar na,
een zware last scheen haar te drukken.
Mevrouw Von Dalchow riep haar terug.
„Geef mij je brief, ik zal hem mijnheer laten zien,
die kan hem lezen."
Aarzelend bleef het meisje staan, met de hand tegen
de borst gedrukt.
„Geef hier!"
De toon was nu bevelend.
De arbeidster boog zich heel diep, haar voorhoofd
raakte den zoom van de japon harer meesteres.
„Kan niemand lezen,stamelde zij op hart-
roerenden toon. „Lezen, pani, lezen!"
Toen mevrouw Von Dalchow haar man de vuile pa
pieren gaf, was hij zeer ontstemd.
„Ik heb je verzocht, je niet met dat volk in te laten,
vaart. Geen weg, geen velden, alles troosteloos ieen- Constance! Nu, je zult er ook wel gauw genoeg van
tonig. Alles gelijk. Wit, doodskil het onafzienbare land. hebben."
elkander staande wenkbrauwen trokken zich geheel sa- vreeselijke man nu misschien dat arme kind buiten de
men, haar gezicht vertoonde weer de oude, sombere deur geworpen heeft!"
uitdrukking. Zij greep naar haar papieren, drukte ze I 7jj boog zich snel over het met kant omzoomde bedje
tegen de lippen en verborg ze haastig, als een bedreigd jn de wieg en legde als beschermend de beide armen
heiligdom, tusschen haar kleeren. Met gebogen hootd erover.
ROMAN
van
OTTO VAN LEITGEB.
42. 0
„Wie, die bemint, luistert naar de stem van een
ander?" zeide Elinore tot zich zelve. „Misschien is ne
zoo wel het beste." Voorzichtig liet zij er op vol
gen: Wat dan, als ik je zeide, dat jij een onervaren
kind 'nog bent gebleven cn de wereld noch de men
schen kent? Of - wanneer ik je zeide. om maar
iels te noemen dat iemand jou liefde met pou
kunnen waardig zijn?" i,„„i,
Janc's oogen flonkerden, en vol verwachting keek
zii hare vriendin aan. Wanneer men dat zeide, al
vilden duizenden, al wilde de geheele wereld dat zeg-
Ontroerd zcidc Elinore nu: „Neen, neen, neen, Jane
Wanneer eenc liefde echt en vidkome.i is la'Hci /ij
laar niemand en niets. Zij is >et groo tc en heer
iikste en het eenigste, wat God ons schenken Kan.
in wij moeten daarbij: niets anders willen hooren,
lan wat ons hart gelooft...
Toen viel Jane haar innig m de 1 ede. „Ja. L
inri< hel is waar eerlijk waar; ik heb hem lief. Zoo
ïore, net is waar, ccinj'i „idc iPr we-
vaar en zoo sterk en zoo gehee,1
ehl l-'n 7\r al wist ik niet anders dan kwaads \.in
icm al zou hij ook iets begaan hebben, wat men
.11, al zou qj wezen alle menschen hem
lok met den "vinger n'a, al' kon hij ook nergens vreug-
le nercens vrede vindenik zal hem bijstaan
wïfnt ig heb hem lief. Elinore! Ik bemin hem...
Een agent had in den tijd van den rapenoogst vrou
wen over de grenzen gebracht. Hij dreef ze naar de
landgoederen toe als een kudde vee. Zij droegen allen
een bundeltje en gingen op bloote voeten.
Kazia uit Szczurora had zelfs geen bundeltje gehad.
Al wat zij bezat droeg zij aan het lijf.
De agent bracht haar naar Przysienowo zij was een
meid met sterke armen, de heer baron zou zich niet
bedrogen vinden en zoo werd er een contract gemaakt
voor een jaar, men drukte! Kazia een pen in de hand eni zij
teekende met een kruisje.
Daarop verwijderde zich de agent. Zij evenwel liep
hem na tot aan het hek en hij beloofde, in Szczurora
de groeten van haar te doen en te zeggen, waar zij
was. Zij keek hem na, zoo lang zij hem zien kon.
Bij den rapenoogst had zij: wakker meegeholpen
werken kon zij als een paard zij was ook vroolijk
geweest met de anderen, als de opzichter 's avonds
een borrel uitdeelde. Maar daarna werd zij stil, met
eiken dag stiller. Als een geslagen hond sloop zij op
het erf rond; steeds somberder werden haar donkere
oogen. Zondags stond zij buiten de deur en staarde
in de Novembergrauwe, eindelooze verte. Op een goeden
dag was zij verdwenen.
Nu had men haar weer teruggebracht. Als een zak
liet men haar zware lichaam van den wagen ploffen.
Een uurtje later ging zij weer, alsof er niets gebeurd
was, den stal in en droeg over de blauwe schouders
de riemen, waaraan de zware emmers met kalvermelk
hingen.
Die zou niet meer wegloopen, daar was de inspector
zeker van.
Winter, /altijd winter, eindelooze winter.
Heden was het de eerste zachte dag'in het vroege
voorjaar, mat scheen de Februarizon. De binnenplaats
was een waterplas, de tuin ook, maar op straat voor de
poort verhief zich een smalle, droge strook gronds uit
de modderpoel, daar kon de jonge mevrouw van het
heerenhuis, op en neer wandelen. Zij was pas van het
kraambed hersteld. Terwijl zij langzaam, met onhoor-
baren tred op en neer liep in haar gummi-overschoenen,
zag zij een van de arbeidsters aan den rand van den
greppel zitten. Waarom was die niet met de anderen
aan het middageten?"
Grof gebouwd en mager was zij, als een sombere
schim met haar ravenzwart haar. Zij zat met den rug
naar de straat gekeerd en liet de beenen in den greppel
hangen. Zij mompelde zacht voor zich heen. Nu snikte
zij het luide uit, bracht een paar blaadjes papier aan de
'ippen en kuste die met hartstochtelijke vurigheid. Haar
geheele lichaam beefde.
„Wat scheelt er aan?" vroeg de jonge mevrouw, ter-
Verscheiden dagen lag de brief op zijn schrijftafel
zonder dat hij eraan dacht, maar eindelijk liet hij
toch Kazia Giemzianka roepen.
Zij kwam op bloote voeten en verspreidde een door
dringende lucht van zurige kalvermelk en koemest. Bij
de deur bleef zij staan en keek met wezenlooze oogen
strak voor zich uit. De heer Von Dalchow zat aan zijn
schrijftafel, mevrouw bij den warmen haard haar
kindje te wiegen.
„Kazia Giemzianka, hier zijn twee brieven voor je,"
sprak de landheer. De eene is van vijftien November.,
acht dagen voordat je bent weggeloopen. De tweede is
van 15 Januaridat is ook ai een heele tijd geleden.
Luister, wat zij je schrijven!"
En hij las:
„Lieve Kazia! Wij richten ons tot u met het woord
van Christus: Geloofd zij Jezus Christus en Zijne Moe
der Maria! Nu berichten wij u, lieve Kazia, dat pan
Bremmler ons heeft verteld, waar ge zijt. Wij verheu
gen ons erover, dat ge gezond zijt, en dat het u goed
Dat uw zoontje Gregor zoo'n aardig jongske is, weet
ge zelf wel.
„Nu verzoek ik u Gregor, uw zoon, dat u
mij niet vergeet, en wanneer ge zelf iets hebt, dat ge
mij eenige grosschen zendt, opdat ik wat kleeren kan
koopen, want ge weet, dat wij het hier zeer karig
hebben.
,,Nu meld ik u, als uw broeder, Kasimir Giemzianka,
dat wij alle gezond zijn, ook Gregor, uw zoon. En
het gaat hier zooals altijd, er is geen nieuws.
„Nu leggen wij de pen neer. Wij groeten u duizendmaal
en millioenen maal, ik Kasimir Giemzianki, mijn vrouw
en Walek en Sochkaen ook Gregor groet u, als een
lieve zoon zijn moeder.
„En Marischka groet u, de keukenmeid van het land
goed. Als ge geld zendt, adresseer het dan aan haar,
dan krijgen wij het eerder.
„Nu vragen wij u, lieve Kazia, hoe het u gaat? Blijf
gezond! Tot wederziens! God behoede u! Amen.
„Uw broeder
„Kasimir G i e mz i a n k a."
De heer Von Dalchow wierp het velletje papier neer. 111 -. f
Triooi-I w„ rinm- Hen nndnrwii- aanhouding was verzocht, namen hem in hun midden,
Haar echtgenoot haalde de schouders op.
„Och, het zal nog wel zoo'n vaart niet geloopen
hebben ineens! Kazia Giemzianka," riep hij de ar
beidster toe, „heb je gehoord, wat ik gelezen heb?"
„Ik heb het gehoord."
„Je hebt er weliswaar nog geen recht op, maar ik zal
je uitbetalen, wat je tot dusverre verdiend hebt. Zendt
dat naar huis."
Haar schuwe, matte blik was strak vooruit gericht! Haar
tranen waren gedroogd, geen spier in haar gelaat ver
trok zij, zij opende nauwelijks de bleeke lippen, ter
wijl zij toonloos mompelde:
„Kasimir Giemzianka heeft gezworen. Te laat!"
Langzaam keerde zij zich om en wilde heengaan.
„Halt!" riep de landheer haar na. „Bedank mevrouw
eerst
„Padam do nóg!"
Zij bukte zich stram en kuste het kleed van haar
meesteres, daarop ook de jas van den landheer. Toen
ging zij heen.
I11 den nacht brak er een wervelstorm los over Przy
sienowo, en bracht nog eenmaal den winter terug. Den
volgenden morgen was alles wit, tot in de eindelooze
verte.
Waar de akker zich uitstrekt, waar de waterput ligt,
waar de greppel dreigt, waar de straatweg loopt
wie kan het zeggen?!
Des morgens was Kazia Giemzianka weder verdwe
nen, maar de gendarme bracht haar niet meer op.
Ook in Szczurora is zij niet aangekomen.
De 100.000.
Door een 70-tal personen, te zamen vormende een
loterjjclub, die gevestigd is in het café van den heer
Vermeulen, op den hoek van de Hazenbroekstraat en
Nicolaas Beetsstraat te Amsterdam, was 'n heel lot
genomen in de Staatsloterij. Gisteren viel daarop de
honderdduizend, wat, zooals te begrijpen is, groote
vreugde bracht in de loterjjclu!waarvan hoofdzakelijk
diamantbewerkers, onder wie werkloozen, lid zijn.
(„Tel.")
Een mislukte trouwpartij.
Op tragische wijze werd de vorige week te Maastricht
de voltrekking van een huwelijk verhinderd.
Zoonlief had de toestemming noodig van papa, welke
daartoe uit Amsterdam zou overkomen, doch hoe men
ook keek, de zoozèer verwachte verscheen niet.
Wat was er gebeurd Papa, die op zijn doorreis aan de
verleiding om ook Sittard eens even te bezichtigen, geen
weerstand had kunnen bieden, onderbrak dus aldaar
zjjne reis.
De maréchausséos, die in den man een zekeren J. H.
van V. herkenden, wiens signalement op drie plaatsen
in het „Algemeen Politieblad" stond afgedrukt en wiens
XXXIV.
Op ccn zachtcn, grauwen dag in het begin van April,
beklom de advokaat Klausz langzaam de trap van Win-
ter's huis. Boven, op het portaal, stak hij nog eens
de hand in zijn borstzak, om zich er van te overtui
gen, dat het gewichtig document nog op zijn plaats
was. Daarna betrad hij het salon, waarvan Braune-
mann de deur voor hem geopend had. Dadelijk daarop
vckscheen Elinore van de andere zijde in het salon,
De advokaat overhandigde haar het gewichtig papier.
Ilij deelde haar tegelijk mede, dat dit het vonnis cn
tegelijk de uitslag was van haar echtscheidingsproces,
van morgen was het hem thuis gebracht.
Dus alles is nu afgeloopen?" riep Elinore verbaasd
uit.
Ja, mevrouw: Wil ik u dit stuk misschien voor
lezen? Wellicht dat u mij daarover het een of ander
heeft te vragen?"
Neen, dank u," antwoordde Elinore. Zij nam het
document aan en bekeek het met nieuwsgierige aan
dacht.
Na het vertrek van den advokaat opende Elinore
het document en begon opmerkzaam te lezen. Elk
woord schonk zij bijzondere aandacht. Eiken zin las
zij langzaam en oplettend, alsof zij ze allen van bui
ten wilde leeren.
En de beteekenis er van werd haar duidelijk. Het
nam zoo geheel en al hare gedachten in beslag, dat
iu hare droomen de merkwaardige, opwindende ge
moedstoestand doorwerkte. Was zij dus niet opgewas
sen geweest tegen de heiligste plichten, aan de men
schen gesteld? In hoeverre verlangen de geheime wet
ten tusschen man cn vrouw, dat hij haar meester moet
zijn? Misschien wel tot zelfverloochening, tot afzwe
ring van eigen wil, tot prijsgave van eigen rechten?
Had zij onder alle omstandigheden, in plaats van
in eene scheiding te bewilligen, op haar plaats moe
ten blijven;-er naar moeten streven begrepen te worden
en zelve te begrijpen?...
In deze gemoedsoverwegingen was het een zware taak,
„Klaar! Nu, dat zal je broer zeker door den onderwij
zer hebben laten schrijven?"
Kazia knikte.
„Je hebt dus een kindje thuis?"
Weer knikte zij, een teeder lachje vermooide haar
gezicht. Mevrouw Von Dalchow kon de oogen niet van
haar afwenden waren dat nog diezelfde strakke,
magere trekken, die zich thans zoo zacht, zoo moeder
lijk rondden?
Uit Kazia's oogen druppelden tranen, die rechts en
bezoeken te ontvangen, welke toch onmogelijk afge
wezen mochten worden.
Ook tapte Corulie en Paul's vader kwamen. Maar
Paul zelf yiwam niet Van Essenbaoh had hij berich
ten ontvangen, die zijne tegenwoordigheid aldaar drin
gend nood g maakten. Door de aanhoudende regen
buien warén alle slooten en vaarten buiten de wal
len getreden. De weidegronden om het meer waren
overstroomd en de nieuwe vaarten liepen gevaar. Paul
was bang dat de steenbakkerij ook gevaar zou loo
pen. Naar aanleiding van een telegram was hij on
middellijk daarheen vertrokken. Maar zijne ouders dach
ten, dat hij niet lang daar zou blijven. Wellicht kwam
hij morgen reeds terug.
Maar het was wel te denken, dat ook Gaston nog
zou komen. Zij verwachtte hem nu eiken dag. Zij
wilde het zich zelve wel niet bekennen, dat het zoo
was; maar zij verwachtte hem toch. Dat blad papier,
hetwelk van de rechtbank haar was uitgereikt gewor
den, kon toch onmogelijk een afscheid tusschen hen
vervangen. Al was het maar voor den vorm.
Zij verwachtte hem. Hij zou nu ook wel niet meer
zoo ver weg zijn. Zijn laatste brief, drie weken gele
den gezonden, was geweest van het Garda-meer. Hij
had dus den winter in Italië doorgebracht en was
nu op de terugreis. Wel is waar, toen zijne ouders
aan Elinore een liezock brachten hadden die met geen
woord over Gaston gesproken. Maar toch verwachtte
zij hem beslist.
Maar de eene dag na den ander verstreek.
Langzamerhand verviel zij in een soort van opge
wonden besluiteloosheid. Zij leefde alleen in het groote,
stille huis. Menigmaal overviel haar een onbeschrijfelijk
gevoel van verlatenheid een ontembaar verlangen
weg te gaanZij moest jegens ziehzelve oprecht zijn,
eerlijk, liet was niet langer te dragen, dat Paul niet
verscheen. Dikwijls zweelde haar zijn persoon, zijn
woord, de uitdrukking van zijn gelaat, zoo duidelijk
voorh aar geest, alsof er niets anders was, dat meer haar
denken in beslag namHet was onverklaarbaar dal
en lieten hem natuurlijk het arrestantenhok ook eens
zien. Dit beviel hem maar half. Hij verlangde zoo spoe
dig mogelijk naar Maastricht te reizen om zijn zoon in
het huwelijksbootje te helpen stappen. Zaterdag'nu, weid
de reis naar deze stad onder begeleiding der marechaus-
sées horvat, 't Ging echter niet ter bruiloft, doch ter
beschikking van de justitie, die ook met ongeduld zijne
komst verbeidde.
De trouwpartij ging niet door. Wel jammer
hij niet kwam. Wel is waar zou het eiken dag kun
nen gebeuren. Maar een week gaat ontzettend langzaam
voorbij, wanneer men eiken dag wacht op iemand, die
niet komt. Nu, wanneer hij er deze week nog niet
was geweest, dan zou het morgen toch wel gebeu
ren dan was het ZondagMaar het is te veronder
stellen, dat zijne ouders hem niet hadden geschreven.
Zou het niet zeer natuurlijk zijn, indien zij het zelve
deed? Heden had zij een kaartje van hem ont
vangen, een morgengroet.
Maar zij was nog niet zoo zeker van haar zaak.
Zij schreef toch maar niet en zoo verstreken er ver
scheidene dagen.
Zou zij nog eens een bezoek brengen aan Paul's
ouders en hen vragen, waarom zij haar zoon nog
niet het laatste belangrijke nieuws hadden geschreven?
En zoo kwam misschien Gaston Hauszmann wel niet,
omdat hem cr niets aan gelegen was, in hoffelijkcn
vorm van haar afscheid te nemen; misschien kwam
hij ook wel niet, omdat hij er vermaak in schepte,
haar tot slot nog te krenken en haar te belcedigen.
Nu, wat dacht zij wel, de gescheiden vrouw, die lal
blijde mocht zijn, dat zij zijn naam verder ,mocht
blijven dragen, opdat men niet van haar zou behoe
ven te gelooven, dat men haar dien tot haar straf
ontzegd had?
I11 deze onnatuurlijke spanning, waarin zij verkeer
de, had een onderhoud, hetwelk haar anders vrij koud
gelalen zou hebben, nu een bijn avernieiigenden in
druk op haar. Mevrouw von Stahlhof was op een
middag bij haar op bezoek.
Zij kon iu hare oprechtheid er niet buiten, Elinore
ander het oog te brengen, hoe druk men over haar
sprak en dat men haar af en toe ook recht ongun-
itig beoordeelde Zij bad ten slotte om verontschuldi
ging voor hare al te groote oprechtheid, maar het
tos toch altijd nog beter, dat Elinore wist, hoe de
zaken stonden
Neen, Elinore was haar ook dankbaar voor deze
oprechtheid. Zij wist ook wel, dat die eerlijk gemeend